Regeling van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport van 23 november 2023, kenmerk 3721953-1056638 DMO, houdende de wijziging van de Subsidieregeling intergenerationeel wonen in verband met het wijzigen van de hoogte van het vaste subsidiebedrag voor het verhuren van een woonruimte, het toevoegen van een verplichting ten aanzien van de betaalde kale huurprijs en enkele technische wijzigingen

De Minister voor Langdurige Zorg en Sport,

Gelet op artikel 3 en artikel 5 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling intergenerationeel wonen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 komt de begripsbepaling ouderen te luiden:

ouderen:

personen van 55 jaar en ouder;.

B

Artikel 3, tweede lid, onder a, komt te luiden:

  • a. voor activiteiten als bedoeld in het eerste lid, onder a, per jongere per woonruimte per maand:

    • 1°. € 200,–; of

    • 2°. 1/12 van het bedrag per kalenderjaar van de vergoeding voor vrijwilligers zoals omschreven in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. Het gaat dan om het bedrag per kalenderjaar dat van toepassing is op het eerste jaar dat de subsidiabele activiteiten, bedoeld in het eerste lid, waarvoor de subsidie wordt verstrekt aanvangen;.

C

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onder b, komt te luiden:

  • b. loopt tot en met 31 december van het eerste of het tweede jaar volgend op de datum van het besluit tot subsidieverlening.

2. In het derde lid komt, onder verlettering van de onderdelen c, d en e tot b, c en d, onderdeel b te vervallen.

D

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7. Subsidieplafond

  • 1. Het subsidieplafond bestaat uit het bedrag van de subsidies gezamenlijk dat ten laste van enig kalenderjaar wordt of zal worden uitbetaald op basis van een verlening of vaststelling van een subsidie en wordt in aanmerking genomen voor alle jaren waarop de uitbetaling van een te verstrekken subsidie betrekking heeft.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2023 € 3.920.000,–.

  • 3. Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2024 € 7.840.000,–.

  • 4. Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2025 € 11.600.000,–.

  • 5. Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2026 € 15.800.000,–.

  • 6. Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2027 € 18.000.000,–.

  • 7. Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2028 € 5.900.000,–.

  • 8. Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2029 € 7.900.000,–.

  • 9. Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2030 € 9.000.000,–.

  • 10. De Minister verdeelt het ingevolge het subsidieplafond beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld als datum van ontvangst geldt.

E

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘voor het kalenderjaar 2024’ vervangen door ‘voor subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, die aanvangen in het kalenderjaar 2024’.

2. In het derde lid wordt ‘voor de kalenderjaren 2025, 2026 en 2027’ vervangen door ‘voor subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, die aanvangen in het kalenderjaar 2025, 2026 of 2027’.

F

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10. Verplichtingen

  • 1. Indien sprake is van leegstand van de woonruimte meldt de verhuurder dit schriftelijk in aanvulling op en in afwijking van artikel 5.7, eerste lid, van de Kaderreling:

    • a. bij minder dan drie maanden leegstand:

      • 1°. indien een verleende subsidie minder dan € 25.000 bedraagt, uiterlijk op de laatste dag van de periode, bedoeld in artikel 6, tweede lid; of

      • 2°. indien een verleende subsidie € 25.000 of meer bedraagt ten tijde van de aanvraag tot subsidievaststelling;

    • b. bij drie maanden leegstand of meer, onverwijld na afloop van de drie maanden.

  • 2. De betaalde kale huurprijs mag niet hoger zijn dan die in de huurovereenkomst is opgenomen, behoudens verhogingen conform wet- en regelgeving.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder

TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Subsidieregeling intergenerationeel wonen (hierna: de regeling) die op 14 juli 2023 is gepubliceerd in de Staatscourant.1 Deze wijziging ziet op de hoogte van het vaste subsidiebedrag voor het verhuren van een woonruimte, het toevoegen van een verplichting ten aanzien van de betaalde kale huurprijs en enkele technische wijzigingen.

