De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, handelend in overeenstemming met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Gelet op artikel 3, tweede lid, van het Coördinatiebesluit organisatie en bedrijfsvoering rijksdienst;

Besluit vast te stellen het navolgende Mandaatbesluit BZK 2023:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1.1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Ministerie:

het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK);

b. Minister:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

c. Staatssecretaris:

de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

d. bewindspersoon:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening of de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, afhankelijk van wie het aangaat;

e. Staat:

de Staat der Nederlanden.

f. diensthoofd:

een directeur-generaal en de plaatsvervangend directeur-generaal AIVD;

g. algemeen directeur:

de algemeen directeur Logius en de algemeen directeur Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG);

h. directeur:

de leidinggevende, daaronder begrepen de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme en de regeringscommissaris Informatiehuishouding, werkzaam binnen een in het Organisatiebesluit BZK 2023 genoemd dienstonderdeel die rechtstreeks ressorteert onder de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal of een (programma)directeur-generaal;

i. mandaat:

de bevoegdheid om namens een bewindspersoon besluiten te nemen en stukken af te doen en te ondertekenen;

j. volmacht:

volmacht als bedoeld in artikel 3:60, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, om namens de Staat der Nederlanden rechtshandelingen te verrichten;

k. werkterrein:

de taken van de betreffende functionaris en zijn dienstonderdeel overeenkomstig het Organisatiebesluit BZK 2023 en de daarop berustende bepalingen;

l. Cluster Mensen en Middelen:

de directies Personeel & Organisatie (P&O), Financieel-Economische Zaken (FEZ), CIO & Informatiemanagement en het secretariaat van de Raad voor het Openbaar Bestuur;

m. Cluster Bestuursondersteuning:

de directies Communicatie, Bestuursadvisering en Kennis, Internationaal, Europa en Macro-economie;

n. BZK Kerndepartement:

de directoraten-generaal Openbaar Bestuur en Democratische Rechtsstaat, Volkshuisvesting en Bouwen, Koninkrijksrelaties en Digitalisering en Overheidsorganisatie, het programma-directoraat Ruimtelijke Ordening en de clusters Mensen en Middelen en Bestuursondersteuning.

Artikel 1.2

Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt met de verlening van mandaat gelijkgesteld de verlening van:

  • a. volmacht om namens een bewindspersoon privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten;

  • b. machtiging om namens een bewindspersoon handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

HOOFDSTUK 2. UITZONDERINGEN MANDAAT

Artikel 2.1

Mandaat wordt niet verleend met betrekking tot:

  • a. het vaststellen van een algemeen verbindend voorschrift;

  • b. het beslissen op een bezwaarschrift tegen een besluit dat persoonlijk door een bewindspersoon of de secretaris-generaal is genomen;

  • c. het beslissen op een beroepschrift;

  • d. het instellen van een agentschap bij het ministerie;

  • e. het oprichten van een rechtspersoon;

  • f. het geven van aanwijzingen aan een ander bestuursorgaan op grond van een wettelijk voorschrift;

  • g. het toepassen van aanwijzing 3 van de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren;

  • h. het vaststellen van de organisatie van het ministerie, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Coördinatiebesluit organisatie en bedrijfsvoering rijksdienst 2011;

  • i. het uitoefenen van de op grond van departementale regelgeving aan de minister voorbehouden bevoegdheden met betrekking tot vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken;

  • j. het instellen van een adviescommissie of klachtencommissie waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt van het ministerie en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van een bewindspersoon, en het benoemen en ontslaan van de (plaatsvervangend) voorzitter en (plaatsvervangend) leden van die commissie;

  • k. het verlenen van goedkeuring aan, het schorsen of het vernietigen van, dan wel het onthouden van goedkeuring aan besluiten van een ander bestuursorgaan;

  • l. het definitief buiten invordering stellen dan wel kwijtschelden van vorderingen op derden vanaf door de Minister van Financiën vastgestelde grensbedragen;

  • m. het definitief vaststellen van een sectorale arbeidsvoorwaardenovereenkomst waarvoor de minister verantwoordelijk is;

  • n. een stuk dat bij de ontvanger de indruk kan wekken dat de ondertekenaar persoonlijk een beslissing neemt die door een bewindspersoon behoort te worden genomen.

Artikel 2.2

  • 1. Mandaat wordt evenmin verleend met betrekking tot stukken bestemd voor:

    • a. de Koning;

    • b. de Raad van Ministers (van het Koninkrijk) en daaruit gevormde onderraden en commissies;

    • c. de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal en de voorzitters van uit de Kamers gevormde commissies;

    • d. een Minister of een Staatssecretaris;

    • e. de Raad van State (van het Koninkrijk);

    • f. de Algemene Rekenkamer;

    • g. de Nationale ombudsman;

    • h. de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten;

    • i. de Ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten;

    • j. de Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten;

    • k. de besturen van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

    • l. buitenlandse autoriteiten, in rang gelijk aan of hoger dan een bewindspersoon.

  • 2. De beperking in het verlenen van mandaat voor de gevallen genoemd in het eerste lid, is niet van toepassing indien het een stuk betreft van louter informatieve of administratieve aard, dan wel het een aangelegenheid betreft van ondergeschikt beleidsmatig of politiek belang.

HOOFDSTUK 3. SECRETARIS-GENERAAL

§ 1. Mandaat secretaris-generaal

Artikel 3.1

Aan de secretaris-generaal wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die, gelet op het Besluit regeling functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal (Stb. 1988, 499), behoren tot het werkterrein van de secretaris-generaal.

Artikel 3.2

Onverminderd het bepaalde in dit besluit, heeft het mandaat van de secretaris-generaal in ieder geval betrekking op:

  • a. het werkterrein van de functionarissen en organisatieonderdelen van het ministerie, met uitzondering van het werkterrein van het Bureau Algemene Bestuursdienst;

  • b. het beleid en beheer inzake alle aspecten van de bedrijfsvoering van het ministerie met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied;

  • c. het vaststellen van de formatie van het ministerie, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Coördinatiebesluit organisatie en bedrijfsvoering rijksdienst 2011;

  • d. het rechtstreeks leiding geven aan de plaatsvervangend secretaris-generaal, de diensthoofden en overige rechtstreeks onder de secretaris-generaal ressorterende functionarissen, met uitzondering van de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst voor zover anders is bepaald;

  • e. het nader vaststellen van de inrichting van het ministerie;

  • f. aangelegenheden die op grond van bovendepartementale regelgeving of afspraken op centraal departementaal niveau dienen te worden afgehandeld;

  • g. het beslissen op bezwaarschriften;

  • h. het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van departementale regelgeving met betrekking tot de uitvoering van de Wet open overheid voor zover dat niet aan een diensthoofd is gemandateerd;

  • i. het behandelen van klachten ingevolge een wettelijke regeling met betrekking tot klachtrecht, waarover door een commissie wordt gerapporteerd of geadviseerd;

  • j. het vertegenwoordigen van de minister in het Decentraal Georganiseerd Overleg, zoals genoemd in paragraaf 26.2 CAO Rijk 2022;

  • k. personele beheerbeslissingen op grond van het Besluit financiën en personeel Kabinetten van de Gouverneurs ten aanzien van de directeuren van de Kabinetten van de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten;

  • l. de verantwoordelijkheid voor het beheer van de archiefbescheiden bij het ministerie op grond van de geldende wet- en regelgeving;

  • m. het vertegenwoordigen van een bewindspersoon namens de Staat in gerechtelijke procedures waarbij het ministerie is betrokken;

  • n. het beslissen op bezwaarschriften tegen de door de directeur-generaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst genomen besluiten met betrekking tot aanvragen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet op de inlichtingen-en veiligheidsdiensten 2017;

  • o. de bevoegdheid om te beslissen op bezwaarschriften tegen namens een bewindspersoon genomen besluiten met betrekking tot de uitvoering van de begroting voor Koninkrijksrelaties, met uitzondering van besluiten die door een bewindspersoon of de secretaris-generaal zijn genomen;

  • p. het wijzigen van bijlage 1 van dit besluit;

  • q. het behandelen van geschillen met werknemers;

  • r. het benoemen en ontslaan van departementale vertrouwenspersonen;

  • s. het vaststellen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot de aangelegenheden, bedoeld in dit artikel.

§ 2. Beperkingen mandaat secretaris-generaal

Artikel 3.3
  • 1. Het mandaat van de secretaris-generaal is niet van toepassing op:

    • a. beslissingen ten aanzien van de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst, voor zover deze samenhangen met het werkterrein van het Bureau Algemene Bestuursdienst;

    • b. de bevoegdheden die zijn toebedeeld aan het bestuur en de voorzitter van de Huurcommissie;

    • c. het nemen van besluiten en het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot personele beheerbeslissingen op grond van het Mandaatbesluit Colleges financieel toezicht.

  • 2. Voor het aangaan van (meerjarige) verplichtingen op het terrein van ICT boven de 10 miljoen euro inclusief BTW per (meerjarige) verplichting heeft de secretaris-generaal volmacht samen met de plaatsvervangend secretaris-generaal respectievelijk het betreffende diensthoofd.

§ 3. Ondermandaat en plaatsvervanging

Artikel 3.4
  • 1. De secretaris-generaal is, voor zover niet anders is bepaald, bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan onder hem ressorterende functionarissen respectievelijk tot het beperken of het intrekken daarvan.

  • 2. De secretaris-generaal kan, voor zover niet anders is bepaald, bij het verlenen van ondermandaat tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat aan een rechtstreeks onder de gemandateerde ressorterende functionaris of in bijzondere gevallen aan een andere functionaris.

  • 3. De secretaris-generaal is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast of in plaats van deze paragraaf, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris voor een bepaald geval.

Artikel 3.5

De secretaris-generaal verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, met uitzondering van de in artikel 3.4, derde lid, beschreven situatie, na advies van de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving, de directeur FEZ en de directeur P&O.

Artikel 3.6

Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van de secretaris-generaal worden diens taken uitgeoefend door de plaatsvervangend secretaris-generaal. Bij diens afwezigheid wordt één van de diensthoofden belast, naar anciënniteit van de benoeming in de functie van diensthoofd binnen BZK Kerndepartement.

HOOFDSTUK 4. PLAATSVERVANGEND SECRETARIS-GENERAAL

§ 1. Mandaat plaatsvervangend secretaris-generaal

Artikel 4.1.

Aan de plaatsvervangend secretaris-generaal wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het werkterrein van de plaatsvervangend secretaris-generaal en de onder de plaatsvervangend secretaris-generaal ressorterende functionarissen en dienstonderdelen.

