Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2023, 26407 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2023, 26407 | ander besluit van algemene strekking |
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
geluidbelasting Lden als bedoeld in artikel 8a.45, derde lid, van de Wet luchtvaart;
lijn die geluidbelastingen met dezelfde waarde met elkaar verbindt;
ruimten binnen woningen voor zover die kennelijk als slaap-, woon- of eetkamer dan wel als keuken, de laatste met een vloeroppervlakte van tenminste 11 m2, worden gebruikt of voor een zodanig gebruik zijn bestemd;
grootheid die de volgens NEN 5077 bepaalde geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie weergeeft;
Minister van Infrastructuur en Waterstaat;
Bepalingsmethoden om de geluidseisen van gebouwen te toetsen. De versie waarvan voor deze regeling wordt uitgegaan is NEN 5077:2019 met uitsluiting van bijlage B;
Praktijkrichtlijn met aanwijzingen voor de toepassing van het rekenvoorschrift voor de geluidwering van gevels. De versie waarvan voor deze regeling wordt uitgegaan is NPR 5272:2003 inclusief correctieblad NPR 5272:2002/C1:2005;
akoestisch en bouwtechnisch onderzoek van een of meerdere woningen;
de luchthaven Schiphol, bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder a, van de Wet luchtvaart;
bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk;
een groep aan elkaar vast gebouwde woningen.
2. Voor de toepassing van deze regeling is de geluidcontour in dB voor Schiphol de geluidcontour behorende bij de waarde 60 dB Lden, opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling.
1. Tenzij in deze regeling anders is bepaald, worden op ’s rijks kosten geluidwerende maatregelen aangebracht aan geluidgevoelige ruimten van een woning:
a. die binnen de geluidcontour in dB voor Schiphol aanwezig is, of nog niet aanwezig is maar waarvoor de vergunning voor het bouwen is verleend ten tijde van het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek, en
b. volgens de geluidcontour in dB voor Schiphol een geluidbelasting van 60 dB of hoger ondervindt en door middel van akoestisch en bouwtechnisch onderzoek is vastgesteld dat de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie lager is dan artikel 10, eerste lid, voorschrijft, en
c. waaraan geen geluidwerende maatregelen zijn aangebracht onder het project Geluidsisolatie Schiphol fase I op grond van de Regeling geluidwerende voorzieningen, of de projecten Geluidsisolatie Schiphol fase II of fase III op grond van de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997.
2. Onverminderd het eerste lid, kunnen op ’s rijks kosten geluidwerende maatregelen worden aangebracht aan woningen die onderdeel uitmaken van hetzelfde woonblok met woningen binnen de geluidcontour in dB voor Schiphol, als dit passend is voor de architectonische uitstraling van het geheel en de uitvoeringskosten van de woningen buiten die contour in redelijke verhouding staan tot de uitvoeringskosten van de woningen in datzelfde woonblok binnen die contour.
1. Tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende maatregelen wordt niet overgegaan voordat de uitwendige scheidingsconstructie, binnen een door de minister gestelde redelijke termijn, door en op kosten van de eigenaar van de woning in overeenstemming is gebracht met de onder a, bedoelde geluidweringsvoorschriften, indien uit het in artikel 8 bedoelde onderzoek blijkt dat:
a. de waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de geluidgevoelige ruimten van een woning, bedoeld in artikel 2, eerste lid, meer dan 2 dB lager is dan de waarde die bereikt had moeten worden op grond van de geluidweringsvoorschriften ingevolge het Besluit geluidwering gebouwen of het Bouwbesluit, en
b. de geluidbelasting tenminste 0,5 dB hoger is dan op de datum waarop de vergunning voor het bouwen krachtens welke de woning is gebouwd, is verleend.
2. Indien het eerste lid van toepassing is, vinden de werkzaamheden tot het in overeenstemming brengen met de geluidweringsvoorschriften, bedoeld in het eerste lid, onder a, en het van rijkswege aanbrengen van de geluidwerende maatregelen gelijktijdig plaats, indien de eigenaar daarom verzoekt.
3. Indien uit het in artikel 8 bedoelde onderzoek blijkt dat:
a. de eigenaar van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde woningen is aangeschreven tot het op zijn kosten treffen van maatregelen als bedoeld in hoofdstuk III van de Woningwet, en;
b. die maatregelen verband houden met het kunnen aanbrengen van geluidwerende maatregelen krachtens deze regeling, en;
c. die maatregelen nog niet zijn aangebracht,
wordt niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende maatregelen overgegaan, tenzij burgemeester en wethouders op verzoek van de eigenaar ermee hebben ingestemd dat het treffen van de onder a bedoelde maatregelen en het aanbrengen van de geluidwerende maatregelen gelijktijdig plaatsvindt.
1. Indien uit het in artikel 8 bedoelde onderzoek blijkt dat met betrekking tot de geluidgevoelige ruimten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, of de bereikbaarheid van die ruimten, niet is voldaan aan de technische voorschriften voor bestaande bouw zoals opgenomen in het Bouwbesluit 2012, wordt niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende maatregelen overgegaan voordat bedoelde ruimten en bereikbaarheid, binnen een door de minister gestelde redelijke termijn, door en op kosten van de eigenaar van de woning in overeenstemming zijn gebracht met die technische voorschriften.
2. De minister kan het eerste lid buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van isolatie van de woning zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3. Indien uit het onderzoek blijkt dat met betrekking tot de geluidgevoelige ruimten, bedoeld in artikel 2, sprake is van zichtbare of aantoonbare constructieve gebreken of van achterstallig onderhoud, waaronder niet wordt verstaan aanpassingen die rechtstreeks voortvloeien uit het aanbrengen van de geluidwerende maatregelen, die het aanbrengen van geluidwerende maatregelen in de weg staan, wordt niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende maatregelen overgegaan voordat bedoelde gebreken en achterstallig onderhoud, binnen een door de minister gestelde redelijke termijn, door en op kosten van de eigenaar van de woning zijn opgeheven.
4. Indien het eerste of het derde lid van toepassing is, vinden de werkzaamheden tot het in overeenstemming brengen met de eisen, bedoeld in het eerste lid, alsmede het opheffen van constructieve gebreken en van achterstallig onderhoud, bedoeld in het derde lid, en het van rijkswege aanbrengen van de geluidwerende maatregelen gelijktijdig plaats, indien de eigenaar daarom verzoekt.
5. Indien zich gedurende de uitvoering van de werkzaamheden in verband met het aanbrengen van de geluidwerende maatregelen aan de woning milieutechnische of constructieve gebreken openbaren die tot gevolg hebben dat de geluidwerende maatregelen niet doelmatig kunnen worden aangebracht, en het Rijk die gebreken redelijkerwijs niet had behoeven te voorzien, worden de kosten in verband met het opheffen van die gebreken in overleg met de eigenaar op billijke wijze verdeeld tussen de eigenaar en het Rijk.
De minister kan besluiten geen geluidwerende maatregelen te treffen indien er zwaarwegende bezwaren van bouwkundige aard bestaan tegen het treffen van die maatregelen. Indien andere maatregelen mogelijk zijn om de geluidwering zoveel mogelijk te verbeteren, kan de minister besluiten om die andere maatregelen wel te treffen. Deze andere maatregelen bezitten dan niet de kwaliteit, bedoeld in artikel 10. De eigenaar van de woning heeft de mogelijkheid om op eigen kosten en binnen een redelijke termijn de zwaarwegende bezwaren van bouwkundige aard weg te nemen, waardoor wel geluidwerende maatregelen kunnen worden getroffen die de kwaliteit, bedoeld in artikel 10 bezitten.
Geluidwerende maatregelen worden niet aangebracht aan de in artikel 2, eerste lid, bedoelde woningen, wanneer ten tijde van de bekendmaking van het gevelisolatieprogramma, bedoeld in artikel 7, eerste lid:
a. vast staat dat de geluidgevoelige ruimten van de betreffende woningen reeds voldoen aan artikel 10, dan wel aan overeenkomstige eisen hadden moeten voldoen op grond van de geluidweringsvoorschriften ingevolge het Besluit geluidwering gebouwen of het Bouwbesluit;
b. vaststaat dat zij onteigend maar nog bewoond zijn, dan wel de verwachting bestaat dat zij binnen vijf jaar na de bekendmaking van het gevelisolatieprogramma zullen worden of zijn onteigend of dat de bewoning om andere redenen binnen die termijn zal worden gestaakt;
c. vast staat dat zij niet voor permanente bewoning geschikt of bestemd zijn of daar niet voor worden gebruikt;
d. vast staat dat zij behoren tot de categorieën woonschepen of woonwagens;
e. de verwachting bestaat dat zij binnen twee jaar na bekendmaking van het gevelisolatieprogramma of na bekendmaking van een deelproject, door het wijzigen of het vervallen van de geluidcontour voor Schiphol, niet meer binnen de geluidcontour die behoort bij de waarde van 60 dB Lden, als bedoeld in bijlage 1, aanwezig zullen zijn;
1. De minister stelt in een gevelisolatieprogramma vast welke woningen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende maatregelen in beschouwing zullen worden genomen. Na vaststelling van het gevelisolatieprogramma, kan de minister deelprojecten vaststellen waarin wordt aangegeven voor welke woningen uit het gevelisolatieprogramma in een daarbij aangegeven periode achtereenvolgens uitvoering wordt gegeven aan de artikelen 8 en 9. De minister kan besluiten voor woningen in een deelproject geen uitvoering te geven aan de artikelen 8 en 9 indien op grond van een besluit tot het wijzigen of vervallen van de geluidcontour voor Schiphol wordt vastgesteld dat de woningen binnen twee jaar na vaststelling van het deelproject niet meer binnen de in bijlage 1 bij deze regeling bedoelde geluidcontour die behoort bij de waarde van 60 dB Lden aanwezig zullen zijn.
2. Tot het moment waarop een geluidcontour voor Schiphol wordt gewijzigd, wordt een woning door de minister slechts éénmaal voor de toepassing van deze regeling in beschouwing genomen.
3. De minister stelt de eigenaren van de in het eerste lid bedoelde woningen die voor het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende maatregelen in beschouwing worden genomen, hiervan schriftelijk op de hoogte. De minister stelt de eigenaren van de woningen in de geluidcontour Schiphol die ingevolge het eerste lid niet in het isolatieprogramma worden opgenomen, schriftelijk op de hoogte van dit besluit.
