TOELICHTING
Algemeen
1. Aanleiding
Het kabinet wil dat iedereen in Nederland prettig kan wonen. Dat kan nu niet door
een tekort aan (betaalbare) woningen. Vanuit die doelstelling staat Nederland voor
de grote maatschappelijke opgave om tot en met 2030 en daarna een groot aantal extra
woningen te bouwen. Om deze woningen te kunnen realiseren, zijn ook investeringen
nodig in parken, pleinen, duurzaamheidsmaatregelen en bronmaatregelen om hindervormende
activiteiten te beperken. Daarom wordt met deze regeling door de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) € 442 miljoen gereserveerd voor dit soort gebiedsgerichte
maatregelen, niet zijnde mobiliteits- en bereikbaarheidsmaatregelen, die aantoonbaar
nodig zijn voor de realisatie van woningen in de 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties.1 Dit vormt het zogeheten gebiedsbudget.
Deze investeringen in het kader van ruimtelijke kwaliteit zijn als randvoorwaarden
noodzakelijk om woningbouw op grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties gerealiseerd
te krijgen, maar op zichzelf niet voldoende om die nieuwe woningen ook in bereikbare
en goed ontsloten wijken te realiseren. In het coalitieakkoord is daarom, via het
mobiliteitsfonds2, tevens € 7,5 miljard beschikbaar gesteld voor een goede bereikbaarheid en ontsluiting
van nieuwe woningen in de 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties en daarbuiten.
Een deel van deze middelen wordt ingezet voor mobiliteitspakketten, waarin maatregelen
voor alle modaliteiten, bedoeld om de ontsluiting en bereikbaarheid van de 17 grootschalige
NOVEX-woningbouwlocaties te verbeteren.
De maatregelen van het gebiedsbudget en de mobiliteitspakketten zijn beide specifiek
gericht op de 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties en zijn complementair aan
elkaar. Beide regelingen versterken elkaar en alleen gezamenlijk zijn de twee regelingen
voldoende om genoeg nieuwe woningen in fijne en leefbare wijken te realiseren. Door
te investeren in zowel de ruimtelijke kwaliteit als de bereikbaarheid van deze locaties,
worden randvoorwaarden gefaciliteerd om de woningbouw in deze locaties versneld te
realiseren tot en met 2030.
Deze regeling ziet uitsluitend op de rijksbijdrage aan gebiedsmaatregelen die vanuit
het Ministerie van BZK wordt verleend. De hiervoor beschreven financiering van de
mobiliteitspakketten zal zijn grondslag vinden in een regeling van de Minister van
Infrastructuur en Waterstaat.3
2. Achtergrond
De middelen uit deze regeling zijn alleen beschikbaar voor gemeenten of openbare lichamen
waarin één van 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties liggen. Deze locaties zijn
nodig omdat het woningtekort in die regio’s dermate groot is, dat alleen de realisatie
van kleine en middelgrote locaties onvoldoende bijdraagt aan de opgave tot en met
2030 om 981.000 woningen te realiseren. Het belang van deze locaties maakt het noodzakelijk
om de uitvoeringskracht te vergroten. De huidige praktijk laat zien dat de realisatie
van deze locaties niet eenvoudig is, en in sommige gevallen leidt tot locatiespecifieke
uitdagingen die lastig door de lokale partijen zijn te slechten. Dit betekent dat
de actieve betrokkenheid van het Rijk op deze locaties zal groeien, en in de komende
jaren ook verder wordt verbreed. Gemeenten, corporaties en andere partijen die betrokken
zijn bij de gebiedsontwikkeling op deze locaties zullen actief worden ondersteund
vanuit het programma grootschalige woningbouw van BZK. De geboden ondersteuning zal
afhangen van de behoefte van de desbetreffende partijen. Dat kan zijn het geven van
juridisch advies, bijvoorbeeld rondom het opstellen van een samenwerkingsovereenkomst,
het helpen via financieel advies bij bijvoorbeeld het opstellen van of het sluitend
krijgen van een businesscase of ondersteuning bij het wegwerken van hobbels in projecten
en het najagen van afspraken. De bestuurlijke afspraken over de inzet van het gebiedsbudget
en de daarbij behorende woningbouwaantallen zorgen voor voorspelbaarheid en continuïteit
in de bouwstroom nu en in de toekomst.
De 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties zijn geïdentificeerd vanuit de zeven
verstedelijkingsregio’s.4 Op deze locaties is sprake van een dusdanige grote en brede schaal van ontwikkeling,
dat als het ware nieuwe delen van steden worden gecreëerd waar mensen wonen, werken,
leren en elkaar ontmoeten. Grootschalige woningbouw gaat gepaard met complexe uitdagingen,
omdat door de schaal meer wordt gevraagd van de ontsluiting van de locatie (infrastructuur),
het vrijmaken van een locatie (zoals de herstructurering van bedrijventerreinen of
het verplaatsen van bedrijven naar andere werklocaties) of het realiseren van voldoende
groen en ruimte voor waterberging. In de hier aangehaalde gebieden is dan ook sprake
van een grootschalige integrale woningbouwopgave in combinatie met andere grote ruimtelijke
vraagstukken zoals bijvoorbeeld geluid, stikstof, natuur, landbouw, (grootschalige)
infrastructuur, ruimtelijke kwaliteit, waterrobuustheid en klimaatbestendigheid, energietransitie,
bedrijvigheid en andere ruimtevragende claims. Dit alles zal worden ontwikkeld met
een langjarige betrokkenheid van het Rijk.
3. Doel
Deze ministeriële regeling heeft tot doel om gemeenten en openbare lichamen, als bedoeld
in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna: openbare lichamen),
door middel van een specifieke uitkering in staat te stellen gebiedsmaatregelen te
realiseren die als randvoorwaarden noodzakelijk zijn om binnen de 17 grootschalige
NOVEX-woningbouwlocaties de bouw van woningen te realiseren.