Artikel 4.2

Onverminderd het bepaalde in dit besluit, heeft het mandaat van de plaatsvervangend secretaris-generaal in ieder geval betrekking op:

  • a. het vervangen van de secretaris-generaal bij diens afwezigheid of verhindering. Hij treedt alsdan in de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de secretaris-generaal;

  • b. het beleid en beheer inzake alle aspecten van de bedrijfsvoering van het ministerie met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied;

  • c. het vaststellen van de capaciteitsplannen binnen de door de secretaris-generaal vastgestelde formatie van de onder de plaatsvervangend secretaris-generaal ressorterende dienstonderdelen;

  • d. het nemen van besluiten op aangelegenheden die de eigenaarsrol betreffen zoals bedoeld in het Mandaatbesluit eigenaarsrol pSG BZK;

  • e. het leiding geven aan de rechtstreeks onder de plaatsvervangend secretaris-generaal ressorterende functionarissen;

  • f. het vertegenwoordigen van een bewindspersoon namens de Staat der Nederlanden in gerechtelijke procedures waarbij het dienstonderdeel is betrokken;

  • g. het vaststellen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot aangelegenheden op het werkterrein van de plaatsvervangend secretaris-generaal;

  • h. het beheer van de archiefbescheiden van de onder de plaatsvervangend secretaris-generaal ressorterende dienstonderdelen op grond van de desbetreffende departementale regelgeving;

  • i. het beslissen op bezwaarschriften gericht tegen besluiten inzake aangelegenheden die behoren tot zijn werkterrein met uitzondering van die besluiten die door een bewindspersoon, de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal of het diensthoofd zijn genomen, onverminderd artikel 5.3 en voor zover in wet- en regelgeving niet anders is bepaald;

  • j. het inschakelen van de Landsadvocaat voor ondersteuning en vertegenwoordiging van het ministerie;

  • k. het behandelen van geschillen met werknemers die werkzaam zijn bij het dienstonderdeel dat onder de plaatsvervangend secretaris-generaal ressorteert;

  • l. het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van departementale regelgeving met betrekking tot uitvoering van de Wet open overheid voor zover het aangelegenheden op het werkterrein van de plaatsvervangend secretaris-generaal betreft;

  • m. het afnemen van de eed of de belofte van ambtenaren werkzaam binnen het ministerie.

§ 2. Beperking mandaat plaatsvervangend secretaris-generaal

Artikel 4.3
  • 1. Het mandaat van de plaatsvervangend secretaris-generaal is niet van toepassing op:

    • a. het nader vaststellen van de inrichting van de onder de plaatsvervangend secretaris-generaal ressorterende dienstonderdelen op basis van het Organisatiebesluit BZK 2023;

    • b. aangelegenheden die op grond van bovendepartementale regelgeving of afspraken op centraal departementaal niveau dienen te worden afgehandeld;

    • c. het vertegenwoordigen van de minister in het Decentraal Georganiseerd Overleg, zoals genoemd in de CAO Rijk 2022;

    • d. personele beheersbeslissingen op grond van het Besluit financiën en personeel Kabinetten van de Gouverneurs ten aanzien van de directeuren van de Kabinetten van de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten;

    • e. het optreden als werkgever als bedoeld in hoofdstuk 13 en bijlage 14 van de CAO Rijk 2022;

    • f. het opzeggen van de arbeidsovereenkomst met een ambtenaar op grond van artikel 12, tweede lid, Ambtenarenwet 2017;

    • g. het vaststellen en ondertekenen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot de aangelegenheden, bedoeld in dit artikel;

    • h. het toekennen van vergoeding van representatiekosten op grond van paragraaf 11.3 CAO Rijk 2022.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien er sprake is van een situatie bedoeld in artikel 4.2, onder a.

Artikel 4.4
  • 1. Het mandaat van de plaatsvervangend secretaris-generaal met betrekking tot het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is beperkt tot het budget dat aan de plaatsvervangend secretaris-generaal ter beschikking is gesteld op basis van een door de secretaris-generaal en de directeur FEZ goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor de plaatsvervangend secretaris-generaal verantwoordelijk is, met een maximumbedrag per (meerjarige) verplichting als vermeld in bijlage 1 van dit besluit.

  • 2. De plaatsvervangend secretaris-generaal is bevoegd om in afwijking van het eerste lid financiële verplichtingen aan te gaan en uitgaven te doen, voor zover aan hem daartoe uitdrukkelijk en schriftelijk mandaat is verleend door een bewindspersoon of de secretaris-generaal, met instemming van de directeur FEZ.

  • 3. De plaatsvervangend secretaris-generaal legt over het door hem gevoerde financiële beheer verantwoording af aan de secretaris-generaal.

§ 3. Ondermandaat en plaatsvervanging

Artikel 4.5
  • 1. De plaatsvervangend secretaris-generaal is, voor zover niet anders is bepaald, bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan onder hem ressorterende functionarissen ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van deze functionarissen, respectievelijk tot het beperken of intrekken daarvan.

  • 2. De plaatsvervangend secretaris-generaal is, voor zover de plaatsvervangend secretaris-generaal leiding geeft aan een dienst of agentschap, tevens bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan rechtstreeks onder de plaatsvervangend secretaris-generaal ressorterende functionarissen van de betreffende dienst of het agentschap voor het uitoefenen van integraal management met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied.

  • 3. De plaatsvervangend secretaris-generaal kan bij toepassing van de bevoegdheid tot het verlenen van ondermandaat, bedoeld in het eerste lid, afwijken van hetgeen in artikel 7.5 van dit besluit is bepaald over het mandaat van de directeur, met uitzondering van het bepaalde in artikel 7.6 van dit besluit.

  • 4. De plaatsvervangend secretaris-generaal is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast of in plaats van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris voor een bepaald geval.

  • 5. De plaatsvervangend secretaris-generaal kan, voor zover niet anders is bepaald, bij het verlenen van ondermandaat tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat aan een rechtstreeks onder de gemandateerde ressorterende functionaris of in bijzondere gevallen aan een andere functionaris.

  • 6. Het verlenen van ondermandaat door de plaatsvervangend secretaris-generaal, niet zijnde een diensthoofd dat leiding geeft aan een dienst of agentschap, voor het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is enkel mogelijk aan in bijlage 1 van dit besluit genoemde onder hem ressorterende functionarissen met inachtneming van het aldaar genoemde maximumgrensbedrag per (meerjarige) verplichting.

Artikel 4.6
  • 1. De plaatsvervangend secretaris-generaal verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, met uitzondering van de in artikel 4.5, vierde lid, beschreven situatie, in overeenstemming met de secretaris-generaal en na advies van de directeur FEZ en de directeur P&O.

  • 2. De voorgeschreven overeenstemming uit het eerste lid is niet van toepassing op het verlenen van financieel ondermandaat door de plaatsvervangend secretaris-generaal aan de in bijlage 1 van dit besluit genoemde onder hem ressorterende functionarissen voor zover dit een bedrag van € 50.000 niet te boven gaat.

Artikel 4.7
  • 1. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van de plaatsvervangend secretaris-generaal worden diens taken uitgeoefend door de clusterdirecteur Mensen & Middelen of de clusterdirecteur Bestuursondersteuning. Bij diens afwezigheid geschiedt de aanwijzing van een plaatsvervanger voor de plaatsvervangend secretaris-generaal door de plaatsvervangend secretaris-generaal in overeenstemming met de secretaris-generaal.

  • 2. Van het eerste lid kan worden afgeweken indien de plaatsvervangend secretaris-generaal daartoe overeenstemming heeft bereikt met de secretaris-generaal.

HOOFDSTUK 5. DIENSTHOOFDEN

§ 1. Mandaat diensthoofden

Artikel 5.1

Aan het diensthoofd wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het werkterrein van het diensthoofd en de onder het diensthoofd ressorterende functionarissen en dienstonderdelen.

Artikel 5.2
  • 1. Onverminderd het bepaalde in dit besluit, heeft het mandaat van het diensthoofd in ieder geval betrekking op:

    • a. het uitoefenen van integraal management met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied;

    • b. het vaststellen van de capaciteitsplannen binnen de door de secretaris-generaal vastgestelde formatie van de onder de diensthoofden ressorterende dienstonderdelen;

    • c. het leiding geven aan de rechtstreeks onder het diensthoofd ressorterende functionarissen;

    • d. het optreden als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden in het overleg met de ondernemingsraad van de onder het diensthoofd ressorterende dienstonderdelen, voor zover niet een onder het diensthoofd ressorterende functionaris als zodanig optreedt;

    • e. het vertegenwoordigen van een bewindspersoon namens de Staat in gerechtelijke procedures waarbij het dienstonderdeel is betrokken;

    • f. het vaststellen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot aangelegenheden op het werkterrein van het diensthoofd;

    • g. het beheer van de archiefbescheiden van de onder het diensthoofd ressorterende dienstonderdelen op grond van de desbetreffende departementale regelgeving;

    • h. het afnemen van de eed of de belofte van ambtenaren die werkzaam zijn bij een onder het diensthoofd ressorterend dienstonderdeel;

    • i. het beslissen op bezwaarschriften gericht tegen besluiten inzake aangelegenheden die behoren tot zijn werkterrein met uitzondering van die besluiten die door een bewindspersoon, de secretaris-generaal of het diensthoofd zijn genomen, onverminderd artikel 5.3 en voor zover in wet- en regelgeving niet anders is bepaald;

    • j. het inschakelen van de Landsadvocaat voor ondersteuning of vertegenwoordiging van het ministerie.

    • k. het behandelen van geschillen met werknemers die werkzaam zijn bij het dienstonderdeel dat onder het diensthoofd ressorteert;

    • l. het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van departementale regelgeving met betrekking tot de uitvoering van de Wet open overheid voor zover het aangelegenheden op het werkterrein van het diensthoofd betreft.

  • 2. Het eerste lid, onder a, b, d, h en k, is niet van toepassing op de diensthoofden van BZK Kerndepartement.

§ 2. Bijzonder mandaat diensthoofden

Artikel 5.3
  • 1. Het mandaat van de directeur-generaal en van de plaatsvervangend directeur-generaal Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst omvat tevens de bevoegdheid om te besluiten op aanvragen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op bezwaarschriften dienaangaande.

Artikel 5.4

Het mandaat van de directeur-generaal Digitalisering en Overheidsorganisatie omvat tevens:

  • a. de leiding van het overleg in de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid tussen de werkgevers of verenigingen van werkgevers van de overheidssectoren en de aangesloten centrales van overheidspersoneel;

  • b. de leiding van het Sectoroverleg Rijk, zoals genoemd in paragraaf 26.1 van de CAO Rijk 2022;

  • c. het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van departementale regelgeving met betrekking tot de uitvoering van de Wet open overheid voor zover het aangelegenheden op het terrein van de directeur RvIG en/of Logius betreft.