4. In verband met het opstellen en uitvoeren van het gevelisolatieprogramma of deelprojecten, kan de minister burgemeester en wethouders verzoeken met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde woningen in ieder geval de volgende gegevens te verstrekken:
a. namen en adressen van eigenaren;
b. kadastrale gegevens;
c. gegevens uit de registratie met betrekking tot de onroerende-zaakbelasting die de bestemming van de woning betreffen;
d. tekeningen van woningen;
e. de verstrekte vergunningen voor het bouwen of het slopen;
f. een overzicht van de voor de uitvoering van artikel 3 noodzakelijke gegevens.
1. Aan de in artikel 7, derde lid, eerste volzin, bedoelde eigenaren wordt, zodra de geluidwerende maatregelen aan de woning die is opgenomen in het gevelisolatieprogramma of een deelproject, in uitvoering worden genomen, verzocht binnen drie weken na verzending van de mededeling, schriftelijk toestemming te verlenen tot het uitvoeren van onderzoek.
2. Indien de toestemming niet volledig of niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn is verleend besluit de minister dat het onderzoek niet kan worden uitgevoerd, tenzij deze schriftelijke toestemming binnen twee weken na de mededeling alsnog wordt verleend, en wordt dit de desbetreffende eigenaren schriftelijk medegedeeld.
3. Indien toestemming tot het uitvoeren van een onderzoek is verleend, draagt de minister na ontvangst zorg voor een onderzoek. Het resultaat van het onderzoek, met in ieder geval de volgende onderwerpen, wordt aan de minister medegedeeld:
a. een opgave van de geluidgevoelige ruimten;
b. een inventarisatie van bouwtechnische gegevens die van belang zijn voor het vaststellen van de huidige geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de geluidgevoelige ruimten en de eventueel aan te brengen geluidwerende maatregelen;
c. een opgave van de geluidwerende maatregelen die moeten worden aangebracht om te voldoen aan artikel 10;
d. indien van toepassing, een raming van de ten laste van de eigenaren komende kosten voor:
1°. het uitvoeren van extra maatregelen met betrekking tot het in overeenstemming brengen met de in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel a, bedoelde geluidweringsvoorschriften;
2°. het uitvoeren van extra maatregelen met betrekking tot de in artikel 3, derde lid, bedoelde aanschrijvingen;
3°. het uitvoeren van extra maatregelen met betrekking tot het in overeenstemming brengen met de in artikel 4, eerste lid, bedoelde technische voorschriften van het Bouwbesluit 2012;
4°. het in artikel 4, derde lid, bedoelde opheffen van gebreken en van achterstallig onderhoud.
1. De minister stelt de eigenaren van de woningen die op basis van het onderzoek in overeenstemming moeten worden gebracht met:
a. de in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, bedoelde geluidweringsvoorschriften;
b. de in artikel 3, derde lid, bedoelde aanschrijvingen;
c. de in artikel 4, eerste lid, bedoelde technische voorschriften van het Bouwbesluit 2012;
d. de in artikel 4, derde lid, bedoelde opheffing van gebreken en van achterstallig onderhoud,
hiervan zo snel mogelijk na ontvangst van de resultaten, bedoeld in artikel 8, derde lid, schriftelijk op de hoogte. Aan hen wordt verzocht binnen drie weken na ontvangst van deze mededeling, schriftelijk te verklaren dat zij zich verplichten, om binnen een door de minister gestelde redelijke termijn de onder a tot en met d bedoelde werkzaamheden uit te voeren voorafgaand aan het aanbrengen van de geluidwerende maatregelen, tenzij toepassing wordt gevraagd van artikel 3, tweede lid, of van artikel 4, vierde lid.
2. De eigenaren van de woningen die op basis van het onderzoek voor het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende maatregelen in aanmerking komen, ontvangen zo snel mogelijk na het afronden van het onderzoek een aanbod met betrekking tot de aan te brengen geluidwerende maatregelen, alsmede, indien toepassing wordt gevraagd van artikel 3, tweede lid, of van artikel 4, vierde lid, een voorstel voor een overeenkomst met betrekking tot de in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, bedoelde werkzaamheden.
3. Het aanbod kan op verzoek van de eigenaar betrekking hebben op een kleiner aantal geluidgevoelige ruimten dan bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel a. Indien de eigenaar het verschil in kosten als bedoeld in artikel 5 voor zijn rekening neemt, wordt bij het aanbod tevens een voorstel voor een overeenkomst bijgevoegd.
4. Indien een situatie als bedoeld in artikel 5 aan de orde is, kan het aanbod betrekking hebben op geluidwerende maatregelen waarmee een lagere waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ter bescherming van de geluidgevoelige ruimte wordt bereikt dan bedoeld in artikel 10, eerste lid.
5. Indien van toepassing wordt, na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde verklaring, het in het tweede lid bedoelde aanbod gedaan onder de voorwaarde dat de in het eerste lid, onder a tot en met d, bedoelde werkzaamheden binnen een door de minister gestelde redelijke termijn zijn uitgevoerd.
6. De eigenaren van de woningen, die op basis van het onderzoek niet in aanmerking komen voor het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende maatregelen, worden van dat besluit schriftelijk op de hoogte gesteld.
7. Aan de in het tweede lid bedoelde eigenaren wordt verzocht binnen drie weken na ontvangst van het aanbod en, indien van toepassing, de overeenkomst, door middel van ondertekening schriftelijk te verklaren dat:
a. zij voor alle geluidgevoelige ruimten waar het aanbod betrekking op heeft, instemmen met de voorgestelde geluidwerende maatregelen en toestemming geven tot het aanbrengen van de voorgestelde geluidwerende maatregelen;
b. zij zich verbinden tot het uitvoeren van de in het eerste lid, onder a tot en met d, bedoelde werkzaamheden;
c. zij zich verbinden tot het nakomen van de uit artikel 8, derde lid, aanhef en onder d, volgende betalingsverplichtingen;
d. zij de bij het aanbrengen van de geluidwerende maatregelen verwijderde onderdelen prijsgeven;
e. zij zich, indien van toepassing, verbinden tot het betalen van de in artikel 5 bedoelde kosten.
8. Na ondertekening van het aanbod en, indien van toepassing, van de overeenkomst, bedoeld in het tweede lid, besluit de minister omtrent de geluidwerende maatregelen en wordt de desbetreffende eigenaren hiervan schriftelijk mededeling gedaan en schriftelijk medegedeeld wanneer de geluidwerende maatregelen naar verwachting zullen worden aangebracht.
9. In geval de ondertekening van het aanbod en, indien van toepassing, van de overeenkomst, niet binnen de in het zevende lid genoemde termijn heeft plaatsgevonden, besluit de minister dat dat geen geluidwerende maatregelen worden aangebracht, tenzij deze schriftelijke toestemming binnen twee weken alsnog wordt verleend, en wordt dit schriftelijk aan de desbetreffende eigenaren medegedeeld.
10. Indien een eigenaar geen toestemming heeft verleend voor het onderzoek, bedoeld in artikel 8 of niet instemt met het aanbod bedoeld in artikel 9, vervalt de verplichting tot het treffen van geluidwerende maatregelen op grond van deze regeling.
11. De minister laat het in het tiende lid bedoelde vervallen van de verplichting tot het treffen van geluidwerende maatregelen zo spoedig mogelijk inschrijven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2, titel 1, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van dat wetboek is niet van toepassing.
1. Geluidwerende maatregelen die worden aangebracht ingevolge artikel 2, eerste lid, moeten een zodanige kwaliteit bezitten dat de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van een geluidgevoelige ruimte een zodanige volgens NEN 5077 bepaalde geluidwering heeft, dat de waarde ten minste gelijk is aan de rekenbelasting op de uitwendige scheidingsconstructie verminderd met 33 dB. Daarbij wordt voor de rekenbelasting uitgegaan van de geluidbelasting op de uitwendige scheidingsconstructie, zoals opgenomen in bijlage 1, vermeerderd met 5 dB.
2. De waarde van de geluidwering bedraagt ongeacht het bepaalde in het eerste lid ten hoogste 40 dB.
3. De krachtens het eerste lid aan te brengen geluidwerende maatregelen worden bepaald volgens artikel 4 van bijlage 2 bij deze regeling. In afwijking van de eerste volzin, kunnen ten aanzien van een woonblok om redenen van architectonische waarde of eenvormig aanzicht identieke geluidwerende maatregelen worden aangebracht. Bij toepassing van de tweede volzin worden aan de bedoelde woningen de geluidwerende maatregelen aangebracht die voor de woning met de hoogste geluidsbelasting zijn vastgesteld.
4. Indien sprake is van een aanbod als bedoeld in artikel 9, derde lid, is het eerste lid alleen van toepassing op die geluidgevoelige ruimten ten behoeve waarvan geluidwerende maatregelen worden aangebracht.
De geluidwerende maatregelen mogen niet leiden tot een essentiële vermindering van het comfort van de woning of het ander geluidgevoelig gebouw ten opzichte van de situatie voorafgaand aan het aanbrengen van de geluidwerende maatregelen.
1. Geluidwerende maatregelen worden aangebracht onder verantwoordelijkheid van de minister.
2. De minister is belast met het toezicht op de uitvoering van het bepaalde in het eerste lid.
3. De te bereiken geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie als bedoeld in artikel 10, eerste lid, wordt bij ten minste één op de twintig woningen, waaraan geluidwerende maatregelen krachtens deze regeling zijn aangebracht, door de minister door middel van meting gecontroleerd, volgens de in artikel 3 van bijlage 2 bij deze regeling bedoelde meetmethode. De minister voert de meting uit tussen de gereedmelding en de oplevering van de woning.
4. Indien het resultaat van een meting als bedoeld in het derde lid een waarde oplevert die niet meer dan 2 dB lager is dan de vereiste waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de geluidgevoelige ruimte, wordt de waarde van de geluidwering geacht gelijk te zijn aan de vereiste waarde. Indien het resultaat van de meting een waarde oplevert die meer dan 2 dB lager is, draagt de minister ervoor zorg dat alsnog wordt voldaan aan artikel 10, eerste lid.
Indien anders dan met toepassing van deze regeling aan een in artikel 2, eerste lid, bedoelde geluidgevoelige ruimte, geluidwerende maatregelen zijn aangebracht, worden deze niet voor bekostiging door het Rijk in beschouwing genomen.
In het aanbod, bedoeld in artikel 9, tweede lid, dan wel in een afzonderlijk voorstel voor een overeenkomst, wordt een bepaling opgenomen dat indien de woning of het andere geluidgevoelige gebouw waaraan op ’s rijks kosten geluidwerende maatregelen zijn aangebracht, naderhand door het Rijk in eigendom wordt verworven, de door het aanbrengen van de geluidwerende maatregelen toegenomen marktwaarde op de koopprijs in mindering wordt gebracht. Het in mindering te brengen bedrag wordt verlaagd met ééntiende gedeelte daarvan voor elk jaar dat is verstreken na het aanbrengen van de geluidwerende maatregelen.