Met de ontwikkeling van grootschalige woningbouwlocaties kunnen verschillende ruimtelijke-,
fysieke-, leefbaarheids- en mobiliteitsopgaven gecombineerd worden en elkaar versterken.
Door op deze locaties te bouwen en te vergroenen, wordt bewerkstelligd dat er voldoende
voorzieningen in de buurt zijn, inwoners veel verschillende mogelijkheden hebben om
zich te verplaatsen en wonen en werken goed gecombineerd worden in een aantrekkelijke
omgeving. Voor een goede volkshuisvesting is het kunnen wonen in een passende woning,
die staat in een leefbare en goed bereikbare wijk, belangrijk.
De gebiedsmaatregelen die deze regeling mogelijk maakt, bestaan uit drie typen maatregelen:
1) maatregelen ten behoeve van de herinrichting van de openbare ruimte (zoals parken
en pleinen), 2) maatregelen omtrent het verwerven, verplaatsen en uitvoeren van bronmaatregelen
met betrekking tot hindervormende activiteiten en 3) duurzaamheidsmaatregelen ten
behoeve van bijvoorbeeld biodiversiteit of klimaatadaptatie in een gebied. Deze maatregelen
zorgen niet alleen voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in de buurt van
nieuwe woningen, maar hebben ook een positief effect op de ruimtelijke kwaliteit rondom
bestaande woningen en voorzieningen.
Om versneld woningen te kunnen bouwen, zijn gebiedsmaatregelen nodig die randvoorwaardelijk
zijn aan het bouwen van nieuwe woningen. De rijksbijdrage is noodzakelijk omdat de
gebiedsmaatregelen op de korte termijn niet door gemeenten bekostigd kunnen worden
uit de grondexploitatie en kostenverhaal op een woningbouwlocatie. Met de rijksbijdrage
is het mogelijk om de versnelde realisatie van deze gebiedsmaatregelen volledig te
kunnen financieren.
Gemeenten of openbare lichamen kunnen een specifieke uitkering ontvangen, mits zij
zijn genoemd in de bijlage bij deze regeling en maximaal voor het bedrag genoemd in
de bijlage. In de bijlage is tevens een overzicht opgenomen van de gebiedsmaatregelen
waarvoor een specifieke uitkering kan worden verleend.
4. Wettelijk kader
Grondslag voor deze specifieke uitkering vormt artikel 2, eerste lid, onderdeel c,
van het Besluit van 29 oktober 2022, houdende het stellen van regels over het verstrekken
van specifieke uitkeringen aan gemeenten of provincies voor activiteiten die passen
in het rijksbeleid met betrekking tot het bouwen, het wonen en de woonomgeving (Stb. 2022, 452). Op grond van die bepaling kan de minister een specifieke uitkering verlenen voor
het voorzien in de benodigde randvoorwaardelijke omstandigheden ten behoeve van de
bouw van woningen. Zoals reeds is toegelicht, kan onderhavige specifieke uitkering
worden verleend voor gebiedsmaatregelen. Deze gebiedsmaatregelen zijn onder te verdelen
in drie typen: a) herinrichting openbare ruimte, b) verwerven of verplaatsen van hindervormende
activiteiten of hiertegen bronmaatregelen treffen en c) duurzaamheidsmaatregelen in
het kader van biodiversiteit, groenvoorzieningen en klimaatadaptatie. Deze maatregelen
leveren allen op zichzelf bezien geen nieuwe woningen op. Ze zijn echter als randvoorwaarden
noodzakelijk om woningbouw te kunnen realiseren omdat hiermee kan worden geïnvesteerd
in de ruimtelijke kwaliteit die voor woningbouw benodigd is. Verder is hoofdstuk 3
van de Financiële-verhoudingswet van toepassing. De verantwoording vindt plaats overeenkomstig
artikel 17a van die wet.
5. Voorafgaand indienings- en beoordelingsproces
In 2020 zijn in de Nationale Omgevingsvisie veertien grootschalige ontwikkellocaties
genoemd. Deze locaties lagen in de meest gespannen woningmarktregio’s van dat moment.
In opdracht van het Ministerie van BZK heeft het bureau Rebel (in samenwerking met
de bureaus Fakton, Decisio en Stadkwadraat) vervolgens in 2021 aan de hand van veertien
businesscases de totale investeringsopgave in beeld gebracht van deze locaties.5 Daarbij is zowel gekeken naar de benodigde grootschalige OV- en infra-investeringen,
als de realisatie van hoogwaardige kwaliteit in een mix van betaalbaar wonen, werken
en voorzieningen, duurzame energievoorzieningen en een goed, groen en klimaatbestendig
openbaar gebied. Deze businesscases – opgesteld in samenspraak met de betrokken regio’s
– vormden het startpunt voor gesprekken met de gemeenten over de verdeling van het
gebiedsbudget en de mobiliteitsmaatregelen.
Naast de veertien bestaande grootschalige ontwikkellocaties zijn in 2022 nog drie
grootschalige locaties (Amersfoort Spoor- en A1 Zone, Arnhem Spoorzone Oost en de
Foodvalley) toegevoegd. Ook voor deze nieuwe locaties is een integrale businesscase
opgesteld waarin de investeringskosten voor de ontwikkeling van deze locaties nader
zijn uitgewerkt.
Voor de verdeling van de mobiliteitsmiddelen over deze 17 gebieden is het ‘Afweegkader
voor de middellange termijn Woningbouw en Mobiliteit’ (hierna: Afweegkader) gehanteerd.6 Dit Afweegkader is in het voorjaar van 2022 tot stand gekomen in overleg met diverse
partijen, waaronder het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG). Het kader bestaat uit kwantitatieve (woningbouwwaarde, bereikbaarheidswaarde
en kosteneffectiviteit) en kwalitatieve (randvoorwaarden en ruimtelijk integrale afwegingen)
elementen. Doel van het Afweegkader was om gezamenlijk (Rijk en regio) te komen tot
een integrale, doelmatige en maatschappelijk kosteneffectieve afweging van samenhangende
investeringen om woningbouw te realiseren in de 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties.