Artikel 5.5

Het mandaat van de directeur-generaal van het Rijksvastgoedbedrijf omvat tevens het verlenen van volmacht aan medewerkers van notariskantoren voor het passeren van notariële akten ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het eigen werkterrein en voor zover het gaat om het zakenrechtelijk bevestigen van reeds aangegane verplichtingen.

Artikel 5.6

Het mandaat van de directeur-generaal Volkshuisvesting en Bouwen omvat tevens het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van departementale regelgeving met betrekking tot de uitvoering van de Wet open overheid voor zover het aangelegenheden van de Autoriteit woningcorporaties betreft.

§ 3. Beperkingen mandaat diensthoofden

Artikel 5.7

Het mandaat van het diensthoofd is niet van toepassing op:

  • a. de dienstonderdeel overstijgende kaders van het beleid en beheer inzake alle aspecten van de bedrijfsvoering van het ministerie met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied en aangelegenheden met betrekking tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen;

  • b. het nader vaststellen van de inrichting van de onder de diensthoofden ressorterende dienstonderdelen op basis van het Organisatiebesluit BZK 2023;

  • c. aangelegenheden die op grond van bovendepartementale regelgeving of afspraken op centraal departementaal niveau dienen te worden afgehandeld;

  • d. het vertegenwoordigen van de minister in het Decentraal georganiseerd overleg, zoals genoemd in de CAO Rijk 2022;

  • e. personele beheerbeslissingen op grond van het Besluit financiën en personeel Kabinetten van de Gouverneurs ten aanzien van de directeuren van de Kabinetten van de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten;

  • f. het optreden als werkgever als bedoeld in hoofdstuk 13 en bijlage 14 van de CAO Rijk 2022;

  • g. het opzeggen van een arbeidsovereenkomst met een ambtenaar op grond van artikel 12, tweede lid, Ambtenarenwet 2017;

  • h. het vaststellen en ondertekenen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot de aangelegenheden, bedoeld in dit artikel;

  • i. het toekennen van vergoeding van representatiekosten op grond van paragraaf 11.3 CAO Rijk 2022.

Artikel 5.8
  • 1. Het mandaat van het diensthoofd met betrekking tot het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is beperkt tot het budget dat aan het diensthoofd ter beschikking is gesteld op basis van een door de secretaris-generaal en de directeur FEZ goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor het diensthoofd verantwoordelijk is, met een maximumbedrag per (meerjarige) verplichting als vermeld in de bijlage 1 van dit besluit.

  • 2. Het diensthoofd is bevoegd om in afwijking van het eerste lid financiële verplichtingen aan te gaan en uitgaven te doen, voor zover aan hem daartoe uitdrukkelijk en schriftelijk mandaat is verleend door een bewindspersoon of de secretaris-generaal, met instemming van de directeur FEZ.

  • 3. Het diensthoofd legt over het door hem gevoerde financiële beheer verantwoording af aan de secretaris-generaal.

§ 4. Ondermandaat en plaatsvervanging

Artikel 5.9
  • 1. Het diensthoofd is, voor zover niet anders is bepaald, bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan onder hem ressorterende functionarissen ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van deze functionarissen, respectievelijk tot het beperken of het intrekken daarvan.

  • 2. Het diensthoofd dat leiding geeft aan een agentschap is tevens bevoegd tot het verlenen van ondermandaat voor het uitoefenen van integraal management met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied.

  • 3. Het diensthoofd kan bij toepassing van de bevoegdheid tot het verlenen van ondermandaat, bedoeld in het eerste lid, afwijken van hetgeen in artikel 7.5 van dit besluit is bepaald over het mandaat van de directeur, met uitzondering van het bepaalde in artikel 7.6 van dit besluit.

  • 4. Het diensthoofd is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast of in plaats van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris voor een bepaald geval.

  • 5. Het diensthoofd kan, voor zover niet anders is bepaald, bij het verlenen van ondermandaat tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat aan een rechtstreeks onder de gemandateerde ressorterende functionaris of in bijzondere gevallen aan een andere functionaris.

  • 6. Het verlenen van ondermandaat door het diensthoofd, niet zijnde een diensthoofd dat leiding geeft aan een agentschap, voor het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is enkel mogelijk aan in bijlage 1 van dit besluit genoemde onder hem ressorterende functionarissen met inachtneming van het aldaar genoemde maximumgrensbedrag per (meerjarige) verplichting.

  • 7. Het diensthoofd kan voor de in artikel 5.5 genoemde bevoegdheid uitsluitend ondermandaat verlenen aan directeuren, afdelingshoofden en sectiehoofden van het Rijksvastgoedbedrijf.

  • 8. In aanvulling op het eerste lid kan de directeur-generaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst ondermandaat verlenen aan daartoe aangewezen niet-ondergeschikte functionarissen, werkzaam bij het Ministerie van Defensie, voor het uitoefenen van daartoe aangewezen personele en financiële bevoegdheden met toestemming van de gemandateerde en met toestemming van de Minister van Defensie.

  • 9. In aanvulling op het eerste lid kan de directeur-generaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst ondermandaat verlenen aan daartoe aangewezen niet-ondergeschikte functionarissen, werkzaam bij het Ministerie van Defensie, voor het uitoefenen van daartoe aangewezen bevoegdheden betreffende het afgeven van Verklaringen van geen bezwaar met toestemming van de gemandateerde en met toestemming van de Minister van Defensie.

Artikel 5.10
  • 1. Het diensthoofd verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, met uitzondering van de in artikel 5.9, vierde lid, beschreven situatie, in overeenstemming met de secretaris-generaal en na advies van de directeur FEZ en de directeur P&O.

  • 2. De voorgeschreven overeenstemming uit het eerste lid is niet van toepassing op het verlenen van financieel ondermandaat door het diensthoofd aan de in bijlage 1 van dit besluit genoemde onder hem ressorterende functionarissen voor zover dit een bedrag van € 50.000 niet te boven gaat.

Artikel 5.11
  • 1. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van het diensthoofd worden diens taken volledig uitgeoefend door het plaatsvervangend diensthoofd.

  • 2. De aanwijzing van een plaatsvervangend diensthoofd geschiedt door het diensthoofd met inachtneming van het Organisatiebesluit BZK 2023 en in overeenstemming met de secretaris-generaal.

  • 3. Bij gelijktijdige tijdelijke afwezigheid of verhindering van het diensthoofd en het plaatsvervangend diensthoofd worden de taken van het diensthoofd bij wijze van plaatsvervanging uitgeoefend door de secretaris-generaal.

HOOFDSTUK 6. ALGEMEEN DIRECTEUREN

§ 1. Mandaat algemeen directeuren

Artikel 6.1

Aan de algemeen directeur wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het werkterrein van de algemeen directeur en de onder de algemeen directeur ressorterende functionarissen.

Artikel 6.2
  • 1. Onverminderd het bepaalde in dit besluit, heeft het mandaat van de algemeen directeur in ieder geval betrekking op:

    • a. het uitoefenen van integraal management met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied;

    • b. het vaststellen van de capaciteitsplannen binnen de door de secretaris-generaal vastgestelde formatie;

    • c. het leiding geven aan de rechtstreeks onder de algemeen directeur ressorterende functionarissen;

    • d. het optreden als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden in het overleg met de ondernemingsraad van het desbetreffende dienstonderdeel;

    • e. het vertegenwoordigen van een bewindspersoon namens de Staat in gerechtelijke procedures waarbij het dienstonderdeel is betrokken;

    • f. het vaststellen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot aangelegenheden op het werkterrein van de algemeen directeur;

    • g. het beheer van de archiefbescheiden van het onder de algemeen directeur ressorterende dienstonderdeel op grond van de desbetreffende departementale regelgeving;

    • h. het afnemen van de eed of de belofte van ambtenaren bij het dienstonderdeel waarover de algemeen directeur de leiding voert;

    • i. het beslissen op bezwaarschriften gericht tegen besluiten inzake aangelegenheden die behoren tot zijn werkterrein met uitzondering van die besluiten die door een bewindspersoon, de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, het diensthoofd of de algemeen directeur zijn genomen, voor zover in wet- en regelgeving niet anders is bepaald;

    • j. het behandelen van geschillen met werknemers die werkzaam zijn bij het onderdeel dat onder de algemeen directeur ressorteert.

§ 2. Beperkingen mandaat algemeen directeuren

Artikel 6.3
  • 1. Het mandaat van de algemeen directeur is niet van toepassing op:

    • a. de dienstonderdeel overstijgende kaders van het beleid en beheer inzake alle aspecten van de bedrijfsvoering van het ministerie met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied en aangelegenheden met betrekking tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen;

    • b. het nader vaststellen van de inrichting van de onder de algemeen directeuren ressorterende dienstonderdelen op basis van het Organisatiebesluit BZK 2023;

    • c. aangelegenheden die op grond van bovendepartementale regelgeving of afspraken op centraal departementaal niveau dienen te worden afgehandeld;

    • d. het vertegenwoordigen van de minister in het Decentraal georganiseerd overleg zoals genoemd in paragraaf 26.2 CAO Rijk 2022;

    • e. personele beheerbeslissingen op grond van het Besluit financiën en personeel Kabinetten van de Gouverneurs ten aanzien van de directeuren van de Kabinetten van de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten;

    • f. het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van departementale regelgeving met betrekking tot de uitvoering van de Wet open overheid;

    • g. het optreden als werkgever als bedoeld in hoofdstuk 13 en bijlage 14 CAO Rijk 2022;

    • h. het opzeggen van een arbeidsovereenkomst met een ambtenaar op grond van artikel 12, tweede lid, Ambtenarenwet 2017;

    • i. het vaststellen en ondertekenen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot de aangelegenheden, bedoeld in dit artikel;

    • j. het toekennen van vergoeding van representatiekosten op grond van paragraaf 11.3 CAO Rijk 2022.

Artikel 6.4
  • 1. Het mandaat van de algemeen directeur met betrekking tot het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is beperkt tot het budget dat aan de algemeen directeur ter beschikking is gesteld op basis van een door de secretaris-generaal en de directeur FEZ goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor de algemeen directeur verantwoordelijk is, met een maximumbedrag per (meerjarige) verplichting als vermeld in de bijlage 1 van dit besluit.

  • 2. De algemeen directeur is bevoegd om in afwijking van het eerste lid financiële verplichtingen aan te gaan en uitgaven te doen, voor zover aan hem daartoe uitdrukkelijk en schriftelijk mandaat is verleend door een bewindspersoon of de secretaris-generaal, met instemming van de directeur FEZ.