De minister kan een vergoeding toekennen aan de natuurlijke of rechtspersoon die deze regeling geheel of gedeeltelijk krachtens een daartoe met de minister gesloten overeenkomst uitvoert.
Indien de Omgevingswet later in werking treedt dan deze regeling, wordt op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet in artikel 3 ‘Woningwet’ en in de artikelen 4, 8 en 9 ‘Bouwbesluit 2012’ vervangen door ‘Besluit bouwwerken leefomgeving’.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers
1. De bepaling van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in de artikelen 6, 10 en 12 van de Regeling gevelisolatie Schiphol 2023, vindt plaats door middel van berekeningen dan wel door middel van metingen.
2. De berekeningen en metingen vinden plaats voor de octaafbanden met de middenfrequenties 125 Hz, 250 Hz, 500 Hz, 1.000 Hz en 2.000 Hz.
3. Bij de berekeningen wordt uitgegaan van de situatie zoals die voor een bepaling door metingen van de geluidwering volgens dit voorschrift van toepassing zijn.
4. De bepaling van de in het eerste lid bedoelde geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie geschiedt door de vaststelling van de A-gewogen geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie (GA) zoals bedoeld in NPR 52721 en NEN 50772, met inachtneming van de in artikel 4, tweede en derde lid, genoemde aanwijzingen.
1. Voor de toepassing van artikel 10 van de Regeling gevelisolatie Schiphol 2023 wordt bij de in artikel 1, eerste lid, bedoelde berekeningen en metingen uitgegaan van de herleidingswaarden Ki volgens het standaard referentiespectrum voor luchtverkeersgeluid, zoals opgenomen in tabel 1 van NPR 5272.
2. Indien naar oordeel van de minister het spectrum van het luchtvaartgeluid buiten de woning of het ander geluidgevoelig gebouw sterk afwijkt van het in het eerste lid bedoelde standaard referentie spectrum voor luchtverkeersgeluid, dan worden de herleidingswaarden Ki van dit afwijkende spectrum in de plaats gesteld van de in het eerste lid genoemde herleidingswaarden die behoren bij het standaard referentiespectrum voor luchtverkeersgeluid.
3. Bij de in artikel 1, eerste lid, bedoelde berekeningen en metingen worden afscherming en reflectie verdisconteerd door toepassing van de correctiefactor CL voor luchtvaartgeluid, zoals opgenomen in tabel 2 van NEN 5077.
4. Voor de toepassing van artikel 10 van de Regeling gevelisolatie Schiphol 2023 wordt voor het onderdeel van de uitwendige scheidingsconstructie dat het verst van het grondpad is verwijderd, CL = 8 dB gehanteerd indien de hoek tussen het onderdeel van de uitwendige scheidingsconstructie en het gemiddelde grondpad kleiner is dan 30°.
5. Bij de in artikel 1, eerste lid, bedoelde berekeningen en metingen worden, indien bij meerdere geluidbelaste onderdelen van de uitwendige scheidingsconstructie deze onderdelen niet gelijktijdig door een luchtvaartuig direct aangestraald kunnen worden, voor de correctiefactor CL de waarden voor luchtvaartgeluid gehanteerd, zoals opgenomen in tabel 2 van NEN 5077. De A-gewogen geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie (GA) is de laagste van de te berekenen geluidwering bij mogelijke combinaties van direct en niet direct aangestraalde onderdelen van de uitwendige scheidingsconstructie.
1. De A-gewogen geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie (GA) wordt bepaald overeenkomstig NEN 5077.
2. Bij de in artikel 1, vierde lid, bedoelde bepalingswijze van de A-gewogen geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie wordt de bepaling voor de ééngetalsaanduiding genoemd in NEN 5077, vervangen door het bronspectrumsysteem zoals beschreven in NPR 5079.
3. Het te gebruiken referentiespectrum, bedoeld in NPR 5079, is het standaard referentiespectrum voor luchtverkeersgeluid, genoemd in artikel 2, eerste lid.
1. De A-gewogen geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie (GA) wordt berekend conform NPR 5272 en NEN-EN 12354-3:2010.
2. Voor de berekeningen van de GA worden de NEN-EN 12354-3:2010 annexen B, C en D als integraal onderdeel van de methode beschouwd. Indien afwijkende waarden als invoergegevens worden toegepast, worden die afwijkingen nader gemotiveerd.
3. Indien de situatie zich voordoet waarbij de flankerende geluidoverdracht van invloed is op de geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie, moet deze overdracht in rekening worden gebracht op de wijze die in NEN-EN 12354-3:2010 is aangegeven.
Op 10 december 2021 is de Tweede Kamer geïnformeerd3 dat er binnen de kaders van de Luchtvaartnota versneld wordt gewerkt aan een programmatische aanpak van het thema geluid voor Schiphol om stappen te zetten in het terugdringen van geluidhinder bij omwonenden van de luchthaven Schiphol die wordt veroorzaakt door luchtverkeer van en naar de luchthaven. Dit gebeurt vanuit het belang van de gezondheid van omwonenden en om bij te dragen aan het versterken van de brede leefomgevingskwaliteit in de omgeving van Schiphol. Het kabinet vindt het van belang om snel te starten met de verbetering van de leefomgevingskwaliteit van de omwonenden.
Daarom heeft het kabinet besloten om vooruitlopend op de verdere uitwerking van de programmatische aanpak van het thema geluid alvast een eerste stap te zetten om zo aan de bewoners van woningen waar de geluidbelasting het hoogst is, een gevelisolatieprogramma aan te kunnen bieden. Daartoe strekt onderhavige regeling.4
Geluidsisolatie is vanaf het begin van de jaren 80 van de vorige eeuw ingezet als een schakel in een breed pakket van maatregelen gericht op de reductie van geluidhinder door bestrijding aan de bron, reductie van de overdracht van geluid en bescherming van de ontvanger. Geluidsisolatie is hierbij een maatregel die gericht is op de bescherming van de ontvanger.
Onder de projecten geluidsisolatiebeleid Schiphol (‘GIS’) 1, 2 en 3 zijn in de periode 1984 – 2012 ongeveer 13.000 geluidgevoelige objecten geïsoleerd op basis van de toen berekende geluidbelasting van de luchthaven Schiphol. In oktober 2013 schreef de toenmalige Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan de Tweede Kamer in de kabinetsreactie op het Aldersadvies5 dat in algemene zin kon worden geconcludeerd dat met de afronding van GIS-3 het grote isolatieproject dat in begin jaren ’80 van de vorige eeuw van start was gegaan, was afgerond.6 Met de inzichten van toen was het niet te verwachten dat een project met een dergelijke omvang in de nabije toekomst nog aan de orde zou zijn. Om die reden is in 2016 Schiphol in de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 geschrapt en geldt deze regeling alleen nog voor de Lelystad Airport en Rotterdam The Hague Airport (Stcrt. 2016, 31954).
In de afgelopen periode heeft Schiphol zich echter verder ontwikkeld, wat heeft geleid tot een verandering in de geluidbelasting. Het vliegen volgens het nieuwe normen- en handhavingsstelsel voor Schiphol (NNHS) leidt tot een hogere geluidbelasting en tot verschuivingen als gevolg van een ander vliegpatroon. Zo is er op sommige plekken sprake van een hogere overvliegfrequentie en minder rustmomenten. Daarnaast wijst onderzoek van GGD GHOR Nederland uit dat in de omgeving rondom de grotere luchthavens veel mensen ernstige geluidhinder en slaapverstoring door luchtverkeer van en naar deze luchthavens ervaren.7
Het is mede tegen de achtergrond van deze toegenomen geluidbelasting en de maatschappelijke gevolgen dat het kabinet snel stappen wil zetten in de verbetering van de leefomgevingskwaliteit van de omwonenden.
Deze regeling voorziet in de mogelijkheid om geluidwerende maatregelen aan woningen in de omgeving van de luchthaven Schiphol aan te brengen die, op het moment van vaststelling van deze regeling, binnen de 60 dB Lden-contour als aangegeven in bijlage 1 liggen. De geluidwerende maatregelen worden uitsluitend aangebracht aan de ruimten van de bovengenoemde woningen die op grond van artikel 10 van de onderhavige regeling als geluidgevoelig moeten worden beschouwd.
Voor de afbakening van de regeling wordt uitgegaan van geluidcontouren die gebaseerd zijn op een verkeersvolume van maximaal 440.000 vliegtuigbewegingen. Dit aantal is ingegeven door het kabinetsbesluit van 24 juni 2022 tot een reductie van het maximum aantal toegestane vliegtuigbewegingen handelsverkeer van en naar Schiphol tot 440.000 per jaar, in plaats van de 500.000 vliegtuigbewegingen die in de ontwerpwijziging van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB) zijn opgenomen.8
De overweging om hiervoor te kiezen wordt ingegeven door de notie dat er wordt geïsoleerd voor een verkeersvolume dat in de (nabije) toekomst zal worden afgewikkeld. Een afbakening op basis van geluidcontouren die gebaseerd zijn op 500.000 vliegtuigbewegingen zou leiden tot een grotere opgave, maar zou ook de luchtvaartsector onredelijk belasten. Het kabinetstandpunt is dat de luchtvaartsector, als veroorzaker van de hinder, de geluidwerende maatregelen (in overwegende mate) moet bekostigen. De luchtvaartsector zou dan betalen voor isolatie voor vliegtuigbewegingen die het vervolgens niet mag uitvoeren.
Naar aanleiding van het eerdergenoemde kabinetsbesluit om het aantal vluchten te reduceren is een analyse uitgevoerd voor de isolatieopgave bij 440.000 vliegtuigbewegingen.9 Omdat er op dit moment geen onderbouwd verkeersscenario beschikbaar is voor een situatie met 440.000 vliegtuigbewegingen zijn twee indicatieve scenario’s samengesteld. Het eerste scenario gaat uit van geen wijziging in het procentuele baangebruik ten opzichte van het procentuele baangebruik bij 500.000 bewegingen volgens het MER dat is opgesteld in het kader van het NNHS. Dit scenario is een worst-case benadering ten opzichte van het gebruik van de secundaire banen (Aalsmeerbaan, Zwanenburgbaan en Buitenveldertbaan), waar in voorgaand onderzoek bij een volume van 500.000 vliegtuigbewegingen de grootste isolatieopgave is geïdentificeerd.10
Het tweede scenario gaat uit van wijzigingen in baangebruik op basis van ontwikkeling in het piekpatroon. Dit scenario benadert veranderingen in het piekpatroon welke mogelijk kunnen optreden bij een verkeersvolumereductie. Hierdoor wordt minder verkeer op de secundaire banen afgehandeld. Voor dit verkeersscenario wordt gebruik gemaakt van de ontwikkeling zoals deze zichtbaar is bij de groei van 450.000 naar 500.000 vliegtuigbewegingen, zoals onderzocht in het MER NNHS.
