Regeling van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport van 7 juli 2023, kenmerk 3633224-1050445-DMO, houdende regels voor de verstrekking van subsidie voor woonruimte waar jongeren betaalbaar kunnen samenleven met ouderen en de begeleiding daarbij (Subsidieregeling intergenerationeel wonen)

De Minister voor Langdurige Zorg en Sport,

Gelet op de artikelen 3 en 5 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

begeleider:

persoon die in dienst van of in opdracht van een verhuurder een jongere ondersteuning biedt bij diens bijdrage aan de cohesie en sociale interactie in de geclusterde woonvorm bestemd voor ouderen;

DAEB:

dienst van algemeen economisch belang als bedoeld in artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

DAEB de-minimisverklaring:

verklaring als bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EU) nr. 360/2012 van de Commissie van 25 april 2012 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PbEU 2012, L 114/8);

geclusterde woonvorm:

vijf of meer woningen als bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel 3, van de Woningwet, gelegen in Nederland, die fysiek verbonden zijn, dan wel daarmee vergelijkbaar;

handelsregister:

handelsregister als bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007;

huurcommissie:

huurcommissie, bedoeld in artikel 3a Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte;

huurprijscheck:

berekeningswijze waarmee de maximale kale huurprijs van een woonruimte kan worden berekend, opgesteld door de huurcommissie en vindbaar op https://www.huurcommissie.nl/huurcommissie-helpt/huurprijscheck-zelfstandige-woonruimte of https://www.huurcommissie.nl/huurcommissie-helpt/huurprijscheck-onzelfstandige-woonruimte;

jongere:

persoon met een leeftijd vanaf 18 tot en met 30 jaar;

Kaderregeling:

Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

kale huurprijs:

de prijs die is verschuldigd voor het enkele gebruik van de woonruimte, zonder bijkomende kosten voor nutsvoorzieningen en servicekosten, bedoeld in artikel 237, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

minister:

de Minister voor Langdurige Zorg en Sport;

ouderen:

personen met een leeftijd boven de 55 jaar;

SBI-code:

code van de Standaard Bedrijfsindeling zoals gehanteerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek waarmee de economische hoofd- of nevenactiviteit van een bedrijf wordt weergegeven in het handelsregister;

verhuurder:

privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die verhuurder is van een geclusterde woonvorm bestemd voor ouderen;

woonruimte:

een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woning, als bedoeld in artikel 234 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel als niet zelfstandige woning wordt verhuurd.

Artikel 2. Toepasselijkheid Kaderregeling

Op deze regeling is artikel 10.1 van de Kaderregeling niet van toepassing.

Artikel 3. Subsidiabele activiteiten en hoogte van de subsidie

  • 1. De minister kan op aanvraag subsidie verstrekken aan een verhuurder voor:

    • a. het verhuren van een woonruimte aan jongeren in een geclusterde woonvorm die bestemd is voor bewoning door ouderen; en

    • b. enkel in aanvulling op de activiteit, bedoeld onder a, het faciliteren van een begeleider voor de jongere woonachtig in een woonruimte in een geclusterde woonvorm bestemd voor ouderen.

  • 2. De hoogte van de subsidie bedraagt:

    • a. voor activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder a, € 200,– per jongere per woonruimte per maand;

    • b. voor activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, € 70 per uur voor de begeleiding van de jongere tot ten hoogste 4 uur per jongere per maand; en

    • c. maximaal € 1.000.000 per verhuurder per periode bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 4. Wijze van subsidieverstrekking

  • 1. Indien de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld tot ten hoogste het bedrag waarvan de hoogte door de minister bij de verlening is genoemd, overeenkomstig artikel 1.5, onder a, onder 2°, van de Kaderregeling.

  • 2. Indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt bestaan de te subsidiëren activiteiten uit meetbare prestatie-eenheden en wordt de subsidie vastgesteld op een bedrag per gerealiseerde prestatie-eenheid waarvan de hoogte door de minister bij de verlening is genoemd, voor ten hoogste het maximum aantal prestatie-eenheden dat door de minister bij de verlening is genoemd, overeenkomstig artikel 1.5, onder b, van de Kaderregeling.

Artikel 5. Staatssteun

  • 1. De uitvoering van de activiteiten, zoals genoemd in artikel 3, eerste lid, worden aangewezen als een DAEB.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de subsidieaanvrager met de Staat een overeenkomst sluit waarbij de Staat hem belast met en hij zich verplicht tot het verrichten van de DAEB, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6. Subsidievoorwaarden

  • 1. Subsidie wordt enkel verstrekt aan een verhuurder die op 1 januari van het jaar van het indienen van een aanvraag tot subsidieverlening in het handelsregister stond ingeschreven met een hoofd- of nevenactiviteit met een bijhorende SBI-code die in Bijlage 1 is opgenomen.

  • 2. De periode voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 3, eerste lid:

    • a. wordt door de verhuurder beoogd uiterlijk aan te vangen binnen drie maanden na het besluit tot subsidieverlening; en

    • b. loopt tot en met 31 december van het tweede jaar volgend op de datum van het besluit tot subsidieverlening.

  • 3. Subsidie wordt enkel verstrekt indien:

    • a. de geclusterde woonvorm:

      • 1°. beschikt over vijf of meer separate adressen; of

      • 2°. bestemd is voor bewoning door personen die recht hebben op zorg in de zin van artikel 3.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg;

    • b. de kale huurprijs die wordt gevraagd aan de jongere niet hoger is dan € 300;

    • c. de woonruimte wordt verhuurd of zal worden verhuurd aan een jongere die een leeftijd vanaf 18 tot en met 30 jaar heeft op het moment dat de huurovereenkomst wordt gesloten;

    • d. gedurende de subsidieperiode voor minimaal twee en maximaal tien jongeren per geclusterde woonvorm een woonruimte beschikbaar is;

    • e. een huurovereenkomst voor de woonruimte wordt opgesteld waarin in ieder geval wordt opgenomen:

      • 1°. de geboortedatum van de jongere;

      • 2°. een omschrijving van de woonruimte, waaronder of het een zelfstandige woning, als bedoeld in artikel 234 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of onzelfstandige woning betreft en het aantal m²;

      • 3°. de kale huurprijs;

      • 4°. een waarborg dat de kale huurprijs per maand niet hoger is dan het bedrag dat volgt uit de huurprijscheck verminderd met het bedrag dat wordt ontvangen aan subsidie voor de woonruimte op grond van de regeling; en

      • 5°. dat de jongere een bijdrage zal leveren aan de cohesie en sociale interactie in de geclusterde woonvorm bestemd voor ouderen en daarbij wordt begeleid door een begeleider.