  • 3. De algemeen directeur legt over het door hem gevoerde financiële beheer verantwoording af aan de secretaris-generaal.

  • 4. De algemeen directeur van een agentschap is verantwoordelijk voor een kostendekkende exploitatie binnen de afspraken die hij met opdrachtgevers en de eigenaar heeft gemaakt. Voor het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven geldt voor de algemeen directeur een maximum bedrag per (meerjarige) verplichting als vermeld in bijlage 1 van dit besluit.

§ 3. Ondermandaat en plaatsvervanging

Artikel 6.5
  • 1. De algemeen directeur is, voor zover niet anders is bepaald, bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan onder hem ressorterende functionarissen ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van deze functionarissen, respectievelijk tot het beperken of het intrekken daarvan.

  • 2. De algemeen directeur is tevens bevoegd tot het verlenen van ondermandaat voor het uitoefenen van integraal management met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied.

  • 3. De algemeen directeur kan, voor zover niet anders is bepaald, bij het verlenen van ondermandaat tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat aan een rechtstreeks onder de gemandateerde ressorterende functionaris ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van de functionaris.

  • 4. De algemeen directeur is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris voor een bepaald geval.

  • 5. Het verlenen van ondermandaat door de algemeen directeur voor het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is enkel mogelijk aan in bijlage 1 van dit besluit genoemde onder hem ressorterende functionarissen met inachtneming van het aldaar genoemde maximumgrensbedrag per (meerjarige) verplichting.

Artikel 6.6
  • 1. De algemeen directeur verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, met uitzondering van de in artikel 6.5, vierde lid, beschreven situatie, in overeenstemming met de secretaris-generaal en met kennisgeving aan de directeur P&O en de directeur FEZ.

  • 2. De door de algemeen directeur gemandateerde, bedoeld in artikel 6.6, eerste lid, verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, in overeenstemming met de algemeen directeur en met kennisgeving aan de directeur P&O en aan de directeur FEZ.

  • 3. De voorgeschreven overeenstemming uit het eerste lid is niet van toepassing op het verlenen van financieel ondermandaat door de algemeen directeur aan de in bijlage 1 van dit besluit genoemde onder hem ressorterende functionarissen voor zover dit een bedrag van € 50.000 niet te boven gaat.

Artikel 6.7
  • 1. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van de algemeen directeur worden diens taken volledig uitgeoefend door de plaatsvervangend algemeen directeur.

  • 2. De aanwijzing van een plaatsvervangend algemeen directeur geschiedt door de algemeen directeur met inachtneming van het Organisatiebesluit BZK 2023 en in overeenstemming met de secretaris-generaal.

  • 3. Bij gelijktijdige tijdelijke afwezigheid of verhindering van de algemeen directeur en de plaatsvervangend algemeen directeur worden de taken van de algemeen directeur bij wijze van plaatsvervanging uitgeoefend door de secretaris-generaal.

  • 4. In afwijking van het vorige lid kan de plaatsvervanging van de algemeen directeur die leiding geeft aan een agentschap volledig worden uitgeoefend door de functionaris die daartoe door de algemeen directeur in overeenstemming met de leidinggevende van de algemeen directeur is aangewezen.

HOOFDSTUK 7. DIRECTEUREN

§ 1. Mandaat directeuren

Artikel 7.1

Aan de directeur wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het werkterrein van de directeur en de onder de directeur ressorterende functionarissen en dienstonderdelen.

Artikel 7.2
  • 1. Onverminderd het bepaalde in dit besluit, heeft het mandaat van de directeur in ieder geval betrekking op:

    • a. het uitoefenen van integraal management met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied;

    • b. het leiding geven aan de rechtstreeks onder de directeur ressorterende functionarissen;

    • c. het optreden als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden in het overleg met de ondernemingsraad van het desbetreffende dienstonderdeel, voor zover het diensthoofd niet als zodanig optreedt;

    • d. het vertegenwoordigen van een bewindspersoon namens de Staat der Nederlanden in gerechtelijke procedures waarbij het organisatieonderdeel is betrokken;

    • e. het afnemen van de eed of de belofte van ambtenaren bij het dienstonderdeel waarover de directeur de leiding voert voor zover het een agentschap betreft;

    • f. het beslissen op bezwaarschriften gericht tegen besluiten inzake aangelegenheden die behoren tot zijn werkterrein met uitzondering van die besluiten die door een bewindspersoon, de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, het diensthoofd, de algemeen directeur of de directeur zijn genomen, voor zover in wet- en regelgeving niet anders is bepaald;

    • g. het behandelen van geschillen met werknemers die werkzaam zijn bij het onderdeel dat onder de directeur ressorteert.

  • 2. Het eerste lid, onder a, c, e, en g zijn niet van toepassing op de directeuren van BZK Kerndepartement.

§ 2. Bijzonder mandaat directeuren

Artikel 7.3

Het mandaat van de directeur FEZ omvat tevens:

  • a. de uitvoering van artikel 4.1 van de Comptabiliteitswet 2016;

  • b. het geven van instructies aan de onderdelen die verantwoordelijk zijn voor de financiële bedrijfsvoering en control;

  • c. het inhoudelijk aansturen van onderdelen die zijn betrokken bij het bewaken van en adviseren over de uitvoering van de bedrijfsvoering in brede zin.

Artikel 7.4

Het mandaat van de directeur P&O omvat tevens:

  • a. het verder in behandeling nemen van geschillen met werknemers indien een uitspraak van de geschillencommissie, genoemd in paragraaf 16.2 CAO Rijk 2022 in een geschil niet wordt opgevolgd door de werkgever;

  • b. het vertegenwoordigen van een bewindspersoon namens de Staat in gerechtelijke procedures met betrekking tot een personele aangelegenheid;

  • c. het inschakelen van de Landsadvocaat voor ondersteuning of vertegenwoordiging van het ministerie inzake rechtspositionele vraagstukken;

  • d. het ondertekenen van stukken met betrekking tot het voeren van de salarisadministratie bij de directie;

  • e. het aangaan van directie overstijgende departementale (raam)overeenkomsten behorend tot de vakgebieden Personeel & Organisatie en Communicatie voor zover hier niet in wordt voorzien vanuit categoriemanagement;

  • f. de vergoeding van representatiekosten op grond van paragraaf 11.3 CAO Rijk 2022;

  • g. het geven van vakinhoudelijke instructies aan de Personeel & Organisatieafdelingen van alle dienstonderdelen en tot het geven van advies aan managers op het gebied van Personeel & Organisatiezaken van het ministerie;

  • h. het op verzoek van de minister aanwijzen van bedrijfshulpverleners;

  • i. het op verzoek van de minister sluiten van stageovereenkomsten.

§ 3. Beperkingen mandaat directeuren

Artikel 7.5
  • 1. Het mandaat van de directeur is niet van toepassing op:

    • a. personele aangelegenheden ten aanzien van rechtstreeks onder de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, het diensthoofd of de algemeen directeur ressorterende functionarissen;

    • b. het namens de Staat aangaan, wijzigen en beëindigen van een arbeidsovereenkomst met een ambtenaar;

    • c. het verlenen van een jubileumuitkering;

    • d. het opleggen van een straf;

    • e. het schorsen van een ambtenaar in zijn ambt;

    • f. het aanwijzen van een ambtenaar als VWNW-kandidaat;

    • g. het vaststellen van beleidsregels en circulaires ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van het diensthoofd, tenzij deze bevoegdheid in hogere regelgeving aan de desbetreffende functionaris is toegekend;

    • h. het beslissen tot een reorganisatie;

    • i. het toekennen van materiële schadevergoeding vanaf € 2.500,- of immateriële schadevergoeding;

    • j. het vaststellen van de formatie van de onder de plaatsvervangend secretaris-generaal, de diensthoofden en algemeen directeuren ressorterende (dienst)onderdelen;

    • k. de aangelegenheden genoemd in artikel 5.7;

    • l. het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van departementale regelgeving met betrekking tot de uitvoering van de Wet open overheid.

  • 2. De beperkingen genoemd in het eerste lid, onderdeel b tot en met f, zijn niet van toepassing op het mandaat van de directeur die leiding geeft aan een agentschap.

Artikel 7.6
  • 1. Het mandaat van de directeur met betrekking tot het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is beperkt tot het budget dat aan de directeur ter beschikking is gesteld op basis van een door de plaatsvervangend secretaris-generaal respectievelijk het diensthoofd en de FEZ-controller goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor de directeur verantwoordelijk is met een maximum bedrag per (meerjarige) verplichting als vermeld in bijlage 1 van dit besluit.

  • 2. De directeur is bevoegd om in afwijking van het eerste lid financiële verplichtingen aan te gaan en uitgaven te doen, voor zover aan hem daartoe uitdrukkelijk en schriftelijk mandaat is verleend door een bewindspersoon, de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal of het diensthoofd, met instemming van de FEZ-Controller en binnen het vastgestelde budget dat aan de plaatsvervangend secretaris-generaal respectievelijk het diensthoofd ter beschikking is gesteld.

  • 3. De directeur legt over het door hem gevoerde financiële beheer verantwoording af aan zijn leidinggevende.

  • 4. In afwijking van het derde lid legt de directeur binnen het cluster Mensen en Middelen respectievelijk binnen het cluster Bestuursondersteuning over het door hem gevoerde financiële beheer verantwoording af aan de plaatsvervangend secretaris-generaal, met uitzondering van de directeur FEZ.

  • 5. De directeur van een agentschap is verantwoordelijk voor een kostendekkende exploitatie binnen de afspraken die hij met opdrachtgevers en de eigenaar heeft gemaakt. Voor het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven geldt voor de directeur een maximum bedrag per (meerjarige) verplichting als vermeld in bijlage 1 van dit besluit.

§ 4. Ondermandaat en plaatsvervanging

Artikel 7.7
  • 1. De directeur is, voor zover niet anders is bepaald, bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan onder hem ressorterende functionarissen ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van deze functionarissen, respectievelijk tot het beperken of het intrekken daarvan.

  • 2. De directeur die leiding geeft aan een agentschap is tevens bevoegd tot het verlenen van ondermandaat voor het uitoefenen van integraal management met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied.

  • 3. De directeur kan, voor zover niet anders is bepaald, bij het verlenen van ondermandaat tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat aan een rechtstreeks onder de gemandateerde ressorterende functionaris ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van de functionaris.

  • 4. De directeur is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris voor een bepaald geval.

  • 5. Het verlenen van ondermandaat door de directeur, niet zijnde een directeur die leiding geeft aan een agentschap, voor het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is enkel mogelijk aan in bijlage 1 van dit besluit genoemde onder hem ressorterende functionarissen met inachtneming van het aldaar genoemde maximumgrensbedrag per (meerjarige) verplichting.

