TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Met deze regeling wordt een vervolg gegeven aan de Stimuleringsregeling
flex- en transformatiewoningen uit 2022.1
De aanhoudende oorlog in Oekraïne en de hoge urgentie om meer doorstroom
van statushouders in de asielketen te realiseren drukt extra op het al
bestaande woningtekort. Deze druk zit met name in de sociale sector waar de
wachttijden om een woning te vinden al erg lang zijn. Zonder extra toevoeging
aan de woningvoorraad op korte termijn is het de verwachting dat het percentage
van de mutatiegraad in de sociale woningvoorraad dat nodig is om deze
migratiestromen op te vangen van circa 12% in 2022 oploopt naar ruim 30% in
2024/25. Naar verwachting zal het aantal statushouders in komende jaren hoger
zijn dan eerder geraamd. Naar verwachting zullen er eind 2023 ruim 90.000
Oekraïense ontheemden in Nederland zijn en naar verwachting zal dit aantal
blijven toenemen. Momenteel wordt in Europa verkend of de bijzondere status
voor de ontheemden moet worden verlengd. Deze ontwikkelingen maken dat er de
komende jaren een extra woningbouwopgave voor ontheemden bij komt. Het is
daarom noodzakelijk om sneller dan alleen met reguliere bouw de woningvoorraad
te vergroten.
Om de vergroting van de woningvoorraad te kunnen realiseren is naast
woningbouw extra inzet op huisvesting nodig. Flexwoningen en
transformatiewoningen zijn hiervoor een oplossing ondanks dat flexwoningen vaak
een negatieve businesscase hebben vanwege onder andere de verplaatsingskosten,
aansluitingskosten, het extra bouw- en woonrijp maken van de grond, de gestegen
bouwkosten en rentes. Flexwoningen zijn modulaire, verplaatsbare woningen. De
flexibiliteit van deze verplaatsbare woningen is wenselijk in de woningmarkt om
snel en efficiënt in te kunnen springen op acute veranderingen in de vraag naar
woningen. Bovendien kunnen de woningen sneller worden geproduceerd dan
reguliere woningen, zonder dat er hoeft te worden ingeleverd op kwaliteit.
Het realiseren van flexwoningen kost nog steeds tijd. Het realiseren van
flexwoningen duurt gemiddeld een jaar. Gezien de gewenste snelheid en
zekerheid, is het zaak om meerjarig te investeren en daarbij uit te gaan van de
totale huisvestingsopgave voor de aankomende jaren.
Gezien de grote woningbouwopgave en de financieringsproblemen voor
gemeenten in flexwoningbouwprojecten heeft het kabinet bij de Voorjaarsnota
2023 voorgesteld om € 302 miljoen extra vrij te maken om flexwoningen meerjarig
van 2023 tot en met 2026 te kunnen ondersteunen en versnelling in de woningbouw
te stimuleren, onder andere voor de huisvesting van Oekraïense ontheemden en
statushouders.
2. Inhoud van de regeling
2.1 Doel van de regeling
Met deze regeling wordt ingezet op de volgende doelen:
-
1. gemeenten en investeerders versneld woningbouw te laten realiseren;
-
2. doorgroei naar de flexibele schil in de woningmarkt;
-
3. bijdragen aan continuïteit in de bouwstroom van flexwoningen, opschaling
van de bouw aan flexwoningen en verdere verduurzaming van flexwoningen.
Omdat flexwoningen vaak een negatieve business case hebben, kan met de
rijksbijdrage een deel van de eventuele tekorten worden weggenomen waardoor
meerjarig een impuls aan bouwprojecten kan worden gegeven en dus versnelling in
de woningbouw tot stand kan komen. Het vrij maken van de extra middelen geeft
gemeenten, corporaties en bouwers ook een duidelijk signaal dat het doorgroeien
naar de flexibele schil in de woningmarkt de komende jaren gesteund gaat
worden. Op die manier kunnen in de toekomst schommelingen in vraag en aanbod
beter opgevangen worden. Bovendien kan door het transformeren van woningen
leegstand worden voorkomen en kunnen problemen, zoals
leefbaarheidsproblematiek, makkelijker worden aangepakt.
In totaal zou de regeling moeten kunnen bijdragen aan ruim 38.000 extra
flexwoningen in de periode 2023-2026. Er wordt in die periode een flinke
bijdrage geleverd aan het verminderen van het huidige woningtekort en het
flexibeler inzetbaar maken van de woningvoorraad.
