Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 7 september 2023, nr. 2023-0000551615, tot wijziging van de Regeling kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken in verband met de invoering van de Omgevingswet

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 15, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Regeling kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

Deze regeling zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft tot het in artikel 22.4 van de Omgevingswet bedoelde tijdstip van toepassing op een beperkingenbesluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Aanwijzingsbesluit Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken in samenhang met het onderdeel van de bijlage bij dat artikellid met de vermelding van artikel 149 van de Gemeentewet en de daarbij behorende beschrijving onder de categorie Gemeentewet, zoals dat onderdeel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

B

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

BIJLAGE I BIJ ARTIKEL 2

Toegestane objecttypen uit de in artikel 2 genoemde basisregistraties

2. In het opschrift van de rechter kolom in de bijlage wordt ‘Toegelaten’ vervangen door ‘Toegestaan’.

C

Bijlage II komt te luiden:

BIJLAGE II BIJ ARTIKEL 2

Toegestane werkingsgebieden per soort besluit

Beperkingenbesluiten als genoemd in artikel 1, onder b, van de wet en aangewezen op grond van artikel 2, eerste lid, van de wet

Toegestaan werkingsgebied

BRK ID

BAG ID

BGT ID

Geometrie

Gemeentewet

       

(artikel 174a) besluit van de burgemeester tot het sluiten van een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf;

x

x

x

x

(artikel 222, zoals dit artikel vanaf 1 januari 1995 luidt) gemeentelijk bekostigingsbesluit strekkend tot het heffen van een gemeentelijke baatbelasting krachtens verordening;

x

     

(artikel 222, zoals dit artikel vanaf 1 januari 1995 luidt, juncto artikel 216) vaststelling verordening tot het heffen van een gemeentelijke baatbelasting.

x

     
         

Wet agrarisch grondverkeer

       

(artikel 7) aanwijzing als landgoed door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

x

 

x

x

(artikel 37, derde lid) vestiging van een voorkeursrecht bij koninklijk besluit.

x

x

x

x

         

Erfgoedwet

       

(artikel 1, onderdeel b, sub 2o, van de wet) een toezending van een ontwerpbesluit door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de Erfgoedwet, in samenhang met artikel 3:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

x

x

x

x

(artikel 1, onderdeel b, sub 3o, van de wet) een afschrift van een inschrijving door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van een als rijksmonument aangewezen monument of archeologisch monument in het rijksmonumentenregister, bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet.

x

x

x

x

         

Opiumwet

       

(artikel 13b, eerste lid) besluit van de burgemeester tot oplegging van een last onder bestuursdwang, indien dat besluit strekt tot sluiting van het betreffende object.

x

x

x

 
         

Huisvestingswet 2014

       

(artikelen 4 en 22) vaststelling huisvestingsverordening (aanwijzing categorie gebouwen waarvoor het in artikel 22 bedoelde vergunningenstelsel inzake splitsing in appartementsrechten geldt).

x

x

 

x

         

Omgevingswet

       

(artikel 2.43, eerste lid, in samenhang met artikel 3.53, derde en vierde lid, onder a tot en met c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving) besluit van het bevoegd gezag om geen of minder geluidwerende maatregelen aan een geluidgevoelig gebouw te treffen;

x

x

 

x

(artikel 2.43, eerste lid, in samenhang met artikel 3.54 van het Besluit kwaliteit leefomgeving) besluit van het bevoegd gezag om een besluit tot het treffen van geluidwerende maatregelen aan een geluidgevoelig gebouw te wijzigen in een besluit om geen geluidwerende maatregelen aan dat gebouw te treffen;

x

x

 

x

(artikel 2.44, eerste lid) door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit als Natura 2000-gebied aangewezen gebied;

x

   

x

(artikel 2.44, tweede lid) door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit als bijzonder nationaal natuurgebied aangewezen gebied;

x

   

x

(artikel 4.5 in samenhang met een algemene regel als bedoeld in paragraaf 4.1.1) door het bevoegd gezag in verband met een archeologische toevalsvondst van algemeen belang gesteld maatwerkvoorschrift tot het opleggen van een daarbij omschreven plicht;

x

x

x

x

(artikel 4.5 in samenhang met artikel 11.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving) door het bevoegd gezag gesteld maatwerkvoorschrift tot het opleggen van een verbod om een houtopstand te vellen;

x

   

x

(artikel 4.5 in samenhang met artikel 3.7, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving) door het bevoegd gezag gesteld maatwerkvoorschrift tot het opleggen van een plicht tot het treffen van voorzieningen aan een bestaand bouwwerk tot op ten hoogste nieuwbouwniveau;

x

x

 

x

(artikel 4.5, eerste lid, in samenhang met artikel 5.23a, aanhef en onder b, van het Besluit bouwwerken leefomgeving) door het bevoegd gezag gesteld maatwerkvoorschrift bij wijziging van een gebruiksfunctie van een bouwwerk of een gedeelte daarvan inhoudende dat de waarde, bedoeld in artikel 5.23, eerste lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, wordt versoepeld tot ten hoogste 38 dB;

x

x

 

x

(artikel 4.5 in samenhang met in het omgevingsplan gestelde regels) door het bevoegd gezag op grond van het omgevingsplan gesteld maatwerkvoorschrift tot het opleggen van een plicht tot het treffen van voorzieningen aan een bouwwerk om dat in overeenstemming te brengen met regels in het omgevingsplan over het uiterlijk van bouwwerken;

x

x

 

x

(artikel 4.5 in samenhang met in het omgevingsplan gestelde regels) door het bevoegd gezag op grond van het omgevingsplan gesteld maatwerkvoorschrift tot het opleggen van een plicht gebruiksbeperkingen in acht te nemen of nazorgmaatregelen te treffen na het saneren van de bodem;

x

   

x

(artikel 5.34) door het bevoegd gezag aan een omgevingsvergunning verbonden voorschrift tot het opleggen van een plicht gebruiksbeperkingen in acht te nemen of nazorgmaatregelen te treffen na het saneren van de bodem;

x

   

x

(artikel 5.40, eerste lid, aanhef en onder a) door het bevoegd gezag in verband met een archeologische toevalsvondst van algemeen belang gewijzigde voorschriften van een omgevingsvergunning;

x

x

x

x

(artikel 10.13, eerste lid) door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat opgelegde gedoogplicht voor het tot stand brengen of opruimen van een werk voor infrastructuur of water;

x

x

x

x

(artikel 10.13, tweede lid) door het dagelijks bestuur van een waterschap opgelegde gedoogplicht voor het tot stand brengen of opruimen van een werk ter uitvoering van een projectbesluit waarop artikel 5.46, tweede lid, van de Omgevingswet van toepassing is;

x

x

x

x

(artikel 10.13b) door het college van burgemeester en wethouders opgelegde gedoogplicht voor het verrichten van onderzoek of de uitvoering van maatregelen in verband met nazorg van de bodem;

x

   

x

(artikel 10.14) door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat opgelegde gedoogplicht voor het tot stand brengen of opruimen van een werk voor energie of mijnbouw;

x

x

x

x

(artikel 10.15) door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat opgelegde gedoogplicht voor het tot stand brengen of opruimen van werken voor grenswateren als bedoeld in artikel 1 van de Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag;

x

x

x

x

(artikel 10.16, eerste lid, of het eerste lid in samenhang met het derde lid) door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat of gedeputeerde staten opgelegde gedoogplicht voor het verrichten van onderzoek op een locatie in verband met een omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit of een aanvraag om een dergelijke vergunning;

x

 

x

x

(artikel 10.16, tweede lid, of het tweede lid in samenhang met het derde lid) door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat of gedeputeerde staten op verzoek van de aanvrager of houder van een omgevingsvergunning opgelegde gedoogplicht voor het verrichten van onderzoek en voor het aanbrengen, in stand houden, onderhouden, gebruiken en verwijderen van de voor dat onderzoek benodigde middelen als dat voor de ontgrondingsactiviteit nodig is;

x

 

x

x

(artikel 10.17, eerste lid) door de beheerder opgelegde gedoogplicht voor het verrichten van onderzoek in verband met een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit of ter voldoening aan een andere in het kader van het waterbeheer op grond van de Omgevingswet, een waterschapsverordening of omgevingsverordening op hem rustende plicht;

x

 

x

x

(artikel 10.17, tweede lid) door de beheerder opgelegde gedoogplicht voor het op of in gronden verrichten van onderzoek en daarmee verband houdende activiteiten in verband met een waterstaatswerk of voor de aanleg of wijziging daarvan en de daarmee verband houdende activiteiten;

x

 

x

x

(artikel 10.18) door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat opgelegde gedoogplicht als voor het bepalen van de mate van luchtverontreiniging gebruik moet worden gemaakt van onroerende zaken;

x

x

x

x

(artikel 10.19, eerste lid) door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap opgelegde gedoogplicht voor het in het belang van een archeologisch onderzoek betreden van terreinen, het daarop verrichten van metingen of het daarin doen van opgravingen;

x

x

x

x

(artikel 10.19, tweede lid) door een bestuursorgaan ter voorbereiding of uitvoering van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit opgelegde gedoogplicht als bedoeld in artikel 10.19, eerste lid;

x

x

x

x

(artikel 10.19a) door de Minister van Defensie opgelegde gedoogplicht voor het tot stand brengen of opruimen van werken voor de uitoefening van defensietaken;

x

x

x

x

(artikel 10.21) door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat of de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in overeenstemming met de Minister die het aangaat opgelegde gedoogplicht voor het tot stand brengen of opruimen van een werk van algemeen belang dat geen werk of activiteit als bedoeld in de artikelen 10.13 tot en met 10.19a is;

x

x

x

x

(artikel 10.21a) door het college van burgemeester en wethouders in verband met het voorkomen, beperken of ongedaan maken van een verontreiniging of aantasting van de bodem opgelegde gedoogplicht voor het verrichten van onderzoek of het treffen van maatregelen;

x

   

x

(artikel 13.14, derde lid, aanhef en onder a, in samenhang met het eerste lid) door het bevoegd gezag aan een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit verbonden voorschrift over kostenverhaal als bedoeld in artikel 13.14, eerste lid;

x

   

x

(artikel 13.14, derde lid, aanhef en onder b, in samenhang met het eerste lid en met artikel 22.16, eerste lid) door het bevoegd gezag aan een projectbesluit dat geldt als een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit verbonden voorschrift over kostenverhaal als bedoeld in artikel 13.14, eerste lid;

x

   

x

(artikelen 18.2 en 18.3 in samenhang met artikel 18.4a) besluit tot het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom gericht op naleving van een bij of krachtens de Omgevingswet gestelde regel, voor zover bij dat besluit met toepassing van artikel 18.4a van die wet is bepaald dat het besluit ook geldt voor de rechtsopvolgers van degene aan wie de last wordt opgelegd;

x

   

x

(artikel 19.4) door het bevoegd gezag, voor zover dat de beheerder is of als sprake is van nadelige gevolgen of dreigende nadelige gevolgen voor de bodemkwaliteit, aan de veroorzaker van een ongewoon voorval opgelegde plicht tot het treffen van maatregelen om de nadelige gevolgen van dat voorval te voorkomen, te beperken of weg te nemen;

x

   

X

(artikel 19.5) beslissing van het bevoegd gezag, voor zover dat de beheerder is, tot het treffen van preventieve of herstelmaatregelen na een ongewoon voorval;

x

   

X

(artikel 19.9 in samenhang met artikel 19.4) door het bevoegd gezag in verband met een archeologische toevalsvondst van algemeen belang opgelegde plicht tot het treffen van maatregelen;

x

x

x

X

(artikel 19.9c, eerste lid) door het bevoegd gezag in verband met een toevalsvondst van verontreiniging op of in de bodem opgelegde plicht tot het treffen van tijdelijke beschermingsmaatregelen;

x

   

X

(artikel 22.2, eerste lid, in samenhang met de artikelen 29, eerste lid, en 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet) beschikking voor zover in een regel over bodembeheer in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder c, van de Omgevingswet, de locatie waarop die beschikking betrekking heeft bepalend is voor het toepassingsbereik van die regel.

x

   

X

         

Woningwet

       

(artikel 13b) door het bevoegd gezag opgelegde plicht om een in dat artikel genoemd object aan een ander in gebruik of beheer te geven;

x

x

   

(artikel 17) besluit van het bevoegd gezag tot het sluiten van een gebouw, open erf of terrein;

x

x

x

 

(artikel 92, derde lid, in samenhang met hoofdstuk III van de Woningwet en artikel 18.4a van de Omgevingswet) besluit van het college van burgemeester en wethouders tot het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk III van de Woningwet, voor zover bij dat besluit met toepassing van artikel 18.4a, eerste zin, van de Omgevingswet is bepaald dat het besluit ook geldt voor de rechtsopvolgers van degene aan wie de last wordt opgelegd.

x

x

x

 

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking op een bij ministerieel besluit te bepalen tijdstip.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling wijzigt de Regeling kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Rkpb). Directe aanleiding hiervoor is de noodzaak om de Rkpb te wijzigen in verband met de invoering van de Omgevingswet. Het gaat hier om de wijziging van bijlage II bij artikel 2 van de Rkpb en in samenhang daarmee het toevoegen van een overgangsrechtelijke bepaling in artikel 8 van de Rkpb (artikel I, onder A en C, van deze regeling). Daarbij is van de gelegenheid gebruikgemaakt om het opschrift van bijlage I bij artikel 2 van de Rkpb alsmede het opschrift van een onderdeel van die bijlage te verduidelijken (artikel I, onder B, van deze regeling). Ook het opschrift van bijlage II, voornoemd, is verduidelijkt. Die wijziging is onderdeel van de meer omvangrijke wijziging van die bijlage in artikel I, onder C, van deze regeling.

Het meest omvangrijke onderdeel van deze regeling – de wijziging van bijlage II – behelst het geheel herformuleren van deze bijlage. Deze bijlage bevat een tabel waarbij per beperkingenbesluit als bedoeld in de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb) is bepaald welk zogeheten werkingsgebied mag worden gebruikt bij de aanlevering van gegevens over het beperkingenbesluit als dat op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wkpb aan het Kadaster wordt aangeboden ter inschrijving in de openbare registers.

De invoerings- en aanvullingsregelgeving van de Omgevingswet heeft geleid tot diverse wijzigingen in de omschrijving van de aangewezen beperkingenbesluiten in artikel 1, onder b, van de Wkpb en de bijlage bij artikel 2, eerste lid, van het Aanwijzingsbesluit Wkpb.1 Achtergrond van deze wijzigingen is dat een aanzienlijk aantal van de onder het recht voor de Omgevingswet aangewezen categorieën beperkingenbesluiten is gebaseerd op grondslagen in wetten die geheel of gedeeltelijk zijn opgegaan in de Omgevingswet. Verder zijn er bij de invoerings- en aanvullingsregelgeving ook categorieën beperkingenbesluiten geheel vervallen – deze zijn dus ook niet meer teruggekeerd met een ‘nieuwe’ grondslag in de Omgevingswet – of zijn nieuwe categorieën beperkingenbesluiten toegevoegd waarvoor niet eerder onder het recht voor de Omgevingswet een vergelijkbaar beperkingenbesluit was aangewezen. Bij deze regeling zijn bovengenoemde wijzigingen vertaald naar de opsomming van beperkingenbesluiten in bijlage II bij artikel 2 van de Rkpb. Wat betreft de toegestane werkingsgebieden in die bijlage, zoals gewijzigd bij deze regeling, is primair aansluiting gezocht bij de systematiek zoals die hiervoor eerder bij de totstandkoming van de Rkpb is gehanteerd. Verder zijn daar waar het betreffende beperkingenbesluit zich hiervoor leent de toegestane werkingsgebieden uitgebreid met de mogelijkheid om gebruik te maken van de geometrie. Hierbij tekent het bevoegd gezag zelf op de kaart het werkingsgebied. Bij het merendeel van de beperkingenbesluiten bestond die mogelijkheid al. Door gebruik te maken van de geometrie kan het werkingsgebied van een beperkingenbesluit het nauwkeurigst worden weergegeven. Dit komt de kwaliteit van de registratie in de basisregistratie Kadaster (BRK) ten goede.

Het overgangsrecht in artikel 8 (nieuw) van de Rkpb heeft betrekking op een specifieke categorie beperkingenbesluiten, te weten de in dat artikel omschreven besluiten op grond van artikel 149 van de Gemeentewet. Alleen voor deze categorie beperkingenbesluiten is het nodig om in de Rkpb zelf een overgangsrechtelijke voorziening te treffen. Voor de overige beperkingenbesluiten – voor zover die worden geraakt door de invoering van de Omgevingswet – voorziet het generieke overgangsrecht in de Invoeringswet Omgevingswet of de betreffende Aanvullingswetten hier al in. Artikel 8 (nieuw) van de Rkpb zal hierna in het artikelsgewijs deel van de toelichting nader worden toegelicht. In zijn algemeenheid geldt dat zich in het kader van de Wkpb bij de invoering van de Omgevingswet diverse overgangsrechtelijke situaties kunnen voordoen. Deze situaties zijn afhankelijk van het generieke overgangsrecht voor de bijzondere wet waarop het beperkingenbesluit onder het recht voor de Omgevingswet was gebaseerd. De overheden die toepassing geven aan de Wkpb worden hierover door mij in nauwe samenspraak met onder meer de VNG en het Kadaster op diverse wijzen geïnformeerd.

De Rkpb richt zich uitsluitend tot overheden die toepassing geven aan de Wkpb en heeft daarom geen gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers, bedrijven of instellingen. Van financiële gevolgen voor die overheden is als gevolg van deze regeling geen sprake. Evenmin is sprake van financiële gevolgen voor het Kadaster.

Deze regeling is voorbereid in overleg met het Kadaster en de (koepels van) overheden die toepassing geven aan de Wkpb (de VNG, het IPO, de UvW en de ministeries van Defensie, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Infrastructuur en Waterstaat en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap).

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdelen A en C

In artikel I, onder C, van deze regeling is bijlage II bij de Rkpb in verband met de invoering van de Omgevingswet in haar geheel geherformuleerd. Op de achtergrond hiervan is hiervoor al ingegaan in het algemeen deel van deze toelichting. Volstaan wordt met een verwijzing hiernaar. In het algemeen deel van de toelichting is ook al opgemerkt dat aanleiding is gezien het opschrift van de bijlage te verduidelijken. Dit is op wetstechnische gronden gebeurd. In het opschrift is de samenhang met artikel 2 van de Rkpb verduidelijkt, nu dat artikel het artikel is dat de inachtneming van bijlage II voorschrijft. In verband hiermee is in het opschrift in algemene zin een verwijzing opgenomen naar artikel 2 van de Rkpb als artikel waarbij de bijlage hoort en is in de bewoordingen van het opschrift de verwijzing naar artikel 3, eerste lid, onder b, van de Rkpb vervallen.

In samenhang met de wijziging van bijlage II is in artikel I, onder A, van deze regeling via een wijziging van artikel 8 van de Rkpb voorzien in overgangsrecht voor één van de categorieën beperkingenbesluiten die bij de aanwijzing van beperkingenbesluiten onder de gelding van de Omgevingswet is komen te vervallen.

Het in artikel 8 (nieuw) van de Rkpb voorziene overgangsrecht ziet op de volgende categorie beperkingenbesluiten:

Gemeentewet

(artikel 149) besluit krachtens gemeentelijke verordening tot aanwijzing van een onroerende zaak als beschermd monument, voor zover geen beperkingenbesluit als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 6°, van de wet is dan wel moet worden genomen.

Het overgangsrecht houdt in dat de Rkpb zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet tot het in artikel 22.4 van de Omgevingswet bedoelde tijdstip van toepassing blijft op een beperkingenbesluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Aanwijzingsbesluit Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken in samenhang met het onderdeel van de bijlage bij dat artikellid met de vermelding van artikel 149 van de Gemeentewet en de daarbij behorende beschrijving onder de categorie Gemeentewet, zoals dat onderdeel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Het in artikel 22.4 van de Omgevingswet bedoelde tijdstip heeft betrekking op de overgangsfase die gemeenten wordt geboden om een omgevingsplan vast te stellen dat voldoet aan alle eisen van de Omgevingswet. Deze overgangsfase duurt tot 1 januari 2032. Tot aan die datum is het mogelijk dat er nog besluiten krachtens een gemeentelijke verordening tot aanwijzing als beschermd monument worden genomen als hiervoor bedoeld. Daarmee blijft de Rkpb zoals deze gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in het bijzonder bijlage II bij artikel 2 van de Rkpb, dus voor deze categorie beperkingenbesluiten ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet van belang voor de toepassing van de Wkpb.

Eerder is ook al voor deze categorie beperkingenbesluiten in artikel 8.2.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet in specifiek overgangsrecht voorzien. Het overgangsrecht in artikel 8 (nieuw) van de Rkpb is hiermee in lijn. Voor een nadere toelichting op het bijzondere overgangsrechtelijke regime dat bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt voor beschermde gemeentelijke monumenten wordt verwezen naar de toelichting op genoemd artikel 8.2.1.2

Er is voor gekozen dit overgangsrecht te regelen in artikel 8 van de Rkpb omdat de bepaling die daarin was opgenomen betrekking had op het aanleveren van gegevens op grond van artikel 17a van de Wkpb. Dit is een overgangsrechtelijke bepaling geweest, die met ingang van 1 januari 2021 is vervallen. Daarmee had artikel 8 (oud) van de Rkpb geen praktische betekenis meer.

Onderdeel B

Net als bijlage II bij de Rkpb moet ook bijlage I bij die regeling in samenhang worden gelezen met artikel 2 van de Rkpb. In dat artikel wordt voor de objecttypen uit de in dat artikel genoemde basisregistraties die bij het ter inschrijving aanbieden van beperkingenbesluiten aan het Kadaster mogen worden gebruikt, verwezen naar bijlage I.

In samenhang met de verduidelijking van het opschrift van bijlage II bij de Rkpb in artikel I, onder C, van deze regeling is bij onderdeel B van dit artikel ook aanleiding gezien het opschrift van bijlage I te verduidelijken. Door enerzijds het expliciet toevoegen van een verwijzing naar artikel 2 van de Rkpb als artikel waarbij de bijlage hoort, en anderzijds het juist inkorten van de omschrijving van de bewoordingen van het opschrift, is beoogd de juridische samenhang tussen deze bijlage en artikel 2 van de Rkpb beter inzichtelijk te maken. Om de wetstechnische samenhang binnen de Rkpb te verbeteren wordt daarbij in relatie tot de mogelijke objecttypen niet langer gesproken over ‘toegelaten’, maar over ‘toegestaan’. Dit begrip wordt ook gehanteerd in het opschrift van bijlage II. In het opschrift van een onderdeel van bijlage I is een vergelijkbare wijziging aangebracht.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking op een bij ministerieel besluit te bepalen tijdstip. Beoogd is dat dit wordt geregeld in een ministerieel besluit waarbij voor diverse ministeriële regelingen die verband houden met de invoering van de Omgevingswet de datum van inwerkingtreding zal worden bepaald. Op deze wijze kan deze regeling optimaal worden ingepast in het recht zoals dat met de invoering van de Omgevingswet zal komen te luiden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge


X Noot
1

Het gaat hier om de Invoeringswet Omgevingswet en de volgende AMvB’s: het Invoeringsbesluit Omgevingswet, het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet, het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet, het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet, het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022 en het Verzamelbesluit 2023.

X Noot
2

Stb. 2020, 400, p. 1919-1920.

Naar boven