Gekozen is om uit te gaan van het eerste verkeersscenario. Dat heeft de voorkeur omdat het uitgaat van een worst-case benadering ten opzichte van het gebruik van de secundaire banen en als gevolg een iets grotere contour ten opzichte van scenario 2. De berekende geluidbelastingen waarmee de omvang van de geluidbelastingcontour en de woningen die in aanmerking komen voor deze regeling worden bepaald, worden op haar beurt weer bepaald door het verkeersscenario. Het verkeersscenario is een voorspelling (prognose) van het af te wikkelen verkeer op de luchthaven.
Het kabinet wil niet wachten op een meer gedetailleerd verkeersscenario omdat het heeft aangegeven snel stappen te willen zetten. Een meer gedetailleerd verkeersscenario is naar alle waarschijnlijkheid pas – op zijn vroegst – in 2024 voorhanden. Daarnaast geldt dat een meer gedetailleerd verkeersscenario evengoed een prognose blijft dat de werkelijkheid zo goed mogelijk moet voorspellen. Als blijkt dat de geluidbelastingen die volgen uit werkelijke verkeerscijfers (realisatie) te veel afwijken van de prognose, kan dat een aanleiding zijn om de regeling opnieuw te bezien.
In het verleden werd de geluidbelasting uitgedrukt in de zogenoemde Kosteneenheid (Ke). Onder de vorige GIS-regelingen werden woningen die gelegen waren binnen de 40 Ke-contour geïsoleerd. Bij de vaststelling van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol op 26 november 2002 is echter een nieuwe geluidbelastingindicator geïntroduceerd ter vervanging van de Kosteneenheid. De grenswaarden voor de geluidbelasting worden sindsdien uitgedrukt in dB Lden. De definitie van de geluidbelasting is gegeven in artikel 8a.45, derde lid, van de Wet luchtvaart.
Zoals in paragraaf 3.1.1 aangegeven voorziet deze regeling in de mogelijkheid om geluidwerende maatregelen aan woningen in de omgeving van de luchthaven Schiphol aan te brengen die op het moment van vaststelling van deze regeling binnen de 60 dB Lden-contour liggen. De keuze voor deze contour is ingegeven door de omzetting van Ke naar Lden. De 40 Ke-contour die in eerdere regelingen werd gehanteerd laat zich grofweg omzetten naar de 60 dB Lden-contour. Qua geluidbelasting geldt het gebied binnen deze contour als een hoog belast gebied.
Zoals in paragraaf 3.1.3 aangegeven wordt er thans gerekend met de Europese geluidbelastingindicatoren Lden en Lnight. Om deze reden kunnen de eisen die in de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 waren opgenomen voor de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ter bescherming van de geluidgevoelige ruimte niet worden overgenomen. Om toch een beschermingsniveau te bepalen dat niet onderdoet voor het in het verleden gehanteerde niveau is opdracht gegeven aan een extern bureau om onderzoek te doen naar hoe de aangepaste eis geformuleerd moet worden zodat deze aansluit bij de eisen van het verleden.
In het onderzoeksrapport11 wordt geconcludeerd dat, ondanks het ontbreken van een directe vertaling, blijkt dat er met het Bouwbesluit 2012 over het algemeen sprake is van lichtere eisen ten aanzien van de geluidwering van de gevel voor luchtvaartlawaai ten opzichte van het Bouwbesluit 2003. Om inzicht te krijgen in de kwantitatieve effecten is een geografische analyse gedaan voor nieuw gebouwde woningen sinds 2012. Het blijkt dat in de afgelopen 10 jaar circa 540 nieuwbouwwoningen binnen het in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) opgenomen zogenoemde beperkingengebied LIB4 gebouwd zijn waarbij de eisen uit het Bouwbesluit 2012 van toepassing waren. Het verschil tussen de eisen ligt tussen 5 en 10 dB. De grootte van het verschil hangt vooral af van de keuze in de uitgangspunten voor de berekening van de Lden-geluidbelasting. Om aansluiting te vinden bij de in het verleden gehanteerde eisen bevelen de onderzoekers aan om de berekende geluidbelasting met een correctiewaarde van 5 dB te vermeerderen. Het hanteren van een dergelijke correctie is te motiveren vanuit het discontinue karakter van het vliegtuiggeluid. Deze aanbeveling is overgenomen en in artikel 10 verwerkt.
De minister stelt jaarlijks een gevelisolatieprogramma op waarin de woningen zijn opgenomen die in het jaar waarop het gevelisolatieprogramma betrekking heeft in beschouwing zullen worden genomen. Het in beschouwing nemen van een woning houdt in dat wordt nagegaan of de woning voor geluidwerende maatregelen in aanmerking komt. Het is dus niet zo dat elke woning die in het gevelisolatieprogramma wordt opgenomen ook daadwerkelijk wordt geïsoleerd. Of dat gebeurt is afhankelijk van bijvoorbeeld de resultaten van het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek. Een woning wordt voor de toepassing van deze regeling slechts éénmaal in beschouwing genomen. Dat wil zeggen dat indien, om welke reden dan ook, de procedure ten aanzien van een bepaalde woning vóór het daadwerkelijk aanbrengen van de geluidwerende maatregelen wordt gestaakt, deze woning nooit meer in het gevelisolatieprogramma zal worden opgenomen. De woning kan overigens nog steeds voor geluidwerende maatregelen in aanmerking komen vanwege weg- of spoorverkeer, of door infra-aanpassingen daar alsnog aanleiding toe geeft.
Het gevelisolatieprogramma omvat een aantal woningen in een bepaalde wijk of een aantal straten in één of meer gemeenten, ten aanzien waarvan wordt aangenomen dat in twee jaar de volledige procedure, dat wil zeggen vanaf het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek tot en met het eventuele aanbrengen van de geluidwerende maatregelen, kan worden afgewerkt.
Rijkswaterstaat zal de procedure namens de Minister van IenW uitvoeren. Dat betekent in de praktijk dat Rijkswaterstaat de communicatie, procesvoering en -begeleiding naar de woningeigenaren zal verzorgen. Niet alle woningeigenaren zullen gelijktijdig worden benaderd. De totale werkvoorraad wordt verspreid over meerdere jaren, zodat per jaar een aantal woningen worden aangepakt. De procedure om gevelisolatie aan te brengen kent grofweg vier fasen.
1. Deelname: eigenaren wordt gevraagd of ze willen deelnemen aan het uit te voeren onderzoek;
2. Onderzoek: door een deskundig bedrijf wordt akoestisch en bouwkundig onderzoek uitgevoerd om te kunnen bepalen of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn;
3. Ontwerp: door een deskundig bedrijf wordt een maatregelontwerp voorgesteld en afgestemd met eigenaar;
4. Uitvoering: het door de eigenaar geaccepteerde isolatieaanbod wordt uitgevoerd door een aannemer.
Het onderzoek wordt uitgevoerd door deskundige bedrijven die door Rijkswaterstaat zijn geselecteerd. Het aanbrengen van de geluidwerende maatregelen (isolatie) vindt plaats door geselecteerde aannemers. Rijkswaterstaat coördineert het onderzoek van A tot en met Z, onderhoudt de contacten met stakeholders (zoals bewoners/woningeigenaren, de projecten van Rijkswaterstaat en ProRail en de betrokken gemeenten), toetst de kwaliteit van geleverde onderzoeksrapporten van de deskundige bedrijven, houdt toezicht op de werkzaamheden die de aannemer uitvoert en neemt namens het bevoegd gezag de formele besluiten over het wel of niet aanbrengen van geluidwerende maatregelen.
Hieronder staan schematisch de belangrijkste communicatiemomenten over de uitvoering van het onderzoek en het aanbrengen van geluidwerende maatregelen weergegeven. Tegen ieder besluit dat Rijkswaterstaat (namens de minister), in het kader van het onderzoek, neemt staat bezwaar en beroep open in het kader van de Algemene wet bestuursrecht.
Als een eigenaar geen toestemming verleent voor het uitvoeren van het onderzoek of voor het aanbrengen van geluidwerende maatregelen, dan volgt een besluit waarin staat dat de woning niet langer in aanmerking komt voor geluidwerende maatregelen.
Rijkswaterstaat onderhoudt contacten met de eigenaar van de objecten. Alle correspondentie en besluiten worden aan de eigenaar gericht. Indien er sprake is van een bewoner die niet tevens de eigenaar is, wordt ook de bewoner door Rijkswaterstaat geïnformeerd. Indien er voor woningen sprake is van een vereniging van eigenaren (VvE) dan dient een eigenaar zelf contact op te nemen met deze vereniging voor het verkrijgen van eventueel benodigde toestemming voor de uitvoering van de gevelisolatie. Indien de beheerder van de VvE bekend is dan zal deze wel door Rijkswaterstaat geïnformeerd, en zo nodig betrokken, worden.
Naast de formele communicatie worden brochures en een website (www.rws.nl/gevelisolatie) ingezet om woningeigenaren en bewoners goed te informeren. Eigenaren/bewoners worden door Rijkswaterstaat geïnformeerd over welk deskundig bedrijf het onderzoek gaat uitvoeren en welke aannemer de werkzaamheden gaat aanbrengen. Het team communicatie van Rijkswaterstaat is per e-mail en op werkdagen rechtstreeks telefonisch bereikbaar.
Zoals in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven, is deze regeling een uitwerking van de politieke toezegging om een stap te zetten in de aanpak van geluidhinder in de regio Schiphol. De kosten die met deze regeling zijn gemoeid worden via de geluidsheffing burgerluchtvaart op grond van artikel 8a.38, eerste lid, van de Wet luchtvaart doorbelast aan de luchtvaartmaatschappijen die op de luchthaven Schiphol vliegen. Er worden geen Staatsmiddelen ingezet voor de bekostiging.
De woningen moeten voldoen aan de bouwregelgeving voordat geluidwerende maatregelen worden aangebracht. Indien dat niet het geval is dan zal de eigenaar dat eerst voor eigen kosten moeten herstellen. Deze verplichting wordt niet door de Staat overgenomen. De geluidwerende maatregelen op basis van de onderhavige regeling komt dus bovenop bestaande regelingen en niet in de plaats van. Dit geldt voor alle woningen, ook woningen in eigendom van ondernemingen die voor de geluidwerende maatregelen in aanmerking komen. Zij hebben hierdoor geen financieel voordeel van de regeling.
Daarmee geldt dat er geen sprake is van staatssteun.
De kosten van deze regeling worden gefinancierd door middel van een heffing opgelegd aan de burgerluchtvaart. Uitzondering zijn de kosten voor woningen gebouwd onder het regime van het Bouwbesluit 2012. Deze komen voor rekening van het Rijk. De kosten voor de andere woningen, zowel de uitvoeringskosten van Rijkswaterstaat als de feitelijke kosten voor het onderzoek en de geluidwerende maatregelen, maken onderdeel uit van de heffing.
Die heffing vindt zijn grondslag in artikel 8a.38 van de Wet luchtvaart en vindt per landing plaats. In het wetsartikel is opgenomen dat deze geluidsheffing wordt geheven naar de geluidsproductie van een vliegtuig tot het tijdstip waarop de kosten zijn voldaan. Er geldt wat dat betreft geen budgetplafond voor deze regeling. Het ervoor zorgdragen dat de woningen een voldoende geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie heeft, is bepalend.
Het kabinet streeft ernaar de regeldruk voor burgers en bedrijven terug te dringen. De opzet van de regeling is om de regeldruk wat dat betreft zo minimaal mogelijk te houden.
De regeling is beschikbaar voor eigenaren van woningen. Dat kunnen zowel ondernemingen zijn zoals woningcorporaties als particuliere eigenaren. Hoewel het aanbod tot onderzoek en geluidwerende maatregelen op basis van vrijwilligheid is, levert het wel administratieve lasten op voor eigenaren die daar gebruik van maken. Eigenaren zullen zich moeten inlezen en toestemming moeten verlenen, in eerste instantie voor akoestisch en bouwkundig onderzoek en in tweede instantie voor het aanbrengen van geluidwerende maatregelen.
Het verlenen van toestemming aan de minister (in casu Rijkswaterstaat) voor akoestisch en bouwkundig onderzoek, inclusief het lezen van de informatie, kost de eigenaar ongeveer 60 minuten. De eigenaren kunnen via de website van Rijkswaterstaat digitaal toestemming verlenen. Bij een standaard tarief voor bedrijven van € 39,– per uur12 en burgers van € 15,– per uur kost dit de aanvrager derhalve € 39,– respectievelijk € 15,–. Als uit het onderzoek blijkt dat er geluidwerende maatregelen moeten worden aangebracht, dan zal de minister andermaal toestemming verleend moeten worden. Hier geldt een hogere tijdbelasting als bij de eerste toestemming, te weten 90 minuten.
De administratieve last van deze regeling is per onderneming maximaal € 74,– en per particuliere eigenaar € 30,–. Er vallen circa 660 woningen binnen de reikwijdte van de regeling. Aangenomen wordt dat ongeveer 20% van deze voorraad eigendom is van ondernemingen (bijvoorbeeld woningcorporaties). Als alle woningeigenaren van het onderzoek en het aanbod gebruik maken dan zouden de kosten voor particulieren uitkomen op (660 * 0.80 * 37,50=) € 19.800,– en voor niet-particulieren op (660 * 0.20 * 97,50=) € 12.870. De totale regeldrukkosten van de regeling komen derhalve uit op € 32.670,–.
De conceptregeling is voorgelegd aan de Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR).
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
De regeling is voorbereid en opgesteld in samenspraak met Rijkswaterstaat, dat ook de projecten op basis van de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 en isolatieprojecten voor spoorwegen en wegen uitvoert.
Op 23 december 2022 is de conceptregeling voor internetconsultatie bekendgemaakt. De consultatieperiode liep op 5 februari 2023 af. Er zijn in totaal 34 reacties ingediend, waarvan 26 openbaar. Indieners waren onder andere particulieren, bedrijven en brancheorganisaties, overheidsorganisaties en maatschappelijke organisaties en belangengroeperingen.
Over het algemeen wordt er positief gereageerd op de conceptregeling. Het merendeel van de indieners vindt het een goede zaak dat de overheid stappen zet om de geluidhinder rond de luchthaven te verminderen. De consultatie heeft niet geleid tot fundamentele inhoudelijke aanpassingen van de regeling. Hieronder wordt op de belangrijkste punten uit de consultatie ingegaan.
In de consultatie zijn verschillende opmerkingen gemaakt over het uitgangspunt om de 60 dB Lden-contour te bepalen bij een verkeersvolume van maximaal 440.000 vliegtuigbewegingen handelsverkeer op Schiphol. In enkele reacties wordt aangegeven dat de effectuering van dit verkeersvolume onzeker is en bovendien nog een tijd duurt. Verder wordt in sommige reacties gewezen op het ontbreken van een definitief verkeersscenario voor dit volume. Door uit te gaan van een indicatief verkeersscenario kan de contour wijzigen als er straks wel een definitief verkeersscenario (hoewel het altijd een prognose blijft) beschikbaar is.
Het kabinet heeft in juni 2022 een besluit genomen om het jaarlijkse verkeersvolume te reduceren naar 440.000 vliegbewegingen. Totdat door het kabinet anders wordt besloten blijft dat het uitgangspunt. In reactie op de opmerking waarom niet gewacht wordt op een definitief verkeersscenario wordt verwezen naar de motivering die in hoofdstuk 3.1.2 van de toelichting is opgenomen: omdat het kabinet heeft aangegeven snel stappen te willen zetten in de verbetering van de leefomgevingskwaliteit van de omwonenden is het niet opportuun om op zo’n scenario te wachten.
Rijkswaterstaat zal overigens in haar werkwijze van ‘binnen naar buiten’ werken. Dat wil zeggen dat de woningen die het meest dichtbij de luchthaven Schiphol liggen – en in principe de hoogste geluidbelasting ervaren – als eerste zullen worden aangepakt. Mocht blijken dat gedurende de uitvoering van de regeling er aanleiding is om te interveniëren dan is het risico dat woningen buiten een contour komen te liggen nihil.
Doordat niet wordt gewacht met een regeling totdat het LVB is aangepast, krijgen bewoners sneller geluidwerende maatregelen aangeboden. Mocht straks blijken dat de contour anders komt te liggen ten opzichte van de in de regeling gehanteerde contour, dan kan dat aanleiding zijn om de regeling aan te passen.
In een aantal consultatiereacties wordt om verschillende redenen gepleit voor het hanteren van een ruimere contour waarbinnen woningen in aanmerking komen voor isolatie.
De regeling wordt op dit punt niet gewijzigd. In de eerste plaats geldt dat het kabinet nadrukkelijk ervoor heeft gekozen om, vooruitlopend op verdere maatregelen om geluid terug te dringen, een eerste stap te zetten in de vorm van isolatiemaatregelen voor woningen waar de geluidbelasting het hoogst is. Dat is de 60 dB Lden-contour, die grofweg een omzetting is van de 40 Ke-contour die in de vorige GIS-regelingen gold.
In de consultatie kwam verder naar voren dat naar de kwaliteit van isolatiemaatregelen bij in het verleden geïsoleerde woningen moet worden gekeken. Bij sommige woningen is het meer dan 20 jaar geleden dat daar isolatie is aangebracht. Het zogenaamde ‘bij-isoleren’ van woningen die eerder geïsoleerd zijn brengt met zich mee dat in principe alle woningen opnieuw onderzocht moeten worden om te kijken waar verbetering mogelijk is. Dan gaat het om een bestand van circa 13.000 woningen. Het heeft de voorkeur om de (schaarse) marktcapaciteit te benutten voor woningen die niet eerder onder de vorige GIS-regelingen zijn geïsoleerd. Daar valt naar verwachting de grootste gezondheidswinst te behalen.
In zijn algemeenheid geldt dat om de geluidhinder terug te dringen een breed pakket aan maatregelen in voorbereiding is. Binnen deze aanpak zal via drie sporen invulling worden gegeven aan het terugdringen van geluidshinder van luchtvaart: maatregelen bij de bron om de geluidsbelasting op de omgeving te verminderen, bewezen gevolgbeperkende maatregelen, zoals gevelisolatie en ten derde innovatiegerichte maatregelen, zoals geluidadaptief bouwen. In het kader van de ‘Programmatische aanpak meten (en berekenen) vliegverkeer’ wordt onderzoek uitgevoerd naar aanvullende geluidbelastingindicatoren (bijvoorbeeld hinder veroorzaakt door een bepaald aantal overvliegende vliegtuigen per dag) die hinder kunnen verklaren, in aanvulling op de geluidbelastingindicatoren Lden en Lnight. Nadat deze onderzoeksresultaten bekend zijn, wordt een besluit genomen over de wijze waarop deze nieuwe kennis wordt toegepast.
In de consultatie is gesuggereerd om van de regeling een doorlopende regeling te maken en deze niet te beperken tot een ad hoc activiteit van enkele jaren. De regeling zou flexibel moeten zijn om zo in te spelen op toekomstige contourwijzigingen.
In reactie op dit punt kan worden aangegeven dat in de Luchtvaartnota en opnieuw in de hooflijnenbrief Schiphol een nieuw normenstelsel is aangekondigd.
Een normenstelsel waarmee kan worden gestuurd op een afname van negatieve gezondheidseffecten is in ontwikkeling. Geluid maakt hier onderdeel van uit. Het ontwikkelen van het stelsel is volop gaande maar zal nog de nodige tijd vergen. Daarnaast zal er een gewijzigd LVB moeten komen om een nieuw verkeersvolume wettelijk te verankeren. Het ligt voor de hand om deze ontwikkelingen af te wachten. Hoe in de toekomst wordt omgegaan met een gewijzigd verkeersvolume en welke relatie dat heeft met het aanbrengen van geluidwerende maatregelen is een onderdeel van de ontwikkeling van het nieuwe normenstelsel.
Uit de consultatie kwam naar voren dat het onevenredig is dat woningen die gebouwd zijn met toepassing van het Bouwbesluit 2012 op kosten van de sector van geluidwerende maatregelen worden voorzien. In het Bouwbesluit 2012 is immers sprake van lichtere eisen dan haar voorganger, het Bouwbesluit 2003. Dat de overheid kiest voor een lagere normstelling in het Bouwbesluit 2012 zou voor haar eigen rekening moeten zijn.
Onderzocht wordt wat de gevolgen zijn van een eventuele aanpassing van het Bouwbesluit 2012 (straks het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) onder de Omgevingswet). Dit is echter geen oplossing voor de reeds gebouwde woningen en de ongebouwde woningen waarvoor al een bouwvergunning is afgegeven onder het regime van het Bouwbesluit 2012.
Op dit punt is derhalve besloten om de kosten voor isolatie van de woningen die gebouwd zijn onder het Bouwbesluit 2012 en de nog te bouwen woningen waarvoor een vergunning is afgegeven onder het regime van het Bouwbesluit 2012 voor rekening van het Rijk te laten komen, mits deze woningen niet in eerdere GIS-trajecten een financiering hebben ontvangen van het Rijk. Deze kosten zullen dus niet worden doorbelast via de heffing.
In de consultatie is opgemerkt dat het hanteren van een jaargemiddelde over het etmaal als maat voor hinder niet geschikt is voor een baan die zeer afwisselend wordt ingezet. Aangegeven wordt dat het noodzakelijk is om onder de uitvliegroutes van de Aalsmeerbaan ook LMax mee te nemen als maat voor hinder voor de periode van 7.00 tot 23.00 uur.
In het kader van de 'Programmatische aanpak meten (en berekenen) vliegtuiggeluid' voert het RIVM in opdracht van IenW onderzoek uit naar aanvullende geluidbelastingindicatoren. Deze zouden in aanvulling op de geluidbelastingindicator Lden een beter inzicht kunnen geven in de ervaren hinder. Een aantal van deze geluidbelastingindicatoren bevatten een element dat relateert aan het maximale geluidniveau, zoals de NA (Number Above) waarmee het aantal keer dat een vliegtuigpassage leidt tot een hoger geluidniveau van een bepaalde waarde wordt geteld, en de TA (Time Above) waarmee de duur gedurende een jaar dat alle vliegtuigpassages gezamenlijk leiden tot een hoger geluidniveau van een bepaalde waarde wordt berekend. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek en eventueel vervolgonderzoek kunnen aanvullende geluidbelastingindicatoren onderdeel gaan uitmaken van een normenstelsel (spoor 3 uit de Hoofdlijnenbrief Schiphol).
In verschillende consultatiereacties wordt bezwaar gemaakt tegen het opleggen van een heffing om de regeling te bekostigen. Er wordt onder andere voorgesteld om de vliegtaks te benutten voor de bekostiging van deze regeling.
Daar is niet door het kabinet voor gekozen. De belastinginkomsten en uitgaven zijn gescheiden in de Rijksbegroting, waarvoor de Minister van Financiën verantwoordelijk is. De opbrengsten van de vliegbelasting vloeien naar de staatskas. Uit die staatskas worden vervolgens ook maatregelen bekostigd die bijdragen aan een duurzame luchtvaart en vermindering van leefomgevingseffecten. Onafhankelijk van de inkomsten vindt een eigenstandige politieke afweging plaats voor het niveau van bijdrage aan duurzame luchtvaart en leefomgeving. In die afweging is er voor gekozen om de kosten van isolatie niet te betalen uit belastingopbrengsten.
In de consultatie is opgemerkt dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in richtlijnen over omgevingsgeluid uit 2018 adviseert om maatregelen te treffen waarmee de geluidbelasting door luchtverkeer op woningen wordt gereduceerd tot 45 dB Lden of minder. Boven dit niveau zijn negatieve effecten op de gezondheid te verwachten ten aanzien van geluidhinder. Andere negatieve effecten treden op bij hogere geluidbelastingen. In navolging van dat advies merkt de indiener op dat het verlagen van de geluidcontour met een waarde van 60 dB Lden waarbinnen omwonenden in aanmerking komen voor geluidsisolatie zeer wenselijk is.
Dit is echter niet wat de WHO expliciet adviseert. De WHO adviseert niet een bepaalde geluidwering van de gevel en/of daken aan te houden, gegeven een bepaalde geluidbelasting. De WHO adviseert om de geluidbelasting op de woning te reduceren door het treffen van infrastructurele maatregelen (maatregelen treffen aan luchtwegen m.a.w. baan- en routegebruik, vliegprocedures aanpassen). Het toepassen van maatregelen in de ruimtelijke ordening (beperkingengebieden) volgt impliciet uit de tekst van de WHO-richtlijnen doordat de balanced approach als voorbeeld wordt genoemd. Echter zowel de balanced approach als de WHO-richtlijnen spreken nergens over het treffen van geluidwerende maatregelen aan gevels en/of daken. Als de WHO-richtlijnen dat wel zouden bevatten als concrete maatregel dan zou een hogere waarde dan 45 dB Lden op zijn plaats zijn. Immers aangenomen mag worden dat de WHO zich heeft gebaseerd op normale gevels en daken met een basiskwaliteit geluidwering. Mocht de WHO zich hebben gebaseerd op een verhoogde geluidwering van de gevels en/of daken dan is dat essentiële informatie die niet had mogen ontbreken in de richtlijnen.
Het kabinet heeft op 21 maart 2023 haar reactie over deze richtlijnen gestuurd naar de Tweede Kamer.
De WHO-richtlijnen zijn bedoeld als hulpmiddel voor beleidsmakers en andere (lokale) professionals om ervoor te zorgen dat gezondheid beter wordt meegenomen in het geluidbeleid. Het zijn geen normen of wettelijke waarden; het betreft gezondheidskundige adviezen, zonder dwingende juridische status. De mate waarin, en de manier waarop, die aanbevelingen doorwerken in het geluidbeleid is dus een politieke keuze, waarin niet alleen het gezondheidsbelang wordt meegewogen, maar ook alle andere belangen die hierdoor geraakt worden.
Aangezien de WHO-richtlijnen niets zeggen over de geluidwering van gevels en/of daken, meent het kabinet dat zij met de invulling van deze regeling handelt in de geest van de WHO-richtlijnen, namelijk gezondheid beter meenemen in geluidbeleid, zelfs als de WHO-richtlijnen geen concrete invulling hieraan geven.
In één van de reacties wordt gevraagd hoe de isolatieregeling past in een systematiek van individuele bescherming? Daar wordt momenteel onderzoek naar gedaan. Gekeken wordt naar mogelijkheden om individuele bescherming te borgen in het nieuwe normenstelsel.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 31 december 2028 met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op de gevelisolatieprogramma’s die voor die datum zijn vastgesteld. Hiermee is afgeweken van het systeem van vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn, omdat de doelgroep is gebaat bij een spoedige inwerkingtreding (Aanwijzing voor de regelgeving 4.17, vijfde lid, onder a).
Dit artikel bevat enkele begripsbepalingen.
In het eerste lid, onder b, wordt een definitie gegeven van geluidgevoelige ruimten van woningen. In afwijking van de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 is de keuken met een vloeroppervlakte van tenminste 11 m2 ook aangemerkt als een geluidgevoelige ruimte. Hiermee wordt aangesloten bij wat gangbaar is bij gevelisolatie voor woningen langs spoorwegen en rijkswegen. Verder geldt dat de verblijfsruimten als zodanig gebruikt moeten worden. Bedoeld wordt dat een verblijfsruimte ingericht moet worden voor het doel waarvoor het is bestemd.
De geluidcontour in dB voor Schiphol waarbinnen woningen in aanmerking komen voor geluidwerende maatregelen is vastgesteld op 60 dB Lden. Deze geluidcontour is in bijlage 1 aangegeven op een kaart.
Woningen die onder de vorige GIS-projecten zijn geïsoleerd komen niet in aanmerking. Het gaat dan om het geluidsisolatieprogramma Schiphol op grond van de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 dat in drie fasen is uitgevoerd (GIS-1, GIS-2 en GIS-3).
Indien sprake is van een ononderbroken rij woningen of gebouweenheid en de isolatiegrens loopt daar dwars doorheen, zou in beginsel een beperkt aantal woningen uit die rij voor isolatie in aanmerking komen. In het tweede lid is daarom een bepaling opgenomen die de mogelijkheid biedt om woningen die onderdeel uitmaken van hetzelfde bebouwingsblok ook van isolatiemaatregelen te voorzien als dit passend is voor de architectonische uitstraling van het geheel en de uitvoeringskosten van de woningen buiten de contour in redelijke verhouding staan tot de uitvoeringskosten van de woningen (in datzelfde bouwblok) binnen de contour. Redelijk betekent in deze dat, doch niet uitsluitend, de uitvoeringskosten voor woningen binnen de geluidcontour hoger is dan die voor buiten de contour.
In artikel 3 zijn situaties aangegeven waarin alleen onder de daar genoemde voorwaarden geluidwerende maatregelen worden aangebracht. De eerste situatie (artikel 3, eerste lid) betreft de situatie waarin uit het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek blijkt dat – kort gezegd – een woning gedeeltelijk niet voldoet aan de geluidweringsvoorschriften ingevolge het Besluit geluidwering gebouwen of het Bouwbesluit en de geluidsbelasting in dB is toegenomen ten opzichte van het moment waarop de bouwvergunning is verleend. Bij de vraag of is voldaan aan de geluidweringsvoorschriften wordt rekening gehouden met een marge van 2 dB. De hier bedoelde situatie wordt in de toelichting bij artikel 6 genoemd. In deze situatie worden geen geluidwerende voorzieningen aangebracht voordat de woning binnen een door de minister gestelde termijn in overeenstemming is gebracht met de geluidweringsvoorschriften. De kosten hiervan komen op grond van artikel 3 voor rekening van de eigenaar. De door de minister gestelde termijn betreft een redelijke termijn voorafgaand aan het geplande tijdstip van het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen. Eventueel kunnen op verzoek van de eigenaar de werkzaamheden tot het in overeenstemming brengen met de geluidweringsvoorschriften en het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen tegelijkertijd plaatsvinden (artikel 3, tweede lid). Uiteraard komen ook in dat geval de kosten voor het in overeenstemming brengen met de geluidweringsvoorschriften voor rekening van de eigenaar. De reden voor het opnemen van deze bepaling is dat van de overheid niet kan worden gevergd dat voor rekening van de overheid meer werkzaamheden aan de woning worden verricht dan het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen, vanaf het niveau dat al bereikt had moeten zijn.
De tweede situatie (artikel 3, derde lid) betreft de situatie waarin uit het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek blijkt dat met de geluidwerende voorzieningen samenhangende voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk III, afdeling 2, van de Woningwet, die op grond van een aanschrijving van burgemeester en wethouders moeten worden aangebracht, nog niet zijn aangebracht. In dat geval worden van rijkswege alleen geluidwerende voorzieningen aangebracht indien burgemeester en wethouders er op verzoek van de eigenaar mee hebben ingestemd dat het aanbrengen van de voorzieningen als bedoeld in de Woningwet gelijktijdig plaatsvindt met het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen. Ook in deze situatie komen de kosten van het aanbrengen van de voorzieningen als bedoeld in de Woningwet voor rekening van de eigenaar (artikel 3, derde lid).
In bepaalde gevallen kan het voorkomen dat geluidgevoelige ruimten niet geschikt zijn om geluidwerende maatregelen aan te brengen vanwege achterstallig onderhoud of constructieve gebreken. Bijvoorbeeld als er sprake is van een lekkage die eerst moet worden verholpen of metselwerk dat moet worden hersteld. In artikel 4 is dan bepaald dat de eigenaar van de woning op eigen kosten en binnen een redelijke termijn de woning moet aanpassen alvorens de geluidwerende maatregelen kunnen worden aangebracht.
In het vijfde lid van artikel 4 is aangegeven dat als zich tijdens de uitvoering milieutechnische of constructieve gebreken openbaren die tot gevolg hebben dat de geluidwerende maatregelen niet doelmatig kunnen worden aangebracht, en het Rijk die gebreken redelijkerwijs niet had behoeven te voorzien, de kosten in verband met het opheffen van die gebreken in overleg met de eigenaar op billijke wijze verdeeld tussen de eigenaar en het Rijk. Daar kan bijvoorbeeld sprake van zijn als tijdens de werkzaamheden asbest wordt aangetroffen of een te zwakke fundering.
In dit artikel is bepaald dat besloten kan worden om geen geluidwerende maatregelen te treffen, als er zwaarwegende bezwaren van bouwkundige aard bestaan tegen het treffen van die maatregelen. Gedacht moet worden aan situaties waarin er zoveel bouwkundige ingrepen aan de woning moeten worden verricht dat de kosten niet in verhouding staan tot de kosten van de geluidwerende maatregelen. Een voorbeeld daarvan is als de fundering van de woning te zwak is om de geluidwerende maatregelen te dragen en eerst moet worden gerenoveerd. In navolging van artikel 4 heeft in voorkomend geval de eigenaar de mogelijkheid om voor eigen kosten de woning aan te passen alvorens de geluidwerende maatregelen kunnen worden aangebracht. Als alternatief kan worden bekeken of het mogelijk is om toch een bepaalde mate van geluidwerende maatregelen aan te brengen zonder dat er bouwkundige ingrepen aan de woning moeten worden verricht.
In artikel 6 is een aantal situaties aangegeven waarin in ieder geval geen geluidwerende maatregelen worden aangebracht. Indien zich één van deze gevallen voordoet worden de betreffende woningen niet in het gevelisolatieprogramma opgenomen. Dat kan ook in een latere fase zijn, bijvoorbeeld als bekend wordt dat de woning op afzienbare termijn wordt gesloopt. In het gevelisolatieprogramma worden, gelet op artikel 7, de woningen opgenomen die in een bepaald jaar in beschouwing zullen worden genomen. Dat houdt onder meer in dat deze woningen voor een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek in aanmerking komen. De in artikel 6 bedoelde woningen komen niet voor een dergelijk onderzoek in aanmerking. Op het gevelisolatieprogramma wordt in de toelichting bij artikel 7 nader ingegaan.
In artikel 6 is onder a bepaald dat aan geluidgevoelige ruimten en slaapkamers geen geluidwerende maatregelen worden aangebracht indien ze al voldoen aan artikel 10, dan wel aan overeenkomstige eisen hadden moeten voldoen op grond van de geluidweringsvoorschriften ingevolge het Besluit geluidwering gebouwen of het Bouwbesluit. Het eerste gedeelte van dit onderdeel spreekt voor zich. Het tweede gedeelte is alleen in onderdeel a van artikel 6 opgenomen. In dit geval gaat het om geluidgevoelige ruimten van woningen voor de bouw waarvan op of na 15 februari 1983 – datum van inwerkingtreding van het op de Woningwet 1962 gebaseerde Besluit geluidwering gebouwen – een bouwvergunning is aangevraagd. Woningen die na deze datum zijn gebouwd moeten ingevolge het Besluit geluidwering gebouwen of het Bouwbesluit aan de in voornoemd besluit bepaalde geluidweringseisen voldoen. Bij het Bouwbesluit wordt de versie bedoeld die gold toen de bouwvergunning voor de woning werd afgegeven. Indien de hier bedoelde geluidweringseisen overeenkomen met artikel 10 van de onderhavige regeling, dan worden de desbetreffende woningen niet in het gevelisolatieprogramma opgenomen.
In dit verband is het van belang vast te stellen dat de geluidbelasting in dB op grond van de vastgestelde geluidszone niet hoger is dan de geluidsbelasting in dB die de woning ondervond op het moment dat de bouwvergunning is verleend. Is die geluidbelasting wèl hoger, dan wordt de woning in beschouwing genomen. In dat geval worden de desbetreffende woningen wel opgenomen in het gevelisolatieprogramma en – indien de eigenaar schriftelijk toestemming verleend – wordt een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek uitgevoerd.
Op grond van het eerste lid van artikel 7 stelt de minister jaarlijks een gevelisolatieprogramma vast, waarin de woningen zijn opgenomen die in het jaar waarop het gevelisolatieprogramma betrekking heeft in beschouwing zullen worden genomen. Het in beschouwing nemen van een woning houdt in dat wordt nagegaan of de woning voor geluidwerende maatregelen in aanmerking komt. Het is dus niet zo dat elke woning die in het gevelisolatieprogramma wordt opgenomen ook daadwerkelijk wordt geïsoleerd. Of dat gebeurt is afhankelijk van bijvoorbeeld de resultaten van het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek. Een woning wordt voor deze regeling slechts éénmaal in beschouwing genomen. Dat wil zeggen dat indien, om welke reden dan ook, de procedure ten aanzien van een bepaalde woning vóór het daadwerkelijk aanbrengen van de geluidwerende maatregelen wordt gestaakt, deze woning nooit meer in een gevelisolatieprogramma zal worden opgenomen. Dat laat overigens onverlet dat de woning nog steeds voor isolatie in aanmerking komen vanwege weg- of spoorverkeer, door infra-aanpassingen of monitoring.
Het gevelisolatieprogramma omvat een aantal woningen, bijvoorbeeld een bepaalde wijk of een aantal straten in één of meer gemeenten, ten aanzien waarvan wordt aangenomen dat in twee jaar de volledige procedure, dat wil zeggen vanaf het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek tot en met het eventuele aanbrengen van de geluidwerende maatregelen, kan worden afgewerkt.
De minister kan op grond van het vierde lid van artikel 7 burgemeester en wethouders verzoeken de gegevens te verstrekken die in verband met het opstellen van het gevelisolatieprogramma nodig zijn. De hier bedoelde gegevens zijn ook nodig om te kunnen bepalen of één van de situaties zich voordoet als bedoeld in artikel 6. Is dat het geval dan wordt de betreffende woning niet in het gevelisolatieprogramma opgenomen. In de toelichting op artikel 6 is hier al kort op ingegaan.
In het derde lid van artikel 7 is bepaald dat de eigenaren van de woningen die in het gevelisolatieprogramma worden opgenomen hiervan schriftelijk op de hoogte worden gesteld. Datzelfde geldt voor de eigenaren van woningen die niet in het gevelisolatieprogramma worden opgenomen omdat artikel 6 op de betreffende woningen van toepassing is. De hier bedoelde mededeling is een besluit in de zin van de Awb, hetgeen betekent dat tegen de mededeling bezwaar en beroep openstaat.
Aan de eigenaar van een woning die in het gevelisolatieprogramma is opgenomen, wordt op grond van het eerste lid van artikel 8 verzocht binnen drie weken schriftelijk toestemming te verlenen voor het uitvoeren van een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek. Wordt de toestemming niet binnen de gestelde termijn verleend dan wordt de betreffende eigenaar schriftelijk meegedeeld dat geen akoestisch en bouwtechnisch onderzoek kan worden uitgevoerd (artikel 8, tweede lid), tenzij de toestemming binnen twee weken alsnog wordt verleend. De eigenaar heeft in totaal dus vijf weken om toestemming te verlenen.
De in het tweede lid bedoelde schriftelijke mededeling is – evenals de mededeling als bedoeld in artikel 7 – een besluit in de zin van de Awb en als zodanig vatbaar voor bezwaar en beroep. De in het tweede lid bedoelde toestemming kan betrekking hebben op een deel van de woning. In artikel 9, derde lid, is bepaald dat het aanbod tot het aanbrengen van geluidwerende maatregelen op verzoek van de eigenaar betrekking kan hebben op een kleiner aantal geluidgevoelige ruimten. De toestemming heeft dan betrekking op de geluidgevoelige ruimten die door de eigenaar zijn aangewezen.
In het derde lid van artikel 8 is een opsomming gegeven van de resultaten die het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek in ieder geval moet opleveren. Naast de geluidwerende maatregelen die moeten worden aangebracht, zal het onderzoek ook moeten resulteren in een opgave van de kosten die voor rekening van de eigenaar komen. Het gaat in dit geval om kosten die voor de eigenaar voortvloeien uit de toepassing van de artikelen 3 tot en met 5.
In de toelichting op de artikel 8 is al aangegeven dat uit het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek onder meer blijkt of toepassing moet worden gegeven aan de artikelen 3 tot en met 5. Op grond van deze artikelen moet de eigenaar van een woning alvorens geluidwerende maatregelen worden aangebracht zijn woning in overeenstemming brengen met geluidweringsvoorschriften op grond van het Besluit geluidwering gebouwen of het Bouwbesluit, dan wel gebreken of achterstallig onderhoud opheffen. In principe moeten de hier bedoelde werkzaamheden zijn verricht voordat de werkzaamheden in verband met het aanbrengen van de geluidwerende maatregelen beginnen. In het eerste lid van artikel 9 is daarom bepaald dat de betreffende eigenaren zal worden verzocht schriftelijk te verklaren dat zij bereid zijn de werkzaamheden binnen een door de minister gestelde termijn uit te laten voeren. Deze bepaling is opgenomen met het oog op het feit dat de betreffende woningen vallen binnen een bepaald isolatieproject waarvoor een bepaalde planning moet worden aangehouden. Zouden één of meer van de betreffende woningen niet binnen die planning kunnen worden geïsoleerd dan brengt dat extra kosten met zich mee doordat isolatie van deze woningen moet plaatsvinden buiten een project om. Mede ter oplossing van dit probleem is in de artikelen 3 tot en met 5 bepaald dat de eigenaar kan verzoeken de werkzaamheden gelijktijdig te laten verrichten.
In het tweede lid van artikel 9 is bepaald dat de eigenaren van de woningen die – gelet op de resultaten van het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek – voor het aanbrengen van geluidwerende maatregelen in aanmerking komen hiertoe een aanbod krijgen. Indien toepassing wordt gevraagd van artikel 5, tweede lid, van artikel 6, vijfde lid, of van artikel 8, vijfde lid, ontvangen de eigenaren van de in het eerste lid van de artikelen 12 en 15 bedoelde woningen, naast het aanbod tevens een voorstel voor een overeenkomst met betrekking tot de door die eigenaren voor hun rekening uit te voeren werkzaamheden.
Hebben zij verklaard bereid te zijn de werkzaamheden binnen een door de minister gestelde termijn voorafgaand aan het aanbrengen van de geluidwerende maatregelen te laten uitvoeren, dan wordt het in het tweede lid bedoelde aanbod gedaan onder de voorwaarde dat de in artikel 9, eerste lid, onder a tot en met d, bedoelde werkzaamheden ook daadwerkelijk binnen de genoemde termijn zijn uitgevoerd.
De eigenaren die een aanbod tot het aanbrengen van geluidwerende maatregelen en eventueel een voorstel voor een overeenkomst hebben gekregen worden verzocht binnen drie weken na ontvangst door ondertekening van aanbod en overeenkomst schriftelijk te verklaren daarmee in te stemmen (artikel 9, zevende lid). De eigenaar heeft in totaal dus vijf weken om toestemming te verlenen.
De eigenaren van de woningen die niet voor isolatie in aanmerking komen, worden – op grond van het vierde lid van artikel 9 – eveneens schriftelijk op de hoogte gesteld.
In het zevende lid, onder a, van artikel 9 is bepaald dat de ondertekening alle geluidgevoelige ruimten en slaapkamers moet betreffen waar het aanbod betrekking op heeft.
Ten aanzien van het prijsgeven van bij het aanbrengen van de geluidwerende maatregelen verwijderde onderdelen, bedoeld in het zevende lid, onder d, is het in concrete gevallen mogelijk dat de eigenaar het eigendom van deze onderdelen wil behouden (bijvoorbeeld bij glas-in-lood). In dergelijke gevallen zullen met de betreffende eigenaar schriftelijk vast te leggen afspraken worden gemaakt en wordt van hem verlangd dat hij deze onderdelen zelf tijdig verwijdert.
Na ontvangst van het ondertekende aanbod en eventueel de ondertekende overeenkomst neemt de minister het besluit tot het aanbrengen van de geluidwerende maatregelen (artikel 9, achtste lid).
Indien de ondertekening van aanbod of overeenkomst niet binnen de gestelde termijn heeft plaatsgevonden, besluit de minister dat geen geluidwerende maatregelen kunnen worden aangebracht (artikel 9, negende lid) en wordt dit de betreffende eigenaren schriftelijk meegedeeld. De eigenaar heeft in totaal dus vijf weken om toestemming te verlenen. De besluiten met schriftelijke mededelingen als bedoeld in artikel 9 zijn besluiten in de zin van de Awb en vatbaar voor bezwaar en beroep.
In artikel 9, tiende lid, is bepaald dat in het geval de eigenaar geen toestemming geeft voor het in artikel 8 bedoelde onderzoek of het in artikel 9 bedoeld aanbod weigert, de verplichting tot het treffen van geluidwerende maatregelen op grond van deze regeling van rechtswege vervalt.
Tot slot is in artikel 9, elfde lid, opgenomen dat van vervallen van een verplichting tot het treffen van geluidwerende maatregelen wegens een weigering deel te nemen aan het onderzoek (artikel 8) of niet instemmen met het aanbod (artikel 9) een inschrijving wordt gedaan in het Kadaster. Het doel van deze inschrijving is onder andere om aan toekomstige kopers duidelijkheid te geven dat de verkoper in het verleden de mogelijkheid tot isolatie aangeboden heeft gekregen, maar hier geen gebruik van gemaakt. Daarnaast geeft het duidelijkheid over het aantal woningen dat in het verleden in beschouwing is genomen met het oog op eventuele toekomstige maatregelen.
De inschrijving in het Kadaster geschiedt zo spoedig mogelijk na onherroepelijk worden van de besluiten. Dit om onduidelijkheden bij een eventuele tussentijdse verkoop van de betreffende woning te voorkomen.
In het eerste lid van dit artikel wordt bepaald dat geluidwerende maatregelen een zodanige kwaliteit moeten bezitten dat de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van een geluidgevoelige ruimte een zodanige volgens NEN 5077 bepaalde geluidwering heeft, dat de waarde ten minste gelijk is aan de rekenbelasting op de uitwendige scheidingsconstructie verminderd met 33 dB is. Daarbij wordt voor de rekenbelasting uitgegaan van de geluidbelasting op de uitwendige scheidingsconstructie zoals opgenomen in bijlage 1 en vermeerderd met 5 dB.
Om te bepalen welke geluidwerende maatregelen moeten worden aangebracht, moet de geluidbelasting waartegen bescherming moet worden gevonden bekend zijn en moet de huidige geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie bekend zijn en op welke wijze deze wordt bereikt. Deze geluidwering is afhankelijk van de toegepaste bouwconstructies/-elementen, de afmetingen hiervan, en de bijbehorende geluidisolatie van deze bouwconstructie/-elementen. Om recht te doen aan het discontinue karakter van vliegtuiggeluid wordt deze belasting vermeerderd met 5 dB. Als blijkt dat de huidige geluidwering onvoldoende groot is om bescherming te bieden tegen deze rekenbelasting, wordt bepaald welk of welke bouwconstructies/-elementen moeten worden aangepast om de geluidwering te vergroten, en hoe groot deze aanpassing dan zou moeten zijn.
De geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie wordt bepaald aan de hand van de voorschriften in bijlage 2.
Het aanbrengen van de geluidwerende maatregelen gebeurt sober en doelmatig en mag niet leiden tot een essentiële comfortvermindering. Van de in het eerste lid van artikel 11 genoemde essentiële comfortvermindering is bijvoorbeeld geen sprake indien een beperkte verkleining van het nuttige vloeroppervlak of van de nuttige ruimte van een geluidgevoelige ruimte of slaapkamer optreedt ten gevolge van het aanbrengen van geluidwerende maatregelen. Ook is van essentiële comfortvermindering geen sprake indien: het aantal draaiende delen per geluidgevoelige ruimte of slaapkamer wordt geminimaliseerd tot één draairaam (of deur), een schuivend deel wordt vervangen door een draaiend deel, ruimteverlies achter knieschotten optreedt of ventilatieopeningen op een hoogte van 1.80 m boven de vloer worden aangebracht.
De in het derde lid genoemde meting van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de geluidgevoelige ruimten waaraan isolatie is aangebracht, wordt uitgevoerd volgens de in artikel 4 van bijlage 2 bij deze regeling, opgenomen meetmethode. Hierbij wordt gebruik gemaakt van steekproeven, waarbij een steekproefgrootte gehanteerd wordt van één op de twintig woningen.
In dit artikel is geregeld dat voor bekostiging door het Rijk geen geluidwerende maatregelen in beschouwing worden genomen die op grond van een andere regeling dan de onderhavige zijn aangebracht dan wel die een eigenaar op eigen initiatief heeft aangebracht.
Indien een door het Rijk geïsoleerde woning naderhand door het Rijk wordt aangekocht kan van het Rijk niet worden gevergd dat het tweemaal voor de aangebrachte maatregelen betaalt. In verband hiermee is in artikel 14 geregeld dat in het aanbod dan wel in een afzonderlijk voorstel voor een overeenkomst is bepaald dat de door het aanbrengen van de geluidwerende maatregelen toegenomen marktwaarde van de woning op de koopprijs in mindering zal worden gebracht. Hierbij wordt voor de geluidwerende maatregelen uitgegaan van een afschrijvingsperiode van tien jaar.
Van verwerving kan bijvoorbeeld sprake zijn als de woning in een LIB-beperkingengebied ligt.
Dit artikel geeft aan dat het mogelijk is om de uitvoering van de regeling bij overeenkomst over te laten aan daartoe door de minister aangewezen partijen, en om deze partijen hiervoor een vergoeding toe te kennen. Hierbij blijft de minister verantwoordelijk voor het aanbrengen van de geluidwerende maatregelen en het toezicht daarop, overeenkomstig artikel 12.
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt het Bouwbesluit 2012 vervangen door het Besluit bouwwerken leefomgeving.
De regeling treedt in werking de dag na publicatie in de Staatscourant. Met toepassing van de uitzondering in het vijfde lid, onderdeel a, van Aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving worden afgeweken van de vaste verandermomenten voor ministeriële regelingen en invoeringstermijnen. Het is voor de betrokken woningeigenaren gewenst zo snel mogelijk met de uitvoering van de regeling te beginnen.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers
Op grond van artikelen 8.32 en 8.33 van de Wet luchtvaart heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de mogelijkheid om regelingen vast te stellen voor het treffen van geluidwerende maatregelen ten aanzien van in de regeling bepaalde woningen of andere geluidgevoelige gebouwen voor zover die gebouwen vanwege het luchthavenluchtverkeer een geluidbelasting kunnen ondervinden die ligt boven de in de regeling vastgestelde maximale waarden respectievelijk het verlenen van geldelijke steun aan gemeenten ter bestrijding van de kosten ten gevolge van uitvoering van de in overeenstemming met het luchthavenindelingbesluit gebrachte gemeentelijke bestemmingsplannen.
GGD GHOR Nederland, Belevingsonderzoek geluidhinder en slaapverstoring luchtvaart 2020, 12 juni 2022
Notitie indicatie isolatieopgave Schipholregio bij volumereductie, To70, juli 2022, https://www.internetconsultatie.nl/regeling_gevelisolatie_schiphol_2023/document/9828
Onderzoek geluidsisolatie Schipholregio, To70, maart 2022, https://www.internetconsultatie.nl/regeling_gevelisolatie_schiphol_2023/document/9829
Gevelisolatie Bouwbesluit 2012, M+P en To70, juni 2022, https://www.internetconsultatie.nl/regeling_gevelisolatie_schiphol_2023/document/9830
Dit is het interne uurtarief voor de beroepsgroep administratief personeel uit het Handboek Meting Regeldruk (versie 2018).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2023-26407.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.