Met het oog op de grote meerjarige bouwopgave, het belang van continuïteit
in de bouw van flexwoningen, en de wens om gemeenten meer ruimte te geven om
goede en meer concrete projecten voor te bereiden, zal de regeling in drie
tranches per jaar worden opengesteld voor meerdere jaren, zodat bijdragen voor
projecten meer gespreid kunnen worden aangevraagd.
2.2 Opzet van de regeling
Er is gekozen voor de vorm van een specifieke uitkering zodat gemeenten dit
geld voor een specifiek doel krijgen (versneld realiseren van flex- en
transformatiewoningen voor specifieke doelgroepen), maar tegelijkertijd de
ruimte houden de middelen lokaal op de meest effectieve manier in te zetten.
Opgemerkt wordt dat als hiervoor derde partijen geld ontvangen, de gemeente
verantwoordelijkheid heeft voor het contracteren van deze partijen en in dat
kader een gedegen afweging moet maken. De gemeente kan daarbij besluiten tot
het uitvoeren van een integriteitsonderzoek. Zie ook paragraaf 3.5 over
staatssteun.
Met deze regeling wordt een tweede tranche opgezet die voortbouwt op de
Stimuleringsregeling flex- en transformatiewoningen uit 2022. Er is ditmaal
voor gekozen een meerjarige regeling op te zetten. Bij volgende verstrekkingen
(tranches) wordt het uitkeringsplafond, de aanvraagperiode, het maximale bedrag
per gemeente alsmede het maximale bedrag per woonruimte bepaald.
3. Relatie met andere wet- en regelgeving
Financiële-verhoudingswet
Op grond van artikel 15a Financiële-verhoudingswet (hierna: Fvw) kunnen
onder voorwaarden ten behoeve van een bepaald openbaar belang specifieke
uitkeringen worden verstrekt aan gemeenten en provincies.
Op grond van artikel 16, tweede lid, Fvw kunnen specifieke uitkeringen
echter niet zonder meer worden ingesteld, maar slechts in bijzondere
gevallen.2 Bekostiging van gemeentelijke en provinciale taken gebeuren bij
voorkeur uit ten eerste de eigen middelen van gemeenten respectievelijk
provincies (belasting en rechten) of ten tweede het gemeentefonds
respectievelijk het provinciefonds. Deze voorkeur geeft aan dat er een
motiveringsplicht ligt bij de rijksoverheid wanneer taken van de lokale
overheid niet uit eigen inkomsten of uit de algemene uitkering kunnen worden
bekostigd. Bekostiging door middel van een specifieke uitkering ligt in de rede
als:
-
1. de uitkering door de aard van het betrokken onderwerp een tijdelijk
karakter heeft,
-
2. nog geen of onvoldoende inzicht bestaat in de omvang van de kosten van de
betrokken taak of activiteit, of
-
3. voor de kosten geen structuurkenmerk van de gemeenten respectievelijk de
provincies kan worden vastgesteld op basis waarvan verdeling door middel van de
algemene uitkering mogelijk is.
In dit geval is er gekozen voor een specifieke uitkering, omdat het niet
mogelijk is om voor de kosten een structuurkenmerk van de gemeenten vast te
stellen, omdat iedere gemeente een specifiek project kan hebben waarop de
hoogte van de uitkering wordt gebaseerd.
Op deze regeling is artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet van
toepassing met betrekking tot de wijze van verantwoording door de gemeente van
de besteding van de uitkering en de eventuele terugvordering als deze
onrechtmatig zou worden besteed.
Besluit van 29 oktober 2022, houdende het stellen van regels over het
verstrekken van specifieke uitkeringen aan gemeenten of provincies voor
activiteiten die passen in het rijksbeleid met betrekking tot het bouwen, het
wonen en de woonomgeving ( Stb. 2022, 452)
(hierna: Besluit)
De delegatiegrondslag voor het regelen van een specifieke uitkering is
opgenomen in de artikelen 2, derde lid, en 3 van het Besluit. In dit geval valt
de activiteit onder artikel 2, eerste lid, onderdelen f en g, van het Besluit,
dat betrekking heeft op de bouw van woningen.
3.1 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)
Een beschikking tot het verstrekken van een specifieke uitkering is een
beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De
bepalingen van de Awb zijn dan ook van toepassing.