Artikel 7.8
  • 1. De directeur verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, met uitzondering van de in artikel 7.7, vierde lid, beschreven situatie, in overeenstemming met het diensthoofd en met kennisgeving aan de directeur P&O en de directeur FEZ.

  • 2. De door de directeur gemandateerde, bedoeld in artikel 7.9, eerste lid, verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, in overeenstemming met de directeur en met kennisgeving aan de directeur P&O en aan de directeur FEZ.

  • 3. De voorgeschreven overeenstemming uit het eerste lid is niet van toepassing op het verlenen van financieel ondermandaat door de directeur aan de in bijlage 1 van dit besluit genoemde onder hem ressorterende functionarissen voor zover dit een bedrag van € 50.000 niet te boven gaat.

Artikel 7.9
  • 1. . De rechtstreeks onder de directeur ressorterende leidinggevenden zijn, voor zover door de directeur met toepassing van artikel 7.8, eerste lid, niet anders is bepaald, ten aanzien van de onder hen ressorterende functionarissen bevoegd tot:

    • a. het vaststellen van het wekelijkse werkrooster;

    • b. het verlenen van vakantieverlof;

    • c. het verlenen van kortdurend bijzonder verlof;

    • d. het accorderen van binnenlandse dienstreizen en daarbij gebruikte vervoermiddel;

    • e. het voeren respectievelijk de verslaglegging van het personeelsgesprek, zoals genoemd in paragraaf 12.1 CAO Rijk 2022.

Artikel 7.10
  • 1. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van de directeur worden diens taken volledig uitgeoefend door de plaatsvervangend directeur.

  • 2. De aanwijzing van een plaatsvervangend directeur geschiedt door de directeur met inachtneming van het Organisatiebesluit BZK 2023 en in overeenstemming met de leidinggevende van de directeur.

  • 3. Bij gelijktijdige tijdelijke afwezigheid of verhindering van de directeur en de plaatsvervangend directeur worden de taken van de directeur bij wijze van plaatsvervanging uitgeoefend door de leidinggevende van de directeur.

  • 4. In afwijking van het vorige lid kan de plaatsvervanging van de directeur die leiding geeft aan een agentschap volledig worden uitgeoefend door de functionaris die daartoe door de directeur in overeenstemming met de leidinggevende van de directeur is aangewezen.

HOOFDSTUK 8. MANDAAT RIJKSBREDE AANGELEGENHEDEN

Artikel 8.1

Het mandaat van de directeur Ambtenaar en Organisatie omvat tevens:

  • a. het centraal opdrachtgeverschap aan P-Direkt voor de uitvoering van de standaard dienstverlening;

  • b. het beheer van het budget dat in het kader van de centrale bekostiging is overgedragen.

Artikel 8.2

Het mandaat van de directeur Inkoop-, Facilitair- en Huisvestingbeleid Rijk omvat tevens:

  • a. het centraal opdrachtgeverschap aan FM Haaglanden voor de uitvoering van de standaard dienstverlening;

  • b. het beheer van het budget dat in het kader van de centrale bekostiging is overgedragen.

Artikel 8.3

  • 1. Het mandaat van de plaatsvervangend secretaris-generaal omvat tevens de uitvoering van de rijksbrede inkoopcategorie Vervoer.

  • 2. Het mandaat van de directeur-generaal Rijksvastgoedbedrijf omvat tevens de uitvoering van de rijksbrede inkoopcategorie Energie.

  • 3. Het mandaat van de directeur CIO en Informatiemanagement omvat tevens de uitvoering van de rijksbrede inkoopcategorie ICT-werkomgeving Rijk.

  • 4. De plaatsvervangend secretaris-generaal kan de directeur CIO en Informatiemanagement en de directeur-generaal Rijksvastgoedbedrijf instructies geven over de uitoefening van het mandaat, bedoeld in het tweede onderscheidenlijk derde lid, en inlichtingen vragen over de uitoefening dienaangaande.

Artikel 8.4

  • 1. De maximumbedragen voor het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven, als vermeld in bijlage 1 van dit besluit, zijn niet van toepassing op de in dit hoofdstuk verleende mandaten.

  • 2. Voor het aangaan van (meerjarige) verplichtingen boven de 25 miljoen euro inclusief BTW voor de rijksbrede inkoopcategorie Vervoer heeft de plaatsvervangend secretaris-generaal mandaat samen met de secretaris-generaal.

  • 3. Voor het aangaan van (meerjarige) verplichtingen boven de 25 miljoen euro inclusief BTW voor de rijksbrede inkoopcategorie Energie heeft de directeur-generaal Rijksvastgoedbedrijf mandaat samen met de plaatsvervangend secretaris-generaal.

  • 4. Voor het aangaan van (meerjarige) verplichtingen boven de 10 miljoen euro inclusief BTW voor de rijksbrede inkoopcategorie ICT-werkomgeving Rijk heeft de directeur CIO en Informatiemanagement mandaat samen met de plaatsvervangend secretaris-generaal.

HOOFDSTUK 9. ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE MANDAAT

Artikel 9.1

De uitoefening van een mandaat geschiedt met inachtneming van:

  • a. algemene en bijzondere aanwijzingen van de mandaatgever ten aanzien van de uitoefening van het mandaat;

  • b. departementale richtlijnen met betrekking tot paraaf en medeparaaf en het voorleggen en afdoen van stukken;

  • c. de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en overige departementale richtlijnen, in het bijzonder de Comptabiliteitswet 2016, de Wet op de ondernemingsraden, het departementale kader voor externe inhuur, het Organisatiebesluit BZK 2023 en (de richtlijnen inzake) administratieve organisatiebeschrijvingen.

Artikel 9.2

  • 1. De uitoefening van een mandaat geschiedt binnen de door de (plaatsvervangend) secretaris-generaal vastgestelde kaders met betrekking tot het beleid en beheer inzake de bedrijfsvoering van het ministerie.

  • 2. De uitoefening van een mandaat geschiedt met inachtneming van de departementale procedures en richtlijnen.

  • 3. Afwijking van het eerste lid ten aanzien van een onder de plaatsvervangend secretaris-generaal respectievelijk onder het diensthoofd ressorterend dienstonderdeel is slechts mogelijk in overeenstemming met de secretaris-generaal, de directeur FEZ en de directeur P&O die het aangaat en wordt schriftelijk vastgelegd.

Artikel 9.3

  • 1. De gemandateerde is verantwoordelijk voor het bijhouden van een of meer doelmatig ingerichte administraties die inzicht bieden in het door en namens de gemandateerde gevoerde financiële beheer en beheer van niet-geldelijke zaken op grond van diens mandaat.

  • 2. De directeur FEZ is bevoegd om de administraties, bedoeld in het eerste lid, te onderzoeken ten behoeve van de uitvoering van taken behorende tot hun werkterrein.

Artikel 9.4

  • 1. Ondertekening van besluiten en stukken op grond van mandaat vindt plaats op de volgende wijze:

    De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties/in voorkomend geval een van de overige bewindspersonen van het ministerie

    namens deze,

    (handtekening)

    (naam)

    (aanduiding functie gemandateerde)

  • 2. Bij ondertekening van besluiten en stukken op grond van volmacht wordt de aanduiding van de bewindspersoon voorafgegaan door: Namens de Staat der Nederlanden.

  • 3. Bij ondertekening van besluiten en stukken door een plaatsvervanger wordt de handtekening voorafgegaan door: b/a.

Artikel 9.5

In gevallen waarin dit besluit niet voorziet, beslist de bewindspersoon, de secretaris-generaal of het diensthoofd over de doorverlening van zijn mandaat.

HOOFDSTUK 10. BEHEER

Artikel 10.1

  • 1. De directeur P&O is belast met het beheer van dit besluit.

  • 2. De secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, de diensthoofden en de (algemeen) directeuren, ieder voor zover het hen aangaat, zijn verantwoordelijk voor een juiste, volledige en tijdige aanlevering aan de directeur P&O van de gegevens die een goed beheer van dit besluit onderscheidenlijk het mandaatregister mogelijk maken.

  • 3. Het beheer en de aanlevering van gegevens geschieden met inachtneming van de desbetreffende (richtlijnen inzake) administratieve organisatiebeschrijvingen.

  • 4. De directeur P&O rapporteert aan de bewindspersonen en de secretaris-generaal over het beheer van dit besluit en het centrale mandaatregister.

Artikel 10.2

  • 1. De directeur P&O draagt zorg voor de inrichting en het beheer van een centraal mandaatregister.

  • 2. Het register biedt inzicht in de functies en namen van functionarissen aan wie door of namens een bewindspersoon (onder)mandaat is (door)verleend, met aanduiding van de verleende bevoegdheid.

  • 3. Het register is openbaar.

  • 4. De directeur P&O draagt zorg voor de gegevensverstrekking uit het register. Bij de uitvoering van deze werkzaamheden pleegt hij zo nodig overleg met de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving.

Artikel 10.3

  • 1. In afwijking van artikel 10.2, tweede lid, worden gegevens met betrekking tot de verlening van ondermandaat aan functionarissen in de rang van directeur en daaronder ressorterende functionarissen bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst opgenomen in een door de directeur-generaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst bijgehouden mandaatregister.

  • 2. De directeur-generaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst kan in overeenstemming met de secretaris-generaal nadere regels stellen ten aanzien van het register, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 10.4

Wijziging van dit besluit geschiedt op initiatief van de directeur P&O na advies van de directeur FEZ en de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving.

HOOFDSTUK 11. SLOTBEPALINGEN

Artikel 11.1

  • 1. Besluiten of handelingen die op grond van het Mandaatbesluit BZK 2022 zijn genomen of verricht in de periode tot de datum van inwerkingtreding van dit besluit en waarin op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit niet is voorzien, worden aangemerkt als te zijn genomen of verricht namens de bewindspersoon.

  • 2. Vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit van kracht zijnde mandaten, ondermandaten, volmachten en machtigingen, waarin op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit niet is voorzien, blijven van kracht totdat op grond van dit besluit is voorzien in mandaat, ondermandaat, volmacht of machtiging dan wel is voorzien in intrekking daarvan.

Artikel 11.2

Het Mandaatbesluit BZK 2022 wordt ingetrokken.

Artikel 11.3

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 23 maart 2022, met uitzondering van artikel 4.6 tweede lid, artikel 5.10 tweede lid, artikel 6.6 derde lid en artikel 7.8 derde lid, die werken terug tot en met 20 maart 2023.