Aanleiding

Na publicatie van de regeling zijn fiscale gevolgen van de regeling voor de verhuurder en de jongere samen met de Belastingdienst verder uitgewerkt. Hieruit blijkt dat de subsidie die wordt gegeven voor het verhuren van een woonruimte aan jongeren in een geclusterde woonvorm die bestemd is voor bewoning door ouderen in veel gevallen belast is in box 1 van de inkomstenbelasting (belastbaar inkomen uit werk en woning). Deze conclusie heeft aanleiding gegeven om te bekijken welke andere fiscale gevolgen en mogelijke (fiscale) regelingen van toepassing kunnen zijn. Gebleken is dat verhuurders die aan bepaalde voorwaarden voldoen en jongeren aan wie de woonruimte wordt verhuurd, gebruik kunnen maken van de zogeheten ‘vrijwilligersregeling’. Deze regeling is echter gebonden aan maximum bedragen die als vergoeding ontvangen kunnen worden. Het vaste subsidiebedrag per jongere, per woonruimte, per maand lag boven dat maximum. Met onderhavige wijziging van de regeling wordt het een mogelijkheid om een vast bedrag aan te vragen dat overeenkomt met het bedrag dat op basis van de vrijwilligersregeling mag worden ontvangen.

Fiscale gevolgen

Algemeen

Op grond van de regeling kan een verhuurder van een geclusterde woonvorm bestemd voor ouderen onder voorwaarden in aanmerking komen voor subsidie, als een woonruimte in die geclusterde woonvorm aan jongeren wordt verhuurd. Doordat de verhuurder subsidie ontvangt voor de verhuur, kan deze een lagere kale huurprijs doorberekenen aan de jongere. De jongere ontvangt met andere woorden een huurkorting ofwel een vergoeding. Hierbij geldt dat in de huurovereenkomst de voorwaarde wordt opgenomen dat de jongere een bijdrage levert aan de cohesie en sociale interactie in de geclusterde woonvorm bestemd voor ouderen en de jongere daarbij begeleid wordt door een (al dan niet gesubsidieerde) begeleider. Mede door deze voorwaarden zijn over de ontvangen vergoeding mogelijk belasting en premies verschuldigd. Dit hangt af van de feiten en omstandigheden. De volgende situaties zijn mogelijk:

  • 1. Het kan zijn dat sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking. In dat geval moet de verhuurder het bedrag van de vergoeding opnemen in de aangifte loonheffingen. De jongere dient dit bedrag als (inkomen) loon op nemen in diens aangifte inkomstenbelasting, evenals de ingehouden loonbelasting en premie volksverzekeringen.

  • 2. Het kan zijn dat sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden. In dat geval moet de verhuurder het bedrag van de vergoeding doorgeven aan de Belastingdienst als zijnde uitbetaling aan derden (renseigneringsverplichting). De jongere moet dit bedrag als resultaat uit overige werkzaamheden opnemen in diens aangifte inkomstenbelasting.

  • 3. Het kan zijn dat de vrijwilligersregeling kan worden toegepast. Als de vrijwilligersregeling van toepassing is hoeft de verhuurder het bedrag van de vergoeding niet op te nemen in de aangifte loonheffingen en niet te melden aan de Belastingdienst als zijnde een uitbetaling aan derden. De jongere hoeft het bedrag niet op te nemen als inkomen in diens aangifte inkomstenbelasting (tenzij voor de jongere ook bij een andere organisatie de vrijwilligersregeling wordt toegepast).

De verhuurder en de jongere moeten vaststellen welke situatie bij hen van toepassing is. Voor de verhuurder en de jongere is een nadere toelichting uitgewerkt die beschikbaar wordt gesteld op de website van uitvoeringsorganisatie Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (hierna: DUS-I). Ook is meer informatie beschikbaar op de website van de Belastingdienst en kan bij de belastinginspecteur om zekerheid vooraf gevraagd worden over de fiscale gevolgen van een specifieke situatie. In onderhavige toelichting wordt volstaan met een beknopte uitwerking van de vrijwilligersregeling. Van belang is dat aan de toelichtingen geen rechten ontleend kunnen worden. De fiscale gevolgen zijn afhankelijk van de feiten en omstandigheden, waardoor het niet mogelijk is voor een ieder die van de regeling gebruik maakt, de van toepassing zijnde fiscale gevolgen te beschrijven. Volstaan wordt met een beschrijving op hoofdlijnen van enkele algemene fiscale aandachtpunten, die van toepassing kunnen zijn op de verhuurder en de jongeren die gebruik maken van de regeling.