4. BTW
De activiteiten waarvoor de uitkering wordt verstrekt kunnen activiteiten
zijn waarover een gemeente BTW verschuldigd is. De specifieke uitkering wordt
niet verstrekt voor de over kosten van de activiteiten verschuldigde BTW. De
BTW-component wordt gestort in het BTW Compensatiefonds van het Ministerie van
Financiën. Gemeenten kunnen op grond van de relevante wet- en regelgeving een
beroep doen op teruggave van de betaalde BTW componenten. Daarnaast is denkbaar
dat een gemeente in het kader van de betreffende projecten activiteiten
verricht waarbij de kosten aftrekbaar zijn op grond van de Wet op de
omzetbelasting 1968. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor deze
kosten. Het geldende uitgangspunt is: kosten die op een andere wijze
gecompenseerd kunnen worden, worden niet uit de specifieke uitkering
betaald.
5. Staatssteun en aanbesteding
Op het niveau tussen de minister en gemeenten is er geen sprake van
staatssteun in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de Werking
van de Europese Unie (VWEU) omdat de gemeente die de bijdrage heeft aangevraagd
handelt vanuit haar bevoegdheden van openbaar gezag. Het betreft haar
verantwoordelijkheid voor de totstandkoming van voldoende betaalbare woningen
op de juiste locaties, zonder dat er sprake is van economische activiteiten van
de gemeente. Dit geldt bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en
investeren in de algemene infrastructurele ontsluiting die noodzakelijk is voor
de woningbouw mits dit niet leidt tot minder kostenverhaal dan volgens de Wet
ruimtelijke ordening (en, na inwerkingtreding ervan, de Omgevingswet)
noodzakelijk is.
Ten aanzien van staatssteun is met name de vraag van belang of er sprake is
van bevoordeling van een onderneming in Europeesrechtelijke zin (als bedoeld in
artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie), welke door de bijdrage bepaalde kosten, die deze normaal zelf moet
betalen, niet hoeft te dragen. Aangezien niet alle projecten waarvoor de
specifieke uitkering wordt toegekend al precies zijn ingevuld (zoals welke
partijen worden ingehuurd dan wel realiseren de flex- en transformatiewoningen
of gaan deze exploiteren en de vraag of dit gebeurt onder marktconforme
voorwaarden), kan op rijksniveau geen staatssteuntoets worden uitgevoerd.
Conform de interdepartementale afspraken over staatssteun moeten de gemeenten
daarom zelfstandig een staatssteuntoets uitvoeren. Omdat de specifieke
uitkering onder meer besteed kan worden aan door derden verleende diensten, is
het van belang dat de gemeenten bij de besteding alert zijn op de – Europese –
regels inzake staatssteun. Ongeoorloofde staatssteun kan worden voorkomen door
het aanbesteden van eventuele opdrachten conform het aanbestedingsrecht, door
de investering en/of exploitatie in flex- en transformatiewoningen aan te
merken als Dienst van Algemeen Economisch Belang conform de
DAEB-vrijstellingsverordening of DAEB-de minimisverordening (max. € 500.000,-
over een periode van drie jaar) of door te handelen met inachtneming van de
De-minimisverordening (max. € 200.000, – over een periode van drie jaar). Ook
kan het mogelijk zijn om gebruik te maken van een of meerdere bepaalde
categorieën van de Algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV) met maximale
steunbedragen en -percentages en voorwaarden, zoals bijvoorbeeld artikel 56
over specifieke infrastructuur. Indien geen gebruik kan worden gemaakt van
dergelijke vrijstellingsmogelijkheden, dient de staatssteun met een aanmelding
ter beoordeling aan de Europese Commissie te worden voorgelegd.
Het Ministerie van BZK coördineert gemeentelijke en provinciale
staatssteunprocedures via het Coördinatiepunt Staatssteun Decentrale Overheden
(hierna: CSDO BZK) en heeft in dat kader periodiek overleg met de provincies en
VNG. Gemeenten hebben een zelfstandige verantwoordelijkheid om te waarborgen
dat geen ongeoorloofde staatssteun wordt verstrekt. Ook wordt opgemerkt dat bij
aanbestedingen ten behoeve van de projecten de regels uit de Aanbestedingswet
2012 van toepassing kunnen zijn.