Artikel 11.4

Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit BZK 2023.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot

BIJLAGE 1

Maximumbedragen voor het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven, als bedoeld in de artikelen 5.8, eerste lid, 6.4, eerste en vierde lid, en 7.7 eerste en vijfde lid, van het Mandaatbesluit BZK 2023.

Bedragen zijn per (meerjarige) verplichting, in euro’s en inclusief BTW.

Deze bijlage is niet van toepassing op het Rijksvastgoedbedrijf.

BZK Kerndepartement

Plaatsvervangend secretaris-generaal, diensthoofd, clusterdirecteur Mensen & Middelen en clusterdirecteur Bestuursondersteuning

tot € 10.000.000

Directeur SSO-CN1, voor zover het de salarisbetalingen betreft.

tot € 5.000.000

Directeur

tot € 2.000.000

Manager SSO-CN

tot € 230.000

Middenmanager, programmamanager, afdelingshoofd en bureauhoofd

tot € 50.000

Team- en projectleiders SSO-CN

tot € 46.000

Managementondersteuner, (directie)secretaresse, directiesecretaris

tot € 2.000

Agentschappen

(Algemeen) Directeur agentschap

tot € 5.000.000

FM Haaglanden

Manager

tot € 125.000

Facilitair manager (op locatie), centraal afdelingshoofd, leveranciersmanager

tot € 125.000

Afdelingshoofd

tot € 30.000

Teamleider (op locatie)

tot € 30.000

Logius

Directeur

tot € 500.000

Productmanager

tot € 145.000

HR manager

tot € 100.000

Afdelingshoofd

tot € 30.000

Clustermanager

tot € 2.500

Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk (UBR)

Manager organisatie-eenheid

tot € 500.000

Afdelingshoofd

tot € 30.000

Teamleider

tot € 15.000

SSC-ICT

Vestigingsmanager, manager eenheid bedrijfsvoering

tot € 1.000.000

Afdelingshoofd

tot € 50.000

Teamleider

tot € 15.000

Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG)

Directeur, manager staf

tot € 500.000

X Noot
1

De functiebenaming directeur SSO-CN, zoals in deze bijlage 1 opgenomen, is in lijn met het Organisatiebesluit BZK 2023. De werktitel behorend bij deze functie betreft Diensthoofd SSO-CN.

TOELICHTING

I. Algemeen

Dit besluit regelt de verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan de secretaris-generaal, de diensthoofden en de directeuren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze verlening was voorheen neergelegd in het Mandaatbesluit BZK 2022.

Het Mandaatbesluit BZK 2023 heeft onder andere als gevolg van de komst van een Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (Kabinet Rutte IV) een aantal wijzigingen ondergaan ten opzichte van het vorige mandaatbesluit. Daarnaast is een aantal wijzigingen doorgevoerd in het kader van de actualisatie van het mandaatbesluit.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1.1

Onder BZK Kerndepartement vallen de directoraten-generaal Openbaar Bestuur en Democratische Rechtsstaat, Volkshuisvesting en Bouwen, Koninkrijksrelaties en Digitalisering en Overheidsorganisatie, het programma-directoraat Ruimtelijke Ordening en de clusters Mensen en Middelen en Bestuursondersteuning.

Artikel 1.2

In dit artikel worden de verlening van volmacht en machtiging gelijkgesteld met de verlening van mandaat. De bevoegdheden die met dit besluit worden toegekend door middel van verlening van mandaat, volmacht en machtiging worden in dit besluit tezamen verder aangeduid als het mandaat van de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, het diensthoofd, de algemeen directeur respectievelijk de directeur.

Volmacht is de bevoegdheid die een volmachtgever verleent aan een ander, de gevolmachtigde, om in zijn naam rechtshandelingen te verrichten (art. 3:60 BW). Tot privaatrechtelijke rechtshandelingen worden gerekend alle rechtshandelingen die als zodanig in het Burgerlijk Wetboek worden aangemerkt. De belangrijkste daarvan zijn: koop/verkoop, huur/verhuur, ruil, geldlening, schenking, vaststellingsovereenkomst, borgtocht, bruiklening en verbruiklening, lastgeving, kansovereenkomsten, arbeidscontract en oprichting van een privaatrechtelijke rechtspersoon. Deze handelingen vloeien voort uit het begrotingsbeheer (Comptabiliteitswet 2016).

Op grond van artikel 4.6, eerste, van de Comptabiliteitswet 2016 zijn de ministers degenen die de Staat der Nederlanden als rechtspersoon in het private rechtsverkeer vertegenwoordigen. Het vierde lid biedt de mogelijkheid dat die bevoegdheid via volmachtverlening feitelijk door anderen namens hen wordt uitgeoefend. Hetgeen met dit besluit wordt gerealiseerd.

In dit mandaatbesluit wordt aan de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, de diensthoofden, de algemeen directeuren en de directeuren een algemene volmacht verleend voor het verrichten van privaatrechtelijke handelingen namens de bewindspersonen, en daarmee voor de Staat, ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het werkterrein van de desbetreffende functionaris, die zijn beschreven in het Organisatiebesluit BZK 2023. De volmacht privaatrechtelijke handelingen te verrichten houdt uiteraard tevens in de bevoegdheid om daartoe te beslissen (bijvoorbeeld om iets aan te schaffen). Daarnaast wordt aan hen volmacht verleend met betrekking tot enkele specifieke onderwerpen.

Artikel 2.1

In dit artikel zijn beperkingen op het mandaat verwoord met betrekking tot specifieke handelingen die zijn voorbehouden aan de bewindspersonen. Een aantal beperkingen vloeit rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht. De overige beperkingen hebben betrekking op bevoegdheden die naar hun aard bij de bewindspersonen behoren te liggen.

Artikel 2.2

In dit artikel wordt een aantal specifieke stukken uitgezonderd van het mandaat. Het betreft stukken geadresseerd aan bepaalde autoriteiten of Hoge Colleges van Staat die door de bewindspersonen persoonlijk behoren te worden afgedaan.

Om de afhandeling van bepaalde stukken niet nodeloos te belasten, is aangegeven in welke gevallen dergelijke stukken toch kunnen worden afgehandeld door de secretaris-generaal. Bedacht moet worden dat het hier gaat om officiële correspondentie met de genoemde autoriteiten en Hoge Colleges. Los hiervan is het uiteraard mogelijk dat in het ambtelijke verkeer tussen dienstonderdelen van het ministerie en onderdelen van bijvoorbeeld de genoemde Hoge Colleges correspondentie plaatsvindt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan correspondentie met de griffie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in verband met een gerechtelijke procedure of de uitwisseling van financiële of begrotingstechnische informatie tussen financiële afdelingen. In zijn algemeenheid staat voorop dat mandaat slechts geldt voor zover de aangelegenheid niet redelijkerwijs aan een hoger bevoegd gezag moet worden voorgelegd. Dit kan met zich brengen dat correspondentie die gewoonlijk op ambtelijk niveau wordt gevoerd, vanwege politieke of maatschappelijke gevoeligheid door de secretaris-generaal of de bewindspersonen zelf wordt afgehandeld.

Artikel 3.1

In dit artikel worden aan de secretaris-generaal algemene bevoegdheden verleend voor zijn taakuitoefening. De secretaris-generaal zal bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden steeds moeten afwegen of de aangelegenheid onder zijn mandaat valt dan wel behoort te worden voorgelegd aan de bewindspersonen.

Artikel 3.2

Dit artikel bevat een niet-limitatieve lijst van de belangrijkste aangelegenheden die onder het mandaat van de secretaris-generaal vallen.

Het mandaat bedoeld in onderdeel b. ligt in beginsel bij de plaatsvervangend secretaris-generaal, met uitzondering van de organisatieonderdelen die rechtstreeks verantwoording afleggen aan de secretaris-generaal. Daarvoor is de secretaris-generaal verantwoordelijk.

Voor onderdeel g. geldt dat dit mandaat ook ziet op het beslissen op bezwaarschriften inzake Woo-besluiten, vanwege het mandaat aan de directeuren-generaal om op Woo-verzoeken te besluiten.

Artikel 3.3

Ingevolge de regelgeving met betrekking tot de positie van het Bureau Algemene Bestuursdienst en de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst is er geen hiërarchische verhouding tussen de secretaris-generaal en de directeur-generaal Algemene Bestuursdienst wat betreft de inhoudelijke taken van de Algemene Bestuursdienst. Voor het personeel van de administratieve ondersteuning van de huurcommissie (de Dienst van de Huurcommissie) geldt dat zij een gezagsverhouding hebben met het bestuur van de huurcommissie. Het personeel is wel in Rijksdienst en maakt formeel deel uit van het Ministerie van BZK. Dit is geregeld in de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, artikelen 3a en 3c. Het voorgaande betekent een beperking van het mandaat van de secretaris-generaal als gevolg van wettelijke bepalingen.

In het licht van het voorgaande is het logisch dat het geldende mandaatbesluit voor het bestuur van de huurcommissie van kracht blijft (Besluit mandaat, volmacht en machtiging bestuur huurcommissie 2019).

In het tweede lid is een waarborg ingebouwd bij het aangaan van grote financiële verplichtingen op het gebied van ICT. Voor het aangaan van verplichtingen boven de 10 miljoen euro heeft de secretaris-generaal een collectief volmacht met de plaatsvervangend secretaris-generaal respectievelijk het betreffende diensthoofd. In die gevallen geschiedt het aangaan van een verplichting dus door twee functionarissen.

Artikelen 3.4 en 3.5

In dit besluit zijn reeds bevoegdheden toegekend aan de plaatsvervangend secretaris-generaal, de diensthoofden, aan de algemeen directeuren en aan de directeuren en daarmee gelijk te stellen functionarissen bij BZK. De secretaris-generaal is echter bevoegd om nadere bevoegdheden te verlenen of in onderhavig besluit toegekende bevoegdheden in te trekken of te beperken. Tot de onder de secretaris-generaal ressorterende functionarissen behoren ook externen die bij het ministerie werkzaam zijn en zich daarbij moeten houden aan opdrachten en aanwijzingen.

Artikel 3.6

Dit artikel is niet van toepassing als er tijdelijk geen secretaris-generaal in functie is, bijvoorbeeld vanwege diens vertrek. Dan zal door middel van uitdrukkelijke benoeming van een waarnemend secretaris-generaal in de plaatsvervanging moeten worden voorzien.

Artikel 4.1

In dit artikel worden aan de plaatsvervangend secretaris-generaal algemene bevoegdheden verleend voor zijn taakuitoefening. De taken van de plaatsvervangend secretaris generaal staan benoemd in artikel 5 van het Organisatiebesluit BZK 2023. De plaatsvervangend secretaris-generaal zal bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden steeds moeten afwegen of de aangelegenheid onder zijn mandaat valt dan wel behoort te worden voorgelegd aan een hoger bevoegd gezag.

Artikel 4.2

Dit artikel bevat een niet-limitatieve lijst van de belangrijkste aangelegenheden die onder het mandaat van de plaatsvervangend secretaris-generaal vallen.

Het mandaat bedoeld in onderdeel a. ligt in beginsel bij de plaatsvervangend secretaris-generaal, met uitzondering van de organisatieonderdelen die rechtstreeks verantwoording afleggen aan de secretaris-generaal. Daarvoor is de secretaris-generaal verantwoordelijk.

Artikel 5.1

In dit artikel worden aan de diensthoofden algemene bevoegdheden verleend voor hun taakuitoefening. Het diensthoofd zal bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden steeds moeten afwegen of de aangelegenheid onder zijn mandaat valt dan wel behoort te worden voorgelegd aan een hoger bevoegd gezag.

Artikel 5.2

Dit artikel bevat een niet-limitatieve lijst van de belangrijkste aangelegenheden die onder het mandaat van het diensthoofd vallen.

Onder het mandaat van het diensthoofd valt ook de bevoegdheid tot het inschakelen van de diensten van de Landsadvocaat in verband met ondersteuning (bijvoorbeeld advies over wetgeving of over aanbestedingen) en het optreden namens de bewindspersonen in gerechtelijke procedures.

Enkele onderdelen van dit artikel zijn niet van toepassing op de diensthoofden van BZK Kerndepartement. De uitgezonderde onderdelen zijn bevoegdheden die op SG-niveau blijven. De secretaris-generaal kan desgewenst ondermandaat verlenen aan de diensthoofden.

Artikel 5.3

In dit artikel is de specifieke bevoegdheid van de directeur-generaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst ten aanzien van verzoeken op grond van hoofdstuk 4 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2017 bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst in het algemene mandaatbesluit vastgelegd. Het betreft hier verzoeken om kennisneming van persoonsgegevens en andere gegevens.

Artikel 5.7

Van het mandaat van het diensthoofd zijn bepaalde aangelegenheden uitgezonderd. Deze zijn derhalve aan de secretaris-generaal voorbehouden.

Artikel 5.8

Het mandaat van het diensthoofd is beperkt tot bestedingen op grond van een goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor het diensthoofd verantwoordelijk is. De departementale kaders voor de budgettaire uitwerking worden in de Bestuursraad vastgesteld op voorstel van de directeur FEZ. Het financiële kader wordt gevormd door de begroting.

In algemene zin geldt dat aan een (meerjarige) verplichting een maximumbedrag is gekoppeld. De maximumbedragen staan vermeld in bijlage 1 van dit besluit. Een meerjarige verplichting is een verplichting die zich uitstrekt over meerdere begrotingsjaren. Het bedrag van een meerjarige verplichting is het totaal van de bedragen die voor de verschillende begrotingsjaren worden aangegaan. Dat wil zeggen dat een verplichting in jaar t met een doorlooptijd langer dan jaar t, moet worden aangemerkt als een meerjarige verplichting.

Hoe moet dit specifiek worden geïnterpreteerd voor het Rijksvastgoedbedrijf? De verantwoordelijkheid van de directeur-generaal Rijksvastgoedbedrijf is tweeledig. Enerzijds is hij verantwoordelijk voor het draaiende houden van het Rijksvastgoedbedrijf binnen de in de begroting aangegeven grenzen en de overige departementale spelregels. Als directeur-generaal van het agentschap met een rijksbrede rol op het gebied van de rijkshuisvesting, heeft hij tevens de bevoegdheid bijvoorbeeld vastgoed te kopen, huren, ontwikkelen, verbouwen, onderhouden en beheren. In dit kader worden regelmatig zeer lang lopende contracten met marktpartijen gesloten. Hierbij gaat de Staat een langdurige juridische verplichting aan, zonder dat de daarmee gepaard gaande budgettaire verplichtingen aan het begin van de contractperiode bijvoorbeeld in een separaat fonds op de BZK-begroting staan.

Vanuit de rijksbrede verantwoordelijkheid voor het rijksvastgoed, doet het Rijksvastgoedbedrijf een beroep op de leenfaciliteit om met name investeringen te kunnen doen voor het realiseren van grote projecten in het kader van het rijkshuisvestingsstelsel. Voor het agentschap Rijksvastgoedbedrijf is in de begroting, net als voor andere agentschappen een paragraaf opgenomen die bestaat uit een begroting van het desbetreffende jaar en een meerjarenraming (t+4). Daarnaast staat in de begroting het maximale beroep op de leenfaciliteit (leenplafond) vermeld. Voor de zogenaamde DBFMO-contracten voor PPS-projecten geschiedt de financiering voor een belangrijk deel met privaat kapitaal, maar de jarenlange betaling van beschikbaarheidsvergoedingen door de Staat wordt geregeld via de rijksbegroting op dezelfde manier als hierboven bedoeld. Op de hierboven beschreven manier wordt dus voor de korte en middellange termijn zichtbaar gemaakt hoe de rijkshuisvesting gefinancierd wordt, ook buiten het bestek van de jaarlijks vast te stellen en door de Kamers goed te keuren rijksbegroting. Op de keper beschouwd wordt echter gedurende de totale looptijd van het contract elk jaar opnieuw in het kader van de rijksbegroting dekking aangegeven voor het nakomen van de ten laste van de Staat aangegane privaatrechtelijke verplichting, in plaats van dat het uiteindelijk vereiste budget voor betaling van jaar t tot en met (bijv.) t+30 op de begroting van BZK of een ander departement staat op het moment dat de directeur-generaal Rijksvastgoedbedrijf in jaar t (of t-1) het contract sluit. Het agentschap Rijksvastgoedbedrijf levert de producten die opdrachtgevers (departementen en overige deelnemers van het rijkshuisvestingsstelsel) vragen en waarvoor ze instemmen de kosten, ook meerjarig, te vergoeden. Het bepaalde in artikel 5.8, eerste lid, staat uitoefening van deze contracteerbevoegdheid niet in de weg; de directeur-generaal Rijksvastgoedbedrijf is in deze gevallen bevoegd de Staat der Nederlanden te binden voor de totale looptijd van het contract.

Artikelen 5.9 en 5.10

In dit besluit zijn reeds bevoegdheden toegekend aan de plaatsvervangend secretaris-generaal, de diensthoofden, de algemeen directeuren, de directeuren en daarmee gelijk te stellen functionarissen bij BZK. Het diensthoofd is echter bevoegd om nadere bevoegdheden te verlenen of in onderhavig besluit toegekende bevoegdheden in te trekken of te beperken.

Tot de onder het diensthoofd ressorterende functionarissen behoren ook externen die bij het ministerie werkzaam zijn en zich daarbij moeten houden aan opdrachten en aanwijzingen.

De directeur-generaal die leiding geeft aan een agentschap heeft de bevoegdheid om ondermandaat te verlenen voor het uitoefen van integraal management. Het gaat dan met name om ondermandaat van de personele bevoegdheden.

Voor onderdeel 8 en 9 geldt het volgende. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) werkt steeds meer samen met de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD), wat een onderdeel is van het Ministerie van Defensie. In voorkomende situaties vindt deze samenwerking plaats in gezamenlijke teams, bestaande uit zowel AIVD- en MIVD-functionarissen, onder aansturing van een teamhoofd. Het teamhoofd is ofwel een functionaris van de AIVD, in dienst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, ofwel een functionaris van de MIVD, in dienst van het Ministerie van Defensie. Indien het teamhoofd een functionaris van de MIVD is, dient deze functionaris de personele bevoegdheden jegens de medewerkers uit het team die werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te kunnen uitoefenen. Daarnaast dient deze functionaris daartoe aangewezen financiële bevoegdheden te hebben om de leidinggevende rol goed te kunnen uitoefenen. Deze bepaling maakt dit mogelijk door de directeur-generaal van de AIVD de bevoegdheid te geven om ten aanzien van bepaalde personele en financiële bevoegdheden ondermandaat te verlenen aan niet-ondergeschikten, te weten functionarissen in dienst van het Ministerie van Defensie. Voor een dergelijk ondermandaat is toestemming van de betreffende niet-ondergeschikte functionaris en van de Minister van Defensie voorgeschreven.

Dit mandaat was reeds geregeld voor een specifiek samenwerkingsverband, de Unit Veiligheidsonderzoeken (Stcrt. 2019, 48786). De mogelijkheid voor de directeur-generaal van de AIVD om ook aan niet-ondergeschikte functionarissen van de Minister van Defensie binnen een ander samenwerkingsverband tussen de AIVD en MIVD mandaat te verlenen, wordt, gelet op de toegenomen samenwerking, expliciet opgenomen in dit mandaatbesluit.

De Minister van Defensie zal eenzelfde ondermandaat verlenen aan bepaalde functionarissen van de AIVD.

Artikel 5.11

Dit artikel is niet van toepassing in het geval er tijdelijk geen diensthoofd in functie is. Dan zal door middel van uitdrukkelijke benoeming van een plaatsvervangend diensthoofd in de plaatsvervanging moeten worden voorzien.

Artikel 6.1

In dit artikel worden aan de algemeen directeuren algemene bevoegdheden verleend voor hun taakuitoefening. De algemeen directeur zal bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden steeds moeten afwegen of de aangelegenheid onder zijn mandaat valt dan wel behoort te worden voorgelegd aan een hoger bevoegd gezag.

Artikel 6.2

Dit artikel bevat een niet-limitatieve lijst van de belangrijkste aangelegenheden die onder het mandaat van de algemeen directeur vallen.

Zie voor de onder i bedoelde bevoegdheid de toelichting bij artikel 3.2.

Artikel 6.4

Het mandaat van de algemeen directeur is beperkt tot bestedingen op grond van een goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor de algemeen directeur verantwoordelijk is. Indien daarvan wordt afgeweken dient dit voorafgaand te worden afgestemd met een bewindspersoon of de secretaris-generaal, en met de FEZ-Controller. De departementale kaders voor de budgettaire uitwerking worden in de Bestuursraad vastgesteld op voorstel van de directeur FEZ.

Ook hier gelden grensbedragen per verplichting die wordt aangegaan.

Artikelen 6.5 en 6.6

In dit besluit zijn reeds bevoegdheden toegekend aan de algemeen directeuren, de directeuren en daarmee gelijk te stellen functionarissen bij BZK. De algemeen directeur is echter bevoegd om nadere bevoegdheden te verlenen of in onderhavig besluit toegekende bevoegdheden in te trekken of te beperken.

Tot de onder de algemeen directeur ressorterende functionarissen behoren ook externen die bij het ministerie werkzaam zijn en zich daarbij moeten houden aan opdrachten en aanwijzingen.

De algemeen directeur die leiding geeft aan een agentschap heeft de bevoegdheid om ondermandaat te verlenen voor het uitoefen van integraal management. Het gaat dan met name om ondermandaat van de personele bevoegdheden.

Artikel 6.7

Dit artikel is niet van toepassing in het geval er tijdelijk geen algemeen directeur in functie is. Dan zal door middel van uitdrukkelijke benoeming van een plaatsvervangend algemeen directeur in de plaatsvervanging moeten worden voorzien.

Artikel 6.8

In dit artikel worden aan de directeuren algemene bevoegdheden verleend voor hun taakuitoefening. De directeur zal bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden steeds moeten afwegen of de aangelegenheid onder zijn mandaat valt dan wel behoort te worden voorgelegd aan een hoger bevoegd gezag.

Artikel 7.2

Dit artikel bevat een niet-limitatieve lijst van de belangrijkste aangelegenheden die onder het mandaat van de directeur vallen. Zo zijn de directeuren bij een agentschap bevoegd tot het afnemen van de eed of de belofte van ambtenaren bij het dienstonderdeel waarover de directeur de leiding voert.

Enkele onderdelen van dit artikel zijn niet van toepassing op de directeuren van BZK Kerndepartement. De uitgezonderde onderdelen zijn bevoegdheden die op SG-niveau blijven. De secretaris-generaal kan desgewenst ondermandaat verlenen aan de directeuren.

Artikel 7.5

De in dit artikel genoemde aangelegenheden kunnen niet onder het niveau van het diensthoofd worden uitgeoefend. Het tweede lid regelt dat deze specifieke beperkingen niet gelden voor directeuren die aan het hoofd van een agentschap staan.

Van het mandaat van het diensthoofd zijn bepaalde aangelegenheden uitgezonderd in artikel 5.7. Deze uitzondering geldt ook voor het mandaat van de directeuren.

Artikel 7.6

Het mandaat van de directeur is beperkt tot bestedingen op grond van een goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor de directeur verantwoordelijk is. Indien daarvan wordt afgeweken dient dit voorafgaand te worden afgestemd met een bewindspersoon, de secretaris-generaal of het diensthoofd, en met de FEZ-Controller. De budgettaire uitwerking dient te passen binnen de goedgekeurde budgettaire uitwerking van het diensthoofd, zoals vermeld in artikel 5.8. De departementale kaders voor de budgettaire uitwerking worden in de Bestuursraad vastgesteld op voorstel van de directeur FEZ.

Ook hier gelden grensbedragen per verplichting die wordt aangegaan. Zie de toelichting bij artikel 5.8.

De directeuren uit het Cluster Mensen en Middelen leggen verantwoording af aan de clusterdirecteur Mensen en Middelen over het door hen gevoerde financiële beheer, met uitzondering van de directeur FEZ. De clusterdirecteur Mensen en Middelen legt hierover verantwoording af aan de plaatsvervangend secretaris-generaal. Vanwege de beheersmatige aansturing van het Cluster Mensen en Middelen is het grensbedrag van de clusterdirecteur Mensen en Middelen in bijlage 1 gelijkgesteld met dat van diensthoofd, te weten 10 miljoen euro. Het vorenstaande geldt evenzo voor de Clusterdirecteur Bestuursondersteuning.

Artikelen 7.7 en 7.8

De directeur kan bevoegdheden verlenen aan onder hem ressorterende functionarissen. Tot de onder de directeur ressorterende functionarissen behoren ook externen die bij het ministerie werkzaam zijn en zich daarbij moeten houden aan opdrachten en aanwijzingen.

De directeur die leiding geeft aan een agentschap heeft de bevoegdheid om ondermandaat te verlenen voor het uitoefen van integraal management. Het gaat dan met name om ondermandaat van de personele bevoegdheden.

Artikel 7.10

Dit artikel is niet van toepassing in het geval dat er tijdelijk geen directeur in functie is. Dan zal door middel van uitdrukkelijke benoeming van een plaatsvervangend directeur in de plaatsvervanging moeten worden voorzien.

Artikelen 8.1 en 8.2

In het kader van het centraal opdrachtgeverschap hebben de directeuren bevoegdheid om namens de deelnemende departementen opdrachten te geven aan P-Direkt en FMH. Het centraal opdrachtgeverschap houdt o.a. in:

  • het opdracht verlenen aan de SSO, mede namens de andere afnemers;

  • het vertegenwoordigen van de afnemers met betrekking tot de generieke dienstverlening in het bestuurlijk overleg;

  • het toezicht houden op de kwaliteit en de kosten van de door de SSO geleverde dienstverlening.

Het centraal opdrachtgeverschap voor P-Direkt is belegd bij de directeur Ambtenaar en Organisatie en voor FMH bij de directeur Inkoop-, Facilitair- en Huisvestingsbeleid Rijk. Er is sprake van centrale bekostiging, dat wil zeggen dat de deelnemende ministeries hun budget hebben overgeheveld naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De centraal opdrachtgever is beheerder van dit budget en is als budgethouder verantwoordelijk voor alle bijbehorende werkzaamheden, zoals begrotingsvoorbereiding en toezicht op budgetuitputting.

Artikel 8.3

In het kader van het uitvoeringsprogramma ‘compacte rijksdienst’ worden producten en diensten rijksbreed ingekocht. De ministers van de deelnemende departementen hebben elkaar volmacht en machtiging verleend voor het verrichten van (rechts)handelingen die verband houden met aanbestedingen voor de inkoop. Eén van die handelingen betreft het afsluiten en ondertekenen van rijksbrede overeenkomsten. BZK is in dit stelsel verantwoordelijk voor de categorieën (1) energie, (2) vervoer en (3) ICT-werkomgeving Rijk. Op het gebied van de categorie vervoer treedt de plaatsvervangend secretaris-generaal op als opdrachtgever, voor de categorie Energie is dit de directeur-generaal Rijksvastgoedbedrijf. Op het gebied van de ICT-werkomgeving Rijk zal de directeur CIO en Informatiemanagement optreden als opdrachtgever.

De plaatsvervangend secretaris-generaal heeft de bevoegdheid de directeur CIO en Informatiemanagement en de directeur-generaal Rijksvastgoedbedrijf instructies te geven over de uitoefening van het mandaat en om inlichtingen aan hen te vragen over de uitoefening van het mandaat.

Artikel 8.4

De maximumbedragen per (meerjarige) verplichting als vermeld in bijlage 1 van dit besluit zijn niet van toepassing op de mandaten die op grond van dit hoofdstuk zijn verleend. De bedragen in het kader van het centraal opdrachtgeverschap en categoriemanagement overschrijden de maxima genoemd in de bijlage.

Als waarborg bij het aangaan van grote financiële verplichtingen, dienen deze in het kader van het categoriemanagement boven een bepaald bedrag te geschieden door twee functionarissen.

Artikel 9.1

Voor het mandaat van de diensthoofden en directeuren is in het bijzonder artikel 6 lid 1 van het Besluit FEZ van het Rijk van belang, waaraan in artikel 7.3, onder c, van dit mandaatbesluit wordt gerefereerd.

Het departementale kader voor externe inhuur wordt vastgesteld in de Bestuursraad op voorstel van de directeur FEZ. In het departementale kader kunnen grensbedragen voor externe inhuur zijn aangegeven die het financiële mandaat van directeuren en diensthoofden inperken.

Artikel 9.2

De bedrijfsvoering bij het ministerie kent een aantal interne richtlijnen en procedures die in de regel na overleg in de Bestuursraad tot stand zijn gekomen. De uitoefening van het mandaat, op grond van dit besluit toegekend, behoort met inachtneming van deze departementale afspraken plaats te vinden, en heeft onder meer betrekking op:

  • administratieve organisatiebeschrijvingen;

  • documentaire informatievoorziening;

  • financiële verplichtingen, informatie en administratie;

  • standaarden en kaders op het terrein van ICT en informatiehuishouding;

  • standaarden en kaders op het terrein van (informatie)beveiliging;

  • totstandbrenging van wet- en regelgeving;

  • personele besluiten;

  • behandeling van topstukken;

  • behandeling van en het beslissen op verzoeken op grond van de Wet open overheid, met inbegrip van bezwaarschriften dienaangaande;

  • aanleg en bijhouden van persoonsregistraties;

  • inkoop, verwerving en Europese aanbesteding;

  • het aangaan en het gebruik van (mantel)contracten;

  • werving, selectie, aanstelling en herplaatsing in het kader van reorganisatie.

Artikel 9.3

De toegang tot de administraties geldt voor de directeur FEZ waar het de uitoefening van de interne controlefunctie ten behoeve van het voeren van een goede administratie, conform artikel 6 van het Besluit FEZ van het Rijk. Overigens geldt dat op grond van wettelijke bepalingen andere controlerende instellingen zoals de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer, eveneens toegang tot de administraties hebben.

Artikel 9.4

Ten behoeve van een eenduidige lijn binnen het ministerie is in dit artikel de wijze van ondertekening van stukken voorgeschreven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen ondertekening krachtens mandaat (namens een bewindspersoon als bestuursorgaan) en volmacht (namens de Staat). Hiermee wordt voldaan aan hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikelen 10.1 en 10.2

De directeur P&O is verantwoordelijk voor het beheer van het onderhavige besluit. Hieronder wordt verstaan het actueel houden van het besluit en het monitoren van de naleving. De registratie van de mandaatverlening en de doormandatering vindt plaats in het door de directeur P&O bijgehouden centrale mandaat- en volmachtregister. Daartoe houdt de directie FEZ een zogenaamd bevoegdhedenregister bij. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst houdt een eigen register bij. Het centrale mandaat- en volmachtregister bevat niet de afspraken over parafering van stukken. De (financiële) bevoegdheden van secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, directeuren-generaal en directeuren van het kerndepartement alsmede de bevoegdheden van functionarissen van de agentschappen worden opgenomen in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.

Artikel 10.3

Aangezien voor gegevens over de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst strengere regels gelden in verband met de staatsveiligheid, wordt door de directeur-generaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst een apart register bijgehouden met betrekking tot bevoegdheden die zijn toegekend aan directeuren en andere functionarissen bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. In de bijlage is aangegeven tot welk bedrag de bevoegdheid van de ambtenaar tot het aangaan van financiële verplichtingen strekt. Onder een meerjarige financiële verplichting wordt verstaan een verplichting die zich uitstrekt over meerdere begrotingsjaren. Het bedrag van een meerjarige verplichting is het totaal van de bedragen die voor de verschillende begrotingsjaren worden aangegaan.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot

Naar boven