  • 4. Subsidie wordt enkel verstrekt voor activiteiten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, voor een begeleider die:

    • a. een op gedrag en maatschappij of zorg en welzijn gerichte middenkaderopleiding of een specialistenopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder d en e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs met goed gevolg heeft afgesloten en ten bewijze daarvan een diploma als bedoeld in artikel 7.4.6, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs heeft ontvangen; of

    • b. drie jaar relevante werkervaring op het gebied van gedrag en maatschappij of zorg en welzijn heeft.

  • 5. Indien sprake is van subsidiabele activiteiten die zien op meer dan een woonruimte, wordt daarvoor door de verhuurder per periode bedoeld in het tweede lid, één aanvraag ingediend.

  • 6. Subsidie wordt enkel opnieuw verstrekt aan een verhuurder na afloop van de periode, bedoeld in het tweede lid, van de reeds aan die verhuurder op grond van deze regeling verstrekte subsidie.

Artikel 7. Subsidieplafond

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2023 € 3.920.000,–.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2024 € 7.840.000,– verminderd met het bedrag van het aantal verleende subsidies gezamenlijk dat in het kalenderjaar 2023 ten laste van het jaar 2024 is verleend.

  • 3. Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2025 € 11.600.000,– verminderd met het bedrag van het aantal verleende subsidies gezamenlijk dat in de kalenderjaren 2023 en 2024 ten laste van het jaar 2025 is verleend.

  • 4. Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2026 € 15.800.000,– verminderd met het bedrag van het aantal verleende subsidies gezamenlijk dat in de kalenderjaren 2024 en 2025 ten laste van het jaar 2026 is verleend.

  • 5. Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2027 € 18.000.000,– verminderd met het bedrag van het aantal verleende subsidies gezamenlijk dat in de kalenderjaren 2025 en 2026 ten laste van het jaar 2027 is verleend.

  • 6. De minister verdeelt het ingevolge het subsidieplafond beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld als datum van ontvangst geldt.

Artikel 8. Aanvraag tot subsidieverlening

  • 1. Een aanvraag tot subsidieverlening voor het kalenderjaar 2023 kan worden ingediend van 17 juli 2023 om 9.00 uur tot en met 15 september 2023 om 16.00 uur.

  • 2. Een aanvraag tot subsidieverlening voor het kalenderjaar 2024 kan worden ingediend van 2 januari 2024 om 9.00 uur tot en met 31 mei 2024 om 16.00 uur.

  • 3. Een aanvraag tot subsidieverlening voor de kalenderjaren 2025, 2026 en 2027 kan worden ingediend van 18 november om 9.00 uur voorafgaand aan het betreffende jaar tot en met 30 april om 16.00 uur van het betreffende jaar.

  • 4. Voor de aanvraag, de verklaringen van de verhuurder, bedoeld in het vierde lid en de begroting, wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

  • 5. Bij de aanvraag verklaart de verhuurder in een activiteitenplan:

    • a. dat deze voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 6;

    • b. ingeval van activiteiten bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, op welke wijze de jongere bijdraagt aan de cohesie en sociale interactie; en

    • c. ingeval van activiteiten bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, een toelichting op welke wijze de begeleider aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 6, vierde lid, voldoet en op welke wijze de jongere wordt begeleid.

  • 6. In aanvulling op artikel 3.3 van de Kaderregeling gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a. een document waaruit blijkt dat sprake is van een geclusterde woonvorm bestemd voor ouderen dat uiterlijk op 1 januari van het jaar van het indienen van een aanvraag tot subsidieverlening is vastgesteld en door eenieder op basis van openbare informatie verifieerbaar is;

    • b. het document dat het resultaat is van een ingevulde huurprijscheck van de woonruimte, per woonruimte;

    • c. een door de minister vastgestelde ondertekende overeenkomst voor het vestigen van een dienst van algemeen economisch belang, als bedoeld in artikel 5, tweede lid; en

    • d. een door de minister vastgestelde DAEB de-minimisverklaring.

Artikel 9. Bevoorschotting

  • 1. Indien de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt verstrekt de minister bij het besluit tot subsidieverlening een voorschot ter hoogte van 100% van het in de subsidieverlening opgenomen subsidiebedrag, dat in één keer wordt uitbetaald.

  • 2. Indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt verstrekt de minister bij het besluit tot subsidieverlening een voorschot ter hoogte van 50% van het in de subsidieverlening opgenomen subsidiebedrag, dat in één keer wordt uitbetaald.

Artikel 10. Meldingsplicht

Indien sprake is van leegstand van de woonruimte meldt de verhuurder dit in aanvulling op en afwijking van artikel 5.7, eerste lid, van de Kaderreling:

  • a. bij minder dan drie maanden leegstand:

    • i. indien een verleende subsidie minder dan € 25.000 bedraagt uiterlijk 31 december van het tweede jaar volgend op de datum van de indiening van de aanvraag tot verlening van de subsidie; of

    • ii. indien een verleende subsidie € 25.000 of meer bedraagt ten tijde van de aanvraag tot subsidievaststelling;

  • b. bij drie maanden leegstand of meer, onverwijld na afloop van de drie maanden schriftelijk.

Artikel 11. Aanvraag tot subsidievaststelling

Indien een verleende subsidie € 25.000 of meer bedraagt vraagt de verhuurder vaststelling van de subsidie aan binnen 22 weken na de datum, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 12. Hardheidsclausule

De minister kan een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 13. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte in de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 november 2030, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op de subsidies die voor deze datum zijn aangevraagd en vastgesteld.

Artikel 14. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling intergenerationeel wonen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder

BIJLAGE 1. SBI-CODES ALS BEDOELD IN ARTIKEL 5, EERSTE LID

Omschrijving activiteit

SBI-code

Woningbouwverenigingen en -stichtingen

68201

Gemeentelijke woningbedrijven

68202

Verhuur van overige woonruimte

68203

Verpleeghuizen

8710

Verzorgingshuizen

87.30.2

TOELICHTING

Algemeen

Op grond van de Subsidieregeling intergenerationeel wonen (hierna: de Subsidieregeling) kan subsidie worden verstrekt aan verhuurders voor woonruimtes waar jongeren betaalbaar kunnen samenleven met ouderen en de begeleiding daarbij. De Subsidieregeling is bedoeld voor zowel bestaande als nieuwe initiatieven.