6. Uitvoering, toezicht en handhaving
De regeling zal namens de minister worden uitgevoerd door de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO).
7. Gevolgen
7.1 Regeldrukgevolgen
Met deze regeling is er geen sprake van regels waar burgers of bedrijven
lasten van kunnen ondervinden. Binnen de regeling spelen burgers geen directe
rol, maar ondervinden wel baten bij de toevoeging van betaalbare woningen. Ook
bedrijven spelen geen directe rol binnen de regeling, maar zij ondervinden ook
baten bij het haalbaar maken van de ontwikkeling. Er worden immers
woningbouwprojecten mogelijk gemaakt waar ontwikkelaars en bouwbedrijven baat
bij hebben. De indirecte betrokkenheid van beide partijen levert hen geen extra
regeldruk op.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet
geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk
heeft.
7.2 Gevolgen voor Caribisch Nederland
Deze regeling is niet van toepassing op de openbare lichamen Bonaire, Sint
Eustatius en Saba, omdat de Fw niet van toepassing is op deze eilanden. Op deze
eilanden geldt de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en
Saba.
7.3 Financiële gevolgen
De minister zal het subsidieplafond voor deze regeling vaststellen en
bekendmaken in de Staatscourant. De minister zal dit doen na parlementaire
goedkeuring van de beschikbaar gestelde middelen.
De exacte hoogte van de uitkering per gemeente hangt samen met de geraamde
kosten en benodigde bijdrage van deze beoogde projecten. Dit is onderdeel van
de aanvraag en het daarop volgende besluit.
8. Geconsulteerde partijen
De ontwerpregeling is van 27 juli tot en met 24 augustus 2023 in
internetconsultatie gegeven. Op deze consultatie zijn 6 reacties ontvangen. De
reacties op de internetconsultatie hebben betrekking op de korte looptijd tot
de vereiste opleveringsdatum, het ontbreken van een definitie van
transformatiewoning en de aanvraagvereisten inzake de omgevingsvergunning.
De reacties hebben geleid tot het opnemen van een definitie van
transformatiewoning en in de aanvraagvereisten is de omgevingsvergunning
weggelaten.
Verder zijn VNG, AEDES en RVO gericht geconsulteerd over de regeling en
zijn hun opmerkingen meegenomen in de uitwerking van de regeling. In afstemming
met het Ministerie van Justitie en Veiligheid is in artikel 5 bepaald dat als
eerste aanvragen in aanmerking komen waarbij een college een overeenkomst met
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft gesloten om extra opvang
van asielzoekers of statushouders te realiseren waarbij conform de overeenkomst
extra flexwoningen of transformatiewoningen worden gerealiseerd of aanvragen
waarbij de beoogd investeerder een koopovereenkomst heeft gesloten met het
Rijksvastgoedbedrijf voor flex- of transformatiewoningen voor sociale
woonruimten.
Het gelijkschakelen van deze twee voorrangscriteria in de rangschikking is
een wijziging ten opzichte van de consultatieversie. Verder is het toevoegen
van overeenkomsten die een college met de Staatssecretaris van Justitie en
Veiligheid heeft gesloten om extra opvang van statushouders te realiseren een
wijziging ten opzichte van de consultatieversie.
9. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2023. Hiermee
wordt afgeweken van de minimale invoeringstermijn. Hiervoor is gekozen omdat
het van belang is dat gemeenten zo snel mogelijk de uitkering ontvangen zodat
de flex- en transformatiewoningen op zo’n kort mogelijke termijn gerealiseerd
worden waarmee aanmerkelijke publieke nadelen worden voorkomen (Aanwijzing
4.17, vijfde lid, onder a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving).
II. Artikelsgewijs
Artikel 1.
In dit artikel zijn de definities opgenomen.
Flexwoningen
Flexwoningen zijn woningen die in tegenstelling tot “gewone” woningen
vanuit hun aard geschikt zijn om te verplaatsen en op een andere locatie te
gebruiken.
Ontheemden
In artikel 2, eerste lid, van het uitvoeringsbesluit staat dat de volgende
categorieën van personen die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als
gevolg van de militaire invasie door de Russische strijdkrachten die op die
datum begon, hieronder vallen: a) Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari
2022 in Oekraïne verbleven; b) staatlozen en onderdanen van andere derde landen
dan Oekraïne die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming
of gelijkwaardige nationale bescherming genoten; c) gezinsleden van de in
punten a) en b) genoemde personen.