Aan de hand van het Afweegkader is tijdens gebiedssessies met de regio’s en gemeenten
de gebiedsafbakening en de samenstelling van de door de regio aangedragen initiële
voorstellen (uit de bovengenoemde businesscases) voor de mobiliteitspakketten en OV-schaalsprongen
besproken. Ook over de gebiedsmaatregelen, dus niet zijnde mobiliteitsmaatregelen
die randvoorwaardelijk zijn voor de woningbouwontwikkeling, zijn aparte gebiedssessies
georganiseerd met de betrokkenen vanuit de gemeenten uit de 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties.
Deze gebiedssessies hebben uiteindelijk geresulteerd in aangescherpte regionale voorstellen
voor maatregelen die vervolgens in expertsessies door het Rijk, ondersteund door onafhankelijke
adviseurs van de bureaus Rebel en Studio Bereikbaar, zijn beoordeeld op de randvoorwaardelijkheid
voor de woningbouw en de snelheid waarmee deze woningen konden worden gerealiseerd.
De regionale voorstellen zijn op pakketniveau beoordeeld, omdat de bouw van woningen
niet toe te rekenen is aan specifieke maatregelen op zichzelf. Voor een woningbouwlocatie
is altijd een integraal pakket maatregelen nodig. Voor deze kwantitatieve beoordeling
van de mobiliteits- en bereikbaarheidsmaatregelen is gebruik gemaakt van scores op
de elementen van het Afweegkader met de scores 1 (lage score) tot en met 5 (hoge score).
Bij de verdeling van de middelen uit het gebiedsbudget is gekeken naar de randvoorwaardelijkheid
van de maatregelen voor de woningbouw, de mate van toerekenbaarheid van de maatregelen
voor de woningbouwontwikkeling, het potentieel aantal (betaalbare) woningen die kunnen
worden ontwikkeld en de mate waarin de maatregelen bijdragen aan een tijdige ontwikkeling
van de woningbouw uiterlijk in 2030.
Naast de kwantitatieve scoring is een kwalitatieve toets gedaan op de criteria ‘randvoorwaarden’
en ‘ruimtelijke integrale afwegingen’ bij alle 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties.
De kwalitatieve toets heeft plaatsgevonden op grond van gesprekken met de regio en
expert-judgement van ingediende plannen vanuit gemeenten. Dit heeft met name betrekking gehad op de
ontwikkeling van woningbouwlocaties.
Onder het element ‘randvoorwaarden’ wordt verstaan of de woningbouw bij de realisatie
kan voldoen aan de (wettelijke) kaders zoals die op het moment van afweging vigerend
waren. De ‘ruimtelijke integrale afweging’ betreft aspecten die raken aan bedrijvigheid,
balans wonen-werken, ruimtelijke kwaliteit, energie en circulariteit, klimaatbestendig
en natuur-inclusief bouwen, water en bodem, een veilig leefmilieu en verkeersveiligheid.
De ‘randvoorwaarden’ en ‘ruimtelijke integrale afwegingen’ worden bij de ontwikkeling
van de 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties door de gemeenten nader uitgewerkt
als onderdeel van reguliere planologische procedures. Het gebiedsbudget van BZK waarover
in het Bestuurlijk Overleg Leefomgeving 2023 afspraken zijn gemaakt, draagt hieraan
bij.
Dit proces heeft er uiteindelijk toe geleid dat in het Bestuurlijk Overleg MIRT (2022)
en het Bestuurlijk Overleg Leefomgeving (2023) bestuurlijke afspraken zijn gemaakt
tussen Rijk en regio over de verdeling van de mobiliteits- en bereikbaarheidsmaatregelen
en het gebiedsbudget. Tezamen met de mobiliteitspakketten, draagt het gebiedsbudget
bij aan de realisatie van 257.169 woningen tot en met 2030. Veel gemeenten binnen
de grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties ontvangen een rijksbijdrage voor zowel gebiedsmaatregelen
van BZK als mobiliteitsmaatregelen van IenW. In dat geval dragen deze twee rijksbijdragen
gezamenlijk bij aan de realisatie van dezelfde woningen binnen het hetzelfde gebied.
De woningbouwaantallen die de twee regelingen samen mogelijk maken voor die woningbouwlocatie,
staan in de bijlage van de regeling.7
6. De aanvraag tot wijziging van de specifieke uitkering
Voor het indienen van een aanvraag tot wijziging van een verleende specifieke uitkering
op grond van onderhavige regeling zal een digitaal aanvraagformulier door de minister
beschikbaar worden gesteld. Dit aanvraagformulier zal bij het invullen daarvan reeds
zoveel mogelijk zijn ingevuld op basis van de al bij het ministerie beschikbare informatie.
Dit ondersteunt aanvragers bij het verder invullen van de aanvraag en verlicht de
administratieve lasten. In de aanvraag beschrijven de gemeenten en openbare lichamen
welke wijzigingen zij voor ogen hebben. Onderdeel van de aanvraag is een kaart met
een geografische afbakening van de woningbouwlocatie.
De aanvraag moet tevens vergezeld gaan van een gespecificeerde begroting waarin onder
andere een overzicht van de kosten is opgenomen en inzicht wordt gegeven in de overige
bijdragen die zijn ontvangen.
7. Besteding en betaling van de middelen
In de regeling is bepaald dat de middelen kunnen worden ingezet voor de realisatie
van de gebiedsmaatregelen die zijn opgenomen in de bijlage. Het voorschot wordt in
één termijn uitgekeerd. In aanmerking komen ook kosten die direct samenhangen met
de voorbereiding en uitvoering van de gehonoreerde maatregelen, de zogeheten VTU-kosten
(Voorbereiding, Toezicht en Uitvoering) voor zover deze passen binnen de middelen
met een maximum als aangegeven in de bijlage. Het betreft kosten die gemaakt zijn
na 1 juli 2023.
Als het resterend tekort op één of meerdere maatregelen lager uitvalt maar het totale
resterend tekort op alle maatregelen tezamen is hoger dan of gelijk aan het oorspronkelijk
begrote resterend tekort, dan wordt rijksbijdrage niet naar beneden bijgesteld. Dit
betekent dat hoger uitgevallen kosten voor de ene maatregel mogen worden gecompenseerd
met lager uitgevallen kosten voor andere maatregelen uit het afgesproken pakket aan
maatregelen. Voorwaarde is wel dat alle afgesproken maatregelen worden uitgevoerd.
8. Verantwoording
De ontvangers van de specifieke uitkeringen leggen verantwoording af over de besteding
van de specifieke uitkering op de wijze bepaald in de Financiële-verhoudingswet via
de SiSa-systematiek (single information, single audit). Zij dienen daarnaast één keer
per jaar, vóór 1 juli, beleidsmatige informatie te verstrekken aan de minister. Aangezien
de aankomende regeling van IenW betrekking heeft op dezelfde woningbouwlocaties, zal
de beleidsinformatie voor de gebiedsmaatregelen en de mobiliteitspakketten gelijktijdig
en zoveel als mogelijk in één invulformat worden uitgevraagd. De beleidsinformatie
heeft betrekking op de planning en voortgang van de voorbereiding en uitvoering van
de realisatie van de woningbouw (onder meer de aantallen woningen en de betaalbaarheid),
over de planning en voortgang van de uitvoering van de gebiedsmaatregelen en over
de planning en voortgang van de voorbereiding en uitvoering van de realisatie van
de mobiliteitsmaatregelen. De minister zal voor de verstrekking van deze informatie
een invulformulier opstellen en delen met gemeenten en openbare lichamen. Hierbij
zal afstemming worden gezocht met IenW. Dit om ervoor te zorgen dat de uitvraag voor
iedereen dezelfde is. Het streven is om de verantwoording eenvoudig en behapbaar te
houden en de bestuurlijke last te beperken. Mede daarom wordt de uitvraag van de beleidsinformatie
voor de twee regelingen gebundeld.
Gezien het huidige woningtekort vergt het van alle betrokken partijen, ondanks de
huidige economische tegenwind, een maximale inspanning om deze woningbouwlocaties
snel te ontwikkelen. Richting de toekomt zal de rol van het Rijk steeds actiever worden
door ondersteuning te bieden aan projecten, projecten te stimuleren, de bouw te versterken,
verdere belemmeringen weg te nemen, de bestuurlijke afspraken na te komen en betrokken
partijen verder toe te rusten voor nu en in de toekomst.
Een aantal woningbouwlocaties beschikt al over een werkende Rijk-regio governance
structuur. Vanuit BZK vindt conform de Kamerbrief ‘Aanpak grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties’
sturing op de voortgang van de afspraken plaats in deze stuurgroepen, gezamenlijke
(bereikbaarheids- en verstedelijkings) programma’s binnen de 17 woningbouwlocaties
en aan de regionale woondealtafels.8 Voor de woningbouwlocaties waar op dit moment nog geen duidelijke governance structuur
is vormgegeven zal dit de komende periode verder worden uitgewerkt.
9. Vaststelling en terugvordering
Als een ontvanger uiteindelijk niet voldoet aan de voorwaarden van deze regeling dan
kan de minister de specifieke uitkering lager vaststellen dan in het besluit tot verlening
van de specifieke uitkering is vermeld, waarbij te veel uitgekeerde middelen kunnen
worden teruggevorderd. Indien een besluit tot terugvordering is genomen dient ingevolge
artikel 4:87 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) terugbetaling te geschieden binnen
zes weken na bekendmaking van dit besluit, tenzij de beschikking een later tijdstip
vermeldt. Als de terugbetaling nog niet is voldaan als deze termijn is verstreken,
dient ingevolge artikel 4:98 van de Awb ook de wettelijke rente te worden betaald.
10. BTW-compensatiefonds
Als een door een gemeente of openbaar lichaam betaalde omzetbelasting in aanmerking
komt voor compensatie uit het BTW-compensatiefonds, dient het Rijk deze compensabele
omzetbelasting bij verstrekking van de uitkering over te boeken naar het BTW-compensatiefonds.
Dit doet het Rijk op basis van de compensabele omzetbelasting. Het bedrag van de compensabele
omzetbelasting telt mee bij het bepalen of het maximumbedrag, zoals opgenomen in de
bijlage bij de regeling, is bereikt.
11. Sturing en beheersing
De rijksbijdrage betreft een taakstellend maximumbedrag. Als maatregelen duurder worden
dan van te voren vastgesteld in de bijlage van de regelen zijn de extra kosten en
verdere risico’s voor rekening van de gemeente (dan wel in samenwerking met mede-bekostigende
partners zoals provincies, vervoerregio’s en marktpartijen). Voor deze regeling liggen
de financiële risico’s bij de decentrale overheden.
12. Regeldruk
Deze regeling leidt niet tot een toename van administratieve lasten of regeldruk voor
burgers of bedrijven omdat de regeling is gericht op een financiële relatie tussen
overheden.
De regeling is voorgelegd aan de Autoriteit toetsing regeldruk (ATR). ATR heeft het
dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de
regeldruk heeft.
13. Consultatie
De concept regeling is van 3 tot en met 17 oktober 2023 opengesteld voor internetconsultatie.
De koepels van medeoverheden en de gemeenten en regio’s die in aanmerking komen voor
de specifieke uitkering zijn geattendeerd op de openstelling van de consultatie. Verschillende
medeoverheden en burgers hebben gereageerd de concept-regeling. Een deel van de reacties
betreft een verzameling van reacties die verschillende gemeenten onderling hebben
afgestemd. De antwoorden op de reacties zijn hieronder geclusterd op thema weergegeven,
te weten: definities, indexering, op te voeren kosten, vaststelling bijdrage, verduidelijkingen
en woningaantallen. In aanvulling op de consultatie is er op 12 oktober 2023 een webinar gehouden voor de partijen die in aanmerking komen voor de specifieke uitkering, waarin
een toelichting is gegeven op de concept regeling en ruimte is gegeven om verduidelijkende
vragen te stellen over de concept regeling en de consultatie.
Definities
In de consultatie is de suggestie gedaan om voor het bouwen van de woningen als voorwaarde
te stellen dat de ontvanger de publiekrechtelijke besluiten uiterlijk 31 december
2030 genomen heeft, waardoor de realisatie van de woningbouwlocatie kan plaatsvinden
conform het vigerende beleid in het omgevingsplan. Dit omdat gemeenten zelf de woningen
niet bouwen. Bij de verdeling van het gebiedsbudget is gekeken hoe de specifieke uitkering
kan bijdragen aan zoveel mogelijk woningen. Opgevoerde maatregelen zijn getoetst op
dat zij aantoonbaar als randvoorwaarden noodzakelijk zijn voor het realiseren van
woningen. Kortom: het kunnen realiseren van woningen heeft een grote rol gespeeld
in de verdeling van het budget. De gemeente bouwt weliswaar niet zelf, maar is van
planning tot oplevering van de woningen een bepalende partij. Van gemeenten wordt
verwacht dat zij zich maximaal inspannen om ervoor te zorgen dat de afgesproken aantallen
daadwerkelijk worden gerealiseerd, conform de bestuurlijke afspraken die hier tussen
Rijk en medeoverheden over zijn gemaakt in onder andere het Bestuurlijk Overleg MIRT
van 2022. De regeling is hierop aangepast. De gewijzigde bepaling wordt tevens in
lijn gebracht met de in consultatie gegeven regeling van IenW9 en de Regeling specifieke uitkering woningbouw op korte termijn door bovenplanse
infrastructuur van IenW. Op basis van de jaarlijkse verantwoordingsinformatie wordt
de voortgang op de gemaakte afspraken bezien. Daarbij wordt onder andere gekeken of
er al overeenkomsten met ontwikkelaars en bouwende partijen zijn gesloten en naar
de feitelijke start van de bouw. Indien dit leidt tot onzekerheid over de planning
van de afspraken of de scope van de maatregelen, gaan Rijk en medeoverheden hierover in gesprek. Dit gesprek kan
er ultimo toe leiden dat er een verzoek tot wijzigen van de beschikking wordt ingediend en
de beschikking op onderdelen wordt aangepast. Ook is de suggestie door gemeenten gedaan
om voor het realiseren van de gebiedsmaatregelen als voorwaarde te stellen dat de
ontvanger de relevante publiekrechtelijke besluiten heeft genomen voor de gebiedsmaatregelen
en start met de uitvoering van de laatste maatregel uiterlijk 31 december 2035. Het
gebiedsbudget is bedoeld om een bijdrage te leveren aan de realisatie van de bij het
Bestuurlijk Overleg MIRT 2022 afgesproken aantallen woningen. De betreffende gebiedsmaatregelen
zijn door de gemeenten opgevoerd op basis van dat deze aantoonbaar nodig zijn voor
de realisatie van de woningen. Publiekrechtelijke besluiten zijn een noodzakelijke,
maar niet voldoende voorwaarde om tot realisatie van de opgevoerde benodigde gebiedsmaatregelen
over te gaan. Gemeenten hebben hier een meer sturende rol in. Van gemeenten wordt
verwacht dat zij zich maximaal inspannen om ervoor te zorgen dat de afgesproken aantallen
woningen en de daartoe benodigde gebiedsmaatregelen daadwerkelijk worden gerealiseerd.
Indexering
Uit de consultatie kwam naar voren dat het huidige doel van de regeling niet zou kunnen
worden behaald zonder de middelen te indexeren, omdat er anders een tekort ontstaat
op de financiering van de maatregelen. Ook werd de suggestie gedaan om indexering
toe te passen vanaf het moment van de kostenraming, die gebaseerd is op prijspeil
1 januari 2022 tot het moment van uitkering. De middelen die zijn gereserveerd voor
het gebiedsbudget zijn eenmalig vastgesteld. Een indexering van de uit te keren middelen
via de regeling past niet binnen het beschikbare budget.
Op te voeren kosten
De suggestie die in de consultatie is gedaan om VTU-kosten mee te nemen in de op te
voeren kosten, omdat dit een groot deel van de totale kosten kan uitmaken, is overgenomen.
Bij de op te voeren kosten is nu ook toegelicht dat VTU-kosten als onderdeel van de
toegekende maatregelen kunnen worden opgevoerd bij de verantwoording.
De suggestie om ook kosten voor gebiedsmaatregelen die zijn gemaakt vóór 1 juli 2023
goed te keuren, omdat de aanvraag voor het gebiedsbudget al in 2022 is uitgezet, is
niet overgenomen. De afspraken over de inzet van het gebiedsbudget zijn bestuurlijk
bekrachtigd in de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving (BOL) van juni 2023. De datum
1 juli 2023 is gekozen omdat dit direct na de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving
valt. De middelen zijn niet eerder dan dit moment gecommuniceerd aan de regio, waardoor
er ook geen kosten verantwoord kunnen worden die voorafgaand aan dit moment zijn gemaakt.
De vraag werd in de consultatie verder gesteld wat wordt bedoeld met ‘kosten waarvoor
reeds een vergoeding van overheidswege wordt ontvangen’ in artikel 3, derde lid, onderdeel
a. Hiermee wordt bedoeld dat niet meerdere malen voor dezelfde benodigde euro een
bijdrage kan worden ontvangen. Dat betekent dat de aanvrager niet meer geld mag ontvangen
dan nodig is om de maatregel uit te kunnen voeren. Het is dus wel mogelijk om gebruik
te maken van twee verschillende regelingen, zo lang ze aanvullend aan elkaar bijdragen
aan de realisatie van de maatregelen en niet dubbelop.
Vaststelling bijdrage
De suggestie om het gebiedsbudget te koppelen naar rato van het aantal gerealiseerde
betaalbare woningen in het projectgebied waarvoor het gebiedsbudget is bestemd is
niet overgenomen. In de uitgangspunten voor het gebiedsbudget is opgenomen dat minimaal
50% van de woningen in het betaalbare segment moet worden gerealiseerd op de woningbouwlocatie.
Deze uitgangspunten zijn vooraf duidelijk met de betrokken gemeenten gecommuniceerd
en vervolgens gedeeld met de Tweede Kamer. Het minimale percentage van 50% maakt daarnaast
lokaal maatwerk mogelijk omdat de woningbouwprogrammering afhankelijk is van het volkshuisvestelijk
beleid, de huidige samenstelling van de woningvoorraad en opgaven die per gemeente
en binnen de gemeente van wijk tot wijk en buurt tot buurt kunnen verschillen. Hierbij
speelt ook de context van de specifieke gebiedsontwikkeling een grote rol; op de ene
locatie kan makkelijker een groter aandeel betaalbare woningen worden gerealiseerd
dan op de andere locatie. Dit kan bijvoorbeeld te maken hebben met de verdeling van
grondeigendom, of maatregelen die moeten worden genomen om locaties beschikbaar en
geschikt voor woningbouw te maken.
Verduidelijkingen
De vraag is in consultatie gesteld of in het geval van financiële onder- of overschrijdingen
van maatregelen van hetzelfde type, deze verschillen met elkaar binnen dezelfde beschikking
kunnen worden verrekend. De regeling van het gebiedsbudget biedt deze mogelijkheid.
Binnen één beschikking mag de rijksbijdrage tussen maatregelen worden verschoven.
De rijksbijdrage kan niet hoger worden dan het maximumbedrag dat in de beschikking
staat beschreven. Voorwaarde is wel dat de afgesproken maatregelen daadwerkelijk worden
uitgevoerd. Dit is nader toegelicht.
Tevens is de vraag gesteld wat de consequenties zijn als de bouw van de laatste woningen
niet uiterlijk op 31 december 2030 is gestart. Als voorwaarde voor het toekennen van
het gebiedsbudget is opgenomen dat de start van de realisatie van de laatste te realiseren
woning op de woningbouwlocatie uiterlijk op 31 december 2030 plaatsvindt. Onder de
laatste woning wordt verstaan de laatst op te leveren woning in het laatste bouwblok
binnen een woningbouwlocatie. Daarnaast is als voorwaarde in de regeling opgenomen
dat de minister wordt geïnformeerd zodra het aannemelijk is dat er vertraging optreedt.
Indien de bouw van de laatste woning niet vóór de deadline is gestart, kan dit er
ultimo toe leiden dat (een deel van) de middelen zullen worden teruggevorderd.
Ook is gevraagd of tijdelijke woningen ook meegerekend worden en zo ja, of voor deze
tijdelijke woningen een minimale exploitatietermijn geldt. Bij het opstellen van de
regeling en het komen tot bestuurlijke afspraken was het uitgangspunt dat het bij
de woningbouwaantallen gaat om permanente bewoning. Dit is verduidelijkt in de regeling
en de toelichting daarop.
Daarnaast is de vraag gesteld of watergerelateerde maatregelen ook in aanmerking komen
voor het gebiedsbudget onder het type ‘duurzaamheidsmaatregelen’. Watermaatregelen
kunnen in sommige gevallen ook onder de noemer duurzaamheidsmaatregelen vallen, mits
deze aantoonbaar nodig zijn voor de realisatie van de betreffende woningbouw. Om dit
te verduidelijken, is dit in de toelichting extra benadrukt.
Gevraagd is of het verwerven of verplaatsen van bedrijven en kantoren ook valt onder
de categorie ‘Verwerven en verplaatsen van hindervormende activiteiten of het treffen
van bronmaatregelen tegen hindervormende activiteiten’. Dit is het geval. Het verplaatsen
van bedrijven kan ook onder deze categorie vallen. Voorwaarde is wel dat deze bedrijven
verplaatst moeten worden omdat ze hindervormend zijn voor het realiseren van de woningbouwopgave.
Tevens is de vraag gesteld wat wordt bedoeld met het voorziene resterende financiële
tekort per woningbouwlocatie en welke rol dit speelt in de uiteindelijke verantwoording.
Met het voorziene resterende tekort per woningbouwlocatie wordt bedoeld het bedrag
dat benodigd is om de gebiedsmaatregel(en) te financieren. Dit bedrag wordt voor een
deel door het Rijk via deze regeling gefinancierd (zie ook de onderstaande vraag over
‘cofinanciering’). Voor de financiering van het overige deel is de gemeente of het
openbare lichaam zelf verantwoordelijk.
Tot slot is gevraagd of moet worden verstaan onder ‘cofinanciering’ en of er een vast
cofinancieringspercentage aan de orde is per beschikking. Onder cofinanciering wordt
verstaan de bijdrage van andere partijen dan het Rijk aan het resterende tekort van
maatregel(en) binnen één beschikking. Het cofinancieringspercentage betreft het percentage
van het totale resterende tekort dat door andere partijen dan het Rijk wordt bijgedragen.
Dit wordt opgenomen in de beschikking. Dat percentage wordt ook aangehouden als het
daadwerkelijke resterende tekort lager is dan voorzien; de rijksbijdrage wordt dan
naar rato verlaagd. Als het daadwerkelijke resterende tekort hoger uitvalt, zal de
rijksbijdrage niet hoger uitvallen omdat de vastgestelde rijksbijdrage een maximum
betreft.
Woningaantallen
In de consultatie is naar voren gekomen dat enkele gemeenten het woningaantal in de
bijlage naar beneden bijgesteld willen zien worden, omdat de opgevoerde maatregelen
betrekking hebben op een kleiner aantal woningen. De woningaantallen worden behouden
zoals deze in de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving 2023 zijn vastgesteld. Deze
zijn opgenomen in de bijlage bij deze regeling. Beaamd wordt dat de realisatie van
het genoemde aantal woningen van meer factoren afhankelijk is dan alleen het toegekende
gebiedsbudget, zoals HOV-investeringen en mobiliteitspakketten. Het totaal aantal
woningen is echter niet of nauwelijks uit te splitsen tussen de verschillende verwante
investeringen.
14. Evaluatie
Deze regeling wordt tussentijds en na afloop geëvalueerd. Het eerste evaluatiemoment
is gekoppeld aan het uiterlijke startmoment van de realisatie van de woningbouwplannen
en de start van de gebiedsmaatregelen bij de woningbouwlocatie. De tweede evaluatie
vindt plaats na afloop van de uiterste datum dat de realisatie van de maatregelen
moeten zijn afgerond. Beide evaluaties zien op de doeltreffendheid en doelmatigheid
van de regeling. Een evaluatie van deze regeling brengt in beeld of de financiële
ondersteuning vanuit de Rijksoverheid gemeenten en openbare lichamen in staat heeft
gesteld de gebiedsmaatregelen te realiseren bij de woningbouwlocaties waar het afgesproken
aantal woningen, waarvan 50% betaalbare woningen, is gerealiseerd. Het onderzoeken
van de doelmatigheid houdt in dat de verhouding tussen de ingezette financiële middelen
en de te realiseren prestaties of effecten in beeld wordt gebracht.
15. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de vaste
verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn. Dit wordt gerechtvaardigd door het
feit dat de gemeenten en de openbare lichamen die aanspraak maken op deze specifieke
uitkering nauw betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van deze regeling. Voor
burgers en bedrijven heeft deze regeling verder geen gevolgen. Tot slot betekent het
afwijken van de vaste verandermomenten dat de financiële middelen nog in 2023 uitgekeerd
kunnen worden, zodat de gemeenten en openbare lichamen voortvarend van start kunnen
gaan met de uitvoering.
Artikelsgewijs
Artikel 2
In dit artikel wordt het doel waarvoor de specifieke uitkering kan worden verleend
beschreven. Aan gemeenten en openbare lichamen kan een specifieke uitkering worden
verleend zodat zij in staat kunnen worden gesteld gebiedsmaatregelen te realiseren.
Deze gebiedsmaatregelen zijn – zoals toegelicht in het algemeen deel van deze toelichting
– noodzakelijk om grootschalige woningbouw mogelijk te maken. In het tweede lid wordt
vastgesteld dat er drie typen gebiedsmaatregelen te onderscheiden zijn. Tot slot staan
de criteria op grond waarvan de gemeenten en openbare lichamen die in aanmerking komen
voor deze specifieke uitkering zijn geselecteerd in het derde lid.
Artikel 3
De specifieke uitkering kan aan de gemeenten en openbare lichamen die zijn opgenomen
in de bijlage worden verleend. De gebiedsmaatregelen, woningbouwlocaties en de maximale
bedragen waarvoor deze specifieke uitkering kan worden verleend zijn tevens opgenomen
in de bijlage. De specifieke uitkering wordt per woningbouwlocatie verleend. De bedragen
zijn tot stand gekomen op basis van afspraken die bij de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving
2023 zijn gemaakt. Het bedrag van de specifieke uitkering is het bedrag inclusief
omzetbelasting (btw). Omzetbelasting, voor zover deze in aanmerking komt voor compensatie
op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds of verrekend kan worden, zal echter
niet aan ontvangers worden uitgekeerd.
De minister kan ook besluiten om geen specifieke uitkering te verlenen. Omstandigheden
die bij dit besluit kunnen worden afgewogen zijn of naar het oordeel van de minister
voldoende zekerheid bestaat dat de ontvanger de realisatie van de betreffende gebiedsmaatregelen
kan financieren, of aannemelijk is dat zal worden voldaan aan de verplichtingen die
in deze regeling zijn opgenomen en of het uitkeringsplafond al dan niet is bereikt.
Een aantal kosten komen niet voor een specifieke uitkering in aanmerking (derde lid).
Zo komen de kosten die gemaakt zijn vóór 1 juli 2023 niet in aanmerking. Deze datum
is gekozen omdat in 2023 in de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving afspraken zijn
gemaakt over de bekostiging. Het mogelijk maken van de (voorbereiding van de) uitvoering
van de gemaakte afspraken in de tweede helft van 2023 sluit daarbij aan.
Artikel 4
In het tweede lid van artikel 4 is opgenomen welke onderwerpen in ieder geval in de
beschikking worden vermeld. Onderdeel daarvan is inzage in hoeveel de gebiedsmaatregel
in het geheel kost, wat de regio bijdraagt en wat het Rijk bijdraagt alsmede percentage
van de specifieke uitkering in het voorziene resterende financiële tekort (tweede
lid, onderdelen f en g). Dit is nodig zodat bij een eventuele wijziging in de beschikking
voor een nieuwe maatregel ten hoogste voor hetzelfde percentage kan worden beschikt
(artikel 8, zevende lid).
Artikel 6
Dit artikel beschrijft de verplichtingen van de ontvanger van de specifieke uitkering.
De start van de realisatie van de gebiedsmaatregelen is het moment waarop werkzaamheden
aan een van de gebiedsmaatregelen bij een woningbouwlocatie van start gaan. De start
van de realisatie van de woningen, bedoeld in het derde lid, is het moment waarop
werkzaamheden aan de fundering van de eerste woningen per woningbouwlocatie wordt
begonnen. De start van de realisatie van de laatst te realiseren woning op de woningbouwlocatie
uiterlijk dient 31 december 2030 plaats te vinden. Uiterlijk 31 december 2035 dient
de realisatie van alle gebiedsmaatregelen te zijn afgerond. De woningbouwlocaties
zijn genoemd in de bijlage. Het aantal op de woningbouwlocatie gerealiseerde betaalbare
woningen (vijfde lid) is daarmee het totaal aantal binnen die geografische afbakening
gerealiseerde betaalbare woningen.
De beleidsinhoudelijke informatie, bedoeld in het zevende lid, wordt jaarlijks bij
de ontvangers van de specifieke uitkering uitgevraagd. De ontvangers zijn verplicht
deze informatie te overleggen aan de minister.
Artikel 7
Het voorschot is gelijk aan de volledige specifieke uitkering en wordt in één keer
in 2023 uitbetaald. De uitkering van het voorschot geschiedt exclusief (compensabele)
btw-component. De compensabele btw wordt aan het BTW-compensatiefonds afgedragen.
Gemeenten kunnen hier vervolgens aanspraak op maken overeenkomstig de geldende wet-
en regelgeving hieromtrent.
Artikel 8
Om te voorkomen dat de uitgekeerde middelen worden teruggevorderd na verantwoording,
kan vroegtijdig een wijziging worden aangevraagd. Een specifieke uitkering kan worden
gewijzigd op aanvraag van de ontvanger. Een zodanige aanvraag kan betrekking hebben
op het feit dat de ontvanger niet (langer) aan de verplichtingen kan voldoen of op
het feit dat de ontvanger bij de woningbouwlocatie een andere gebiedsmaatregelen wil
realiseren dan eerder beoogd. Onder de situatie dat de ontvanger niet kan voldoen
aan de verplichting vallen de situaties, bedoeld in artikel 6, zesde lid. Sterk samengevat
gaat hier om de situatie waarin de ontvanger de in deze regeling gestelde termijnen
of dat niet het voorgeschreven percentage betaalbare woningen wordt gerealiseerd.
De minister kan vervolgens besluiten dat er andere datums gelden voor oplevering van
woningen of de gebiedsmaatregelen. Ditzelfde geldt voor een afwijkend percentage betaalbare
woningen dat op grond van artikel 6, vijfde lid, is vastgesteld. Indien op grond van
artikel 6, achtste lid, bij de beschikking reeds een afwijkend percentage is vastgesteld
kan in bijzondere gevallen bij wijziging ook daar vanaf worden geweken.
In geval wijziging van de gebiedsmaatregel wordt gevraagd, moet de gewijzigde gebiedsmaatregel
wel voldoen aan één van de drie typen gebiedsmaatregelen die zijn genoemd in artikel
2, tweede lid. Hiermee wordt afgeweken van het plan voor de programmabeheersing Woningbouw
en Mobiliteit, waarin staat dat elke gewijzigde maatregel door hetzelfde type moet
worden vervangen. Voor een wijziging van de aanvraag dienen een aantal documenten
en bescheiden te worden ingediend bij de minister. Deze zijn opgenomen in het achtste
lid en zijn noodzakelijk voor de minister om een oordeel te kunnen geven over de aanvraag
tot wijziging. Een aanvraag kan er niet toe leiden dat het bedrag van de specifieke
uitkering per woningbouwlocatie hoger wordt dan eerder is vastgesteld (zesde lid).
De minister besluit binnen 13 weken op de aanvraag (negende lid). Voor deze termijn
is aansluiting gezocht bij het Kaderbesluit BZK subsidies.
Artikel 10
Dit artikel stelt regels over de wijze van vaststelling van de specifieke uitkering.
De vaststelling geschiedt ambtshalve op basis van de informatie die op basis van de
SiSa-systematiek wordt verstrekt. Overeenkomstig het vijfde lid kan de specifieke
uitkering lager worden vastgesteld dan het bedrag dat bij verlening is vastgesteld
indien de ontvanger niet heeft voldaan aan de bij of krachtens deze regeling gestelde
verplichtingen. Dit bedrag kan worden teruggevorderd (artikel 11). De minister zal
beleid voeren over de wijze van vaststelling van de hoogte van de specifieke uitkering,
indien niet wordt voldaan aan verplichtingen gesteld bij of krachtens deze regeling.
Hierbij zal maatwerk worden betracht. Het Rijk en de medeoverheden dragen ieder een
bepaald deel van het resterend tekort op de gebiedsmaatregelen per woningbouwlocatie.
Als de totale investering lager uitvalt en dus ook het resterend tekort lager is dan
voorzien, zal de bijdrage vanuit het Rijk ook evenredig naar beneden worden bijgesteld.
Artikel 12
Als het toepassen van een of meerdere bepalingen uit deze regeling leidt tot een onbillijkheid
van overwegende aard, kan de minister besluiten daarvan af te wijken. Toepassing van
deze hardheidsclausule zal enkel plaatsvinden in zeer bijzondere omstandigheden gelet
op het belang om een uitkering als bedoeld in artikel 3 te verlenen. Benadrukt wordt
dat eventuele toepassing van de hardheidsclausule geen nadelige effecten zal hebben
voor derden. Indien een uitkering wordt verleend aan een gemeente of openbaar lichaam
met toepassing van de hardheidsclausule, betekent dit namelijk niet dat de uitkering
aan een andere gemeente lager wordt. Dit omdat de budgetten reeds vast staan en zijn
opgenomen in de bijlage bij deze regeling.
Artikel 14
Deze regeling wordt tweemaal geëvalueerd. Omdat evaluatie binnen vijf jaar na inwerkingtreding
met het oog op het doel van de regeling nog niet zinvol is omdat de uiterste datum
voor het realiseren van de woningen dan nog niet is verlopen, wordt voor het eerst
uiterlijk 1 september 2031 geavaleerd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge