Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 23 oktober 2023, nr. MBO/40428462, houdende wijziging van de Subsidieregeling praktijkleren in verband met een verlenging van de regeling, alsmede uitbreiding van de subsidievoorwaarden

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 2.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling praktijkleren wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 komt onderdeel d te luiden:

d. hbo-student:

student die is ingeschreven aan een hoger beroepsopleiding;

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

C

Artikel 4, derde lid, vervalt onder vernummering van het vierde lid tot het derde lid.

D

In artikel 5 wordt, onder vernummering van de onderdelen b tot en met e tot c tot en met f, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • b. de volgende gegevens aan de Minister zijn geleverd als bedoeld in artikel 12 van de Wet register onderwijsdeelnemers:

    • 1°. het persoonsgebonden nummer, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van deze wet;

    • 2°. de basisgegevens, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van deze wet; en

    • 3°. de diplomagegevens, bedoeld in artikel 10, vierde lid, van deze wet.

E

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘artikel 5a.9’ vervangen door ‘artikel 5.8 of artikel 5.11’.

2. Onder vernummering van de onderdelen b tot en met d tot c tot en met e wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • b. de volgende gegevens aan de Minister zijn geleverd als bedoeld in artikel 12 van de Wet register onderwijsdeelnemers:

    • 1°. het persoonsgebonden nummer, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van deze wet;

    • 2°. de basisgegevens, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van deze wet; en

    • 3°. De diplomagegevens, bedoeld in artikel 10, vierde lid, van deze wet.

F

In de artikelen 9b, 9d, en 11, tweede lid, wordt, onder vernummering van de onderdelen d tot en met f tot e tot en met g, telkens een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • d. de volgende gegevens aan de Minister zijn geleverd, bedoeld in artikel 12 van de Wet register onderwijsdeelnemers:

    • 1°. het persoonsgebonden nummer, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van deze wet;

    • 2°. de basisgegevens, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van deze wet; en

    • 3°. de diplomagegevens, bedoeld in artikel 10, vierde lid, van deze wet.

G

In artikel 11, eerste lid, wordt onder vernummering van de onderdelen d en e tot e en f, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • d. de volgende gegevens aan de Minister zijn geleverd, bedoeld in artikel 12 van de Wet register onderwijsdeelnemers:

    • 1°. het persoonsgebonden nummer, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van deze wet;

    • 2°. de basisgegevens, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van deze wet; en

    • 3°. De diplomagegevens, bedoeld in artikel 10, vierde lid, van deze wet.

H

Artikel 14, derde lid, vervalt.

I

In artikel 15b, eerste lid, wordt ‘zijn voor de studiejaren 2020–2021, 2021–2022 en 2022–2023’ vervangen door ‘is voor de studiejaren 2020–2021 tot en met 2023–2024’.

J

In artikel 17, eerste lid, wordt ‘16 september’ vervangen door ‘17 september’ en wordt ‘15 september 2023’ vervangen door ‘18 september 2028’.

K

In artikel 19, eerste lid, wordt ‘www.agentschapnl.nl/praktijkleren’ vervangen door ‘www.rvo.nl/praktijkleren’.

L

In artikel 22 wordt ‘16 september’ vervangen door ’17 september’.

M

In artikel 34, tweede lid, wordt ‘1 januari 2024’ vervangen door ‘1 januari 2029’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

TOELICHTING

Algemene toelichting

Doel Subsidieregeling praktijkleren

Werkgevers maken kosten voor de begeleiding van leerlingen of studenten die een praktijkleerplaats/werkleerplaats bij hen doen. Die begeleidingskosten kunnen onder andere bestaan uit materiaalkosten of kosten van in te zetten werknemers voor de begeleiding van de leerling of student. In welke mate werkgevers in staat zijn om deze investering te doen is wisselend.1 Dat werkgevers de investering doen is echter cruciaal. Naast dat het belangrijk is dat werkgevers en studenten met elkaar in contact komen met het oog op een toekomstig dienstverband, is het opdoen van praktijkervaring voor studenten een voorwaarde om hun diploma te behalen. Werkgevers hebben daarmee een belangrijk aandeel in de opleiding van de leerling of student en het is van belang dat zij in staat zijn om dit aandeel te kunnen leveren. De Subsidieregeling praktijkleren (hierna: subsidieregeling) is een instrument om werkgevers tegemoet te komen in de investering die de begeleiding vraagt, met als doel om de begeleiding op peil te houden en werkgevers te stimuleren om praktijkleerplaatsen aan te bieden en zo de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te verstevigen.

De subsidieregeling is met name gericht op het stimuleren van praktijkleerplaatsen voor studenten die een praktijkgerichte opleiding volgen, waarbij werkgevers door het bieden van een praktijkleerplaats een belangrijk aandeel leveren voor het studiesucces van de leerling of student. Daarnaast richt de regeling zich in enkele gevallen specifiek op de praktijkleerplaatsen die geboden worden in sectoren waarin knelpunten in de personele voorziening worden verwacht. Tot slot is de subsidieregeling gericht op de opleiding van wetenschappelijk personeel dat onmisbaar is voor onze kenniseconomie. Dit betekent dat de regeling grotendeels, ongeveer voor 95%, is gericht op het stimuleren van leerbanen voor een grote groep mbo bbl-studenten. Het resterende aandeel betreft leerplaatsen in het hbo (voor deeltijd- en duaal studenten in specifieke sectoren), vo (vmbo-lwt, vmbo-entree, praktijkonderwijs, voortgezet speciaal onderwijs) en wo (promovendi/technisch ontwerpers in opleiding), gezien de beperkte omvang van deze groepen.

Op basis van de eerdergenoemde evaluatie kan geconcludeerd worden dat er door stakeholders, werkgevers en opleidingen groot belang wordt gehecht aan de subsidieregeling. Maar liefst 99% van de werkgevers gaf aan de subsidie opnieuw te gaan aanvragen. De evaluatie wees bovendien uit dat de regeling doelmatig, rechtmatig en uitvoerbaar is. Wat betreft doeltreffendheid bleek dat de regeling voor werkgevers van wisselend belang is als motivator om een praktijkleerplaats aan te bieden (28% groot, 44% gemiddeld, 28% klein belang). Dit is begrijpelijk, omdat werkgevers in de eerste plaats een praktijkleerplaats aanbieden, omdat zij een student aan zich willen binden met het oog op een toekomstig dienstverband. Desalniettemin is de subsidieregeling belangrijk voor het aantal leerplaatsen dat werkgevers kunnen bieden2 en de begeleiding die ze kunnen geven aan bijvoorbeeld studenten met een ondersteuningsbehoefte. Daarnaast is te zien dat met name het mkb (mbo: 95,4%) en werkgevers in tekortsectoren (mbo: ±75%) gebruik maken van de subsidie. Het is van belang om hen tegemoet te komen voor het aandeel dat zij hebben in het studiesucces van studenten, zodat we in de toekomst beschikken over voldoende arbeidskrachten om de maatschappelijke opgaven te dragen.

Aanleiding wijziging

De subsidieregeling bestaat sinds 2014. Met deze wijzigingsregeling wordt de regeling verlengd van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2028. Hiermee wordt gehoor gegeven aan de wens van de Tweede Kamer (motie El Yassini3) om de subsidieregeling bij een positieve evaluatie te verlengen voor een periode van vijf jaar.

De wijzigingen die verder zijn aangebracht in de subsidieregeling, zijn beperkt en voornamelijk technisch van aard. Het betreft ten eerste een actualisatie van verwijzingen naar wet- en regelgeving. Ten tweede is in de regeling als voorwaarde opgenomen dat een leerling of student ingeschreven moet zijn in het Register Onderwijsdeelnemers (ROD) van DUO. Dit is al wettelijk verplicht op grond van de onderwijswetgeving en vergemakkelijkt de uitvoering van de regeling door RVO.

Er worden aldus geen fundamentele wijzigingen aangebracht in de subsidieregeling. De evaluatie biedt hier geen aanleiding toe. Bovendien is er geen budgettaire ruimte om sommige beleidsprioriteiten kracht bij te zetten zonder dat dit ten koste gaat van andere belanghebbenden. Tot slot wordt het passend geacht om eerst een nieuw kabinet en de oplevering van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek mbo (IBO) en toekomstverkenning mbo, ho en wetenschap af te wachten.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Het betreft een technische aanpassing. Met deze wijziging wordt benadrukt dat een hbo-student dient ingeschreven te staan aan een instelling, en een hbo-studie volgt. Dit kan zowel bij een bekostigde als niet-bekostigde instelling.

Onderdeel B

Artikel 2 was vervallen en krijgt met deze wijziging een nieuwe inhoud. Verduidelijkt is dat deze subsidieregeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

Onderdeel C

Het Besluit experiment beroepsopleiding gecombineerde leerwegen bol-bbl is vervallen. Artikel 4, derde lid, kan daarom vervallen.

Onderdelen D, E, F en G

In het kader van een goede uitvoering van de subsidieregeling is van belang dat het persoonsgebonden nummer, de basisgegevens en de diplomagegevens van de studenten zijn opgenomen in het Register onderwijsdeelnemers (ROD). Deze verplichting is reeds opgenomen in de Wet register onderwijsdeelnemers. Desondanks wordt aan deze wettelijke plicht niet altijd gevolg gegeven door aanvragers van de subsidie. Om die reden wordt opname van de genoemde gegevens in het ROD een voorwaarde voor het ontvangen van subsidie op grond van deze regeling.

Onderdeel H

De in artikel 15b genoemde studiejaren waarvoor aanvullende subsidie kon worden verstrekt zijn verstreken. De middelen die na toepassing van artikel 14, tweede lid, resteren kunnen derhalve niet langer aan het budget van artikel 15b, tweede lid worden toegevoegd. Artikel 14, derde lid, kan daarom komen te vervallen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf


X Noot
1

Kamerstukken II 2022/23, 31 524, nr. 563.

X Noot
2

Kamerstukken II 2017/18, 31 524, nr. 372.

X Noot
3

Kamerstukken II 2022/23, 36 200-VIII, nr. 144.

Naar boven