Sociale woonruimte
Een sociale woonruimte is een huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de
grens, bedoeld in
artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de
huurtoeslag. In artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de
huurtoeslag staat dat geen huurtoeslag wordt toegekend als de rekenhuur hoger
is dan € 808,06 per maand als:
-
1°. de huurder, diens partner of een van de medebewoners 23 jaar of ouder is,
dan wel de woning deelt met een kind of pleegkind van de huurder, diens partner
of een medebewoner of
-
2°. de huurder, diens partner of de medebewoner jonger dan 23 jaar is, en een
handicap heeft.
Statushouder
Een vergunninghouder is een vreemdeling die in Nederland een
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd en als gevolg
daarvan een verblijfsvergunning heeft ontvangen als bedoeld in
artikel 8, onderdeel a, b, c, of d, van de
Vreemdelingenwet 2000.
Artikel 2. Doel specifieke uitkering
In dit artikel is bepaald dat een specifieke uitkering aan een gemeente kan
worden verstrekt voor het versneld realiseren van projecten en dat per college
in totaal ten hoogste een bedrag van € 5.000.000 inclusief BTW wordt verstrekt.
Wanneer er voor het project ook aanspraak is gemaakt op andere financiële
regelingen, moet er ook na het ontvangen van deze bijdragen nog sprake zijn van
een tekort. Het gaat hier om een aanspraak die kan zijn gemaakt op de
Bekostigingsregeling opvang ontheemden Oekraïne van de Staatssecretaris van
Justitie en Veiligheid en om de financiële herplaatsingsgarantie van het
Ministerie van BZK. Verder is geregeld dat de specifieke uitkering niet wordt
verstrekt voor BTW die is verschuldigd over kosten voor de uitvoering van
projecten voor zover het bedrag van de BTW in aanmerking komt voor compensatie
op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds of voor zover de kosten in
aanmerking komen voor aftrek op grond van de Wet op de omzetbelasting
1968.
Artikel 3. Uitkeringsplafond
In dit artikel is bepaald dat de minister het subsidieplafond zal
vaststellen. De minister zal het plafond bekendmaken in de Staatscourant. Er is
sprake van een meerjarige regeling en het voornemen is met meerdere tranches te
werken. Dit bedrag zal dan ook steeds worden aangepast in de opeenvolgende
tranches.
Artikel 4. De aanvraag
In dit artikel is bepaald welke gegevens en bescheiden moeten worden
ingediend bij een aanvraag en hoe een aanvraag moet worden ingediend.
Artikel 5. De rangschikking van de aanvragen
In dit artikel is ten eerste geregeld dat de minister het subsidieplafond
verdeelt op volgorde van rangschikking van de aanvragen. In het tweede lid zijn
de rangschikkingscriteria geregeld. Indien een tranche overschreven is (meer
aanvragen die voldoen aan de inhoudelijke voorwaarden, dan budget beschikbaar),
dan worden gelden verdeeld op volgorde van deze criteria. Eerst komen in
aanmerking de aanvragen van gemeenten die met de Staatssecretaris van Justitie
en Veiligheid een overeenkomst hebben gesloten om extra opvang van asielzoekers
of statushouders te realiseren waarbij conform de overeenkomst extra
flexwoningen of transformatiewoningen worden gebouwd. Het betreft een
overeenkomst tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de
gemeenten in afstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties. Het kan hier gaan om locaties waarin statushouders vanuit
de asielopvang tijdelijk worden gehuisvest om te kunnen doorstromen naar de
uiteindelijke huisvesting. Het kan ook gaan om woningbouw projecten waar
statushouders die eerst elders in een doorstroom locatie verblijven en die
uiteindelijk in het project worden gehuisvest. Het tekort aan plekken in de
asielopvang en het tekort aan woningen voor statushouders maakt dat gemeenten
die hiervoor extra inspanningen willen leveren voorrang krijgen in de
toekenning van middelen indien de aanvraag aan de voorwaarden voldoet. Door
deze aanvragen vooraan te plaatsen in de rangschikking wordt beoogd meer
uitstroom van statushouders uit de asielopvang te bewerkstelligen en gemeenten
daartoe te stimuleren.