Vrijwilligersregeling

De vrijwilligersregeling is opgenomen in het zesde lid van artikel 2 van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 3.96, onderdeel c van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. De vrijwilligersregeling is van toepassing indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Een voorwaarde is onder andere dat de vrijwilligersregeling enkel van toepassing is indien de jongere werkzaamheden voor bepaalde entiteiten verricht. Daardoor kan niet iedere verhuurder en jongere van deze regeling gebruik maken. Ook moet de vergoeding binnen bepaalde forfaits blijven en mag de vrijwilliger het werk niet bij wijze van beroep uitoefenen.

Als de vrijwilligersregeling voor de verhuurder en de jongere van toepassing kan zijn, is de vergoeding niet belast als loon en doorgaans niet als resultaat uit overige werkzaamheden.

Om mogelijk te maken dat de verhuurder en jongere gebruik kunnen maken van de vrijwilligersregeling moest het vaste bedrag dat op grond van de regeling aan subsidie per jongere per maand per woonruimte kan worden aangevraagd, worden aangepast. In de regeling is gekozen aan te sluiten bij het maximale bedrag per jaar en dat te vertalen naar een vast bedrag per maand. Dat komt dus neer op 1/12 van het bedrag per kalenderjaar. Voor het jaar 2024 betreft dat een vast bedrag van € 175,– per maand (€ 2.100/12 maanden). Hiervoor is gekozen om de administratieve last en de uitvoeringslast zo laag mogelijk te houden. Het gaat dan om het bedrag per kalenderjaar dat van toepassing is op het eerste jaar dat de subsidiabele activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt aanvangen.

DUS-I heeft geen rol bij de toetsing of de vrijwilligersregeling juist wordt toegepast, omdat het uitvoeren en handhaven van fiscale regelingen zoals de vrijwilligersregeling niet tot het takenpakket van DUS-I hoort.

Meer informatie over de vrijwilligersregeling is vindbaar op de website van DUS-I en de Belastingdienst.

Regeldruk

De onderhavige wijziging van de regeling leidt niet tot een wijziging van de regeldruk. De wijziging ziet op het mogelijk maken van het aanvragen van een ander subsidiebedrag en enkele technische verbeteringen van de artikelen.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het, behoudens eenmalige kennisnemingskosten, geen gevolgen voor de regeldruk heeft

Artikelsgewijs

ARTIKEL I

Onderdeel A

Onderdeel A bevat een technische wijziging. Met deze wijziging is hersteld dat personen van 55 jaar ook als ouderen worden gezien in de zin van de regeling. Dit was al als zodanig opgenomen in de toelichting bij de regeling.

Onderdeel B

Onderdeel B wijzigt de hoogte van de subsidie voor het verhuren van een woonruimte aan jongeren in een geclusterde woonvorm die bestemd is voor bewoning door ouderen. Na deze wijziging is het mogelijk ingeval gebruik wordt gemaakt van de vrijwilligersregeling, een vast bedrag te ontvangen dat conform de vrijwilligersregeling kan worden uitgekeerd. In het artikel is een koppeling gemaakt met artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.

Onderdeel C

Onderdeel C wijzigt ten eerste de subsidiabele periode. De subsidiabele periode wordt aangepast zodat het ook mogelijk is subsidie aan te vragen en te ontvangen tot en met 31 december van het eerste jaar volgend op het jaar van de subsidieaanvraag. Dit in plaats van dat de subsidie enkel wordt verstrekt tot en met het tweede jaar volgend op het jaar van de subsidieaanvraag (wat om en nabij een periode van 3 jaar beslaat). Dit maakt het voor organisaties mogelijk om ook voor een kortere periode met dit concept te experimenteren.

Ook komt met onderdeel C de bepaling te vervallen die de voorwaarde bevat dat een maximale kale huurprijs van € 300,– mag worden gevraagd. De consequentie van het vaststellen van een maximale huurprijs kan zijn dat organisaties geen gebruik kunnen maken van de vrijwilligersregeling, omdat ze hiermee worden verplicht om een hogere korting te geven dan toegestaan op basis van de vrijwilligersregeling.

Onderdeel D

Onderdeel D bevat een technische wijziging. Met deze wijziging wordt verhelderd dat het subsidieplafond een zogeheten ‘kasbudget’ betreft. Dat betekent dat subsidiebedragen die ten laste van een bepaald jaar worden verleend of vastgesteld en in dat jaar worden uitbetaald uit het kasbudget worden gehaald voor dat betreffende jaar. Een voorbeeld: een subsidie van € 150.000,– wordt verleend in het jaar 2024, voor de jaren 2024, 2025 en 2026. In 2024 wordt 50% (€ 75.000,–) bevoorschot en uitbetaald. In 2027, na afloop van de activiteiten in 2026, wordt de subsidie vastgesteld en wordt de overige 50% (€ 75.000,–) uitbetaald. In dat geval wordt € 75.000 ten laste van het subsidieplafond van 2024 gebracht en € 75.000 ten laste van het subsidieplafond van 2027. Dat betekent ook dat op het moment dat de subsidie wordt verleend, wordt getoetst of er voldoende financiële ruimte is in zowel het jaar 2024 als het jaar 2027.

Benadrukt moet worden dat tot en met (31 mei) 2027 een aanvraag tot subsidieverlening kan worden ingediend. Omdat het echter subsidies betreffen waarvan de periode voor de subsidiabele activiteiten meerdere jaren beslaat, moeten ook plafonds worden opgenomen voor de jaren daarna.

DUS-I zal op diens website, www.dus-i.nl, (in ieder geval jaarlijks) de hoogte van de jaarlijkse subsidieplafonds publiceren, om de werkelijke hoogte inzichtelijk te maken voor de subsidieaanvragers.

Onderdeel E

Onderdeel E bevat het toevoegen van een verplichting ten aanzien van de betaalde kale huurprijs. Overeenkomstig de voorwaarden reeds opgenomen in artikel 6 moet in de huurovereenkomst de kale huurprijs worden opgenomen. Daarnaast moet in de huurovereenkomst een waarborg zijn opgenomen dat de kale huurprijs per maand niet hoger is dan het bedrag dat volgt uit de huurprijscheck verminderd met het bedrag dat wordt ontvangen aan subsidie voor de woonruimte op grond van de regeling. Daarbij komt de verplichting dat de door de jongere betaalde kale huurprijs niet hoger mag zijn dan die in de huurovereenkomst is opgenomen. Door deze maatregelen tezamen wordt het risico beperkt dat een onredelijke kale huurprijs bij de jongere wordt geïnd.

Daarnaast bevat onderdeel E een technische wijziging. Na inwerkingtreding van onderhavige wijzigingsregeling is het tevens mogelijk om subsidie te verstrekken voor een periode van maximaal twee jaar in plaats van maximaal drie jaar. Daarom is de bepaling waarin de meldingsplicht staat voor subsidies van minder dan € 25.000 aangepast. Bij minder dan drie maanden leegstand moet daarvan schriftelijk melding worden gedaan uiterlijk op de laatste dag van de periode waarvoor subsidie is verleend.

Onderdeel F

Onderdeel F bevat een technische wijziging. Met deze wijziging wordt verhelderd wat het specifieke tijdvak is voor de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening. De in artikel 8 bepaalde tijdvakken zijn bedoeld voor de kalenderjaren waarin de subsidiabele activiteiten aanvangen. Dat is ongeacht of de gehele subsidieperiode dat kalenderjaar beslaat, of dat overstijgt. Een voorbeeld: de periode waarin de subsidiabele activiteiten plaatsvinden is van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2028. De aanvraag tot subsidieverlening kan dan vanaf 18 november 2025 worden ingediend.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt conform de vaste verandermomenten bij regelgeving in werking met ingang van 1 januari 2024. De termijn tussen de publicatie van de regeling en het tijdstip van de inwerkingtreding is echter minder dan twee maanden, wat niet conform de minimuminvoeringstermijn is. In dit geval is spoedige publicatie en inwerkingtreding van belang voor de aanvragers, zodat bij de aanvragen die vanaf 2 januari 2024 kunnen worden ingediend het lagere normbedrag kan worden aangevraagd.

De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder

Naar boven