Aanleiding

Het stimuleren van het samen wonen van jong en oud is een beleidsvoornemen dat afgesproken is in het coalitieakkoord Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst (2021 – 2025). Het toenemend aantal ouderen vraagt om creatieve oplossingen zodat mensen langer vitaal thuis kunnen blijven wonen.

Probleembeschrijving

Cohesie en sociale interactie in de woonomgeving dragen bij aan langer vitaal thuis wonen. Wanneer de gemiddelde leeftijd binnen een woonomgeving waar ouderen geclusterd wonen hoger wordt, komt het onderhouden en stimuleren van sociale interactie en cohesie in de woonomgeving onder druk te staan.

Kern voorstel

Het doel van de Subsidieregeling is stimuleren dat jongeren gaan wonen in geclusterde woonvormen waar overwegend ouderen wonen.

Gevolgen (m.u.v. financiële gevolgen)

Het gewenste gevolg van de Subsidieregeling is dat het aantal plekken waar jongeren samen wonen met ouderen toeneemt.

Uitvoering door DUS-I

De Subsidieregeling wordt door de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (hierna: DUS-I) uitgevoerd. De aanvraag voor deze subsidie wordt bij voorkeur elektronisch ingediend. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van het aanvraagformulier dat beschikbaar wordt gesteld op de website van DUS-I. Dit geldt ook voor de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

Financiële gevolgen

Financiële gevolgen verhuurder

Financiële gevolgen voor de verhuurder zijn dat het middels deze regeling mogelijk wordt gemaakt om een woonruimte in een geclusterde woonvorm bestemd voor ouderen, tegen een lager bedrag, aan te bieden aan een jongere. De verhuurder kan subsidie aanvragen voor:

  • Maandelijkse tegemoetkoming wanneer een woonruimte in een woonomgeving waar ouderen geclusterd wonen wordt verhuurd aan een jongere. De verhuurder ontvangt een vast bedrag van € 200,– per jongere per woonruimte per maand. Hierbij geldt dat de kale huurprijs die aanvullend aan de jongere wordt gevraagd niet meer mag zijn dan € 500 min de € 200 euro subsidie die per maand per inwonende jongere wordt ontvangen.

  • Daarnaast kan subsidie worden aangevraagd voor ondersteuning van de inwonende jongeren bij diens bijdrage aan de cohesie en sociale interactie in de geclusterde woonvorm door een begeleider. Dit betreft maximaal 4 uur per jongere per maand, voor een vast tarief van € 70,– per uur.

Financiële gevolgen jongeren

Door het verlagen van de kale huurprijs wordt gestimuleerd/mogelijk gemaakt dat jongeren samen wonen met ouderen. Als tegenprestatie voor deze lagere kale huurprijs is het de bedoeling dat jongeren optreden als een goede buur waarmee ze sociale cohesie en sociale interactie stimuleren in een wooncomplex.

Van dubbelfinanciering door samenkomst met huurtoeslag zal geen sprake zijn. Of een jongere in aanmerking komt voor huurtoeslag wordt bepaald op basis van onder andere de kale huurprijs die wordt betaald. Wanneer een jongere op basis van de huurovereenkomst in aanmerking komt voor huurtoeslag kan huurtoeslag worden aangevraagd. Van het in de huurovereenkomst opgenomen bedrag dient de door de verhuurder te ontvangen subsidie reeds te zijn afgetrokken.

In de subsidieaanvraag dient door de aanvrager te worden verklaard dat geen sprake is van dubbelfinanciering. Deze verklaring maakt onderdeel uit van het aanvraagformulier.

Voor eventuele fiscale gevolgen voor de jongere, bijvoorbeeld voor de verschuldigdheid van inkomstenbelasting, wordt meer informatie beschikbaar gesteld op de website van DUS‑I.

Gevolgen voor regeldruk

Bij het opstellen van deze regeling is getracht om de eisen met betrekking tot de aanvraag en de verantwoording zo te formuleren dat deze zo min mogelijk administratieve lasten meebrengen voor de aanvragers.

Hieronder worden de administratieve lasten voor subsidieaanvragers en -ontvangers weergegeven conform de Rijksbrede methodiek.

Om voor subsidie in aanmerking te komen moet de aanvrager een aanvraag doen tot verlening vergezeld van een activiteitenplan, een begroting, een DAEB overeenkomst, een DAEB de-minimisverklaring, het document dat resulteert uit de huurprijscheck per woonruimte en een vastgesteld document waaruit blijkt dat het gaat om een geclusterde woonvorm bestemd voor ouderen (1).

De subsidieontvanger moet een overzichtelijke, controleerbare en doelmatige administratie voeren waaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen, betalingen en ontvangsten alsmede kosten en opbrengsten kunnen worden nagegaan (artikel 5.2 van de Kaderregeling) (2).

Een subsidieontvanger heeft een meldingsplicht (artikel 5.7 van de Kaderregeling) als zich omstandigheden voordoen of zullen voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Bij de melding worden de relevante stukken overlegd. Van deze administratieve last is dus alleen sprake als zich omstandigheden voordoen waardoor melding gedaan moet worden (3). Het doen van een melding gebeurt slechts in 5 – 10% van de aanvragen. In de berekening is uitgegaan van 7%.

Na afloop van de subsidieperiode dient de subsidieontvanger van subsidies boven de € 25.000 een aanvraag in voor de subsidievaststelling. In deze aanvraag toont de subsidieontvanger op de bij besluit tot subsidieverlening van de subsidie bepaalde wijze aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de verleende subsidie verbonden verplichtingen (4). Bij subsidies boven de € 125.000 dient aanvullend een assurancerapport te worden aangeleverd. Omdat de inschatting is dat het niet tot nauwelijks voor zal komen dat het subsidiebedrag boven de € 125.000 uitkomt, is dit voor de berekening van de gevolgen voor de regeldruk niet meegenomen.

Voor de berekening van de gevolgen voor regeldruk wordt uitgegaan van een gemiddeld subsidiebedrag van € 50.000 en afgerond 1100 aanvragen (omdat de maximale looptijd 3 jaar is kan één subsidieaanvrager over de gehele looptijd van de Subsidieregeling vaker subsidie aanvragen).

De bovengenoemde administratieve lasten voor het aanvragen van deze subsidie kosten voor alle subsidieaanvragers bij elkaar:

Taak

Uitgevoerd door

Tarief p/u (in €)

Eenheid (uren)

Kosten (in euro) €

Totaal 1100 aanvragen

1

Hoogopgeleide medewerker

54

6

€ 324

€ 356.400,–

2

Administratief personeel

39

3

€ 117

€ 128.700,–

3

Hoogopgeleide medewerker

54

2

€ 108

€ 8.316.-

(voor berekening is uitgegaan van dat dit in 7% van de gevallen van toepassing is).

4

Hoogopgeleide medewerker

54

6

€ 324

€ 356.400,–

 

Totaal per aanvraag

   

€ 765

 
 

Totaal voor 1100 aanvragen

     

€ 849.816,–

1Gehanteerde uurtarieven volgen uit het rijksbrede Handboek Meting Regeldrukkosten.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat de regeldrukgevolgen toereikend in beeld zijn gebracht.

Staatssteun

Er is sprake van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) als aan de volgende vijf cumulatieve criteria is voldaan:

  • de steun wordt verleend aan een onderneming die een economische activiteit verricht;

  • de steun wordt met staatsmiddelen bekostigd;

  • de staatsmiddelen verschaffen een economisch voordeel dat niet via de normale commerciële weg zou zijn verkregen;

  • de maatregel is selectief;

  • de maatregel vervalst (potentieel) de mededinging en (dreigt te leiden tot) leidt tot een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in de Europese Unie.

Verhuurders zijn te beschouwen als ondernemingen. Indien zij financiële steun ontvangen van de overheid kan sprake zijn van staatssteun als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie VWEU.

Er worden met de Subsidieregeling twee – economische – activiteiten gesubsidieerd. De eerste activiteit, het verhuren van woonruimte in de zin van de Subsidieregeling, dient het algemeen belang en zonder overheidsoptreden pakt de markt dit niet (voldoende) op of niet onder dezelfde voorwaarden inzake objectieve kwaliteit, veiligheid, betaalbaarheid, gelijke behandeling of algemene toegang. Het vestigen van een dienst van algemeen belang (DAEB) voor deze eerste activiteit, door toepassing te geven aan het besluit van de commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen (hierna: het DAEB-Vrijstellingsbesluit), is daarom gerechtvaardigd. In Verordening (EU) nr. 360/2012 van de Commissie van 25 april 2012 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PbEU 2012, L 114/8) (hierna: de DAEB de-minimisverordening) is bepaald dat wanneer de compensatie voor de uitvoering van een DAEB maximaal € 500.000,– bedraagt over drie opeenvolgende belastingjaren, de financiering het handelsverkeer tussen de lidstaten niet belemmert en de mededinging niet ongunstig beïnvloedt. De verhuurder dient een verklaring als bedoeld in artikel 3 van de DAEB de-minimisverordening te overleggen bij de aanvraag. Daarnaast dient de verhuurder een overeenkomst te tekenen waarbij de Staat de verhuurder belast met en de verhuurder zich verplicht tot het verrichten van de DAEB voor deze eerste activiteit. Afhankelijk van of uit de verklaring als bedoeld in artikel 3 van de DAEB de-minimisverordening blijkt of de verhuurder voldoende de-minimisruimte heeft, wordt een overeenkomst in het kader van de DAEB de-minimisverordening getekend, dan wel een overeenkomst in het kader van het DAEB-Vrijstellingsbesluit. Ook deze dient te worden overlegd bij de aanvraag.

Bij de tweede activiteit, ondersteuning van inwonende jongeren door een begeleider dient, om te voorkomen dat de subsidie op het niveau van de begeleider staatssteun vormt, de begeleider op basis van transparante criteria en marktconforme tarieven te worden ingehuurd. Dit wordt bereikt doordat voor het vaste tarief van € 70,– door de minister een benchmark is uitgevoerd. De hiervoor besproken vestiging van een DAEB is voor deze activiteit dan ook niet van toepassing.

Onder deze voorwaarden is bij de subsidiering van de activiteiten geen sprake van ongeoorloofde staatssteun.

Internetconsultatie

De Subsidieregeling is van 31 mei 2023 tot en met 23 juni 2023 opengesteld ter internetconsultatie. Naar aanleiding van de reacties in het kader van de internetconsultatie zijn de conceptregeling en de toelichting op punten aangepast. De belangrijkste wijzigingen zijn dat (1) er meer expliciet aan is gegeven dat reeds bestaande initiatieven gebruik kunnen maken van de Subsidieregeling, (2) het maximaal aantal uur begeleiding dat per jongere kan worden aangevraagd is uitgebreid van twee naar maximaal vier uur per jongere per maand en (3) het aanvraagtijdvak wordt voor 2025, 2026 en 2027 in plaats van per 2 januari van het betreffende jaar, per 18 november voorafgaand aan het betreffende jaar opengesteld, waardoor aanvragers eerder duidelijkheid hebben over een eventuele vervolgsubsidie.

Een deel van de vragen en opmerkingen leidt niet tot wijzigingen in de Subsidieregeling maar worden in de vorm van een Q&A beantwoord op de website van DUS-I.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd. De begrippen die nadere uitleg behoeven, bijvoorbeeld omdat ze niet zijn toegelicht in het algemene deel van deze toelichting, worden hieronder toegelicht.

Met een ‘geclusterde woonvorm’ wordt bedoeld vijf of meer woningen als bedoeld in artikel 1 van de Woningwet gelegen in Nederland, die fysiek verbonden zijn, dan wel daarmee vergelijkbaar. Dit laatste betekent bijvoorbeeld dat het niet voldoende is als de woningen in bijvoorbeeld dezelfde woonwijk zijn gelegen, maar dat het wel voldoende is als deze onderdeel zijn van een gezamenlijk hofje.

De geclusterde woonvorm moet bestemd zijn voor ouderen. Dat zijn personen die 55 jaar of ouder zijn. In de geclusterde woonvorm moet worden voorzien in een ‘woonruimte’ voor een ‘jongere’. Een jongere is een persoon vanaf 18 tot en met 30 jaar op het moment dat de huurovereenkomst wordt gesloten. De woonruimte kan zowel een zelfstandige woning betreffen met eigen toegang en eigen keuken en toilet (als bedoeld in artikel 234 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek), als een onzelfstandige woning zonder eigen toegang of een gedeelde keuken of toilet betreffen. Dat betekent dat in een woning meerdere woonruimtes voor jongeren beschikbaar kunnen zijn met gedeelde faciliteiten.

De ‘verhuurder’ van de geclusterde woonvorm bestemd voor ouderen kan subsidie aanvragen. Deze verhuurder moet een privaatrechtelijke rechtspersoon zijn met volledige rechtsbevoegdheid. Te denken valt aan woningcorporaties, een sociale ondernemer en zorgaanbieders.

Om als Staat geen subsidie te verlenen aan huurprijzen die substantieel hoog zijn, wordt de verhuurder verzocht te waarborgen dat bij het bepalen van de huurprijs de huurprijscheck in acht wordt genomen, hetgeen moet worden geborgd in de huurovereenkomst. Met de huurprijscheck berekent de verhuurder de maximale kale huur van een woonruimte. Onder ‘kale huurprijs’ wordt verstaan de prijs die is verschuldigd voor het enkele gebruik van de woonruimte, zonder bijkomende kosten voor nutsvoorzieningen en servicekosten, bedoeld in artikel 237, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Aan de hand van diverse vragen over bijvoorbeeld oppervlakte, keuken, badkamer en verwarming, wordt in de huurprijscheck een puntenaantal gegeven. Het puntentotaal bepaalt de maximale kale huurprijs van een zelfstandige sociale huurwoning. De huurprijscheck van de huurcommissie is vindbaar op https://www.huurcommissie.nl/huurcommissie-helpt/huurprijscheck-zelfstandige-woonruimte voor zelfstandige woonruimtes of https://www.huurcommissie.nl/huurcommissie-helpt/huurprijscheck-onzelfstandige-woonruimte voor onzelfstandige woonruimtes. Uiteindelijk moet worden gewaarborgd dat per maand geen hogere kale huurprijs wordt gevraagd dan volgt uit de huurprijscheck min het bedrag dat wordt ontvangen aan subsidie voor de woonruimte op grond van de Subsidieregeling.

Artikel 2. Toepasselijkheid Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

Op deze regeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: Kaderregeling) van toepassing, met uitzondering van artikel 10.1. In artikel 10.1 van de Kaderregeling is bepaald dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen subsidies van minder dan € 125.000 verleent. Subsidies verleend op grond van de Subsidieregeling zullen echter wel minder bedragen dan € 125.000. Daarom is dit artikel niet van toepassing. De reden hiervoor is dat ook verhuurders van één geclusterde woonvorm waar een beperkt aantal jongeren gaat wonen gebruik moeten kunnen maken van deze regeling.

Artikel 3. Subsidiabele activiteiten en hoogte van de subsidie

De minister kan aan verhuurders voor twee subsidiabele activiteiten subsidie verstrekken: 1) het verhuren van een woonruimte aan een jongere in een geclusterde woonvorm bestemd voor ouderen en 2) het faciliteren van een begeleider voor de jongere die in deze woonruimte woont. Voor de tweede subsidiabele activiteit, de begeleiding van de jongere, kan enkel in aanvulling op de eerste subsidiabele activiteit, de verhuur van de woonruimte, subsidie worden verstrekt.

Ten aanzien van de eerste subsidiabele activiteit is het van belang dat het verhuren niet betekent dat door de jongere een geldbedrag betaald moet worden voor de woonruimte. Dat kan natuurlijk wel. De minimale eis die wordt gesteld is dat een huurovereenkomst wordt gesloten tussen de verhuurder en de jongere om te kunnen spreken van verhuur in de zin van deze regeling. Voor deze activiteit komt de minister de verhuurder maandelijks € 200,– per jongere per woonruimte per maand tegemoet. Dit bedrag is gekozen omdat de verwachting is dat de maximaal te vragen kale huurprijs op basis van de huurprijscheck nooit minder zal zijn dan € 200. Dit betekent dat de verhuur niet meer subsidie ontvangt dan waarvoor de woonruimte mag worden verhuurd. De aanvullende kale huurprijs die aan een jongere wordt gevraagd, kan per woonruimte verschillen.

Voor de tweede subsidiabele activiteit is dit voor maximaal 4 uur per maand per jongere, voor € 70,– per uur. Dit is een vast bedrag, onafhankelijk van btw, opslagen, of andere door de begeleider in rekening te brengen kosten.

Per verhuurder wordt maximaal € 1.000.000,– verstrekt aan subsidie. Dit maximum ziet dan op de periode waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, dus voor maximaal drie jaar, zoals beschreven bij artikel 6.

Artikel 4. Wijze van subsidieverstrekking

Omdat de Kaderregeling van toepassing is, wordt aangesloten bij de wijze van subsidieverstrekking voorzien in de Kaderregeling. De te subsidiëren activiteiten bestaan uit meetbare prestatie-eenheden. Daarom wordt aangesloten bij subsidieverstrekking op grond van artikel 1.5, onder a, onder 2°, en artikel 1.5, onder b, van de Kaderregeling. De vaststelling geschiedt overeenkomstig artikel 7.4 respectievelijk artikel 7.5 van de Kaderregeling.

Artikel 5. Staatssteun

Zoals toegelicht in het algemene deel, is de subsidiabele activiteit 1) het verhuren van een woonruimte aan een jongere in een geclusterde woonvorm bestemd voor ouderen, aan te wijzen als DAEB. In dit artikel wordt in het eerste lid de uitvoering van deze activiteit conform het DAEB-Vrijstellingsbesluit aangewezen als een DAEB. Dientengevolge kan subsidie aan een verhuurder worden verleend als compensatie van het beheer van de opgedragen activiteiten, mits aan de overige voorwaarden van deze regeling wordt voldaan.

In het tweede lid is bepaald dat de subsidie uitsluitend wordt verstrekt indien de verhuurder met de Staat een overeenkomst sluit waarbij de Staat hem belast met en hij zich verplicht tot het verrichten van de DAEB.

Artikel 6. Subsidievoorwaarden

Aan de verstrekking van de subsidie zijn een aantal voorwaarden verbonden.

Zo is het van belang dat de verhuurder op 1 januari van het jaar van het indienen van een aanvraag tot subsidieverlening staat ingeschreven in het handelsregister als bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007 met een juiste SBI-code. Met SBI-code wordt een code van de Standaard Bedrijfsindeling bedoeld, zoals gehanteerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Daarmee wordt de economische hoofd- of nevenactiviteit van een bedrijf weergegeven in het handelsregister. In Bijlage 1 staan de SBI-codes opgenomen. Dat zijn 68201 (Woningbouwverenigingen en -stichtingen), 68202 (Gemeentelijke woningbedrijven), 68203 (Verhuur van overige woonruimte), 8710 (Verpleeghuizen) en 87.30.2 (Verzorgingshuizen).

De subsidie kan voor maximaal drie jaar worden aangevraagd. Dat is vanaf het moment van het besluit tot subsidieverlening tot en met 31 december in het tweede jaar volgend op dat moment van het besluit tot subsidieverlening. Dat betekent dat in het eerste kalenderjaar, 2023, de periode voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten enigszins korter is dan in de kalenderjaren daaropvolgend. Het is de bedoelding dat met de subsidiabele activiteiten binnen 3 maanden na het besluit tot subsidieverlening wordt gestart. Dit geeft enerzijds de subsidieontvanger enige tijd om een jongere te zoeken om de woonruimte te laten betrekken en anderzijds wordt gezorgd dat de subsidie zo snel mogelijk wordt ingezet.

Voor reeds bestaande initiatieven kan ook subsidie worden aangevraagd. Van belang is dat enkel subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die plaatsvinden vanaf het moment dat de aanvraag is ingediend. Activiteiten die daarvoor hebben plaatsgevonden komen niet voor subsidie op grond van de Subsidieregeling in aanmerking.

Het moet gaan om een woonruimte in een geclusterde woonvorm bestemd voor ouderen. Het kan voorkomen dat dit vijf of meer separate adressen betreft, of dat het gaat om een zorginstelling (waar recht is op zorg in de zin van artikel 3.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg) die bestemd is voor bewoning door ouderen.

Ook is voorgeschreven dat een bepaalde maximale kale huurprijs mag worden gevraagd voor de woonruimte. Die prijs is de som van de kale huurprijs die aan de jongere wordt gevraagd en de subsidie van € 200,–. Dit bedrag tezamen mag niet boven de € 500,– uitkomen.

Op basis van de ervaring op plekken waar al door jongeren samen wordt gewoond met ouderen, moeten minimaal twee jongeren per geclusterde woonvorm een woonruimte worden aangeboden. Er is ook een maximum aan verbonden, dat zijn tien jongeren. Zoals gezegd, moet de jongere een leeftijd hebben vanaf 18 tot en met 30 jaar op het moment dat de huurovereenkomst wordt gesloten.

Bij de verhuur van de woonruimte moet een huurovereenkomst worden opgesteld. Daaruit moet in ieder geval volgen wat de leeftijd is van de jongere die de woonruimte gaat huren, om wat voor woonruimte het gaat (waaronder of het een zelfstandige of onzelfstandige woning betreft en het aantal m²) en wat de kale huurprijs is. Ook moet in de huurovereenkomst in ieder geval een waarborg worden opgenomen dat de kale huurprijs niet hoger is dan het bedrag dat volgt uit de huurprijscheck. Deze waarborg kan bijvoorbeeld een uitdraai zijn van de ingevulde huurprijscheck als bijlage bij de huurovereenkomst, of een bepaling dat de huurprijscheck is doorlopen. Op deze manier is voor de jongere als huurder inzichtelijk dat bij het bepalen van de kale huurprijs de huurprijscheck in acht is genomen. Tot slot moet in de huurovereenkomst in ieder geval worden opgenomen dat de jongere een bijdrage zal leveren aan de cohesie en de sociale interactie in de geclusterde woonvorm bestemd voor ouderen en daarbij wordt begeleid door een begeleider. Omdat dit voor iedere jongere en voor iedere geclusterde woonvorm kan verschillen, staat het de verhuurder vrij dit nader in te vullen. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan samen eten of wandelen waarbij de jongere zelf in contact staat met bewoners en bewoners bij elkaar brengt. Het is wel van belang te benadrukken dat de jongere de rol vervult van een goede buur en niet mag worden ingezet voor (structurele) zorg verlenende taken.

Indien subsidie wordt aangevraagd voor een begeleider, dient de begeleider ook aan voorwaarden te voldoen. Dat is dat de begeleider een afgeronde op gedrag en maatschappij of zorg en welzijn gerichte MBO-opleiding heeft of drie jaar relevante werkervaring op dat gebied. Hierbij kan worden gedacht aan ervaring als sociaal werker, begeleider en coördinator van vrijwilligers of het bieden van dagbesteding of persoonlijke begeleiding.

Ook wanneer geen subsidie wordt aangevraagd voor een begeleider, is het de bedoeling dat een begeleider beschikbaar is voor de jongeren. Van deze begeleider wordt verwacht dat hij beschikbaar is voor coaching van de jongeren. Deze coaching kan bijvoorbeeld gaan over het meedenken welke activiteiten de jongere kan initiëren of hoe verbinding/contact met medebewoners kan worden vergroot. Ook kan de begeleider aansluiten bij activiteiten of gesprekken tussen de jongere en medebewoners.

Een verhuurder die meerdere woonruimtes verhuurt, al dan niet gelegen in een of meerdere geclusterde woonvormen en subsidie op grond van de Subsidieregeling aanvraagt die op meer dan een woonruimte betrekking heeft voegt dit samen in één aanvraag. Pas na afloop van de periode waarin de subsidiabele activiteiten kunnen worden verricht, kan weer opnieuw subsidie worden verstrekt aan een verhuurder voor een nieuwe subsidiabele periode. Dat betekent dat een verhuurder van meerdere woonruimtes in geclusterde woonvormen bestemd voor ouderen, eens in de drie jaar een aanvraag indient en subsidie verstrekt kan krijgen voor die periode. Indien in de tussenliggende periode de verhuurder een woonruimte wil toevoegen aan de aanvraag, is het mogelijk daarvoor een herziening van de aanvraag in te dienen. De minister kan dan besluiten de verleende subsidie voor die periode te herzien.

Artikel 7. Subsidieplafond

Het subsidieplafond zal ieder jaar hoger worden. In het jaar 2023 bedraagt het subsidieplafond € 3.920.000,– tot voor het jaar 2027 € 18.000.000,–. Het plafond wordt op basis van volgorde van binnenkomst van de aanvragen verdeeld. Voor het moment van binnenkomst geldt het moment dat de aanvraag compleet is, ook indien de aanvraag aangevuld diende te worden op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Omdat de subsidie voor een periode van maximaal drie jaar wordt verleend zal ook voor het tweede en derde jaar van de subsidieperiode budget beschikbaar moeten zijn. Het bedrag voor dit tweede en derde jaar van de subsidieperiode, van alle subsidieverleningen tezamen, zal in mindering worden gebracht op het subsidieplafond in dat tweede dan wel derde jaar. Dus bij een subsidie verleend voor de subsidieperiode 2023, 2024 en 2025, zal het bedrag dat ten laste zal komen van het jaar 2024 en het jaar 2025, in minder worden gebracht op het subsidieplafond voor het jaar 2024 respectievelijk het jaar 2025. DUS-I zal op diens website, www.dus-i.nl, jaarlijks de hoogte van het subsidieplafond publiceren, om de werkelijke hoogte inzichtelijk te maken voor de subsidieaanvragers.

Artikel 8. Aanvraag tot subsidieverlening

In het jaar 2023 kan de aanvraag tot subsidieverlening worden ingediend van 17 juli 2023 om 9.00 uur tot en met 15 september 2023 om 16.00 uur. In het kalenderjaar 2024 kan de aanvraag worden ingediend van 2 januari 2024 om 9.00 uur tot en met 31 mei 2024 om 16.00 uur. In de jaren daarna, 2024, 2025, 2026 en 2027 kan dat van 18 november om 9.00 uur voorafgaand aanhet betreffende jaar tot en met 30 april om 16.00 uur van dat betreffende jaar.

Bij de aanvraag wordt, naast het door de minister beschikbaar gestelde formulier en de begroting, ook een activiteitenplan gevoegd. Hierin verklaart de verhuurder dat deze aan de voorwaarden voldoet. Daarnaast dient de verhuurder een beschrijving te geven van de wijze waarop in diens geval de jongere bijdraagt aan de cohesie en sociale interactie in de geclusterde woonvorm. Ook zal een beschrijving benodigd zijn op welke wijze de begeleider aan de voorwaarden in artikel 6 voldoet (juiste opleiding, dan wel relevante werkervaring) en op welke wijze de jongere wordt begeleid, ingeval voor deze activiteit ook subsidie wordt aangevraagd.

Bij de aanvraag dienen nog een aantal stukken te worden gevoegd. Namelijk een bewijs dat sprake is van een geclusterde woonvorm bestemd voor ouderen. Dat moet blijken uit een document dat is vastgesteld en door iedereen op basis van openbare informatie verifieerbaar is. Het document moet uiterlijk op 1 januari van het jaar van het indienen van een aanvraag tot subsidieverlening zijn vastgesteld. Voorbeelden waaraan gedacht kan worden zijn: een statuut van de geclusterde woonvorm, een huisreglement dat is ondertekend door het bestuur van een onderneming en is gepubliceerd op de voor de geclusterde woonvorm relevante website, een omgevingsvergunning afgegeven onder de titel zorgwoningen met 24‑uurs zorg waarbij kan worden aangetoond dat het gaat om ouderen, of een jaarverslag inclusief controleverklaring waaruit blijkt dat het een zorginstelling (waar recht is op zorg in de zin van artikel 3.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg) betreft die specifiek zorg levert aan ouderen. Een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel volstaat niet, onder meer omdat dit niet wordt vastgesteld / hier geen controle op plaatsvindt.

Ook moet een verklaring worden afgegeven dat het concept van de huurovereenkomst die zal worden / is gesloten met de jongere voldoet aan de voorwaarden benoemd in artikel 5. En het document dat resulteert uit een ingevulde huurprijscheck voor de woonruimte moet worden overlegd, per woonruimte.

Tot slot moet in verband met de staatssteun een DAEB de-minimisverklaring en getekende DAEB overeenkomst worden overgelegd.

Van belang is nog op te merken dat een verhuurder die voor een eerste keer een subsidieaanvraag indient bij DUS-I kan worden gevraagd om extra informatie voor de financiële beoordeling. Dat volgt uit artikel 3.7 van de Kaderregeling. Uitgangspunt voor de financiële beoordeling van een projectsubsidie is de begroting. Dan kan een aanvrager naast het overleggen van de begroting verzocht worden tot het overleggen van een volledig en recent overzicht van zijn financiële toestand. Daarbij kan gedacht worden aan de oprichtingsakte of de statuten van de rechtspersoon alsmede de laatste jaarrekening of een verslag over de financiële positie. Aan de hand van het overzicht van de financiële toestand van de aanvrager kan worden vastgesteld of aannemelijk is dat de financiële middelen met inbegrip van de subsidie voldoende zullen zijn om de voorgenomen activiteiten uit te voeren. Als dat niet zo is, ligt het verstrekken van de subsidie niet in de rede.

Op het moment dat een aanvraag niet compleet, is de minister gehouden de aanvrager in de gelegenheid te stellen de aanvraag binnen een door de minister gestelde termijn aan te vullen, op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze termijn zal aan de aanvrager bekend worden gemaakt in de brief waarin de aanvrager van de incomplete aanvraag op de hoogte wordt gesteld.

Artikel 9. Bevoorschotting

Bij het besluit tot subsidieverlening wordt een voorschot ter hoogte van 50% uitbetaald aan de verhuurder. Het resterende bedrag wordt uitbetaald na het besluit tot vaststelling van de subsidie. Dit geldt niet voor verleende subsidies van minder dan € 25.000. Deze worden bij het besluit tot subsidieverlening voor 100% bevoorschot en in één keer uitbetaald.

Artikel 10. Meldingsplicht

Er rusten ook verplichtingen op de verhuurder. Deze verplichtingen volgen in ieder geval uit de Kaderregeling. Twee verplichtingen zijn van belang extra te benadrukken. Dat zijn de meldingsplicht en de verplichting mee te werken aan onderzoek.

De meldingsplicht wordt op grond van de Kaderregeling in drie situaties voorgeschreven. Ten eerste is de verhuurder verplicht te melden wanneer de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel worden verricht. Een voorbeeld daarvan is wanneer de woonruimte leeg komt te staan terwijl daarvoor wel subsidie is aangevraagd. Ten tweede geldt een meldingsplicht indien niet, niet tijdig of niet geheel wordt voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Ten derde kunnen zich, los van de activiteiten en verplichtingen, ook andere wijzigingen in de omstandigheden voordoen die van belang zijn voor de subsidieverstrekking en daarom gemeld dienen te worden. Een evident voorbeeld doet zich voor indien de verhuurder in surseance van betaling is geraakt of haar faillissement wordt aangevraagd of uitgesproken. Ook een statutenwijziging of een fusie kan tot een zodanige meldingsplicht leiden.

De melding moet zo spoedig mogelijk en zelfs ‘onverwijld’ worden gedaan. Dit betekent dat de melding onmiddellijk moet worden gedaan. De verhuurder mag dus niet wachten tot hij dit nodig acht.

Het voldoen aan de meldingsplicht is van groot belang. Op basis van tijdige informatie van de verhuurder kan de subsidie immers nog lopende de subsidieperiode worden aangepast. Deze mogelijkheid tot bijsturing bestaat niet meer na afloop van de subsidieperiode. Om deze meldingsplicht kracht bij te zetten, is deze meldingsplicht opgenomen in de Beleidsregels tot handhaving van de subsidiebepalingen.

Op subsidies die na verlening ambtshalve worden vastgesteld is van toepassing de Wet bestuurlijke boete meldingsplichten door ministers verstrekte subsidies. Die wet schrijft voor dat aan de verlening van een subsidie die ambtshalve wordt vastgesteld, een bijzondere meldingsplicht wordt verbonden. De meldingsplicht, die in de verleningsbeschikking moet worden opgenomen, houdt in dat de subsidieontvanger het meteen moet melden als de activiteiten niet voor de uiterste datum zijn verricht.

Omdat deze meldingsplicht een hoge administratieve last met zich mee kan brengen in het kader van de Subsidieregeling, is gekozen in geval van leegstand van de woonruimte de meldingsplicht nader te specificeren. Het uitgangspunt is dat als sprake is van leegstand van de woonruimte de verhuurder dit meldt. Voor het moment dat deze melding gedaan moet worden geldt het volgende:

  • a. bij drie maanden leegstand of meer, moet de melding onverwijld schriftelijk worden gedaan na afloop van de drie maanden;

  • b. bij minder dan drie maanden leegstand, moet de melding worden gedaan:

    • 1) Bij subsidieverlening van minder dan € 25.000 vóór het moment van de ambtshalve subsidievaststelling. Dat is uiterlijk 31 december van het tweede jaar volgend op de datum van de indiening van de aanvraag tot verlening van de subsidie.

    • 2) Bij subsidieverlening van meer dan € 25.000 ten tijde van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Over de verplichting tot meewerken aan onderzoek het volgende. Het verstrekken van subsidies is een beleidsinstrument. Het is dan ook van belang om inzicht te verkrijgen in de realisatie van het beleid. Aan de hand van dat inzicht kan het beleid verder ontwikkeld worden. Verhuurders zijn derhalve verplicht om mee te werken aan onderzoek daarnaar.

Verder kan nader onderzoek ook nodig zijn voor een beslissing over het verstrekken van een subsidie. Ook kunnen inlichtingen nodig zijn voor de evaluatie van beleid.

Artikel 11. Subsidievaststelling

Subsidie verstrekt van minder dan € 25.000 betreft een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdeel a, onder 2°, van de Kaderregeling.

De minister neemt binnen 22 weken na 31 december van het tweede jaar volgend op de datum van de indiening van de aanvraag tot verlening van de subsidie, ambtshalve een besluit over de vaststelling van de subsidie. Dat betekent dat de verhuurder niet zelf een aanvraag tot vaststelling met bijhorende verantwoordingsinformatie hoeft in te dienen. De minister kan wel steekproefsgewijs de verstrekte subsidies nader onderzoeken. De verhuurder kan dan worden gevraagd om aan te tonen dat daadwerkelijk uitvoering is gegeven aan de activiteiten en dat is voldaan aan de verplichtingen. In het besluit tot subsidieverlening zal worden aangegeven op welke manieren het aantonen van het verricht zijn van de activiteiten dan wel het voldaan hebben aan de verplichtingen kan gebeuren. Gedacht kan worden aan het overleggen van de huurovereenkomst en bankafschriften/betaalbewijzen voor de subsidie die betrekking heeft op de woonruimte, en aan het overleggen van een diploma, CV en verslagen voor de subsidie die betrekking heeft op de begeleider.

Wanneer in een dergelijk geval, en wanneer dus niet gemeld is, niet kan worden aangetoond dat de gesubsidieerde activiteiten voldoende zijn uitgevoerd of dat aan alle aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan, zal in de regel de subsidie op nihil worden vastgesteld. Op nihil stellen van de subsidies en dus terugvordering inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag kan in een dergelijk geval proportioneel worden geacht.

Subsidie verstrekt boven de € 25.000, betreft een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdeel b, van de Kaderregeling.

De subsidieontvanger vraagt de vaststelling van de subsidie aan binnen 22 weken na 31 december van het tweede jaar volgend op de datum van de indiening van de aanvraag tot verlening van de subsidie. Dat betekent dat bij een subsidieverlening in het jaar 2023, de aanvraag tot subsidievaststelling moet worden ingediend binnen 22 weken na 31 december 2025.

De verantwoording dient plaats te vinden conform artikel 7.5 van de Kaderregeling. Subsidies boven de € 25.000 voor meetbare prestatie-eenheden (ook wel P*Q-subsidies, zoals onderhavige) worden vastgesteld op het bedrag per gerealiseerde prestatie-eenheid tot het in de verlening genoemde maximumaantal eenheden. Niet de kosten maar het gerealiseerde aantal moet dan worden verantwoord. Indien de subsidie meer bedraagt dan € 125.000 wordt bij de aanvraag van de vaststelling tevens een assurancerapport opgesteld door een accountant overlegd, overeenkomstig het door de minister vastgestelde protocol.

De minister besluit binnen 22 weken op een aanvraag tot vaststelling. De subsidie wordt vastgesteld op een bedrag tot ten hoogste het in het besluit tot subsidieverlening genoemde bedrag.

Artikel 12. Hardheidsclausule

De Subsidieregeling bevat een hardheidsclausule. Dat betekent dat de minister een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing kan laten of daarvan kan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 13. Inwerkingtreding en vervaldatum

De Subsidieregeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte in de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Daarmee wordt afgeweken van de systematiek van vaste verandermomenten voor regelgeving, die inhoudt dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van elk kwartaal in werking treden en minimaal twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding en de concept-regeling reeds ter internetconsultatie is voorgelegd. De Subsidieregeling vervalt met ingang van 1 november 2030.

De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder

Naar boven