Op gelijke hoogte in de rangschikking komen alle aanvragen van gemeente
waarbij in het project woning van het Rijksvastgoedbedrijf hebben besteld.
Als er na aanvragen in deze categorie nog budget resteert, krijgen
aanvragen waarbij voor het project reeds een onherroepelijke
omgevingsvergunning is verleend, voorrang. Daarna krijgen aanvragen waarbij
voor het project een nog niet onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend
of aangevraagd of waarvoor een gedoogbeschikking is afgegeven, voorrang. Er is
gekozen om aanvragen waarbij voor het project reeds een onherroepelijke
omgevingsvergunning is verleend voorrang te geven boven projecten waarvoor een
niet herroepelijke omgevingsvergunning is verleend of aangevraagd of waarvoor
een gedoogbeschikking is verleend, zodat projecten die meer kans hebben op
realisatie binnen de gestelde termijn van 12 maanden de grootste kans hebben op
een bijdrage en om vertraging van projecten tegen te gaan.
Ten slotte komen de aanvragen in aanmerking die voldoen aan de bepalingen
in deze regeling, maar niet aan de hiervoor genoemde criteria.
Ook is geregeld dat indien meerdere aanvragen op basis van bovenstaande
criteria gelijk zijn en er onvoldoende budget binnen een tranche beschikbaar
is, het plafond verdeeld wordt op basis van loting binnen die categorie.
Artikel 6. Afwijzingsgronden
In dit artikel zijn de afwijzingsgronden opgenomen. Een aanvraag wordt
afgewezen indien de aanvraag geen betrekking heeft op een project als bedoeld
in artikel 2 of als de aanvraag ziet op activiteiten waarvoor op grond van
andere regelingen reeds een specifieke uitkering is verstrekt. Het gaat hierbij
bijvoorbeeld om de Stimuleringsregeling flex- en transformatiewoningen 2022 en
de Meerjarige regeling specifieke uitkeringen voor huisvesting
aandachtsgroepen.
Een aanvraag wordt niet afgewezen indien reeds eerder een specifieke
uitkering is verstrekt op grond van de Bekostigingsregeling opvang ontheemden
Oekraïne. Hiervoor is gekozen om te borgen dat gemeenten mogelijkheden hebben
om projecten van opvang naar huisvesting vorm te geven. Ook geldt deze
afwijzingsgrond niet voor de financiële herplaatsingsgarantie, aangezien dit
een subsidie betreft.
Verder wordt een aanvraag afgewezen indien het bedrag van de aangevraagde
uitkering dusdanig hoog is dat de toekenning ervan leidt tot een overschrijding
van het plafond of wanneer toewijzing van de aanvraag wegens onvoorziene
omstandigheden niet ten goede zou komen aan projecten als bedoeld in artikel 2,
eerste lid, onderdeel a, of als voor het project op het moment van de aanvraag
reeds begonnen is met de start met de aanleg van de fundering van de
flexwoningen van het project of de aanvang van de bouwwerkzaamheden van de
transformatiewoningen.
Verder geldt de Awb onverkort. Daardoor worden ingevolge artikel 4:5,
eerste lid, onderdeel a, van de Awb aanvragen niet in behandeling genomen
indien de aanvraag niet voldoet aan de in de regeling gestelde regels.
Artikel 7. Verplichtingen
Naast de inhoudelijke voorwaarden uit artikel 2 waar een project aan moet
voldoen om in aanmerking te komen voor deze regeling, heeft de gemeente enkele
verplichtingen die gelden bij de besteding van de middelen.
De gemeente dient het project binnen twaalf maanden na het verlenen van de
beschikking te hebben opgeleverd en daarmee de specifieke uitkering volledig
uiterlijk twaalf maanden nadat de beschikking is verleend te hebben besteed.
Het doel is om op zo kort mogelijke termijn te voorzien in huisvesting voor
ontheemden en statushouders. Als deze termijn bij een projecten naar
verwachting niet haalbaar is, kan een aanvraag worden ingediend bij een
volgende openstelling, zodat meer kans bestaat om in aanmerking te komen voor
een uitkering.
Het vijfde lid bepaalt dat de gemeente er zorg voor draagt dat extra
woonruimte voor de in deze regeling gedefinieerde ontheemden Oekraïners en
statushouders wordt bestemd. Daarbij is het de intentie van het Rijk en het
college dat gedurende de volledige looptijd van het project deze
beschikbaarheid in stand blijft en hieraan wordt vastgehouden bij wisseling van
huurders/gebruikers. Op uitdrukkelijk verzoek van gemeenten wordt hierbij de
vrijheid aan de gemeenten gegeven om te kiezen waar deze extra woonruimten
zullen worden gerealiseerd. De regeling biedt de ruimte omdat geheel in het
project te doen of in het geval de gemeente het op projectniveau niet haalbaar
of gewenst acht, om Oekraïense ontheemden en statushouders niet te huisvesten
in woningen binnen het projectgebied, maar om binnen haar woningvoorraad
evenveel woonruimte voor deze groepen te realiseren als dat zou zijn binnen het
aangevraagde project.
Op grond van het zesde lid is het college verplicht om aanvullende
bescheiden aan te leveren indien de minister daarom verzoekt in het kader van
het monitoren van de effecten van deze regeling.
Artikel 8. De verlening
In dit artikel is onder andere geregeld dat de minister binnen acht weken
na de sluitingsdatum van de aanvraagperiode een besluit neemt over de verlening
van de specifieke uitkering. Ingevolge artikel 4:14, eerste lid, van de Awb
moet de minister aan de aanvrager meedelen als de beschikking niet binnen deze
termijn kan worden gegeven, en daarbij een zo kort mogelijke termijn noemen van
uiterlijk acht weken waarbinnen de beschikking tegemoet kan worden gezien.
In het besluit over de verlening moet onder meer worden opgenomen wanneer
de uitkering wordt uitbetaald.
Artikel 9. Bevoorschotting en uitbetaling
In dit artikel is geregeld dat de minister bij het besluit tot verlening
van de specifieke uitkering een voorschot van 100% in één keer uitbetaalt. De
uitbetaling zal plaatsvinden op het moment waarop wordt gestart met de aanleg
van de fundering van de flexwoningen of de aanvang van de bouwwerkzaamheden van
de transformatiewoningen. De opleverdatum is dan bekend waardoor de kans dat
teruggevorderd moet worden kleiner is.
Op advies van de Taskforce Uitvoeringsorganisatie Versnelling Tijdelijke
Huisvesting (UVTH) is gekozen voor deze wijze van uitbetaling. Doel is beter te
borgen dat de woningen daadwerkelijk binnen twaalf maanden worden opgeleverd en
waar dat niet het geval is, te voorkomen dat geld moet worden teruggevorderd
maar kan worden volstaan met het niet vaststellen. Dit scheelt de gemeenten ook
administratieve lasten.
Artikel 10. Verantwoording en terugvordering
Artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet is van toepassing. In dat
artikel is geregeld dat het college op uiterlijk 15 juli van het jaar volgend
op het begrotingsjaar de in dat artikel bedoelde verantwoordingsinformatie naar
de minister stuurt (via de SiSa-verantwoording). Dit betreft dus elk
begrotingsjaar dat de gemeente geld verkregen uit de specifieke uitkering op de
gemeentelijke begroting heeft staan. De verplichting blijft bestaan zo lang het
project nog niet is afgerond en er nog middelen uit de specifieke uitkering
worden aangewend. Nadat de eindverantwoording is ingediend neemt de minister
een besluit tot vaststelling van de uitkering.
In het tweede lid is geregeld dat de minister het niet of onrechtmatig
bestede deel van de uitkering kan terugvorderen, als uit de
verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet volledig is besteed aan
de activiteiten waarvoor deze is verstrekt of onrechtmatig is besteed. De
minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie
mededeling van de terugvordering aan de ontvanger van de specifieke uitkering.
Mocht een dergelijk geval zich voordoen, dan zal aan de hand van de
omstandigheden van het geval worden besloten of en in welke mate terugvordering
in de rede ligt. Het is mogelijk dat een groep gemeenten samen een toekenning
krijgt voor een project, als voldaan wordt aan de criteria rondom de afbakening
van het project. Eén medeoverheid ontvangt de middelen en is verantwoordelijk
voor de verantwoording. Gemeenten maken onderlinge afspraken over het project,
de verantwoording en financiering. Indien de ontvangende gemeenten middelen uit
de uitkering doorgeeft, dan moeten de uitgaven daarvan rechtstreeks bij het
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoord worden.
Gemeenten kunnen onderling niet iets anders afspreken.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge