TOELICHTING
1. Hoofdlijnen van de regeling
1.1 Aanleiding
De Subsidieregeling Procesondersteuning voor Opschaling Renovatieprojecten (hierna:
SPOR) heeft tot doel het stimuleren van opschalen van duurzame renovatieprojecten
van woningen. De SPOR doet dit door een subsidie te verstrekken voor procesondersteuning
van samenwerkingsverbanden om tot duurzame renovatie te komen.
In het Klimaatakkoord1 is afgesproken dat in 2050 alle woningen en gebouwen in Nederland CO2-arm zijn. Deze duurzame transitie vraagt ook om investeringen in de verduurzaming
van woningen. De verduurzamingsopgave in de gebouwde omgeving is groot, net zoals
de ambities uit het Klimaatakkoord voor kostenverlaging en versnelling van verduurzaming.
Het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving (PVGO)2 heeft onder andere als ambitie het isoleren van 2,5 miljoen woningen tot en met 2030.
Dit is het doel van het Nationaal Isolatie Programma3. Er wordt in dit programma langs verschillende actielijnen gewerkt aan stappen richting
de standaard voor woningisolatie4. Deze standaard geeft aan wanneer uw woning goed genoeg is geïsoleerd om aardgasvrij
te worden. De standaard is ontstaan uit het Klimaatakkoord en is opgesteld door een
speciale commissie.
Er is al veel geleerd over verduurzaming van de gebouwde omgeving en de verduurzamingsoplossingen
zijn beschikbaar, nu is het tijd om aan vraagbundeling en opschaling van deze verduurzamingsoplossingen
te gaan werken.
De programmalijn innovatie in de bouw van het PVGO zet onder andere in op het creëren
van een continue bouwstroom waarbinnen de toepassing van meer integrale verduurzamingspakketten
kan worden opgeschaald. De programmalijn innovatie in de bouw ondersteunt daarmee
het Nationaal Isolatieprogramma. In het PVGO is daarvoor onder meer een subsidieregeling
aangekondigd voor ondersteuning en begeleiding van het proces om partijen bijeen te
brengen en tot een gezamenlijke vraagbundeling te komen. Procesondersteuning kan helpen
bij de ondersteuning en begeleiding van het proces om partijen bijeen te brengen.
Dit is nodig zodat verschillende partijen een samenwerkingsverband kunnen vormen en
de besluitvormingsprocessen sneller op elkaar worden afgestemd en doorlopen. De opschaling
van duurzame renovatieprojecten kan versneld worden door een financiële stimulans
te geven aan de procesondersteuning. Dat dit nodig is, kwam ook naar voren tijdens
evaluerende gesprekken over de Subsidieregeling renovatieversneller5 (hierna: de Renovatieversneller)6. Hierbij gaven woningcorporaties aan behoefte te hebben aan procesondersteuning om
zo tot een gezamenlijke vraagbundeling en opschaling van duurzame renovatieprojecten
te komen.
1.2 Probleembeschrijving
In de bouw is een grote productiviteitsgroei nodig om de verduurzamingsopgave van
woningen op een betaalbare manier te kunnen realiseren. Diverse belanghebbenden en
marktpartijen hebben aangegeven dat een continue en voorspelbare bouwstroom een randvoorwaarde
is, voordat bewezen technieken voor schaalvergroting van verduurzaming ook daadwerkelijk
geproduceerd en afgenomen kunnen worden. Marktpartijen kunnen pas hun productiecapaciteit
inrichten en met beheersbaar risico investeren in de productiefaciliteiten wanneer
er een continue en voorspelbare bouwstroom is. Grote aantallen woningen in renovatieprojecten
zijn dan ook een randvoorwaarde voor het opschalen van duurzame renovatieprojecten.
Het is daarom nodig om, in zowel de koop- als huursector, vraagbundeling van de verschillende
partijen te stimuleren en zo hun vraag op te schalen. Vraagbundeling van renovatieplannen
voor woningen zorgt voor een grotere en meer continue verbouwstroom, waarbij de bouw
zich kan instellen op een opschaling van het verduurzamen van de gebouwde omgeving.
Om deze schaalvergroting te realiseren is het belangrijk om samenwerkingsverbanden
te stimuleren en aan te gaan. Dit zorgt ervoor dat partijen over de grenzen van hun
eigen vastgoed kijken en samen gaan werken aan duurzame renovatieprojecten. Dit is
niet alleen goed voor het opschalen van de renovatieprojecten, maar bij een effectief
samenwerkingsverband kan er meer en sneller worden gedaan, voor minder kosten. Vraag
bundelen en opschalen gebeurt niet vanzelf. Het vraagt vooraf investeringen in tijd
en geld, maar ook vertrouwen in de nieuwe samenwerkingspartners. Dat betekent dat
de regie over de verduurzaming van het vastgoed of een eigen woning met anderen moet
worden gedeeld. Samenwerken kost in eerste instantie meer tijd en meer geld bij het
opstarten van het proces. Immers moet eerst afstemming gezocht worden, bijvoorbeeld
de planning voor verduurzaming van woningen op elkaar afgestemd worden. Wellicht hiervoor
zelfs investeringen naar voren halen. De voordelen van kostenreductie voor de opdrachtgever
volgen pas achteraf bij de uitvoering, wanneer er een kostenreductie is geweest in
het verduurzamen van woningen. Woningcorporaties geven aan dat dit een drempel is
voor het opstarten van een samenwerkingsverband en dat een bijdrage voor een procesondersteuner
in de beginfase van vraagbundeling en gezamenlijk opschalen zou kunnen helpen.
Op basis van de SPOR kan subsidie worden aangevraagd voor het inschakelen van een
procesondersteuner die ondersteuning biedt aan samenwerkingsverbanden om de eerste
of verdere stappen te zetten bij schaalvergroting van de verduurzaming van renovatieprojecten.
Zoals het voorbereidings-, besluitvormings- en afstemmingsproces binnen het samenwerkingsverband
of het verbreden van het samenwerkingsverband. De SPOR subsidieert procesondersteuning,
specifiek voor vraagbundeling ten behoeve van renovatieprojecten voor het verduurzamen
van koop- en huurwoningen om zo schaalvergroting te realiseren en de verduurzaming
te versnellen.
Een voorbeeld hiervan kan zijn dat twee verhuurders een samenwerkingsverband starten.
Deze partijen hebben in een buurt vergelijkbare woningen en willen deze de komende
jaren verduurzamen. Doordat de verhuurders gezamenlijk optrekken kunnen zij gezamenlijk
een groter aantal woningen, met vergelijkbare energiebesparende isolatiemaatregelen
uitvoeren. Doordat de woningen gebundeld zijn en zo een grotere vraag creëren krijgen
bedrijven die in deze markt opereren meer zekerheid. Een eerste voordeel van vraagbundeling
is dat een bedrijf het verduurzamingsproces efficiënter kan inrichten, bijvoorbeeld
door meer standaardisatie in hun processtappen door te voeren. Daarnaast geeft het
uitvoerders ook meer financiële ruimte om wel te investeren in procesinnovatie, zoals
het experimenteren met woningopnames door drones. Dit bespaart kosten en zo kan het
bedrijf niet alleen sneller verduurzamen, maar ook een aantrekkelijker voorstel doen.
De SPOR subsidieert een procesondersteuner bij de eerste stappen om gezamenlijk een
samenwerkingsverband op te starten. Zo verkleint de SPOR de drempel om samen te werken
en op te schalen. Het gaat dus om een subsidie voor het opzetten van de procesmatige
en formele aspecten van een samenwerkingsverband, een voorbeeld hiervan is het opstellen
van een samenwerkingsovereenkomst of een gezamenlijk verduurzamingsplan. De SPOR geeft
geen subsidie voor het uitvoeren van energiebesparende isolatiemaatregelen zelf, zoals
(nieuwe) verduurzamingstechnieken. Een samenwerkingsverband kan daar natuurlijk wel
voor kiezen, maar de subsidie is voor het proces vooraf de uitvoering van de energiebesparende
isolatiemaatregelen.
1.3 Probleemaanpak
De SPOR heeft als doelgroep samenwerkingsverbanden die hun vraag willen bundelen en
zo grotere aantallen woningen tegelijkertijd en op vergelijkbare wijze willen verduurzamen,
bijvoorbeeld samenwerkingsverbanden van verhuurders (zowel woningcorporaties als particuliere
verhuurders), eigenaar-bewoners of meerdere verenigingen die (soortgelijke) woningen
bundelen ter verduurzaming. De regeling draagt bij aan het beleidsdoel voor het versnellen
van het verduurzamen van woningen, door de opschaling van woningen te ondersteunen
en te stimuleren.
a. Start van samenwerkingsverband
Samenwerking levert nog niet gelijk de voordelen van opschaling op omdat de kostenreductie
van de samenwerking pas achteraf volgt. Dit wordt ervaren als een drempel bij het
gezamenlijk opschalen van duurzame renovatieprojecten. De SPOR geeft een financiële
stimulans bij de start van traject, waardoor met de begeleiding van de procesondersteuner
er meer ondersteuning is voor het samenwerkingsverband en het makkelijker wordt om
een samenwerking aan te gaan. Hiermee kan de procesondersteuner de start van een samenwerkingsverband
begeleiden en ondersteunen in het bundelen van de vraag en het bouwen van het onderlinge
vertrouwen bij de betrokken partijen.
b. Gezamenlijk opschalen van duurzame renovatieproject
Uiteindelijk is het doel van de procesondersteuner en het samenwerkingsverband om
gezamenlijk op te schalen in het verduurzamen van woningen. Hiervoor stelt de procesondersteuner
een verduurzamingplan op. De procesondersteuner kan in de voorbereidende fase zorgen
voor versnelling en verbetering van de samenwerking. Zo kan er sneller tot opschaling
en een duurzaam renovatieproject worden gekomen. Er is veel ondersteuning nodig voor
het voorbereidings-, besluitvormings- en afstemmingsproces tussen de woningeigenaren
(eigenaar-bewoners en/of verhuurders) om te komen tot een verduurzamingsplan. Het
kan per aanvraag variëren welke exacte taken de procesondersteuner op zich neemt,
dit is afhankelijk van de behoeften van het samenwerkingsverband. Zo kan de procesondersteuner
bijvoorbeeld ondersteuning geven bij het overeenkomen van de gezamenlijke vastgoedportefeuille-strategie
met betrekking tot verduurzaming, het opstellen van de voorwaarden van de samenwerkingsovereenkomst
of een analyse maken van de benodigde isolatiemaatregelen voor de woningen. De procesondersteuner
stelt het gezamenlijke verduurzamingsplan op en ondersteuning bieden bij het aanvragen
en daarmee vaststellen van de subsidie. Het verduurzamingsplan bestaat uit een overzicht
van de uit te voeren en overeengekomen energiebesparende isolatiemaatregelen voor
alle woningen die meedoen aan het renovatieproject.
1.4 Motivering instrumentkeuze
Er is gekozen voor een financieel beleidsinstrument, omdat dit aansluit bij de financiële
aard van het probleem, namelijk dat de kostenreductie van samenwerking pas achteraf
volgt en de slagingskans van de samenwerking en daarmee de financiële investering
ook onzeker is. Immers moeten partijen eerst investeren in de samenwerking en afstemming
van de verduurzamingsplannen, voordat er zekerheid is dat vraagbundeling en opschaling
mogelijk is. Er is een (financiële) drempel om te beginnen met een samenwerkingsverband,
daarom is gekozen voor een subsidieregeling met een voorschot. Dit zorgt ervoor dat
de samenwerkingsverbanden vanaf het begin kunnen worden ondersteund met procesondersteuning
bij de voorbereiding van duurzame renovatieprojecten. Hierbij is de assumptie dat
een relatief simpele regeling en hiermee het inzetten van een gezamenlijk geselecteerde
procesondersteuner de drempel verlaagt en het aantrekkelijker wordt om samenwerkingsverbanden
te ontwikkelen en aan te gaan. Het opzetten van een subsidieregeling sluit ook aan
bij de wensen van woningcorporaties. In de afgelopen jaren is door hen meermaals aangegeven
dat een subsidie voor procesondersteuning wenselijk is.
Deze wens kwam ook naar voren tijdens de evaluerende gesprekken van de Subsidieregeling
renovatieversneller. Hieruit kwam naar voren dat er behoefte is aan ondersteuning
en begeleiding van het proces om partijen bijeen te brengen om tot een gezamenlijke
vraagbundeling te komen. Op basis van deze evaluatie is de ambitie van de SPOR ook
om een eenvoudige aanvraag- en vaststellingsprocedure te implementeren. Het indienen
van de subsidieaanvraag voor de Subsidieregeling renovatieversneller werd als te ingewikkeld
beoordeeld, vanwege de hoeveelheid gegevens die vooraf aangeleverd moest worden om
voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Een voorbeeld hiervan is de volledige
lijst van adressen waarvan niet kon worden afgeweken en berekeningen voor alle individuele
adressen. De behoefte aan een ‘eenvoudige regeling’ slaat dus vooral op de informatiehoeveelheid
benodigd voor een aanvraag, waarvoor veel werk vooraf vereist was en bovendien (nog)
geen vergoeding tegenover stond. Daar kwam bij dat er op hetzelfde moment als de Renovatieversneller
een concurrerende financiële regeling opengesteld was, namelijk de Regeling Vermindering
Verhuurdersheffing Verduurzaming (RVVV), waar dezelfde doelgroep aanspraak op kon
maken, zonder dergelijke eisen vooraf. Op grond van deze regeling werd een fiscale
korting op de verhuurdersheffing- geboden bij het realiseren van een aantal labelstappen.
Omdat de Wet Maatregelen Woningmarkt bepaalt dat het niet mogelijk is om beide regelingen
te stapelen, en de RVVV aanzienlijk eenvoudiger was om aan te vragen, is het aantal
aanvragen voor de Renovatieversneller achtergebleven.
De Renovatieversneller was een geheel ander type regeling dan de SPOR. Zo had de Renovatieversneller
als doel om veel grootschaligere en innovatievere verduurzaming te stimuleren. De
Renovatieversneller gaf een rangschikking aan projecten met puntenbeoordeling op basis
van mate van vernieuwing, omvang project, opschalingspotentieel en verwachte kostendaling.
Er was een adviescommissie, die de kwaliteit van het verduurzamingsplan beoordeelde.
Er werd ook veel cijfermatige en beschrijvende informatie opgevraagd om dit te beoordelen,
bijvoorbeeld werd er bewijsvoering gevraagd rondom de mate van innovatie, kostenreductie,
uitvoeringskwaliteit, participatie, standaardisatie/industrialisatie, vervolgprojecten,
warmtevraag en bewijsvoering over onderneming. De SPOR is anders ingestoken, mede
dankzij de feedback op de Renovatieversneller. De SPOR stelt voornamelijk kwantitatieve
eisen, die vooraf feitelijk vast te stellen zijn en werkt niet met een rangschikking.
Dit zorgt ervoor dat er minder informatie gevraagd is aan het samenwerkingsverband.
Daarnaast geeft de SPOR meer zekerheid vooraf, doordat geen er sprake is van een beoordeling
gevolgd door een rangschikking.
Een andere hobbel voor opschaling is dat het een nieuwe manier van werken vraagt bij
het verduurzamen van woningen. Om schaalvergroting van verduurzaming ook inhoudelijk
aan te jagen is naast deze subsidieregeling ook het programma Verbouwstromen gestart.
Het programma Verbouwstromen7 is een meerjarig non-profit samenwerkingsverband van De Bouwcampus, Stroomversnelling,
TKI Bouw & Techniek en TKI Urban Energy. Verbouwstromen werkt met de procesondersteuners
aan het wegnemen van knelpunten die opschaling in de praktijk kunnen belemmeren, banen
het pad voor kansrijke initiatieven en stimuleren nieuwe manieren van werken in de
(ver)bouw. Het is wenselijk dat er een sterke onderlinge link wordt gecreëerd tussen
de procesondersteuners en het programma Verbouwstromen, zodat de procesondersteuners
van elkaar en het programma kunnen leren. Daarom is als verplichting in de regeling
opgenomen dat de procesondersteuner minimaal 64 uur, verdeeld over twee jaar, moet
deelnemen aan het ondersteuningsprogramma van Verbouwstromen om deze link te creëren.
Wanneer er minder dan 50 woningen aan het samenwerkingsverband deelnemen of de procesondersteuner
reeds het ondersteuningsprogramma heeft gevolgd, dan is er een verkort programma van
32 uur voldoende. Deelname aan het ondersteuningsprogramma kan bekostigd worden vanuit
de subsidie. Het is mogelijk om op verschillende momenten van het jaar in te stromen
en het ondersteuningsprogramma van Verbouwstromen te volgen.
Er is gekozen voor een subsidie en niet het beschikbaar stellen van een pool van procesondersteuners,
omdat het starten van een samenwerkingsverband vaak veel onderling vertrouwen vereist.
Het samenwerkingsverband zal daarom hun eigen procesondersteuner kunnen selecteren,
wat het vertrouwen in het samenwerkingsverband versterkt. Samenwerkingsverbanden hebben
ook een voorkeur hebben voor procesondersteuners die bekend zijn met de lokale situatie.
Dit zorgt er ook voor dat bijvoorbeeld een grote verhuurder een eigen medewerker kan
vragen om het proces te begeleiden. Zo kan de opgedane kennis en ervaring intern behouden
worden en voor een volgend samenwerkingsverband worden ingezet. Wel is er de behoefte
om hen te ondersteunen door het ondersteuningsprogramma, zodat geleerde lessen met
elkaar gedeeld kunnen worden. Hiervoor moet de procesondersteuner gedurende de deelname
aan het ondersteuningsprogramma bereid zijn om kennis te delen.
Bij het opstellen van deze regeling is nauw samengewerkt met RVO, die verantwoordelijk
is voor de uitvoering van de subsidieregeling. Zo zijn er risicoanalyse sessies gehouden,
maar hebben zij ook regelmatig feedback gegeven op basis van RVO’s expertise op de
uitvoerbaarheid van subsidies en inhoudelijke kennis bij het verduurzamen van de gebouwde
omgeving.
Vanaf de start is ook meermaals overleg geweest met Verbouwstromen. Zo leverde Verbouwstromen
input op hun eigen rol binnen de SPOR. Daarnaast is hun ervaring en marktkennis benut
tijdens het schrijfproces. Een voorbeeld hiervan is dat Verbouwstromen erop wees dat
het onwenselijk zou zijn om bij de aanvraag van de subsidie op adresniveau woningen
volledig vast te leggen, dit ook op basis van hun ervaringen met de Renovatieversneller.
Daarom zijn de mutaties van de woningen mogelijk tot aan de vaststelling van het subsidie,
zodat er flexibiliteit is richting de samenwerkingsverbanden om woningen te wijzigen.
Het kunnen ook minder woningen worden, maar kunnen er niet zomaar meer worden. Wel
kan een samenwerkingsverband een uitbreiding aanvragen bij RVO. Deze uitbreiding geldt
als een nieuwe aanvraag, dus er moet dan wel budget zijn voor de nieuw toegevoegde
woningen. De uitbreiding hoeft niet te voldoen aan de minimale eisen voor huur- en
koopaantallen, omdat deze in de oorspronkelijke aanvraag al zijn behaald.
Daarnaast zijn ook andere stakeholders (Aedes, Vereniging Eigen Huis, Doe Tank Publieke
Ontzorging en Isolatiebedrijf Pluimers) geconsulteerd aan de hand een concepttekst
van de SPOR. Hierbij hebben zij input geleverd. Een deel van deze partijen hebben
nogmaals gereageerd op de versie van de internetconsultatie, waarvan het verslag onder
paragraaf 7 van de algemene toelichting te vinden is.
1.5 Subsidiabele activiteiten
Op basis van deze regeling kan een samenwerkingsverband een forfaitair bedrag aanvragen
als subsidie voor de projectondersteuner. Hierbij zijn een aantal elementen belangrijk
om verder toe te lichten.
1.5.1. Samenwerkingsverband
De SPOR staat open voor alle woningeigenaren, dus zowel voor verhuurders als eigenaar-bewoners,
als meerdere (gemengde) verenigingen, die deelnemen aan een samenwerkingsverband.
Een aanvraag kan niet uit woningeigenaren uit een enkele vereniging bestaan. Een samenwerkingsverband
moet bestaan uit tenminste twee woningeigenaren die gezamenlijk 100 huurwoningen in
het samenwerkingsverband inbrengen of minimaal 30 eigenaar-bewoners met 30 woningen.
Verhuurders hebben vaak grotere aantallen woningen in bezit en kunnen door samenwerking
met een klein aantal partijen gemakkelijk een groot aantal woningen in vraag bundelen
en in de markt zetten. Daarom is er gekozen voor een hoger vereiste aantal huurwoningen.
Een groter aantal partijen betekent ook een hogere mate van afstemming en dus hogere
proceskosten bij het komen tot een samenwerkingsverband en een duurzaam renovatieproject.
Daarom zijn samenwerkingsverbanden van verhuurders en eigenaar-bewoners van elkaar
onderscheiden in de hoogte van de bedragen die kunnen worden toegekend. Het bedrag
per koopwoning is hoger, om tegemoet te komen aan deze hogere proceskosten. Het is
mogelijkheid om de subsidie aan te vragen voor een samenwerkingsverband met (hetzelfde
type) koopwoningen verspreid over het land, maar ook voor lokale samenwerkingsverbanden
die een gebiedsgerichte verduurzamingsaanpak ontwikkelen voor koopwoningen.
Er bestaan al enkele voorbeelden van samenwerkingsverbanden van woningcorporaties
en soms hierbij aangesloten aanbieders. Dit is anders in de koopsector (bij eigenaar-bewoners),
waarbij er vaak evenveel partijen als woningen zijn bij een samenwerking. Daarom is
gekozen voor een lager vereiste aantal woningen voor eigenaar-bewoners om in aanmerking
te komen voor subsidie. Verder zijn ook nog weinig voorbeelden te geven van samenwerkingsverbanden
voor integrale duurzame renovatieprojecten. Eigenaar-bewoners kiezen vaak voor een
stapsgewijze verduurzaming. Daarom zijn er wel succesvolle collectieve inkoopacties
voor individuele energiebesparende isolatiemaatregelen. Deze zijn vaak door intermediairs
georganiseerd (zoals energielokketten, marktpartijen, energie coöperaties of brancheorganisaties).
Hierbij gaat het soms om landelijke inkoopacties, maar er zijn ook inkoopacties specifiek
gericht op een gebied zoals een buurt of dorp. Een enkele energiebesparende isolatiemaatregel
zijn makkelijker te standaardiseren en collectief in te kopen, bovendien vereisen
meerdere isolatiemaatregelen een besluit met grotere financiële gevolgen, waardoor
minder gemakkelijk tot besluitvorming gekomen wordt. De openstelling van de SPOR stimuleert
de intermediairs en uitvoerders om niet alleen individuele maatregelen aan te bieden,
maar ook ‘pakketten’ te ontwikkelen voor soortgelijke woningen van minimaal twee (dezelfde)
energiebesparende isolatiemaatregelen. Hierbij kan het voorkomen dat een intermediair
de penvoerder is en ook de procesondersteuner levert. De penvoerder en procesondersteuner
kunnen niet een en dezelfde persoon zijn. De penvoerder kan wel een verhuurder of
eigenaar-bewoner zelf zijn.
Een samenwerkingsverband met zowel huur- als koopwoningen is mogelijk, maar om voor
subsidie in aanmerking te komen moet er alsnog aan één van de twee eisen voor het
minimaal aantal huur- of koopwoningen voldaan worden. Dus er moet in een samenwerkingsverband
altijd minimaal 30 koopwoningen of minimaal 100 huurwoningen zijn (van minimaal twee
verhuurders). Hier is wel de mogelijkheid om boven op de minimale eis extra huur-
dan wel koopwoning(en) toe te voegen. Deze eisen zijn gesteld, zodat wanneer er één
koopwoning van een eigenaar-bewoner wordt toegevoegd aan het samenwerkingsverband
van verhuurders, er daardoor niet opeens een lage drempel van 30 koopwoningen geldt.
Verhuurders hebben vaak veel bezit en kunnen juist makkelijker een grotere slag maken
met vraagbundeling. Andersom, is deze eis ook gesteld, zodat het toevoegen van één
huurwoning van een verhuurder bij een samenwerkingsverband van eigenaar-bewoners,
niet betekent dat er de hoge eis geldt van minimaal 100 huurwoningen. Tegelijkertijd
geeft deze eis wel de ruimte dat bijvoorbeeld een eigenaar-bewoner ook kan profiteren
van de subsidie, wanneer het aansluit bij een samenwerkingsverband van verhuurders.
Dit betekent dus bijvoorbeeld dat bij een samenwerkingsverband van 100 huurwoningen
en twee verhuurders, er wel een eigenaar-bewoner met een koopwoning kan aansluiten.
Deze koopwoning telt dan ook mee voor de hoogte van de uiteindelijke subsidie. Dat
betekent dus een subsidiebedrag voor 100 huurwoningen plus het bedrag voor één koopwoning.
Individuele verenigingen zijn uitgezonderd van deelname aan de SPOR, omdat zij al
subsidie kunnen krijgen voor procesbegeleiding via de Subsidieregeling verduurzaming
voor verenigingen van eigenaars (SVVE). Wel is het mogelijk voor bijvoorbeeld meerdere
verenigingen om een samenwerkingsverband te vormen en een aanvraag te doen voor subsidie
voor een procesondersteuner als alle verenigingen binnen het samenwerkingsverband
nog geen subsidie hebben gekregen voor procesbegeleiding via de SVVE.
Marktpartijen of aanbieders van verduurzamingsprojecten kunnen op ieder moment aansluiten
bij een samenwerkingsverband, maar er hoeft dan nog geen duidelijkheid te zijn welke
uitvoeringswerkzaamheden zij voor het renovatieproject op zich nemen. Pas bij het
indienen van het verduurzamingsplan is het een vereiste dat er duidelijkheid is over
welke marktpartijen de uitvoering op zich nemen. Het uiteindelijke verduurzamingsplanplan
moet dus één of meerdere ondertekende offertes voor alle energiebesparende isolatiemaatregelen
en alle woningen bevatten, zodat vraag en aanbod op elkaar afgestemd zijn. De offertes
moeten ondertekend zijn door de betreffende woningeigenaren.
Marktpartijen, aanbieders, gemeenten of andere partijen kunnen ook het initiatief
nemen tot vraagbundeling en het starten van een samenwerkingsverband. Een voorbeeld
hiervan is dat de aanbieder een verduurzamingspakket aanbiedt voor een specifiek woningtype.
De aanbieder verzamelt woningeigenaren die interesse hebben en vormt hiermee een samenwerkingsverband.
Vervolgens wordt met deze groep woningeigenaren een samenwerkingsverband gevormd,
door wie de SPOR aangevraagd kan worden. Hierbij kan de aanbieder van de isolatiemaatregelen
ook de penvoerder zijn. De penvoerder hoeft namelijk niet een van de woningeigenaren
te zijn. Alleen de procesondersteuner kan niet de penvoerder zijn. Een samenwerkingsverband
geïnitieerd door aanbieders zal bij deze werkwijze al verder gevorderd zijn bij het
aanvragen van de SPOR, omdat er van tevoren zicht is op het maatregelenpakket. Dit
kan betekenen dat er minder tijd nodig is tussen de aanvraag en de vaststelling van
de SPOR.
1.5.2. Procesondersteuner
De procesondersteuner is een natuurlijk persoon of een rechtspersoon die belast is
met de ondersteuning van het voorbereidings-, besluitvormings- en afstemmingsproces
binnen een samenwerkingsverband. De procesondersteuner begeleidt het samenwerkingsverband
in deze aspecten en begeleidt zo het proces van het opstellen van een gezamenlijk
verduurzamingsplan. Het is een belangrijke sleutelfiguur, daarom is het relevant dat
de procesondersteuner bekend is met soortgelijke verduurzamings- en/of renovatieprojecten.
De procesondersteuner moet aantoonbare ervaring in de (collectieve) verduurzaming
van woningen hebben. Ter onderbouwing van de ervaring en competenties moeten minimaal
twee referentieformulieren aangeleverd worden. De procesondersteuner hoeft niet extern
ingehuurd te worden, maar kan bijvoorbeeld ook een medewerker zijn van een verhuurder
of van de marktpartij.
Om niet het wiel opnieuw uit te vinden, worden via Verbouwstromen reeds opgebouwde
kennis en kennisinstrumenten ontsloten via hun programma. Actieve deelname aan het
ondersteuningsprogramma vanuit Verbouwstromen is niet vrijblijvend (halen en brengen)
en direct onderdeel van de taken van de procesondersteuner. Er is sprake van een tijdsinvestering
van 64 uur, waarvan 48 uur in het eerste jaar en 16 uur in het tweede jaar of bij
een verkort programma van 32 uur, 16 uur in beide jaren (indien van toepassing). Hierbij
kan gedacht worden aan de volgende indicatieve invulling: kennisdagen en het voorbereiden
hiervan (32 uur), deelname aan de procesondersteuner-gemeenschap (24 uur) en evaluatie
(8 uur). Wanneer de procesondersteuner al heeft deelgenomen aan het kennisprogramma,
en voor procesondersteuners van samenwerkingsverbanden met minder dan 50 woningen,
is er sprake van een verkort programma van 32 uur. Hierbij gaat het met name over
de deelname aan de procesondersteuner-gemeenschap en de evaluatie. De resterende uren
zijn niet verplicht, maar de procesondersteuner (met name van kleine samenwerkingsverbanden)
wordt wel aangemoedigd om hieraan aan deel te nemen.
Het is mogelijk om op verschillende momenten van het jaar in te stromen en het ondersteuningsprogramma
van Verbouwstromen te volgen. Bij de kennisdagen staat het ontsluiten van de reeds
bestaande kennis centraal omtrent verschillende onderwerpen (zoals duurzaam renoveren
of samenwerking). De deelname aan de gemeenschap draait om het uitwisselen van ervaringen
en leerpunten tussen de procesondersteuners. Daarnaast geeft de deelname aan de gemeenschap
ook de mogelijkheid om ervaringen, kansen en knelpunten, die buiten de reikwijdte
van de procesondersteuner vallen, mede te delen aan het programma Verbouwstromen.
1.5.3. Duurzaam renovatieproject
Een duurzaam renovatieproject dient ertoe te leiden dat de woningen uiteindelijk zo
ver mogelijk verduurzaamd worden richting aardgasvrij. Er moeten minimaal twee dezelfde
energiebesparende isolatiemaatregelen uitgevoerd worden voor alle woningen in het
samenwerkingsverband. Bij voorkeur werkt een samenwerkingsverband ook met dezelfde
isolatiematerialen, om zo op eenzelfde manier de verschillende woningen te kunnen
verduurzamen. Door dezelfde maatregel met hetzelfde materiaal uit te voeren kunnen
er efficiënte, geoptimaliseerde verbouwstromen ontstaan. In sommige gevallen is hetzelfde
isolatiemateriaal echter niet mogelijk vanwege andere omstandigheden in de woning
of specifieke wensen van de woningeigenaar, daarom wordt er gesproken over een voorkeur
en niet een eis.
Dat betekent minstens twee energiebesparende isolatiemaatregelen van de vijf verschillende
mogelijkheden: dakisolatie (ofwel zolder- of vlieringvloerisolatie), gevelisolatie,
glasisolatie (ofwel kozijnpanelen of deuren), spouwmuurisolatie en vloerisolatie (ofwel
bodemisolatie). Door minimaal twee dezelfde energiebesparende isolatiemaatregelen
kan er door het samenwerkingsverband optimalisatie gerealiseerd worden, maar is er
ook nog ruimte voor maatwerk bij afwijkende woningen. Bovendien biedt de focus op
minimaal twee dezelfde isolatiemaatregelen ruimte om de woning stapsgewijs naar aardgasvrij
te gaan. Dit sluit aan bij de praktijk en wensen uit de koopsector, waarbij vaak in
stappen geïsoleerd wordt en vervolgens overgestapt wordt op een duurzame warmtebron.
De SPOR sluit met de minimale eisen aan bij de huidige minimale eisen van de ISDE/SVVE/SVOH
rondom het aanbrengen van isolatie. Dit geldt voor zowel de warmteweerstand, ofwel
isolerend vermogen, van het isolatiemateriaal (Rd-waarde), als de minimale te isoleren
oppervlaktes (aantal m2). Net zoals in de ISDE/SVVE/SVOH kan bij de SPOR geen subsidie aangevraagd worden
ten behoeve van het realiseren en daarbij verduurzamen van een vergroting van de woning.
In lijn met de ISDE, SVOH en SVVE wordt de ‘meldcode’ een onderdeel van SPOR. Dit
zorgt ervoor dat een maatregelenlijst (meldcodelijst) wordt gehanteerd met welke producten
er in ieder geval aan de minimum (isolatie)eisen wordt voldaan. Bij de vaststelling
wordt de meldcode openomen in de offerte, maar bij het ontbreken van een meldcode
kan er (door meldcode ‘overige’ in te vullen op het vaststellingsformulier) ook worden
volstaan met een omschrijving van het soort energiebesparende isolatiemaatregel en
samenhangende werkzaamheden die door het bouwbedrijf uitgevoerd zullen worden, de
naam, het type, het merk, de dikte, van het isolatiemateriaal dat gebruikt gaat worden
en de plaats en bijhorende oppervlakte voor elk van de ingediende woning(en) die geïsoleerd
zullen worden. Het is mogelijk om een nieuw type materiaal en/of toepassing toe te
laten voegen door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) aan de meldcodelijst.
In dat geval is het nodig dat de leverancier een prestatieverklaring voor dat materiaal
aanlevert. Daaronder wordt verstaan: een prestatieverklaring of kwaliteitsverklaring
als bedoeld in artikel 1.8 van het Bouwbesluit 2012 of artikel 2.14 van het Besluit
Bouwwerken Leefomgeving.
Hieruit volgt (impliciet) dat een prestatieverklaring dient te zijn opgesteld overeenkomstig
de voorwaarden uit artikelen 4 en 6 van verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees
Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden
voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG
van de Raad van de Europese Unie (PbEU 2011, L 88/5). Met het opstellen van de prestatieverklaring
neemt de fabrikant de verantwoordelijkheid op zich dat het bouwproduct overeenkomt
met de daarin opgegeven prestaties. Zonder objectieve aanwijzingen voor het tegendeel,
gaan de lidstaten van de Europese Unie ervan uit dat de door de fabrikant opgestelde
prestatieverklaring nauwkeurig en betrouwbaar is. De prestatieverklaring dient de
prestaties van bouwproducten te omschrijven met betrekking tot hun essentiële kenmerken
overeenkomstig de relevante geharmoniseerde technische specificaties. Welke gegevens
de prestatieverklaring dient te bevatten, is beschreven in voormelde artikelen van
de verordening. Naast de prestatieverklaring kan in bepaalde gevallen ook volstaan
worden met een kwaliteitsverklaring. Van een kwaliteitsverklaring wordt in ieder geval
aangenomen dat deze voldoende adequaat is, indien deze voldoet aan de voorwaarden
van de normalisatienorm NEN-NTA 8800-20209.
In de vaststellingsprocedure werkt dit als volgt: als een product reeds met een meldcode
op de maatregelenlijst is opgenomen dan staat daarmee vast dat het materiaal voldoet.
De meldcode kan op het formulier genoemd worden, maar kan ook uit de offerte blijken.
Als het niet op de lijst staat dan zal de aanvrager bij het invullen van het vaststellingsformulier
in plaats van de meldcode voor de categorie ‘overig’ moeten kiezen, en dan is, naast
het eerdergenoemde alternatief van het aanleveren van een omschrijving van het soort
energiebesparende isolatiemaatregel, een optionele mogelijkheid om ook een prestatieverklaring
aan te (laten) leveren, zodat het product ook toegevoegd kan worden aan de meldcodelijst.
Woningen gebouwd na 1995 zijn meestal al relatief goed geïsoleerd, omdat vanaf december
1995 de energieprestatie-eis is opgenomen in het Bouwbesluit. Daarom ligt de focus
van de SPOR op de relatief minder goed geïsoleerde huizen van vóór 1995. Woningen
van na 1995 kunnen meedoen met het samenwerkingsverband, maar zullen niet meegeteld
worden als deelnemende woning voor het totale subsidiebedrag.
1.6 Werkwijze subsidieregeling
In de subsidie wordt gewerkt met twee fasen. De start van de werkzaamheden van de
procesondersteuner voor het samenwerkingsverband (fase 1) waarbij de subsidies wordt
aangevraagd en een voorschot wordt gegeven. Daarna het voltooien van het verduurzamingsplan
of als het samenwerkingsverband niet tot een verduurzamingsplan komt (fase 2) waarbij
een deel van de subsidie wordt vastgesteld. De ervaringen van RVO bij de uitvoering
van diverse regelingen zijn meegenomen in het stellen van de eisen rondom de aanvraag
en vaststelling. Er is zowel zorgvuldig gekeken naar de noodzaak van de gestelde eisen,
als de uitvoerbaarheid ervan voor met name eigenaar-bewoners. Ervaringen van andere
regelingen, zoals de SVVE, leren dat het doenbaar is om de gegevens en bescheiden
voor te leggen die worden gevraagd bij de aanvraag en vaststelling van de SPOR. Daarnaast
zijn alleen gegevens gevraagd welke noodzakelijk zijn voor het doelmatig subsidiëren
van een samenwerkingsverband. In paragraaf 1.6.4. van de algemene toelichting is meer
toegelicht hoe er ondersteuning is voor (of ‘bij’) het aanvragen van de SPOR.
1.6.1 Fase 1: start samenwerkingsverband
Er is gekozen voor een lichte eerste toets en beoordeling bij het aanvragen van de
subsidie, zoals beschreven in artikel 6, om de drempel voor het starten van een samenwerkingsverband
te verkleinen. Hierbij krijgt de penvoerder van het samenwerkingsverband, bijvoorbeeld
een verhuurder of intermediair, een voorschot om te starten met de verdere planontwikkeling.
Daarnaast moet het samenwerkingsverband het aantal te verduurzamen woningen aangeven,
zodat het benodigde subsidiebedrag gereserveerd kan worden voor de vaststelling. De
woningen die worden opgegeven bij aanvraag tot subsidieverlening hoeven nog niet definitief
te zijn, welke woningen precies meedoen kan nog wijzigen gedurende het traject. De
eis blijft dat een samenwerkingsverband moet aantonen dat het de intentie en mogelijkheden
heeft het minimale aantal van 100 huur- of 30 koopwoningen te gaan verduurzamen door
minimaal twee dezelfde energiebesparende isolatiemaatregelen te nemen. Er moet ook
een mijlpalenplanning worden meegestuurd, waaruit blijkt welke stappen wanneer worden
ondernomen om te komen tot een verduurzamingsplan.
De woningeigenaren (verhuurders en, of, eigenaar-bewoners) ondertekenen een machtiging-
en intentieverklaring om samen te werken in het samenwerkingsverband en om de woningen
te verduurzamen met minimaal twee energiebesparende isolatiemaatregelen. Een intentieverklaring
spreekt een intentie uit om deel te nemen aan het samenwerkingsverband en te verduurzamen,
oftewel een woningeigenaar kan zich hierna ook nog bedenken over het uitvoeren van
de energiebesparende isolatiemaatregelen. Daarnaast wordt er in hetzelfde document
een machtiging gegeven aan de penvoerder om namens de woningeigenaar de subsidie aan
te vragen. Deze verklaring is collectief, zodat er niet vele documenten verzameld
hoeven te worden. Dat betekent dat er van één machtiging- en intentieformulier gebruik
kan worden gemaakt door alle woningeigenaren, wat een mogelijkheid biedt tot minder
administratieve lasten voor (met name) eigenaar-bewoners. Daarnaast zijn er algemene
gegevens nodig over de woningeigenaren, woningen, CV, referentieformulieren en offerte
van de procesondersteuner, en eventueel de-minimisverklaringen van de betreffende
verhuurders.
Na één jaar (na het ontvangen van de beschikking tot subsidieverlening) wordt gevraagd
of het samenwerkingsverband een update kan geven aan de RVO. Hiermee wordt toelichting
gegeven of het samenwerkingsverband nog bezig is met het opstellen van het verduurzamingsplan,
maar ook welke wijzigingen er hebben plaatsgevonden. Bijvoorbeeld of het aantal woningeigenaren,
het aantal woningen, de planning of de beoogde energiebesparende isolatiemaatregelen
zijn veranderd. Als er geen wijzigingen op de samenstelling of planning hebben plaatsgevonden,
dan is alleen een kort voortgangsverslag noodzakelijk.
1.6.2. Fase 2: voltooiing verduurzamingsplan
Voor het vaststellen van het totale subsidiebedrag is er een zwaardere toets en beoordeling,
zoals beschreven in artikel 11. Binnen twee jaar na de beschikking tot subsidieverlening
moet het samenwerkingsverband met begeleiding van de procesondersteuner tot een verduurzamingsplan
zijn gekomen, alleen in uitzonderlijke gevallen kan de termijn verlengd worden met
zes maanden. Met het verduurzamingsplan laat het samenwerkingsverband zien dat zij
hun vraag hebben gebundeld en gezamenlijk een plan hebben opgesteld voor het duurzame
renovatieproject. Het verduurzamingsplan geeft meer duidelijkheid over de definitieve
woningen, energiebesparende isolatiemaatregelen, planning en uitvoerende partijen.
Deze vergevorderde planvorming en uitvoeringsgereedheid van het verduurzamingsplan
wordt bewezen door offertes voor alle deelnemende woningen, welke ondertekend zijn
door de woningeigenaren. Dit laat zien dat vraag en aanbod op elkaar afgestemd zijn.
Bij het samenwerkingsverband kunnen uiteindelijk ook aanbieders, zoals bouwpartijen,
aansluiten om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Het aansluiten van aanbieders
is niet noodzakelijk voor het aanvragen en vaststellen van de subsidie.
Als de bewijsvoering compleet is bij het inleveren van het verduurzamingsplan en aan
de voorwaarden is voldaan dan kan het samenwerkingsverband aanspraak maken op het
resterende bedrag bij de vaststelling van de subsidie. Er wordt dus alleen gecontroleerd
bij de subsidie op het proces leidend naar de vaststelling van het verduurzamingsplan
en het aantal huur c.q. koopwoningen, maar niet op uitvoering van het duurzame renovatieproject.
Mocht het samenwerkingsverband uiteindelijk niet leiden tot een verduurzamingsplan
voor het renovatieproject, dan moet onderbouwd worden waarom dit niet is gelukt en
welke stappen zijn genomen. Er kan een aanvraag tot vaststelling van een deel van
het subsidiebedrag gedaan worden, dit kan ten hoogste het totale voorschotbedrag zijn.
De door het samenwerkingsverband gemaakte proceskosten kunnen hierdoor alsnog vergoed
worden. De gemaakte kosten moeten minimaal onderbouwd worden met facturen en betaalbewijzen
van de procesondersteuner. Door de facturen en betaalbewijzen kan aangetoond worden
welk deel van het voorschot besteed is voor het ondersteunen van het samenwerkingsverband.
Aanvullend dient er door de procesondersteuner (en eventueel de penvoerder) met een
schriftelijke verklaring worden toegelicht waarom er niet tot een verduurzamingsplan
gekomen is. Tevens een rapportage van de verrichtte activiteiten, eventueel ondersteund
door notulen, evaluaties en andere verslaglegging kan dienen als bewijsvoering.
Als het voorschotbedrag niet of slechts beperkt is uitgeput voor de ondersteuning
van het samenwerkingsverband, dan kan de aanvraag voor vaststelling afgewezen worden
en (een deel van) het bedrag teruggevorderd worden. Dit is het geval wanneer er minder
dan 25.000 euro gefactureerd door de procesondersteuner. Er kunnen verschillende redenen
zijn waarom samenwerkingsverbanden niet tot een verduurzamingsplan komen. Er kunnen
onvoorziene omstandigheden zijn met betrekking tot de financiering van verduurzaming,
of de mogelijke te nemen maatregelen verschilden te veel van elkaar.
1.6.3. Hoogte subsidie
Het subsidiebedrag is voor huurwoningen € 750,–, en voor de koopwoningen € 1.000,-.
Er wordt een hoger bedrag per koopwoning gesubsidieerd, omdat samenwerkingsverbanden
bestaande uit koopwoningen bestaat uit individuele eigenaar-bewoners. Dit betekent
meer partijen, waardoor het langer kan duren en lastiger kan zijn om overeenstemming
te vinden tussen alle leden van het samenwerkingsverband. Dit in tegenstelling tussen
samenwerkingsverbanden met verhuurders, waarbij enkele corporaties een veelvoud aan
woningen kunnen inbrengen en een samenwerkingsverband minder woningeigenaren bevat.
1.6.4. Ondersteuning doelgroepen
De doelgroep woningeigenaren is zeer heterogeen. De doelgroep bestaat uit professionele
partijen zoals woningcorporaties, maar ook uit particuliere verhuurders, verenigingen
en eigenaar-bewoners. Startende samenwerkingsverbanden, met name als deze bestaan
uit eigenaar-bewoners, hebben extra ondersteuning en informatie nodig voor het aanvragen
van de SPOR.
Naast de regelingstekst van de SPOR en de nota van toelichting, is er daarom ook aandacht
voor makkelijk begrijpbare en toegankelijke informatie. Zo heeft RVO een speciale
webpagina voor de SPOR op haar website, waarbij informatie wordt geboden. Zo zijn
er antwoorden op veel gestelde vragen opgesteld, maar ook is er de mogelijkheid om
contact te zoeken (via telefoon of e-mail) voor informatie en ondersteuning bij het
doen van de aanvraag. Daarnaast vinden er rondom de openstelling van de SPOR (interactieve)
online sessies plaats waarbij meer toelichting wordt gegeven over het aanvraagproces
en de voorwaarden van de SPOR. De ervaring vanuit andere regelingen, zoals de SVVE,
leert dat deze ondersteuning voldoende is voor groepen eigenaar-bewoners om een aanvraag
te doen.
Daarnaast is er gedurende het traject ook begeleiding vanuit Verbouwstromen, waarbij
bijvoorbeeld tijdens de deelname aan ondersteuningsprogramma kennis uitgewisseld kan
worden met de andere procesondersteuners.
2. Verhouding tot hoger recht en ander nationaal recht
2.2. Verhouding tot hoger recht
Staatssteunrecht
In deze subsidieregeling zijn regels opgenomen die voortkomen uit het staatssteunrecht.
Als de overheid subsidie verleent aan een onderneming kan dit te kwalificeren zijn
als staatssteun. Het begrip ‘onderneming’ dient daarbij breed uitgelegd te worden:
het uitvoeren van een economische activiteit (ook zonder winstoogmerk) kan erop zichzelf
al toe leiden dat er sprake is van een onderneming. De activiteit die aanvragers onder
deze subsidieregeling verrichten, namelijk het inhuren van een procesondersteuner
die een samenwerkingsverband opstart en begeleid en een verduurzamingsplan opstelt
voor een aantal woningen binnen het samenwerkingsverband, kan doorgaans gezien worden
als economische activiteit. Hierdoor is er sprake van staatssteun. Dit geldt niet
voor de subsidie die wordt toegekend aan eigenaar-bewoners, er is bij die groep geen
sprake van een onderneming naar Europees recht en dus ook geen sprake is van staatssteun.
Staatssteun is gereguleerd op Europees niveau en zal op basis van Europese recht gerechtvaardigd
moeten worden. In deze subsidieregeling is gebruik gemaakt van één Europese verordening
ter rechtvaardiging van de gegeven steun. Het inhuren van een procesondersteuner is
verenigbaar met de interne markt op grond van de de-minimisverordening.
Voor subsidies op grond van deze regeling zal gebruik worden gemaakt van de de-minimisverordening.
De voorwaarden die hieraan zijn verbonden worden nader toegelicht onder 2.2.a.
Bij deze subsidieregeling wordt gebruik gemaakt van de de-minimisverordening. Een
voorwaarde voor de de-minimisverordening is dat de verhuurders binnen het samenwerkingsverband
voldoen aan het vereiste dat in een periode van drie opeenvolgende belastingjaren
een individuele verhuurder niet meer dan het maximumbedrag van € 200.000 aan de-minimissteun
heeft ontvangen. Verhuurders binnen samenwerkingsverbanden die niet voldoen aan dit
vereiste zullen geen subsidie ontvangen. Dit betekent dat het subsidiebedrag dan wordt
verlaagd met een bedrag gelijk aan het aantal woningen dat deze verhuurder inbrengt
in het samenwerkingsverband. Dat is een vermindering van 750 euro per ingebrachte
huurwoning en 1.000 euro per ingebrachte koopwoning. Mocht het samenwerkingsverband
onder het minimumaantal woningen komen door het uitsluiten van een verhuurder die
niet aan de de-minimissteun kan voldoen, wordt er geen subsidie uitgekeerd.
2.2a De-minimisverordening
De subsidies die worden verleend met toepassing van de de-minimisverordening zijn
gebonden aan een aantal voorwaarden.8 De de-minimisverordening gaat uit van de gedachte dat de staatssteun is gerechtvaardigd
door de beperkte hoogte ervan. Dit kader geeft daarom een maximum voor het bedrag
dat de subsidieontvanger mag ontvangen aan de-minimissteun. In een periode van drie
opeenvolgende belastingjaren mag de verhuurder niet meer dan het maximumbedrag van
€ 200.000 aan de-minimissteun ontvangen. Hierbij is van belang dat alle ontvangen
de-minimissteun meetelt, dus ook de-minimissteun die is verstrekt op grond van andere
subsidies van het Rijk of decentrale overheden.
Een samenwerkingsverband waarin verhuurders zitten die een aanvraag doen binnen deze
subsidieregeling, dient een ingevulde de-minimisverklaring bij de aanvraag in te dienen
wanneer gebruik wordt gemaakt van de de-minimisverordening, dit wordt aangegeven op
het aanvraagformulier. In de verklaring geeft de verhuurder aan of hij in het lopende
belastingjaar en de afgelopen twee belastingjaren reeds andere de-minimissteun heeft
ontvangen. Alle de-minimissteun die de betreffende verhuurder heeft ontvangen wordt
daartoe samen opgeteld, onafhankelijk van de aard van de activiteiten waarvoor de
steun is verleend. Voor de ingevulde de-minimisverklaring geldt dat deze naar waarheid
dient te worden ingevuld door de betrokken verhuurder. Wanneer de ingevulde verklaring
in strijd wordt geacht met de de-minimisverordening wordt deze buiten beschouwing
gelaten in de berekening van de subsidie.
2.3 Verhouding tot nationale regelgeving
Deze regeling vindt haar grondslag in de Kaderwet overige BZK-subsidies en het daarop
gebaseerde Kaderbesluit BZK-subsidies. Subsidieverstrekking op grond van de onderhavige
regeling wordt ook beheerst door de regels in het Kaderbesluit. Subsidieaanvragers
of -ontvangers hebben dus niet alleen met deze regeling te maken, maar ook met regels
uit het Kaderbesluit, ook al worden die regels niet expliciet genoemd in deze subsidieregeling.
Voor zover er regels van het Kaderbesluit van toepassing zijn, is dit toegelicht in
het artikelsgewijze deel van de toelichting. Naast de regels uit het Kaderbesluit
zijn ook de regels van de Algemene wet bestuursrecht omtrent subsidies van toepassing
op deze subsidie.
3. Verhouding tot andere regelingen en beleid
3.1 Verhouding tot andere subsidieregelingen
Er zijn andere subsidieregelingen die ook als doel hebben het verduurzamen van de
gebouwde omgeving, zoals de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing
(ISDE), de Subsidieregeling verduurzaming en onderhoud huurwoningen (SVOH) en de Subsidieregeling
verduurzaming voor vereniging van eigenaren (SVVE). Deze zijn echter gericht op het
subsidiëren van de energiebesparende isolatiemaatregelen zelf. De SPOR richt zich
op het subsidiëren van de procesondersteuner die samenwerkingsverbanden ondersteunt
bij het opschalen van duurzame renovatieprojecten. Daardoor heeft de SPOR met deze
regelingen in principe bijna geen overlap. Het is dus mogelijk om gebruik te maken
van de SPOR als subsidie voor de proceskosten, tezamen met andere subsidies op energiebesparende
isolatiemaatregelen zelf (zoals ISDE, SVOH, SVVE).
In de SVVE bestaat, naast de subsidie op energiebesparende isolatiemaatregelen, ook
een subsidiëring voor energieadvies en procesbegeleiding. De stapeling van dit gedeelte
van de SVVE en de SPOR is uitgesloten. Hierbij gaat het namelijk ook om een subsidie
op procesbegeleiding bij het verduurzamen van een verenigingen. Meerdere verenigingen
kunnen wel gebruik maken van de SPOR, maar mogen dan niet als vereniging ook nog aanspraak
maken op de subsidie van de SVVE voor procesondersteuning. Wel kunnen verenigingen
gebruik maken van de SPOR en SVVE, wanneer de SVVE-aanvraag subsidie op energiebesparende
isolatiemaatregelen of het oplaadpuntenadvies betreft, die niet gesubsidieerd worden
door de SPOR.
Voor een individuele vereniging geldt nog steeds dat zij uitgesloten zijn als doelgroep
en de SPOR niet kunnen aanvragen. Zij kunnen alleen gebruikmaken van de subsidie op
energieadvies en procesbegeleiding van de SVVE.
Hieronder staat schematisch weergegeven welke onderdelen kunnen worden aangevraagd
door welke doelgroep en in welke regeling. In onderstaand schema zijn de subsidiabele
activiteiten die binnen de SPOR vallen dikgedrukt gemaakt.
Wat
|
Wie
|
Regeling
|
Procesondersteuning
|
Samenwerkingsverbanden (min. 30 koopwoningen of min. 100 huurwoningen, niet zijnde
van een enkele vereniging)
|
SPOR
|
Energieadvies en procesbegeleiding
|
(gemengde) verenigingen1
|
SVVE
|
Energieadvies
|
verhuurders
|
SVOH
|
Energiebesparende isolatiemaatregelen (evt. aanvullende energiebesparende maatregelen)
|
(gemengde) verenigingen
|
SVVE
|
|
Particuliere verhuurders
|
SVOH
|
|
eigenaar-bewoners
|
ISDE
|
Zonneboiler
|
(gemengde) verenigingen
|
SVVE
|
|
eigenaar-bewoners en zakelijke gebruikers (waaronder verhuurders)
|
ISDE
|
Warmtepomp (laagvermogen)
|
(gemengde) verenigingen
|
SVVE
|
|
eigenaar-bewoners en zakelijke gebruikers (waaronder verhuurders)
|
ISDE
|
Aansluiting op een warmtenet
|
Verenigingen (100% eigenaar-bewoners)
|
SVVE
|
|
gemengde verenigingen en verhuurders
|
SAH2
|
|
eigenaar-bewoners
|
ISDE
|
Zeer energiezuinig pakket
|
(gemengde) verenigingen
|
SVVE
|
Advies over oplaadpunten
|
(gemengde) verenigingen
|
SVVE
|
Afsluiten kookgas (enkel als aansluiting warmtenet al gerealiseerd is)
|
eigenaar-bewoners (en individuele leden van een vereniging)
|
ISDE
|
Afsluiten kookgas
|
gemengde verenigingen en verhuurders
|
SAH
|
Zon-PV en kleinschalige windturbine
|
zakelijke gebruikers (waaronder (gemengde) verenigingen)
|
ISDE
|
Grootschalige zon-PV, wind of water energieopwekking
|
verenigingen
|
SCE
|
Opwekking grootschalige hernieuwbare energie (zoals warmtepompen vanaf 500 kW)
|
Zakelijke gebruikers (waaronder (gemengde) verenigingen en verhuurders)
|
SDE++
|
X Noot
1Een gemengde vereniging is een vereniging waarvan minstens 1 woning van een eigenaar-bewoner
is.
X Noot
2Bij de SAH wordt onder verhuurders verstaan: woningcorporaties, institutionele beleggers
en zakelijke en particuliere verhuurders
Verder is het ook toegestaan om subsidie van deze regeling te stapelen met subsidies
van andere overheden, zoals gemeentelijke subsidies als het gaat om de uitvoering
van energiebesparende isolatiemaatregelen. Naast subsidies is er ook een Specifieke
Uitkering (SpUk) Lokale Aanpak Isolatie, die alleen gemeenten kunnen aanvragen. Hierbij
wordt een uitkering gegeven om slecht geïsoleerde koopwoningen te isoleren. Minimaal
80% van de woningen in de lokale aanpak moet een WOZ-waarde onder het gemiddelde van
de WOZ-waarde van koopwoningen in de gemeente hebben of onder de NHG-grens liggen.
De SpUk Lokale Aanpak Isolatie focust zich op extra ondersteuning voor eigenaar-bewoners
die moeite hebben met het verduurzamen van hun (slecht geïsoleerde) woning. De SpUk
is stapelbaar met andere subsidieregelingen, zoals de ISDE en SVVE. Het is mogelijk
om (een deel van) de SpUK lokale aanpak uit te geven aan het proces en de ontzorging
van eigenaar-bewoners en VvE’s. Mits de woningen die verbeterd worden voldoen aan
de gestelde voorwaarden uit de SpUk Lokale Aanpak Isolatie.
Daarnaast is er ook de Energiebespaarlening en de VvE Energiebespaarlening, waar eigenaar-bewoners
en VvE’s gebruik van kunnen maken. Als initiatief van de rijksoverheid biedt het Nationaal
Warmtefonds sinds 2013 met diensten als de Energiebespaarlening verantwoorde en betaalbare
financiering voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Met laagdrempelige financiering
maakt het Warmtefonds mogelijk dat eigenaar-bewoners en VvE’s energiebesparende maatregelen
kunnen nemen voor een koopwoning of appartementencomplex. Een lening afsluiten gaat
snel, zonder verborgen kosten en tegen een aantrekkelijke rente.
3.2 Verhouding tot (lokaal) beleid
Bij het gebruik maken van de SPOR moet er rekening gehouden worden met relevante bestaande
wet- en regelgeving. Dit geldt ook voor de Wet Natuurbescherming (Wnb), die als doel
heeft om natuurgebieden en plant- en diersoorten in Nederland te beschermen. Bij het
isoleren van een woning moet er rekening gehouden worden met de Wnb, dus het rekening
houden met de beschermde status van vogels en vleermuizen. Hiervoor wordt verwezen
naar de Kamerbrief natuurinclusief isoleren: handvatten en concrete vervolgstappen9. Op korte termijn gaat dat om isoleren door bedrijven conform de voorschriften van
het ‘natuurlijkvriendelijk isoleren’. Voor de langere termijn is het de bedoelding
dat in heel Nederland soorten management plannen (SMP) zijn vastgesteld. Zodra deze
er zijn, kunnen provincies ontheffing verlenen. Het is belangrijk om als samenwerkingsverband
na te gaan of er al een (pre)SMP is bij de provincie en samen te werken met bedrijven
die het keurmerk natuurvriendelijk isoleren hebben contact te zoeken met de lokale
overheid en te informeren wat de mogelijkheden zijn. Voor het isoleren van woningen,
zeker wanneer dit op grotere schaal gebeurt, is het dus belangrijk om hier aandacht
aan te besteden en om contact op te nemen met de gemeente. Dit geldt nog meer wanneer
er ook duurzame energie wordt opgewekt. Wanneer opeens veel woningen in een wijk tegelijkertijd
overstappen op een duurzame warmtebron (zoals warmtepompen) of energie opwekken (door
zonnepanelen), dan kan er netcongestie optreden. Het is dus goed om hierover contact
op te nemen met de gemeente ofwel netbeheerder en ook af te stemmen wat hun plannen
zijn voor de buurt. Alle gemeenten hebben een Transitievisie Warmte opgeleverd, waarin
vaak staat welke duurzame warmtebron beoogd is voor een wijk.
4. Gevolgen
4.1 Verwacht effect
Met de subsidie voor een procesondersteuner krijgen samenwerkingsverbanden ondersteuning
bij de samenwerking met (andere) woningeigenaren om een verduurzamingsplan op te stellen.
Dit geeft de samenwerkingsverbanden meer ondersteuning en ruimte om afstemming vast
te leggen, gezamenlijke processen op te zetten, vraagbundeling te organiseren, juridische
documenten op te stellen en zo uiteindelijk opschaling te bewerkstelligen. Het is
de bedoeling dat door de gezamenlijke opschaling hun woningen sneller, efficiënter
en dus goedkoper worden verduurzaamd.
Daarnaast geeft het ook kansen voor marktpartijen (m.n. bouwpartijen) om grotere aantallen
woningen in een keer te verduurzamen. Door deze schaalvergroting kan er procesvernieuwing
en een efficiëntie slag plaatsvinden, waardoor woningen sneller worden verduurzaamd.
Ook heeft het gevolgen voor intermediairs zoals energieloketten. Zij hebben nu meer
ondersteuning tot hun beschikking om pakketten te ontwikkelen voor koopwoningen, waarbij
er collectieve inkoopacties geboden kunnen worden voor integrale pakketten. Zo wordt
gestimuleerd dat het collectieve inkoopaanbod voor eigenaar-bewoners wordt uitgebreid
van individuele maatregelen tot integrale verduurzamingspakketten.
Het opschalen en daarmee versneld verduurzamen van woningen leidt tot CO2-reductie
en zo wordt verdere opwarming van de aarde beperkt. Dit draagt bij aan de doelen van
Klimaatakkoord en het PVGO, zoals verder toegelicht in de aanleiding. Daarnaast betekent
het dat meer burgers de mogelijkheid krijgen om hun huis te verduurzamen, of dat de
verhuurders hun woningen verduurzamen. De beste energie is bespaarde energie. Dat
was altijd al zo, maar is in deze tijden van hoge energieprijzen nog eens extra belangrijk
geworden. Verduurzaming leidt immers niet alleen tot minder uitstoot en een comfortabeler
huis, maar ook tot een lagere energierekening voor huurders en eigenaar-bewoners.
4.2 Financiële gevolgen
Het totale budget dat beschikbaar is voor de SPOR is € 20.400.000, dit is inclusief
de uitvoeringskosten van € 1.400.000. Het totale subsidieplafond voor alle vier jaren
dat de SPOR openstaat bedraagt € 19.000.000. Het budget van de SPOR komt uit de begroting
van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hoofdstuk VII) voor
de Energietransitie gebouwde omgeving en bouwkwaliteit (artikel 4).
4.3 Administratieve lasten
De administratieve lasten bij de SPOR bestaan uit de kosten van de informatieverplichtingen
aan de overheid. Deze kosten doen zich alleen voor als binnen een samenwerkingsverband
wordt besloten om subsidie op basis van de SPOR aan te vragen. Er is dus geen sprake
van een verplichting en de inspanning levert subsidie op. Desalniettemin is het belangrijk
deze lasten beperkt te houden. Bij het berekenen van de regeldruk is het Handboek
Meting Regeldrukkosten (versie 1-2-2023) gevolgd. Hierbij zijn de kosten voor een
burger 17 euro per uur, en voor bedrijven voor een hoogopgeleide medewerker 54 euro
per uur. In het handboek zijn verschillende standaardhandelingen beschreven en daarbij
mogelijke moeilijkheidsgraden (eenvoudig, matig, complex), deze zijn gebruikt in de
berekening van de regeldruk. Als er geen passende standaardhandeling beschikbaar was,
of werd bevonden dat de standaardhandeling een onjuiste inschatting gaf, is gewerkt
met een schatting van een expert. De berekening is gevalideerd door RVO, welke veel
expertise heeft op het gebied van subsidieaanvragen en bijbehorende regeldruk.
Fase 1: aanvraag subsidie
Voor fase 1, de aanvraag van de subsidie, is er een lichte toets. Er is een uitsplitsing
gemaakt in de kosten per verhuurder, per eigenaar-bewoner en per koop/huur-samenwerkingsverband.
Per samenwerkingsverband worden de regeldrukkosten voor de procesondersteuner dan
wel penvoerder uitgerekend. Voor huursamenwerkingen is er uitgegaan van gemiddeld
drie verhuurders, waar bij koopsamenwerkingen er gemiddeld vijftig eigenaar-bewoners
zijn. De differentiatie in aantal aanspreekpunten en professionaliteit hiervan zorgt
voor verschillende berekeningen van regeldruk. Voor samenwerkingsverbanden met voornamelijk
huur geldt dat de verhuurders makkelijker hun gegevens paraat hebben van een groot
aantal woningen, dit maakt ook de taak voor de administratie van de penvoerder dan
wel procesondersteuner kleiner. Voor samenwerkingsverbanden van eigenaar-bewoners
zal er relatief meer werk zijn voor de penvoerder dan wel procesondersteuner om de
gegevens te verzamelen. Er zullen waarschijnlijk meer huursamenwerkingsverbanden een
subsidie aanvragen dan koopsamenwerkingsverbanden. Daarom is er gerekend met 70 huursamenwerkingsverbanden
en 50 koopsamenwerkingsverbanden. Voor de aanvraag is de totale regeldruk voor verhuurders
€ 3.969,00 en voor huursamenwerkingsverbanden € 10.206,00. De regeldruk voor eigenaar-bewoners
is € 8.500,00 en voor koopsamenwerkingsverbanden € 11.790,00. Het totaal is € 34.465,00.
Tussentijdse regeldruk
Wanneer een samenwerkingsverband niet tot verduurzamingsplan komt, kunnen zij een
vaststelling van de SPOR aanvragen en heeft de procesondersteuner waarschijnlijk een
deel van het ondersteuningsprogramma van Verbouwstromen gevolgd. We verwachten van
tien samenwerkingsverbanden dat zij niet tot een verduurzamingsplan kunnen komen.
De regeldrukkosten voor deze samenwerkingsverbanden zijn hierbij € 18.990,00. Voor
de samenwerkingsverbanden die wel een verduurzamingsplan gaan opleveren moeten na
een jaar eventuele wijzigingen doorgegeven en wordt er een voortgangsverslag opgevraagd.
We verwachten dat de helft van de samenwerkingsverbanden wijzigingen doorgeeft, dat
zijn er dus 55. De tussentijdse regeldruk komt hierbij uit op € 14.850,00. Er is voor
de tussentijdse regeldruk geen onderscheid in huur en koopwoningen gemaakt, omdat
alleen de penvoerder dan wel procesondersteuner (eenmaal per samenwerkingsverband)
deze handelingen zal uitvoeren.
Fase 2: vaststellen subsidie
Voor fase 2, de aanvraag voor de vaststelling van de subsidie, is er een zwaardere
toets. Een deel van de voorwaarden van de toets zouden voor een duurzaam renovatieproject
al uitgevoerd moeten worden (zoals ondertekenen offertes en uitvoeringsplanning).
Deze documenten en gegevens moeten wel verzameld worden door de procesondersteuner.
Dit kost voor eigenaar-bewoners relatief meer tijd, omdat er hierbij wijzigingen zijn
in het aantal deelnemers en hiervoor nieuwe machtigingen verzameld moeten worden.
Bij verhuurders zal het vooral gaan om wijzigingen zijn in het woningbestand, welke
minder tijd kosten. Een deel van de handelingen worden gedaan om te voldoen aan de
voorwaarden van de SPOR, zoals de deelname aan het ondersteuningsprogramma van Verbouwstromen
en een evaluatieverslag opstellen. Participatie in het programma Verbouwstromen is
64 uur, behalve als het gaat om een procesondersteuner die reeds het programma heeft
gevolgd of wanneer het een samenwerkingsverband met minder dan 50 woningen betreft.
De verwachting is bij koopsamenwerkingsverbanden dat ongeveer de helft het verkorte
programma volgt, waarbij dat vooral komt omdat het samenwerkingsverband minder dan
50 woningen heeft. Voor huursamenwerkingsverbanden zal slechts een klein deel (5%)
het verkorte programma volgen, waarbij de procesondersteuner al reeds het ondersteuningsprogramma
heeft gevolgd. Voor de vaststelling is de totale regeldruk per verhuurders € 351,00
en per huursamenwerkingsverbanden € 251.959,50. De totale regeldruk per eigenaar-bewoners
is € 2.677,50 en per koopsamenwerkingsverbanden € 125.550,00. Het totaal is € 34.465,00.
De totale regeldruk is € 448.843,00. Dit is 2,4% van het totaalbedrag van de SPOR.
5. Uitvoering
Namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties zal RVO in mandaat
de subsidieaanvragen beoordelen en al dan niet subsidie verlenen. De uitvoeringskosten
van de regeling door RVO bedragen € 1.400.000. De aanvragen tot subsidieverlening
en -vaststelling zullen beoordeeld worden op basis van bekende gegevens over de woningen,
zoals toetsing op eigendom en woningeigenschappen (via de BAG). Voor de staatssteuntoets
wordt een vraag in het aanvraagformulier opgenomen.
6. Evaluatie
Er wordt maandelijks gemonitord of er voldoende aanvragen zijn om het budget aan het
eind van de looptijd uit te putten. Ook vindt regelmatig afstemming plaats met de
brancheverenigingen/stakeholders (zoals Aedes, Verbouwstromen) om te bezien of de
subsidieregeling werkbaar is voor verhuurders en eigenaar-bewoners. Tussentijds zal
de regeling worden geëvalueerd en indien nodig worden gewijzigd.
Deze regeling treedt in werking vanaf de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant
waarin zij wordt geplaatst tot 1 januari 2027. Naast de tussentijdse evaluaties en
eventuele aanpassingen aan de regeling, zal de minister de doeltreffendheid, doelmatigheid
en de effectiviteit van de regeling ook na 1 januari 2027 evalueren. Op basis van
deze evaluatie wordt bezien of de regeling – al dan niet in aangepaste vorm – wordt
voortgezet na 1 januari 2027.
7. Advies en consultatie
De internetconsultatie van de subsidieregeling voor SPOR is gehouden van maandag 5 juni
2023 tot dinsdag 4 juli 2023 en heeft 16 reacties opgeleverd. Hiervan zijn 12 reacties
openbaar op de website van www.internetconsultatie.nl. Daarnaast zijn er nog 4 reacties, van Aedes, Techniek Nederland, Vereniging Eigen
Huis (VEH) en Onderhoud Nederland, welke binnen kwamen na de sluiting van de internetconsultatie
en hierdoor niet zichtbaar zijn op de website. Deze reacties zijn wel meegenomen bij
de appreciatie van de reacties op de internetconsultatie. De informatie die is opgehaald
leidde tot meerdere wijzigingen in de SPOR.
Doelstelling
Veruit de meeste reacties zijn positief over de nieuwe subsidieregeling. Partijen
beamen dat om significant op te kunnen schalen in de uitvoering van de verduurzaming
van de gebouwde omgeving, het bundelen van de vraag een van de randvoorwaarden is.
Er wordt aangegeven dat samenwerking met meerdere woningeigenaren veel vraagt in de
afstemming. De SPOR kan eraan bijdragen dat deze drempel wordt verlaagd voor zowel
verhuurders als eigenaar-bewoners. Eén reactie (Vereniging Bewonerscollectief Energietransitie
Laagbouwwoningen) roept op om af te zien van het doel om een continue bouwstroom te
creëren. OnderhoudNL vraagt zich af of schaalvergroting tot kostendaling leidt, vanuit
de zorg dat kleinere specialisten en projecten met één aanbieder aan de kant worden
gezet. De SPOR stelt geen eisen voor de manier van aanbesteden of opdrachtgeven, dus
het is mogelijk om kleinere aanbieders of juist één aanbieder in te schakelen.
Daarnaast wordt er aandacht gevraagd voor de beperking van (nieuwe) subsidies door
VNG en NVDE. Beiden geven aan dat er veel subsidieregelingen zijn en dit het aanvragen
en monitoren van subsidies ingewikkeld maakt. Er wordt onderzocht welke regelingen
rondom verduurzaming van de gebouwde omgeving logischerwijs gebundeld kunnen worden,
hierbij wordt er met name gekeken naar subsidies voor warmtenetten. De SPOR is een
regeling die alleen procesondersteuning subsidieert en geen energiebesparende isolatiemaatregelen
zoals de andere bestaande subsidies. Het heeft procesondersteuning bij opschaling
als doel en is daarom onlogisch om deze aan andere regelingen toe te voegen.
Minimale verduurzamingsniveau
Uit een groot aantal reacties komt naar voren dat de eis van minimaal de Standaard
voor woningisolatie te ambitieus is voor eigenaar-bewoners. Veel van de reacties (o.a.
NVDE, Doe Tank publieke ontzorging, TNO, TKI Urban Energy) vragen meerdere (vergelijkbare)
energiebesparende isolatiemaatregelen te eisen in plaats van de minimaal de Standaard.
Enkelen vanwege de reden omdat het in één keer bereiken van het ambitieniveau niet
past bij de vaak stapsgewijze aanpak van eigenaar-bewoners. Anderen reacties geven
ook als reden dat het hanteren van dezelfde Energiebesparende isolatiemaatregelen
als eis beter aansluit bij het doel van de regeling: opschaling van duurzame renovatieprojecten.
Immers beoogt de regeling om procesinnovatie te bevorderen en het maken van een efficiëntieslag
bij het uitvoeren van dezelfde maatregelen. Het is dus logischer om aan te sluiten
bij dezelfde soort energiebesparende isolatiemaatregelen en bij het beoogde proces,
in plaats van de uiteindelijke warmtevraag en de beoogde uitkomst.
Door de inzet van de Standaard in de regeling als minimale eis bij oplevering van
het duurzame renovatieproject is het bovendien noodzakelijk om de warmtevraag te berekenen.
Dit betekent een toename in de regeldruk, waarvan de ATR signaleert dat dit een te
hoge regeldruk is. Aedes geeft aan dat voor 20% van de woningen de warmtevraag uitrekenen
soms overbodig is. Deze adviezen leidde ook mede tot de wijziging van de eis naar
minimaal twee dezelfde energiebesparende isolatiemaatregelen bij de woningen in het
renovatieproject in plaats van de eis om naar de Standaard te gaan.
Kortom om beter aan te sluiten bij de wensen vanuit de praktijk, meer focus op het
proces (de vergelijkbare energiebesparende isolatiemaatregelen) en de regeldruk te
verminderen is de eis van minimaal de Standaard vervangen door minimaal twee dezelfde
energiebesparende isolatiemaatregelen. Hierbij kan er gekozen worden uit gevelisolatie,
spouwmuurisolatie, vloerisolatie (dan wel bodemisolatie), glasisolatie en dakisolatie.
Voor de minimale RD-waarden wordt er aangesloten bij de RD-waarden van de ISDE, SVVE
en SVOH.
Door nu twee energiebesparende isolatiemaatregelen te nemen als minimale eis, zal
ook de referentie naar woningcontingenten uit de regeling gehaald worden. De definitie
voor woningcontingenten werd in de SPOR gebruikt om te duiden dat het vergelijkbare
woningen zijn, om zo het aantal woningen te verminderen waarvoor een berekening van
de warmtevraag nodig is. Deze definitie is niet meer nodig doordat nu is gekozen voor
dezelfde energiebesparende isolatiemaatregelen in plaats van de Standaard.
Er waren ook enkele reacties (NVDE, Energiecommissie Oostelijk havengebied Amsterdam)
met de vraag waarom de SPOR zich niet richt op aardgasvrij. De eisen in de SPOR gaan
over het minimale isolatieniveau, dus samenwerkingsverbanden kunnen ook ervoor kiezen
om duurzame energie (opwek of verwarming) toe te voegen aan hun verduurzamingsplan.
Er moet wel altijd aan de minimale isolatie-eisen voldaan worden, maar de SPOR sluit
niet uit dat een samenwerkingsverband ook aardgasvrije woningen kan realiseren door
het toevoegen van duurzame warmtebronnen.
Een aantal reacties pleitte ook voor meer mogelijkheden tot een gefaseerde verduurzamingsaanpak
voor eigenaar-bewoners (Onderhoud NL, Anoniem). De regeling ziet niet toe op welke
termijn de energiebesparende isolatiemaatregelen worden uitgevoerd, dus een gefaseerde
verduurzamingsaanpak is mogelijk. Daarnaast biedt de eis voor energiebesparende isolatiemaatregelen
ook meer mogelijkheden tot maatwerk.
Aanbieders
Een aantal reacties (Techniek NL, Onderhoud NL, Anoniem) vragen om ook vraagbundeling
vanuit aanbieder, ofwel opdrachtnemer, mogelijk te maken binnen de SPOR. Het initiatief
tot faciliteren van bundeling kan ook vanuit een aanbieder komen, hier staat de regeling
voor open. De aanbieder kan bijvoorbeeld een verduurzamingspakket aanbieden voor een
specifiek woningtype en woningeigenaren zoeken die interesse hebben. Vervolgens kan
er een samenwerkingsverband gevormd worden en kan de SPOR aangevraagd worden. De penvoerder
kan hierbij ook de aanbieder zijn, dit hoeft niet een van de woningeigenaren te zijn.
Alleen de procesondersteuner kan niet de penvoerder zijn. Een samenwerkingsverband
geïnitieerd door aanbieders zal bij deze werkwijze al verder gevorderd zijn, omdat
er van tevoren zicht is op het maatregelenpakket.
Er ligt bij de aanvraag wel meer een nadruk op de woningeigenaren. De woningeigenaren
moeten bij de aanvraag vertegenwoordigd zijn, terwijl dat voor aanbieders optioneel
is. Pas bij de vaststelling moeten de offertes aangeleverd worden en wordt het noodzakelijk
dat de vraag is afgestemd met de aanbieders. Dit is nu uitgebreider beschreven in
de nota van toelichting. Naast de SPOR komt dit najaar ook de subsidie Meerjarige
Experimenten Effectieve Renovatiestromen (MEER), deze focust zich meer op de aanbodzijde
van grootschalige renovatieprojecten.
Procesondersteuner
Er werd in enkele reacties (Anoniem) aangestipt dat de ervaringseis voor de procesondersteuner
te zwaar is voor kleinere projecten van met name eigenaar-bewoners. Daarnaast kan
een procesondersteuner ook baat hebben bij een andere achtergrond dan in de uitvoering
van grootschalige, hoogwaardige verduurzamingsprojecten van minimaal 30 woningen.
Daarom is de eis voor de procesondersteuner breder omschreven: ‘Een procesondersteuner
met aantoonbare ervaring in de (collectieve) verduurzaming van de gebouwde omgeving
en in het bezit van de competenties: samenwerken, oplossingsgericht, organisatietalent,
doorzettingsvermogen en overtuigingskracht.’ Ter onderbouwing van de ervaring en competenties
moeten minimaal twee referentieformulieren aangeleverd worden.
Programma Verbouwstromen
Er zijn enkele reacties die om verduidelijking vroegen voor het volgen van het programma
van Verbouwstromen in relatie tot de subsidie (Aedes, Anoniem). Het volgen van het
ondersteuningsprogramma valt binnen de activiteiten van de procesondersteuner. Het
subsidiebedrag kan dus hiervoor ingezet worden.
Daarnaast stelt VEH vraagtekens bij het beperkte aanbod van een opleiding van één
organisatie. Het programma van Verbouwstromen is niet ingestoken als alleen een opleiding
of een generieke scholing, maar is juist ter bevordering van de kennisdeling voor
samenwerkingsverbanden. Daarom is er in het programma een nadruk op de gemeenschap
en kennisdeling tussen de procesondersteuners. Er worden ook verschillende marktpartijen
betrokken om de verschillende modules aan te leveren.
Er wordt ook door een reactie (Anoniem) aangegeven dat voor kleinere samenwerkingsverbanden
de eis van deelname aan het programma van Verbouwstromen erg kan drukken op de kosten.
Daarom zal de regeling worden aangevuld dat voor samenwerkingsverbanden met minder
dan 50 woningen in overleg gaat met Verbouwstromen voor een verkort programma (32
uur). Het resterende programma is voor kleinere samenwerkingsverbanden niet verplicht,
maar samenwerkingsverbanden worden wel aangemoedigd om hieraan aan deel te nemen.
Het is mogelijk om op verschillende momenten van het jaar in te stromen en het ondersteuningsprogramma
van Verbouwstromen te volgen.
Minimum koopwoningen
De SPOR richt zich op het opschalen van duurzame renovatieprojecten, hierbij is voor
het minimum van 30 koopwoningen gekozen. In enkele reacties (VEH, Anoniem) wordt voorgesteld
om het minimum van 30 koopwoningen naar 5 koopwoningen te brengen voor het vormen
van een samenwerkingsverband, omdat koopwoningen vaak verschillen en dit makkelijker
haalbaar is. Deze voorgestelde wijziging past echter niet bij het doel van de SPOR,
om juist meer op te schalen door vraagbundeling. Door het veranderen van de doelstelling
van minimaal de Standaard naar minimaal twee maatregelen is de regeling wel op deze
wijze toegankelijker geworden voor eigenaar-bewoners met verschillende type woningen.
Koppeling beleid
Er waren enkele reacties (VNG, NVDE, Anoniem) welke duidelijker de koppelingen met
andere aspecten van verduurzamingsbeleid willen zien terugkomen. Dit is duidelijker
beschreven in de nota van toelichting, specifiek voor de koppeling met andere ondersteuning
(Nationaal Isolatie Programma, Energiebespaarlening) en bestaande wet- en regelgeving
(Wet Natuurbescherming). Ook is nu aangeraden om met de gemeente af te stemmen over
netcongestie en de wijkaanpak, wanneer dit van toepassing is.
Vaststelling subsidie
Enkele reacties (Aedes, Anoniem) vragen meer verduidelijking rondom de vaststelling
van de subsidie, wanneer partijen geen energiebesparende isolatiemaatregelen uitvoeren.
Bij de SPOR wordt er een forfaitair bedrag gegeven, wat betekent dat het een vast
subsidiebedrag geeft. In het geval dat een samenwerkingsverband niet tot een verduurzamingsplan
komt, dan kunnen zij een vaststelling van het voorschot aanvragen. Het voorschot is
het maximumbedrag wat er vastgesteld kan worden, wanneer er niet tot een duurzaamheidsplan
wordt gekomen. Wanneer er minder dan het voorschot is besteed aan uren voor de procesondersteuner,
dan zal het resterend bedrag teruggevorderd worden. Het aantal besteedde uren voor
de procesondersteuner kan aangetoond worden door de rapportage, concept verduurzamingsplan,
een overzicht van de kosten onderbouwd door, de facturen van de procesondersteuner
en betaalbewijzen.
Intentieverklaring
Enkele reacties (Aedes, Anoniem) geven aan de term intentieverklaring onduidelijk
te vinden, Doe Tank Publieke Ontzorging vraagt om deze eis te verzachten. Een intentieverklaring
bevat naam van woningeigenaren en spreekt uit dat er de intentie is om de energiebesparende
isolatiemaatregelen uit te voeren. Een intentieverklaring spreekt een intentie uit,
oftewel een woningeigenaar kan zich hierna ook nog bedenken over het uitvoeren van
energiebesparende isolatiemaatregelen. Dit is nu ook uitgebreider omschreven in de
regeling.
Doe-het-zelf
Eén reactie (Anoniem) gaf als suggestie om ook doe-het-zelf mogelijkheid toe te voegen
aan de regeling voor eigenaar-bewoners. Doe-het-zelf isoleren is goedkoper, want je
hoeft alleen de materialen te betalen. Het is echter ook bij uitstek iets wat een
eigenaar-bewoner zelfstandig kan doen en behoeft geen opschaling.
Moeilijke maatregelen
Eén reactie (Doe Tank Publieke Ontzorging) gaf als suggestie om ruimte te geven aan
moeilijk te nemen maatregelen. Dit is mogelijk bij de regeling, maar er moeten wel
minimaal twee isolatiemaatregelen uitgevoerd worden van dakisolatie (ofwel zolder-
of vlieringvloerisolatie), gevelisolatie, glasisolatie (ofwel kozijnpanelen of deuren),
spouwmuurisolatie en vloerisolatie (ofwel bodemisolatie).
Regeldruk: Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)
Het ATR signaleert de gegevensverzameling te belastend kan zijn voor minder professionele
partijen zoals eigenaar-bewoners, en daarmee ook invloed heeft op de werkbaarheid
van de regeling. Hierbij gaat het om het aanleveren van de intentieverklaringen, machtiging
van de penvoerder en de reeds gekozen procesondersteuner bij de aanvraag van de subsidie.
ATR geeft het advies om inzichtelijk te maken of dit doenbaar is en onderscheid aan
te brengen in de verschillende woningeigenaren en hoe de regeling deze doelgroepen
in hun behoefte zal ondersteunen. De nota van toelichting is hierop aangepast, waarbij
de verschillende ondersteuningsmogelijkheden worden toegelicht.
Het ATR heeft ook andere suggesties die te hoge eisen voor eigenaar-bewoners signaleren.
Deze suggesties zijn, ook naar aanleiding van andere reacties, doorgevoerd in de regeling.
Hierbij gaat het om het verruimen van de eisen voor de procesondersteuners en het
aanpassen van het minimale isolatie-niveau. Daarnaast adviseert ATR om specifiek aandacht
te besteden aan de voorlichting en ondersteuning van eigenaar-bewoners die in een
samenwerkingsverband hun woningen willen verduurzamen (m.n. voor er een procesondersteuner
is). Deze adviezen zijn ook opgevolgd en overgenomen in de toelichting van de regeling.
De kosten voor de regeldruk achtte ATR relatief hoog en niet goed genoeg in beeld
gebracht. De wijziging van het minimale isolatieniveau zorgt ervoor dat er geen maatwerkadvies
vooraf nodig is. Dit zorgt voor een veel lagere regeldruk (2,4% in plaats van 6,3%).
Daarnaast is de regeldruk berekening aangepast naar suggesties van het ATR.
Daarnaast geeft de ATR ook aan dat bij de uitvraag van gegevens er beter gekeken moet
worden naar het uitgangspunt ‘eenmalige uitvraag, meervoudig gebruik’. Hiertoe zijn
er een aantal eisen bij het proces van de aanvraag, tussentijdse rapportage en subsidievaststelling
aangepast, zodat dat alleen gewijzigde gegevens nogmaals doorgegeven moeten worden.
Ook is gehoor gegeven aan het advies van ATR om in de toelichting verder inhoudelijk
te onderbouwen in welke mate de SPOR de hoeveelheid aan te leveren informatie vermindert
in verhouding tot de Renovatieversneller. De verschilln tussen de SPOR en de Renovatieversneller
zijn meer toegelicht in de regeling.
8. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
‘bouwbedrijf’
Het begrip bouwbedrijf is om taal-economische redenen in de begripsbepalingen opgenomen.
Dit bevordert de leesbaarheid van de rest van de regeling. Dit is met het oog op het
vrije dienstenverkeer verbreed. De classificatie ‘bouwnijverheid’ verwijst daarbij
naar sectie F in de Standaard Bedrijfsindeling 2008 (Nederland), de NACE Rev. 2 (Europese
Unie) en de ISIC Rev 4 (Verenigde Naties), waardoor ook met dit vereiste het vrije
dienstenverkeer niet wordt belemmerd.
‘mijlpalenplanning’
Een planning met activiteiten van het duurzame renovatieproject bijvoorbeeld wanneer
definitieve energiebesparende isolatiemaatregelen worden vastgesteld, wanneer alle
woningeigenaren akkoord zijn met het verduurzamingsplan en wanneer verwacht wordt
dat de offertes worden uitgevraagd en ontvangen.
‘penvoerder’
Het betreft hier begeleiding van het proces binnen een samenwerkingsverband tot en
met het opstellen van het verduurzamingsplan en eventueel tot het uitvoeren van het
renovatieproject. Bij procesondersteuning kan onder andere gedacht worden aan het
ondersteunen bij de voorbereiding van het renovatieproject, nieuwe partijen zoals
woningeigenaren en bouwbedrijven zoeken voor het samenwerkingsverband, het begeleiden
van gesprekken tussen woningeigenaren van het samenwerkingsverband, het contacteren
en afspraken maken met uitvoerders zoals bouwbedrijven en het verduurzamingsplan opstellen.
‘procesondersteuner’
Het betreft hier externe begeleiding van het proces binnen een samenwerkingsverband
tot en met het opstellen van het verduurzamingsplan en eventueel tot het uitvoeren
van het renovatieproject. Bij procesondersteuning kan onder andere gedacht worden
aan het ondersteunen bij de voorbereiding van het renovatieproject, nieuwe partijen
zoals woningeigenaren en bouwbedrijven zoeken voor het samenwerkingsverband, het begeleiden
van gesprekken tussen woningeigenaren van het samenwerkingsverband, het contacteren
en afspraken maken met uitvoerders zoals bouwbedrijven en het verduurzamingsplan opstellen.
‘samenwerkingsverband’
Een samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid niet zijnde een vennootschap,
dat samenwerkt ten behoeve van de uitvoering van een renovatieproject. Het samenwerkingsverband
bestaat ten minste uit twee woningeigenaren die in totaal ten minste 100 huurwoningen
in het renovatieproject inbrengen of ten minste 30 woningeigenaren. Ook kan een samenwerkingsverband
bestaan uit een combinatie van woningeigenaren en verhuurders waarbij minimaal 100
huurwoningen met twee eigenaren of 30 koopwoningen met ten minste 30 eigenaren worden
ingebracht. Daarnaast mag een samenwerkingsverband bestaan uit twee of meer verenigingen.
‘verduurzamingsplan’
Een planmatige beschrijving van de collectieve en ondersteunende activiteiten zoals
rondetafelgesprekken, vergaderingen en besprekingen met uitvoerders en een beschrijving
van het participatieproces onder bewoners of hoe er draagvlak wordt gecreëerd onder
bewoners. Tevens bevat het verduurzamingsplan een planning, de kosten, getekende offerte(s)
die beschrijven welke energiebesparende isolatiemaatregelen, die een samenwerkingsverband
zal verrichten met het oog op verduurzaming van de woningen.
‘woning’
Een ‘woning’ betreft in deze regeling zelfstandige woonruimte. Het moet gaan om een
bestaande woning. Het transformeren van een school-, kerk- of utiliteitsgebouw of
ander gebouw naar een of meerdere woningen of appartementen komt niet in aanmerking
voor subsidie op grond van deze regeling. Verder moet de woning of appartement een
zelfstandige woongelegenheid vormen en bewoond zijn geweest alvorens renovatie plaatsvindt
en in de basisregistratie, bedoeld in artikel 2 van de Wet basisregistratie adressen
en gebouwen met een woonfunctie zijn geregistreerd.
Ook het nieuw aanbouwen of (ver)nieuwbouwen op een bestaand of aangepast fundament
valt niet onder deze regeling. Deze gebouwen zijn op grond van de eisen uit het Bouwbesluit
2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving namelijk al energiezuinig.
De subsidieregeling is niet bedoeld voor renovatie van woonwagens of woonboten. Om
misverstanden hierover te voorkomen zijn in de omschrijving van het begrip ‘woning’
woonwagens woonboten en woning die wordt verhuurd in het kader van vakantiebestedingsbedrijf
aan personen die in die woning voor een korte periode verblijf houden uitdrukkelijk
uitgesloten.
Appartementen vallen ook onder het bereik van de subsidieregeling, mits deze zelfstandige
woonruimte betreffen.
‘woningeigenaar’
Met een woningeigenaar wordt bedoeld of wel een woningcorporatie, een natuurlijke
of rechtspersoon die één of meer voor verhuur bestemde woningen in eigendom heeft,
een eigenaar-bewoner of een vereniging van eigenaars, woonverenigingen en wooncoöperaties.
Artikel 2
Deze regeling heeft tot doel het opschalen van duurzame renovatieprojecten van woningen
te stimuleren door het subsidiëren van procesondersteuning voor samenwerkingsverbanden
bij de bundeling van renovatieplannen voor woningen voorafgaande aan de uitvoering
van de renovatie.
Het ziet dus op de opstartende en plannende fase van een samenwerkingsverband dat
is opgericht om een renovatieproject van de grond te krijgen. De subsidie ziet op
het ondersteunen en eventueel uitbreiden van het samenwerkingsverband en het komen
tot een verduurzamingsplan, maar niet op ondersteuning na de start van de werkzaamheden
van het renovatieproject. Er wordt dus geen subsidie meer gegeven voor de procesondersteuning
na het opstarten van het renovatieproject. Wel kan het samenwerkingsverband op eigen
initiatief blijven samenwerken met de procesondersteuner tijdens het renovatieproject,
alleen wordt op grond van deze regeling geen subsidie verstrekt.
Artikel 3
Voor subsidie vanuit de regeling wordt toepassing gegeven aan de de-minimisverordening.
Zie voor de uitleg het algemeen deel van deze toelichting, onder paragraaf 2.2.
Artikel 4
De minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen,
conform artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van het Kaderbesluit. Mochten er meerdere
aanvragen zijn ontvangen op één dag waarbij toekenning van al deze aanvragen zou leiden
tot overschrijding van het betreffende subsidieplafond wordt op basis van artikel
9, tweede lid, Kaderbesluit de onderlinge rangorde van die aanvragen op volgorde van
binnenkomst vastgesteld. Aangezien de aanvragen alleen digitaal kunnen worden gedaan
kan de precieze tijd van de binnenkomst van een aanvraag worden vastgesteld. De minister
zal van het eventuele bereiken van het subsidieplafond onverwijld mededeling doen
in de Staatscourant.
Artikel 9 van het Kaderbesluit bepaalt dat indien een aanvrager niet heeft voldaan
aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met
toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft
gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke
voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.
Artikel 5
De penvoerder kan namens het samenwerkingsverband op grond van het eerste lid, subsidie
aanvragen voor de kosten voor een procesondersteuner voor het opstellen of het pogen
op te stellen van een door alle partijen geaccordeerd verduurzamingsplan en het ondersteunen
van een samenwerkingsverband ten behoeve van de voorbereiding van een gezamenlijk
renovatieproject voor verduurzaming van een aantal woningen binnen het samenwerkingsverband,
mits het renovatieproject voldoet aan de eisen bedoeld in het tweede lid. Het samenwerkingsverband
kan de subsidie gebruiken om een procesondersteuner in te huren om het samenwerkingsverband
te ondersteunen, eventueel uit te breiden en voorbereidingen te treffen om te komen
tot een verduurzamingsplan.
Het tweede lid, geeft aan dat het renovatieproject van het samenwerkingsverband bestaat
uit ten minste 30 koopwoningen of 100 huurwoningen. Het is ook toegestaan dat het
renovatieproject een mix is van ten minste 30 koopwoningen met een aantal huurwoningen
of ten minste 100 huurwoningen met een aantal koopwoningen. Verder geeft het tweede
lid aan dat de woningen niet na het jaar 1995 gebouwd mogen zijn, omdat deze al vanwege
de relevante bouwregelgeving enigszins duurzaam zijn. Ook moeten er twee of meer dezelfde
energiebesparende isolatiemaatregelen worden genomen, die voldoen aan de voorwaarden
gesteld in het derde lid. Door dezelfde maatregel uit te voeren kunnen er efficiënte,
geoptimaliseerde verbouwstromen ontstaan.
Het derde lid geeft aan welke energiebesparende isolatiemaatregelen er per woning
genomen kunnen worden. Deze maatregelen bestaan uit het laten aanbrengen van isolatiemateriaal
in de bestaande thermische schil van de woning. De thermische schil wordt gevormd
door de bouwkundige constructies die de woning omhullen en die niet grenzen aan een
verwarmde ruimte. Dit zijn dus constructies die de woning afscheiden van de buitenomgeving
(bijvoorbeeld buitenlucht, water, grond) of aangrenzende onverwarmde ruimten. Deze
eisen sluiten aan bij bestaande subsidieregelingen zoals de SVOH, SVVE en de ISDE.
Van belang is dat het te gebruiken isolatiemateriaal, dat bestemd is voor een energiebesparende
isolatiemaatregel, moet worden aangebracht door een bouwbedrijf dat in een handelsregister
van een lidstaat van de Europese Unie of een van de overige staten die partij zijn
bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is ingeschreven in
de sectie bouwbedrijf of een vergelijkbare sectie. Op deze wijze wordt ervoor gezorgd
dat uitsluitend deskundige en vakbekwame bedrijven het bij de isolatiemaatregel horende
isolatiemateriaal aanbrengen.
Typen energiebesparende isolatiemaatregelen
Allereerst telt een investering in dakisolatie mee voor de verplichte twee energiebesparende
isolatiemaatregelen. Het gaat hierbij om het isoleren van het bestaande dak in de
bestaande thermische schil dan wel het isoleren van de bestaande zolder- of vlieringvloer.
Er wordt alleen afzonderlijk subsidie verstrekt voor isolatie van het bestaande dak
enerzijds, dan wel isolatie van de bestaande zolder- of vlieringvloer anderzijds.
Er wordt namelijk geen subsidie verstrekt voor de isolatie van zowel het bestaande
dak als de bestaande zolder- en vlieringvloer gezamenlijk. Een aanvullende eis bij
het isoleren van de bestaande zolder- of vlieringvloer is dan dat de zolder- of vliering
onverwarmd moet zijn. Een woning waarin de zolder of vliering wel wordt verwarmd,
profiteert immers niet van het isoleren van de vloer van deze zolder of vliering en
daarmee wordt het beoogde besparingseffect in onvoldoende mate bereikt. In het geval
een zolder of vliering al verwarmd wordt, telt een dergelijke maatregel dus niet mee
voor de verplichte twee energiebesparende isolatiemaatregelen.
De tweede isolatiemaatregel die meetelt is een investering in gevelisolatie via het
isoleren van de binnen- of buitengevel van de bestaande thermische schil. Het gaat
hierbij om die delen van de muren van woningen die direct aan de buitenlucht grenzen.
Onder binnen-gevelisolatie wordt verstaan het isoleren van de binnenzijde van de muur
van de thermische schil van de woning, die dus grenst aan de binnenlucht en waarbij
door isolatie de oppervlakte binnen in de woning verkleind wordt. Onder buitengevelisolatie
wordt verstaan het isoleren van de buitenzijde van de muur van de bestaande thermische
schil, waarbij de oppervlakte binnen in de woning niet verkleind wordt. Als de gevelisolatie
van 3,5 m2K/W is aangevraagd, maar bijvoorbeeld 2,5 m2K/W wordt gehaald, dan wordt
de maatregel administratief omgezet naar spouwmuurisolatie en bedraagt de subsidie
8 euro per m2, zijnde spouwmuurisolatie, omdat wel aan de vereiste voor deze maatregel wordt voldaan.
De derde isolatiemaatregel die meetelt is het vervangen van het glas-, kozijnpaneel-
of deurisolatie van de bestaande thermische schil: (1°) glas, kozijnpanelen of deuren
door HR++ glas, eventueel in combinatie met nieuwe kozijnpanelen of nieuwe isolerende
deuren dan wel (2°) glas, kozijnpanelen of deuren door triple-glas, in combinatie
met een nieuw isolerend kozijn, eventueel in combinatie met nieuwe kozijnpanelen of
nieuwe isolerende deuren. Van belang is dat het isolatiemateriaal (in dit geval HR++
glas, triple glas, nieuwe kozijnpanelen en nieuwe isolerende deuren) bepaalde waarden
moet halen. Deze waarden zijn opgenomen in de begripsbepalingen in artikel 1 en de
beschrijving van deze isolatiemaatregel in artikel 7, derde lid, onderdeel c. Ook
vacuümglas wordt hierbij gehonoreerd, als een U-waarde van lager dan 0,7 en eventueel
een nieuw isolerende kozijnen wordt gerealiseerd.
De glasoppervlakte in het kader van deze regeling wordt bepaald door de binnenwerkse
maten, eenvoudig omschreven als het van binnenuit meten van de totale oppervlakte
van kozijn en glas. Dit geldt ook voor panelen in kozijnen en isolerende deuren. Aanvragers
kunnen dit zelf gemakkelijk vaststellen. De kozijnen worden dus bij het opmeten van
ramen, panelen en deuren meegenomen. Als een raam zich direct naast een deur en/of
paneel bevindt, wordt de helft van het kozijn bij het raam geteld en de andere helft
bij de deur en/of paneel. Als er glas, paneel of deur zonder kozijn in een gevel is
geplaatst, moet voor de oppervlakte van de opening de oppervlakte van het glas, paneel
of deur worden opgenomen. De oppervlakte van alle gevelopeningen die geïsoleerd zijn
en voor subsidie in aanmerking komen, worden zonder afronding bij elkaar opgeteld
met 2 decimalen. Bij een totaal van 0,50 of meer wordt dit naar boven afgerond en
bij minder dan 0,50 naar beneden voor wat betreft het subsidiebedrag. De manier van
meten staat ook beschreven in de ISSO 82.1 of de NTA8800.
De vierde isolatiemaatregel die uitgevoerd kan worden is spouwmuurisolatie via het
isoleren van de bestaande spouwmuren in de bestaande thermische schil. Onder spouwmuren
worden de muren verstaan die onderdeel zijn van de bestaande thermische schil en dus
direct grenzen aan de buitenlucht.
Tot slot telt ook vloer- dan wel bodemisolatie via het isoleren van de bestaande vloer
of de bestaande bodem in de bestaande thermische schil mee voor de twee energiebesparende
isolatiemaatregelen. Er wordt geen subsidie meer verstrekt voor de zogenaamde vloer-
en bodemisolatie gezamenlijk. Het toestaan van deze combinatie in de praktijk bleek
weinig toegevoegde waarde te hebben. Daarom is besloten om het combineren van vloer-
en bodemisolatie niet mee te tellen. Dus bodemisolatie dan wel vloerisolatie afzonderlijk
telt mee voor de twee energiebesparende isolatiemaatregelen. Onder vloerisolatie wordt
verstaan het isoleren van de onderzijde van de vloer of de bovenzijde van de kruipruimte
van de woning. Onder bodemisolatie wordt verstaan het isoleren van de bodem van de
kruipruimte van de woning.
Voorwaarden voor de investeringen voor energiebesparing
Op voormelde energiebesparende isolatiemaatregelen zijn enkele voorwaarden van toepassing.
Met deze voorwaarden wordt beoogd de kwaliteit van deze maatregelen te waarborgen.
Om ervoor te zorgen dat de energiebesparende isolatiemaatregel voldoende substantieel
is, is er een minimumaantal vierkante meters opgenomen dat per maatregel geïsoleerd
moet worden.
Daarnaast zijn minimale isolatiewaarden (Rd-waarde) van toepassing op het isolatiemateriaal
dat voor dak-, gevel-, spouwmuur- en vloer- en bodemisolatie gebruikt wordt. Hiermee
wordt gewaarborgd dat het isolatiemateriaal de juiste dikte heeft om de benodigde
isolatie tot stand te brengen. Ditzelfde geldt voor de al eerder vermelde maximale
U-waarden voor HR++ glas, triple glas, kozijnpanelen en isolerende deuren.
Ook geldt voor dak-, spouwmuur- en vloerisolatie nog de aanvullende voorwaarde dat
het aanbrengen van lokaal gespoten PIR (Polyisocyanuraat) of PUR (polyurethaan) gebeurt
met HFK-vrije blaasmiddelen. PIR of PUR zijn polymeren (kunststofschuim met zeer goede
isolerende eigenschappen) die (regelmatig) worden aangebracht met fluorkoolwaterstoffen
(hierna: HFK’s) als blaasmiddel. Aangezien HFK’s negatieve gevolgen hebben voor het
klimaat is de voorwaarde gesteld dat bij isolatie gewerkt wordt met HFK-vrije blaasmiddelen.
Uit de praktijk blijkt dat hiervoor voldoende alternatieven beschikbaar zijn.
Tot slot dient voor alle typen energiebesparende isolatiemaatregelen het isolatiemateriaal
te zijn voorzien van een prestatieverklaring of meldcode. Op deze wijze wordt gewaarborgd
dat het isolatiemateriaal de gewenste kwaliteit heeft en gewenste prestatie levert.
Onder een prestatieverklaring wordt verstaan prestatieverklaring of kwaliteitsverklaring
als bedoeld in artikel 2.14 van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Stb 2018, 291), die het oude recht uit artikel 1.8 van het Bouwbesluit 2012 vervangt. Hieruit volgt
(impliciet) dat een prestatieverklaring dient te zijn opgesteld overeenkomstig de
voorwaarden uit artikelen 4 en 6 van verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees
Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden
voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG
van de Raad van de Europese Unie (PbEU 2011, L 88/5). Met het opstellen van de prestatieverklaring
neemt de fabrikant de verantwoordelijkheid op zich dat het bouwproduct overeenkomt
met de daarin opgegeven prestaties. Zonder objectieve aanwijzingen voor het tegendeel,
gaan de lidstaten van de Europese Unie ervan uit dat de door de fabrikant opgestelde
prestatieverklaring nauwkeurig en betrouwbaar is. De prestatieverklaring dient de
prestaties van bouwproducten te omschrijven met betrekking tot hun essentiële kenmerken
overeenkomstig de relevante geharmoniseerde technische specificaties. Welke gegevens
de prestatieverklaring dient te bevatten, is beschreven in voormelde artikelen van
de verordening. Naast de prestatieverklaring kan in bepaalde gevallen ook volstaan
worden met een kwaliteitsverklaring. Van een kwaliteitsverklaring wordt in ieder geval
aangenomen dat deze voldoende adequaat is, indien deze voldoet aan de voorwaarden
van de normalisatienorm NEN-NTA 8800-20209.
Een aantal eisen aan het verduurzamingsplan worden gesteld in het vierde lid, zo moet
het plan zijn opgesteld door de procesondersteuner, geaccordeerd zijn door alle woningeigenaren
en bevat ten minste één door de woningeigenaren getekende offerte van een uitvoerder
die alle energiebesparende isolatiemaatregelen voor alle woningen binnen het renovatieproject
gaat verduurzamen. Volgens het vijfde lid wordt subsidie slecht eenmaal per woning
binnen een samenwerkingsverband verstrekt.
Het zesde lid bepaalt dat er ook activiteiten gesubsidieerd kunnen worden die uit
anderen hoofde eveneens gesubsidieerd of gefinancierd zijn of worden. Het is dus toegestaan
om subsidie te stapelen van deze regeling te stapelen met subsidies van andere overheden.
Het zevende lid is een uitzondering op het zesde lid, waarin is bepaald dat er ook
activiteiten gesubsidieerd kunnen worden die uit anderen hoofde eveneens gesubsidieerd
of gefinancierd zijn of worden. In het zesde lid is namelijk een anticumulatiebepaling
opgenomen waarmee is geregeld dat er geen subsidie wordt toegekend voor activiteiten
waarvoor reeds subsidie is ontvangen op grond van de Subsidieregeling Verduurzaming
voor Vereniging van Eigenaars.
Het achtste lid houdt verband met de mogelijkheid voor samenwerkingsverbanden om ook
subsidie toegekend te krijgen voor het aantal huurwoningen in het samenwerkingsverband.
Hierop zijn de regels uit de de-minimisverordening van toepassing.
Artikel 6
Het eerste lid geeft de periode aan waarin een aanvraag tot subsidie gedaan kan worden.
Verder wordt eraan gegeven dat bij de aanvraag gebruik moet worden gemaakt van een
elektronisch beschikbaar gesteld formulier op de website van RVO.
In het tweede lid wordt aangegeven wat er met een aanvraag moet worden meegestuurd.
Zo moeten de gegevens van de deelnemers van het samenwerkingsverband en de penvoerder
worden meegestuurd. Verder moet ook de naam van de procesondersteuner en het nummer
waaronder de procesondersteuner of de onderneming waar hij werkzaam is geregistreerd
bij de Kamer van Koophandel worden meegestuurd. Verder moet een schatting van het
aantal woningen en de adressen van die beoogde woningen voor het renovatieproject
worden meegestuurd. Het gaat hier om woningen die misschien in het renovatieproject
worden betrokken, de woningen die worden vermeld kunnen later nog gewijzigd worden
en zijn dus niet definitief. Wel is het zo dat bij de uiteindelijke vaststelling van
de subsidie deze schatting als bovengrens geldt waarop de subsidie wordt berekend.
Blijkt na de subsidieverlening dat er meer woningen dan vermeld in de subsidieverlening
verduurzaamd zullen gaan worden dan kan een penvoerder een uitbreidingsaanvraag indienen.
Deze aanvraag kan gehonoreerd worden indien er ten tijde van de uitbreidingsaanvraag
nog voldoende budget is en zal met de oorspronkelijk aanvraag worden samengevoegd.
Beide aanvragen gezamenlijk moeten voldoen aan de voorwaarden van de regeling. Meer
uitleg hierover is te vinden in de algemene toelichting par. 1.4.
Ook moet het bankrekeningnummer waarop het subsidiebedrag moet worden overgemaakt
worden meegestuurd en een machtiging- en intentieformulier waaruit blijkt dat de penvoerder
gemachtigd is te handelen namens het samenwerkingsverband. Daarnaast moet het CV van
de procesondersteuner en de ondertekende offerte waarin het tarief per uur van de
procesondersteuner is opgenomen en wat de procesondersteuner allemaal gaat doen voor
het samenwerkingsverband worden meegestuurd. Daarbij worden ook nog twee referentieformulieren
over de ervaring van de procesondersteuner toegevoegd waaruit blijkt dat die aantoonbare
ervaring in de (collectieve) verduurzaming van de gebouwde omgeving of bestaande woningen
heeft. Daarnaast wordt ook een mijlpalenplanning voor de stappen om te komen tot een
verduurzamingsplan en renovatieproject meegestuurd.
Een samenwerkingsverband bestaande uit deels of alleen maar huurwoningen kan subsidie
ontvangen door gebruik te maken van de de-minimisverordening. Naast de gegevens en
bescheiden, bedoeld in het tweede lid, dient een vereniging dan ook een verklaring
per eigenaar van een huurwoning of huurwoningen bij de aanvraag in te dienen.
Artikel 7
Voor het bepalen van de hoogte van de subsidie wordt uitgegaan van forfaitaire subsidiebedragen.
Er zijn drie regimes, het eerste regime vereist minimaal 100 huurwoningen waarbij
een bedrag van € 75.000 plus € 750 of € 1.000 per extra huur- of koopwoning tot een
maximaal bedrag van € 200.000 kan worden gesubsidieerd. Het tweede regime vereist
minimaal 30 koopwoningen waarbij een bedrag van € 30.000 plus € 750 of € 1.000 per
extra huur- of koopwoning tot een maximaal bedrag van € 200.000 kan worden gesubsidieerd.
Het derde regime vereist minimaal 100 huurwoningen en 30 koopwoningen, waarbij een
bedrag van € 105.000 plus € 750 of € 1.000 per extra huur- of koopwoning tot een maximaal
bedrag van € 200.000 kan worden gesubsidieerd.
Het minimaal aantal huur- of koopwoningen bepaalt dus in welk regime je komt. Een
voorbeeld: bij een samenwerkingsverband van 35 koopwoningen en 70 huurwoningen komt
dat samenwerkingsverband in het tweede regime want alleen het minimumaantal koopwoningen
wordt gehaald. Wel krijgt dat samenwerkingsverband nog extra subsidie voor het aantal
huurwoningen. Meer informatie is te vinden in de algemene toelichting par. 1.5 en
1.6.1.
Artikel 8
In artikel 8 zijn een aantal afwijzingsgronden opgenomen: zo wordt een deel of de
hele subsidie afgewezen als er voor woningen binnen het samenwerkingsverband welke
verduurzaamd gaan worden in het renovatiesproject eerder subsidie is ontvangen voor
procesondersteuning. Verder wordt een deel of de hele aanvraag afgewezen als er al
reeds voor het indienen van de aanvraag is begonnen met het renovatieproject of al
met het opstellen van het verduurzamingsplan is begonnen. Ook wordt een deel of de
hele aanvraag afgewezen als de aanvraag betrekking heeft op een renovatieproject ten
behoeve van het realiseren van een vergroting van het woonoppervlakte of wooninhoud
door een nieuwe aanbouw of bijvoorbeeld een dakkapel.
Verder kan de subsidieaanvraag ook worden afgewezen als er gegronde redenen bestaan
om aan te nemen dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd niet of niet
geheel zal worden uitgevoerd of het samenwerkingsverband of de procesondersteuner
niet of naar verwachting niet geheel zal voldoen aan de verplichtingen. Dit kan bijvoorbeeld
zo zijn als er frauduleuze offertes worden meegestuurd, ongeloofwaardige kosten worden
opgenomen in de offerte of als er redenen bestaan om aan te nemen dat de woningen
niet verduurzaamd zullen worden als ze bijvoorbeeld genomineerd zijn voor de sloop.
Ook kan een subsidieaanvraag worden afgewezen als de mijlpalenplanning niet realistisch
uitgevoerd kan worden, de procesondersteuner niet aan de gestelde eisen, bedoeld in
artikel 6, tweede lid, onderdelen c en h voldoet of niet voor 64 of 32 uur, verdeeld
over twee jaar deelneemt aan het programma Verbouwstromen. De procesondersteuner hoeft
dus niet gelijk na de beschikking tot subsidieverlening deel te nemen aan het programma
Verbouwstromen maar wel voor de aanvraag tot subsidie vaststelling.
Artikel 9
Aan de subsidie zitten een aantal verplichtingen, zo moet de procesondersteuner van
het samenwerkingsverband 64 of 32 uur bij een kleiner renovatieproject dan wel als
de procesondersteuner al eerder heeft deelgenomen aan het programma, verdeeld over
24 maanden na de beschikking tot subsidieverlening deelnemen aan het programma Verbouwstromen.
Verder moet het verduurzamingsplan worden opgesteld binnen 24 maanden nadat de beschikking
tot subsidieverlening ontvangen is. Voor de subsidieaanvrager is een realisatietermijn
vastgesteld. Dit is de termijn waarbinnen het verduurzamingsplan dient te worden opgesteld,
en die gaat lopen direct nadat de subsidieaanvrager de beschikking tot subsidieverlening
ontvangen heeft. Indien uit het bij de subsidieaanvraag aangeleverde mijlpalenplan
blijkt dat het verduurzamingsplan niet uiterlijk binnen deze termijn gerealiseerd
kan worden, zal de subsidieaanvraag op grond van artikel 13, onderdeel c, van het
Kaderbesluit BZK-subsidies en artikel 8, onderdeel d afgewezen worden. Volgens dit
artikel kan een subsidie worden afgewezen indien het onaannemelijk wordt geacht dat
de activiteiten binnen een bij ministeriële regeling gestelde termijn (in dit geval
voormelde realisatietermijnen) kunnen worden voltooid. Er is voor deze termijnen gekozen,
omdat de verwachting is dat investeringsprojecten binnen deze termijn kunnen worden
afgerond.
Voor het opstellen van het verduurzamingsplan geldt een termijn van vierentwintig
maanden na de beschikking tot subsidieverlening. In het tweede lid is bepaald dat
de termijn van 24 maanden voor het opstellen van het verduurzamingsplan alleen in
uitzonderlijke gevallen kan worden verlengd met zes maanden. Hiertoe moet de subsidieontvanger
een schriftelijk verzoek indienen, waarin uiteengezet is, waarom de standaardtermijn
in zijn of haar geval niet haalbaar is en hoeveel extra tijd nodig is. Het kan hierbij
bijvoorbeeld gaan om een overmacht situatie, zoals een lange periode van ziekte, waarin
de werkzaamheden zijn stilgelegd, of het faillissement van de procesondersteuner of
ondernemingen binnen het samenwerkingsverband. Een verzoek om de uitvoeringstermijn
te verlengen zal kritisch worden beoordeeld. Daarbij zal onder meer worden nagegaan
wat de subsidieontvanger heeft gedaan om de termijn toch te halen.
Van belang is dat artikel 4, eerste lid, onderdeel e, van het Kaderwet overige BZK-subsidies
de bevoegdheid aan de minister geeft om in geval van vertraging van de uitvoering
van de activiteiten of het essentieel wijzigen daarvan ontheffing te verlenen van
de verplichting om de activiteiten overeenkomstig het plan van de subsidieontvanger
uit te voeren. De realisatietermijn zou dan ook in uitzonderlijke gevallen en mits
goed onderbouwd op verzoek verlengd kunnen worden.
Daarnaast moet de subsidieontvanger de in het kader van de subsidieverlening gevoerde
administratie bewaren tot tien belastingjaren na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.
Dit is nodig om de Europese Commissie in staat te stellen de verleende staatssteun
te monitoren.
Als laatste moet de subsidieaanvrager bij eventuele wijzigingen in het samenwerkingsverband
één jaar na het ontvangen van de beschikking tot subsidieverlening met een nieuw machtiging-
en intentieformulier aantonen of het samenwerkingsverband is gewijzigd, uitgebreid
of gereduceerd. Ook moet worden aangetoond dat de procesondersteuner bezig is met
het opstellen van het verduurzamingsplan door middel van een voortgangsverslag. In
dit voortgangsverslag staan de stappen die tot dan al zijn gezet en welke stappen
nog moeten worden genomen, daarnaast bevat dit verslag ook een planning om te komen
tot een verduurzamingsplan.
Artikel 10
Voor subsidies vanaf € 25.000 of vanaf € 125.000 of meer wordt artikel 17 van het
Kaderbesluit van toepassing verklaard. Met deze van toepassingsverklaring van artikel
17 van het Kaderbesluit worden de regels voor subsidies van € 25.000 tot € 125.000
van toepassing op subsidies van € 125.000 of meer. Artikel 20 van het Kaderbesluit
biedt daartoe de mogelijkheid. In de uitvoering van de SPOR wordt geen wezenlijk verschil
verwacht tussen verstrekkingen van subsidies van € 25.000 tot € 125.000 en die van
€ 125.000 of meer, ook niet wat betreft risico’s. De reden hiervoor is dat kleine
en grotere samenwerkingsverbanden dezelfde vereisten moeten aanleveren waardoor er
geen werkelijk verschil bestaat tussen de controles van een klein of groot samenwerkingsverband.
Bij de beschikking tot subsidieverlening wordt een voorschot van € 25.000 uitgekeerd.
Artikel 11
Het eerste lid geeft aan dat bij de aanvraag gebruik moet worden gemaakt van een elektronisch
beschikbaar gesteld formulier op de website van RVO. De aanvraag kan worden ingediend
wanneer alle benodigde gegevens zijn verzameld, mocht de aanvraag echter buiten de
termijn van 24 maanden, zonder toegestane verlening worden gedaan, wordt deze behandeld
op basis van het vierde lid.
In het tweede lid wordt aangegeven wat er met een aanvraag worden meegestuurd. Zo
moeten de wijziging van gegevens van deelnemers binnen het samenwerkingsverband ten
opzichte van de beschikking tot subsidieverlening en van een eventuele nieuwe penvoerder
worden meegestuurd. Want het samenwerkingsverband kan zijn uitgebreid sinds de beschikking
tot subsidieverlening en er kan ook van penvoerder zijn gewisseld. Verder moet ook
de naam van de eventuele nieuwe als er is gewisseld procesondersteuner en het nummer
waaronder de procesondersteuner of de onderneming waar hij werkzaam is geregistreerd
bij de Kamer van Koophandel worden meegestuurd. Ook moet de omvang van de vast te
stellen subsidie worden aangegeven aan de hand van de definitief aantal koop- en huurwoningen
in het renovatieproject. Ook moet het bankrekeningnummer waarop het resterende subsidiebedrag
moet worden overgemaakt worden meegestuurd. Daarnaast moet ook bij een wisseling van
penvoerder ook een nieuw machtigingsformulier worden meegestuurd waaruit blijkt dat
de penvoerder gemachtigd is te handelen namens de woningeigenaren.
Bij de aanvraag tot subsidievaststelling wordt ook het verduurzamingsplan meegestuurd,
indien deze er is, bestaande uit de gegevens van de woningen en wordt er een omschrijving
van de wijze waarop de energiebesparende isolatiemaatregelen worden uitgevoerd door
de betrokken partijen meegestuurd. Daarnaast wordt een begroting, tijdsplanning en
getekende offertes meegestuurd. Deze offertes bevatten de uit te voeren energiebesparende
isolatiemaatregelen met een specificatie of ze aan de eisen gesteld in artikel 5,
derde lid, voldoen. In artikel 11, derde lid, onderdeel b is bepaald dat de meldcode
van het betreffende isolatiemateriaal moet worden opgegeven in de getekende offerte
bij de vaststelling, als er een meldcode beschikbaar is gesteld. Zo niet, dan moet
een aanvullende omschrijving worden opgegeven. Zie paragraaf PM van het algemeen deel
van deze toelichting voor een uitgebreidere toelichting over de meldcodelijst en de
functie daarvan binnen deze regeling, en het alternatief van de aanvullende omschrijving.
Ook is daar toegelicht hoe met behulp van een prestatieverklaring nieuwe materialen
en toepassingen daarvan kunnen worden toegevoegd op de maatregelenlijst door RVO.
De bestaande meldcodes op de maatregelenlijst zijn gericht op het toevoegen van een
minimale Rd-waarde van 3,5 [m2K/W].
Als laatste bevat het verduurzamingsplan nog een korte evaluatie over het proces tot
het komen van het verduurzamingsplan. Hierin staat kort beschreven welke lessen er
geleerd zijn en wat de redenen zijn waarom het samenwerkingsverband is geslaagd.
Ook bestaat de mogelijkheid dat het samenwerkingsverband niet of niet op tijd komt
tot een verduurzamingsplan. Dan bestaat er de mogelijkheid dat een deel van de subsidie
via een aanvraag vastgesteld kan worden. Dit bedrag is ten hoogste het verkregen voorschot
bij de beschikking tot subsidieverlening, maar kan ook minder zijn. Hieraan zijn ook
een aantal eisen verbonden. Zo moet er een schriftelijke verklaring met argumentatie
van de penvoerder en procesondersteuner worden meegestuurd met de redenen waarom het
samenwerkingsverband er niet in is geslaagd om tot een verduurzamingsplan te komen.
Verder wordt er ook een korte rapportage meegestuurd van de procesondersteuner en
penvoerder waarin staat welke activiteiten er zijn verricht in de poging om tot een
door alle woningeigenaren binnen het samenwerkingsverband geaccordeerd verduurzamingsplan
te komen. Daarnaast moet ook een concept verduurzamingsplan worden meegestuurd. Verder
wordt er ook nog een overzicht van de kosten die zijn gemaakt door de procesondersteuner
in zijn werkzaamheden voor het samenwerkingsverband meegestuurd. Dit bevat het aantal
uren dat die voor het samenwerkingsverband heeft gewerkt, wat voor werkzaamheden hij
heeft verricht in die uren en het uurtarief. Als laatste moeten ook de facturen en
betaalbewijzen worden meegestuurd. De hoogte van het subsidiebedrag wordt beoordeeld
aan deze factoren en kan dus minder zijn dan het eerdere verkregen voorschot.
Artikel 12
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt op 1 januari 2028. Hiermee
wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en invoeringstermijn. Dit is noodzakelijk
aangezien de regeling snel in werking moet treden om zo snel mogelijk samenwerkingsverbanden
te kunnen ondersteunen.
Daarnaast zou het budget voor 2023 voor deze regeling niet meer gebruikt kunnen worden
als de regeling pas in 2024 in werking zou treden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, H.M. de Jonge