Regeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 6 juli 2023, nummer 4718821, houdende regels voor de subsidiëring van projecten ter ondersteuning van zelfstandig vertrek van vreemdelingen en gemeenschapsonderdanen uit Nederland (Subsidieregeling ondersteuning zelfstandig vertrek 2023)

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de artikelen 3 en 4 van de Kaderwet overige JenV-subsidies en artikel 2, eerste lid, van het Kaderbesluit overige JenV-subsidies,

Besluit:

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

brutoloon:

brutosalaris, inclusief vakantiegeld, een beloning in de vorm van een dertiende maand en eindejaarsuitkering, voor zover dit is geregeld in de geldende CAO of arbeidsovereenkomst.

CAO:

een collectieve arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst;

directe loonkosten:

loonkosten van personeel, waarbij de gerealiseerde uren direct betrekking hebben op deelnemers aan het project dan wel loonkosten van personeel die direct te relateren zijn aan de uitvoering van subsidiabele activiteiten;

financieringsplan:

een beschrijving van de benodigde en beschikbare financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten, waaronder in ieder geval een liquiditeitsplan waaruit blijkt op welke wijze de projectkosten gefinancierd worden;

FX JRS:

Frontex Joint Reintegration Services;

gemeenschapsonderdaan:

onderdaan van de lidstaten van de Europese Unie, of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, of van de Zwitserse Bondsstaat, alsmede hun familieleden als bedoeld in artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000;

handleiding:

Handleiding Projectadministratie Subsidieregeling ondersteuning zelfstandig vertrek 2023, zoals beschikbaar op www.dienstterugkeerenvertrek.nl;

indirecte kosten:

kosten die niet kunnen worden aangewezen als specifieke kosten van het project, en niet rechtstreeks verband houden met de uitvoering ervan;

minister:

de Minister van Justitie en Veiligheid;

onderdaan van een derde land:

eenieder die geen gemeenschapsonderdanen zijn;

penvoerder:

door het samenwerkingsverband aangewezen penvoerende persoon of organisatie die deelneemt aan het samenwerkingsverband;

project:

het specifieke praktische middel waarmee een subsidieontvanger een activiteit of meerdere activiteiten in het geheel of gedeeltelijk uitvoert;

projectperiode:

periode tussen het tijdstip waarop activiteiten starten en worden afgerond;

REAN-programma:

het programma ‘Return and Emigration Assistance from The Netherlands’ van de Internationale Organisatie voor Migratie;

samenwerkingsverband:

samenwerking tussen twee of meer in Nederland gevestigde, niet-gouvernementele organisaties met rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht;

specifieke kosten:

kosten voor goederen, diensten en financiële bijdragen die rechtstreeks aan de deelnemer ten goede komen om perspectief te bieden op herintegratie in het land van herkomst of bestemming na vertrek.

vreemdeling:

eenieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld.

Artikel 2. Aard en doel van de projecten

De minister kan een subsidie verstrekken voor projecten zonder winstoogmerk op het gebied van het bevorderen van het zelfstandig vertrek en het bieden van ondersteuning bij het zelfstandig vertrek uit Nederland van doelgroep A, vreemdelingen, en doelgroep B, gemeenschapsonderdanen.

Artikel 3. Doelgroep A – Vreemdelingen

  • 1. Doelgroep A zijn vreemdelingen die in Nederland verblijven, een visumplicht hebben om naar Nederland te reizen en waarvan het land van herkomst of bestendig verblijf op de lijst met OESO-DAC-landen staat vermeld of anderzijds wordt toegestaan onder het huidige beleid, en

    • a. die geen verblijfsrecht hebben in Nederland;

    • b. van wie de aanvraag voor een verblijfsvergunning is afgewezen en waarvan de vertrektermijn nog niet is verstreken;

    • c. die een aanvraag voor een verblijfsvergunning hebben ingediend en in afwachting zijn van een beslissing op hun aanvraag en die hun aanvraag voor een verblijfsvergunning intrekken voordat zij Nederland verlaten; of

    • d. die in het bezit zijn van een geldige verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en die hun verblijfsrecht opzeggen voordat zij Nederland verlaten.

  • 2. In afwijking van het tweede lid zijn uitgesloten vreemdelingen:

    • a. die beschikken over voldoende financiële middelen om op eigen gelegenheid uit Nederland te vertrekken;

    • b. die zich niet naar Nederland hebben begeven met de intentie zich voor lange duur alhier te vestigen;

    • c. met een nationaliteit die volgens het geldende terugkeerondersteuningsbeleid is uitgesloten van herintegratieondersteuning;

    • d. die onvoldoende medewerking verlenen om zelfstandig terug te keren via het REAN-programma van de Internationale Organisatie voor Migratie of via het JRS-programma van Frontex;

    • e. van wie het vertrek uit Nederland een doorkruising betekent van een strafrechtelijk vervolgingstraject waar zij bij betrokken zijn;

    • f. die in de afgelopen vijf jaar met assistentie van de Internationale Organisatie voor Migratie of de Frontex JRS uit Europa zijn vertrokken, of op kosten van de Nederlandse overheid dan wel de Europese Unie zelfstandig zijn vertrokken of zijn uitgezet naar een land buiten de Europese Unie;

    • g. waarbij het vertrek met ondersteuning van een terugkeerproject maatregelen ter uitvoering van de uitzetting doorkruist;

    • h. die terugkeerondersteuning in contanten of in natura uit een andere bron ontvangen;

    • i. die een zwaar inreisverbod van meer dan vijf jaar opgelegd hebben gekregen of veroordeeld zijn voor zedenmisdrijven, doodslag, moord, mensenhandel of mensensmokkel;

    • j. van wie de asielaanvraag is afgewezen op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

Artikel 4. Doelgroep B – Gemeenschapsonderdanen

Doelgroep B zijn gemeenschapsonderdanen die de intentie hadden om zich voor langere duur in Nederland te vestigen, die het niet gelukt is om in Nederland voldoende inkomsten te genereren om in hun eigen levensonderhoud te voorzien, die niet over voldoende financiële middelen beschikken om op eigen gelegenheid uit Nederland te vertrekken en die sociaal maatschappelijke begeleiding nodig hebben bij hun terugkeer of herintegratie.

Artikel 5. Subsidiabele activiteiten

  • 1. De minister kan een subsidie verstrekken voor projecten voor doelgroep A die uitsluitend zijn gericht op de volgende activiteiten:

    • a. vreemdelingen te bewegen tot zelfstandig vertrek uit Nederland;

    • b. vreemdelingen voor te bereiden op zelfstandig vertrek uit Nederland;

    • c. vreemdelingen perspectief te bieden op herintegratie in het land van herkomst of bestemming na vertrek.

  • 2. De minister kan een subsidie verstrekken voor projecten voor doelgroep B die uitsluitend zijn gericht op de volgende activiteiten:

    • a. gemeenschapsonderdanen te bewegen tot zelfstandig vertrek uit Nederland;

    • b. gemeenschapsonderdanen voor te bereiden op zelfstandig vertrek uit Nederland;

    • c. het organiseren van het daadwerkelijk vertrek uit Nederland van gemeenschapsonderdanen;

    • d. gemeenschapsonderdanen te ondersteunen bij de herintegratie in het land van herkomst na vertrek. Deze herintegratieactiviteiten zijn gericht op gemeenschapsonderdanen met ernstige medische of verslavingsproblemen of die geen sociaal netwerk hebben om op terug te vallen.

Artikel 6. De subsidieaanvrager

De subsidie wordt aangevraagd door een in Nederland gevestigde, niet-gouvernementele organisatie met rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht.

Artikel 7. Aanvraagtijdvakken, subsidieplafond en verdeling bij overschrijding subsidieplafond

  • 1. Een subsidie kan uitsluitend worden verstrekt als de minister de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een tijdvak voor de indiening van een aanvraag voor subsidie.

  • 2. De mogelijkheid tot het indienen van aanvragen om subsidie bestaat slechts gedurende door de minister vastgestelde aanvraagtijdvakken, zoals genoemd in de hoofdstukken 2 en 3.

  • 3. Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van ontvangst van de volledige subsidieaanvragen.

    Wanneer meerdere subsidieaanvragen op dezelfde dag zijn ontvangen en verstrekking van subsidie voor deze aanvragen zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond, wordt de toewijzing van subsidie bepaald door de selectiecommissie van de DT&V. De selectiecommissie houdt in ieder geval rekening met het unieke karakter van de ingediende projectvoorstellen, de waarschijnlijkheid dat de beoogde doelstellingen behaald worden en mogelijke risico’s, waaronder financiële risico’s.

Artikel 8. De subsidieaanvraag

  • 1. Een subsidieaanvraag heeft steeds betrekking op één project.

  • 2. De looptijd van een project bedraagt minimaal twaalf en maximaal vierentwintig maanden.

  • 3. Het project start op zijn vroegst op de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag en uiterlijk zes maanden na ontvangst van de volledige subsidieaanvraag.

  • 4. Als meerdere rechtspersonen in een project samenwerken, kan slechts één van hen de subsidie aanvragen.

  • 5. Indien het project wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband, wordt bij de subsidieaanvraag een kopie van de ondertekende samenwerkingsverklaring meegezonden.

  • 6. Als voor een project cofinanciering wordt verkregen van een derde, wordt bij de subsidieaanvraag een ondertekende cofinancieringsverklaring meegezonden. De cofinancieringsverklaring vermeldt het bedrag van de cofinanciering en of het bedrag een absolute bijdrage of een bedrag naar rato van de daadwerkelijk gemaakte kosten betreft.

  • 7. De subsidieaanvraag bevat in ieder geval:

    • a. een projectbeschrijving;

    • b. een begroting;

    • c. een financieringsplan;

    • d. een verklaring omtrent het gedrag van alle bestuurders van de rechtspersoon en projectleiders die niet ouder is dan drie maanden;

    • e. een uittreksel van de Kamer van Koophandel van de rechtspersoon;

    • f. de door het bestuur vastgestelde jaarrekening van het boekjaar voorafgaand aan het jaar van indiening van de subsidieaanvraag;

    • g. het bankrekeningnummer waarop het subsidiebedrag dient te worden gestort, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat;

    • h. de balans en de resultatenrekening van de subsidieaanvrager van de laatst afgesloten kalendermaand voorafgaand aan de subsidieaanvraag.

  • 8. De projectbeschrijving en begroting worden ingediend onder gebruikmaking van daartoe door de minister beschikbaar gestelde formulieren.

  • 9. De projectbeschrijving bevat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van de voorgenomen activiteiten, waaronder de omvang, de doelgroep en de regio waar de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b. een beschrijving van de doelstelling, resultaten en producten die de subsidieaanvrager met de activiteiten nastreeft en de daarbij behorende indicatoren;

    • c. een beschrijving van de wijze waarop de activiteiten zullen worden uitgevoerd, verantwoord en geadministreerd;

    • d. de duur van de projectperiode;

    • e. een beschrijving van de benodigde operationele kwalitatieve en kwantitatieve capaciteit.

Artikel 9. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. Projecten worden altijd uitgevoerd in samenwerking of in afstemming met de Dienst Terugkeer en Vertrek.

  • 2. De volgende rapportageverplichtingen zijn van toepassing:

    • a. voor alle projecten dient halverwege de projectperiode een inhoudelijke en financiële voortgangsrapportage te worden ingediend, waarin rekening en verantwoording wordt afgelegd over de voortgang van het project;

    • b. indien er omstandigheden optreden die de voortgang, inhoud of de administratieve organisatie van het project substantieel wijzigen of die anderszins belangrijke gevolgen kunnen hebben voor het recht op subsidie, doet de subsidieontvanger hiervan zo spoedig mogelijk melding aan de minister;

    • c. de subsidieontvanger verleent aan de minister of de daartoe door de minister aangewezen instanties medewerking aan het opstellen van evaluatierapporten met betrekking tot deze regeling, en draagt, indien het gesubsidieerde project niet in eigen beheer wordt uitgevoerd, er zorg voor dat de feitelijke uitvoerder van het project deze medewerking verleent;

    • d. over de voortgang van de ondersteuningstrajecten wordt op dossierniveau informatie uitgewisseld met de DT&V.

  • 3. De volgende administratievoorschriften zijn van toepassing:

    • a. de subsidieontvanger houdt een inzichtelijke en controleerbare administratie bij met betrekking tot de uitvoering van het project en de in verband daarmee gemaakte kosten en gerealiseerde opbrengsten;

    • b. de volledige administratie is per project te allen tijde voor controle beschikbaar. De subsidieontvanger stelt voor een controle een geschikte ruimte aan de subsidieverstrekker ter beschikking;

    • c. de projectadministratie geeft inzicht in de geplande en gerealiseerde prestaties in termen van deelnemers dan wel in termen van geleverde producten of diensten;

    • d. de financiële administratie geeft inzicht in de subsidiabele kosten, de gerealiseerde opbrengsten en de wijze waarop deze kosten en opbrengsten aan het project worden toegerekend;

    • e. indien er in het project sprake is van deelnemers geeft de deelnemersadministratie inzicht in de subsidiabiliteit van de individuele deelnemer, de verrichte activiteiten en behaalde resultaten per individuele deelnemer;

    • f. ter zake van de directe loonkosten dient een door middel van een inzichtelijk tijdschrijfsysteem controleerbare urenverantwoording per werknemer aanwezig te zijn;

    • g. de subsidieontvanger verstrekt desgevraagd aan de minister dan wel door de minister daartoe aangewezen instanties inzage in of informatie uit de administratie. Tevens verstrekt de subsidieontvanger de minister desgevraagd informatie over het project die voor monitoring en evaluatiedoeleinden gebruikt kan worden;

    • h. in de administratie is op het moment van het doen van de aanvraag een verklaring omtrent het gedrag opgenomen van elke bestuurder en projectleider. Indien zich gedurende de loop van een project wijzigingen in het bestuur voordoen ofwel nieuwe projectleiders worden betrokken bij de uitvoering van het project, dan dienen voor deze bestuurders en projectleiders verklaringen omtrent het gedrag worden opgenomen in de administratie. Deze verklaringen omtrent het gedrag dienen binnen twee maanden na aantreden te worden toegevoegd aan de administratie en dienen op het moment van opname niet ouder te zijn dan drie maanden;

    • i. kosten die in strijd met deze regeling zijn gemaakt of geadministreerd, komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 4. De volgende bescheiden zijn beschikbaar:

    • a. de subsidieontvanger bewaart alle administratieve bescheiden die betrekking hebben op het gesubsidieerde project tot ten minste 5 jaar na afloop van de vaststelling van de subsidie;

    • b. van alle administratieve bescheiden wordt het origineel bewaard. Hiervan kan worden afgeweken, indien het origineel conform de procedure in de handleiding wordt overgezet en bewaard op een andere gegevensdrager. Het overbrengen op een andere gegevensdrager geschiedt met juiste en volledige weergave van de gegevens en deze is de volledige bewaartermijn beschikbaar en kan binnen een redelijke tijd leesbaar worden gemaakt;

    • c. de administratie is zodanig ingericht en wordt zodanig gevoerd en bewaard, dat controle daarvan binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de subsidieontvanger de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie;

    • e. de computersystemen die gebruikt worden voor documenten waarvan uitsluitend een elektronische versie bestaat, voldoen aan aanvaarde beveiligingsstandaarden die waarborgen dat de bewaarde documenten aan de nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor controledoeleinden op kan worden vertrouwd;

    • f. alle administratieve bescheiden zijn beschikbaar voor de subsidieverstrekker. De subsidieontvanger is en blijft verantwoordelijk voor een correcte opslag van alle administratieve bescheiden, ook als hij een derde met de opslag belast.

Artikel 10. Beslissing op de aanvraag

  • 1. De datum van ontvangst is de datum waarop de aanvraag volledig is ingediend.

  • 2. Op de aanvraag wordt uiterlijk dertien weken na ontvangst van de aanvraag beslist.

  • 3. Desgevraagd verstrekt de subsidieaanvrager een nadere toelichting op de projectbeschrijving en de begroting.

  • 4. De beschikking vermeldt in ieder geval de projectperiode, het maximumbedrag van de subsidie, alsmede de doelgroep.

Artikel 11. Weigering van de subsidie

De minister kan een subsidie weigeren wanneer:

  • a. de kosten van het project niet in een redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten resultaten. Van een onredelijke verhouding is in ieder geval sprake indien de kosten per vreemdeling meer bedragen dan € 8.800,00, voor zover het ziet op een project voor doelgroep A, dan wel indien de kosten per vreemdeling meer bedragen dan € 2.750,00 voor zover het ziet op een project voor doelgroep B;

  • b. onaannemelijk is dat subsidieaanvrager beschikt over operationele en financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten;

  • c. onvoldoende zekerheid bestaat dat de administratie van de subsidieaanvrager zal voldoen aan de daaraan gestelde eisen;

  • d. onaannemelijk is dat met de uitvoering van het projectplan de met de subsidie beoogde doelstelling wordt bereikt. Bij deze beoordeling worden de behaalde resultaten van eerdere projecten betrokken;

  • e. onaannemelijk is dat de voorgenomen subsidiabele activiteiten en subsidiabele kosten eenvoudig te verantwoorden en te controleren zijn;

  • f. de voorgenomen subsidiabele kosten reeds uit hoofde van nationale of Europese subsidieprogramma’s worden gefinancierd zodanig dat de totale financiering van de subsidiabele kosten meer dan 100% bedraagt;

  • g. het onaannemelijk is dat de subsidieaanvrager beschikt over kwalitatieve en kwantitatieve operationele capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten;

  • h. anderszins op grond van diens eerdere subsidieverleningen voor vergelijkbare activiteiten niet aannemelijk is dat de subsidieaanvrager de activiteiten goed zal uitvoeren en aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal voldoen; of

  • i. een projectaanvraag leidt tot een onevenwichtige regionale spreiding van terugkeerprojecten of er al een ander terugkeerproject wordt uitgevoerd dat zich richt op dezelfde of een vergelijkbare doelgroep.

Artikel 12. Subsidiabele kosten

  • 1. Ter uitvoering van de subsidiabele activiteiten van het project komen voor subsidiëring uitsluitend de volgende kostensoorten in aanmerking:

    • a. directe loonkosten voor zover deze berekend zijn op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend tarief bepaald;

    • b. uitgaven verstrekt aan vreemdelingen en gemeenschapsonderdanen die Nederland aantoonbaar hebben verlaten;

    • c. reis- en verblijfskosten;

    • d. kosten van materieel, met inbegrip van afschrijvingskosten;

    • e. kosten van verbruiksgoederen, benodigdheden en algemene diensten met uitzondering van kantoorkosten;

    • f. kosten van onderaanneming; en

    • g. kosten van huur van onroerende zaken.

  • 2. De subsidiabele kosten worden verhoogd met een opslag van maximaal 9% ter dekking van de Indirecte kosten.

  • 3. De kosten van de door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid ten behoeve van het project worden, indien een berekening overeenkomstig het tweede lid, onderdeel a, niet mogelijk is, berekend door het aantal uren dat de betrokken persoon aan het project ten behoeve van deze activiteiten heeft gemaakt, te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 39.

Artikel 13. Niet subsidiabel

Niet voor subsidiëring komen in aanmerking:

  • a. onredelijk of niet noodzakelijke kosten voor uitvoering van het project of een onderdeel daarvan;

  • b. kosten van het project die qua prijsniveau niet in een redelijke verhouding staan tot de overeengekomen prestaties of hetgeen gebruikelijk is;

  • c. de aankoop, bouw of renovatie van onroerend goed;

  • d. belasting over de toegevoegde waarde, behalve indien deze krachtens het nationale recht inzake belasting over de toegevoegde waarde niet terugvorderbaar is;

  • e. fooien en geschenken;

  • f. representatiekosten en representatievergoedingen;

  • g. kosten van ontspanningsactiviteiten ten behoeve van personeelsleden van het project;

  • h. kapitaalopbrengsten, schulden en kosten van schulden, rente op schulden, voorzieningen voor eventuele toekomstige verliezen of schulden, verschuldigde rente, dubieuze vorderingen, boetes, financiële sancties, gerechtskosten en buitensporige of roekeloze uitgaven;

  • i. kosten van de inrichting van een kantoor;

  • j. kosten gemaakt buiten de projectperiode, met uitzondering van kosten die na afloop van de projectperiode zijn gemaakt voor:

    • 1°. de directe loonkosten voor de projectcoördinatie en -administratie ten behoeve van het opstellen van de einddeclaratie;

    • 2°. de kosten voor onderaanneming ten behoeve van het opstellen van de einddeclaratie;

    • 3°. de directe loonkosten of de kosten van onderaanneming ten behoeve van de loonadministratie tot 13 weken na afloop van de projectperiode; en

    • 4°. de kosten van specifieke uitgaven in verband met doelgroepen tot 4 weken na afloop van de projectperiode;

  • k. bijdragen in natura, met uitzondering van de kosten, bedoeld in artikel 12, eerste lid;

  • l. kosten voor woon-werkverkeer, tenzij een cao van toepassing is waarin staat dat medewerkers recht hebben op vergoeding hiervan;

  • m. kosten, bedoeld in artikel 12, eerste lid, die in Nederland zijn gemaakt en zijn voorgeschoten door een deelnemer;

  • n. kosten die reeds uit andere nationale of Europese middelen worden gefinancierd zodanig dat de totale financiering van de subsidiabele kosten meer dan 100% bedraagt.

Artikel 14. Bevoorschotting

  • 1. In het geval van verlening van de subsidie wordt een voorschot verleend tot maximaal 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag.

  • 2. Vier weken na het verstrijken van de helft van de looptijd, kan een aanvullend voorschot van maximaal 30% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag worden verleend.

  • 3. Aan de subsidieontvanger kan een nadere financiële en inhoudelijke onderbouwing, inclusief specificatie van reeds gemaakte kosten alsmede zekerheid worden gevraagd ten behoeve van het verlenen van een voorschot.

  • 4. Het maximale voorschot per project bedraagt 80% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag.

Artikel 15. Subsidievaststelling

  • 1. De subsidieontvanger dient binnen dertien weken na beëindiging van het project een verzoek tot vaststelling van de subsidie in bij de minister. Bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie wordt een inhoudelijke en financiële eindrapportage gevoegd. De financiële eindrapportage wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld formulier.

  • 2. Voor projecten waarvoor een maximale subsidie is verstrekt van meer dan € 125.000, wordt bij het verzoek om vaststelling tevens een volgens het door de minister opgestelde accountantsprotocol opgestelde verklaring van een accountant gevoegd.

  • 3. De minister stelt binnen 22 weken na ontvangst van het verzoek tot vaststelling van de subsidie de subsidie vast.

Artikel 16. Intrekking en terugvordering subsidie

  • 1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan de minister de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen, indien:

    • a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

    • b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

    • d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

  • 2. Gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening op grond van het eerste lid, onderdeel a, vindt niet plaats, indien de afwijking van het bij de subsidieaanvraag gevoegde projectbeschrijving vooraf aan de minister is voorgelegd en de minister daarmee schriftelijk heeft ingestemd.

HOOFDSTUK 2: BEPALINGEN DIE ZIEN OP DOELGROEP A

Artikel 17. Specifieke eisen aan het project

  • 1. Een project dient zich te richten op een specifieke doelgroep van vreemdelingen die zich in Nederland bevinden.

  • 2. Subsidiabele activiteiten:

    • a. de herintegratieondersteuning kan alleen ten goede komen aan onderdanen van een derde land die Nederland daadwerkelijk verlaten;

    • b. de herintegratieondersteuning is gericht op het verwerven van inkomsten om te voorzien in het eigen levensonderhoud na terugkeer en/of op de sociale herintegratie in de lokale gemeenschap of familie. De herintegratieondersteuning kan gericht zijn op het opzetten van een eigen bedrijf, maar kan ook bestaan uit tijdelijke huisvesting na terugkeer of scholing;

    • c. herintegratieondersteuning wordt bij voorkeur verstrekt in het land van herkomst dan wel na het overschrijden van de Nederlandse buitengrens. Bij uitzondering en na goedkeuring door de DT&V kan de herintegratieondersteuning in Nederland worden verstrekt als dit gebeurt met het oog op aanwending van de ondersteuning in het land van herkomst en de ondersteuning uiterlijk de dag voor het geplande vertrek uit Nederland wordt overhandigd aan de deelnemer.

  • 3. Voor het verstrekken van de herintegratieondersteuning in het land van herkomst of bestemming, dient de subsidieontvanger gebruik te maken van de volgende netwerken:

    • a. Frontex Joint Reintegration Services;

    • b. European Reintegration Support Organizations network;

    • c. Internationale Organisatie van Migratie.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het derde lid kunnen subsidieontvangers slechts na toestemming van de minister gebruik maken van een lokale partnerorganisatie op voorwaarde dat het een institutionele partner betreft, waarvan de minister kan vaststellen dat deze aantoonbaar kwalitatief goede herintegratieondersteuning verstrekt. De subsidieontvanger dient in een dergelijk geval bij de projectaanvraag een door de subsidieverstrekker beschikbaar gesteld formulier in te vullen, op grond waarvan een beoordeling van de voorwaarden en kwaliteitseisen wordt uitgevoerd.

Artikel 18. Specifieke verplichtingen

  • 1. Projecten worden uitgevoerd in nauw overleg met een lokale afdeling van DT&V. De minister geeft aan welke afdeling het aanspreekpunt wordt voor de lokale samenwerking. Nadat subsidie is verstrekt, dient de subsidieontvanger afspraken te maken met deze afdeling over de onderlinge samenwerking. Deze afspraken behelzen onder andere hoe vaak er onderling overleg plaatsvindt over de voortgang van het terugkeertraject van individuele deelnemers, de locaties waar de organisatie actief is en de frequentie van spreekuren of voorlichtingsbijeenkomsten op locaties.

  • 2. De deelname van iedere individuele deelnemer dient ter verificatie aan de minister te worden voorgelegd via een daarvoor beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier vermeldt via welk herintegratieprogramma of netwerk de vreemdeling ondersteuning ontvangt.

    De verificatieprocedure staat omschreven in de Handleiding.

  • 3. De deelname van iedere individuele deelnemer aan een project is beperkt tot vier maanden vóór vertrek en twaalf maanden na vertrek. Deze periodes kunnen in overleg met de minister worden verlengd.

  • 4. Deelname aan een project kan voortijdig worden beëindigd door de minister wanneer deelname de gedwongen terugkeer belemmert of omdat er geen uitzicht is op zelfstandig vertrek via het REAN-programma, JRS-programma of het ERSO-netwerk. Er is in beginsel geen uitzicht op vertrek via het REAN-programma, het JRS-programma of het ERSO-netwerk als een deelnemer zich na drie maanden nog niet heeft ingeschreven voor een van deze programma’s of netwerken.

  • 5. Indien een vreemdeling niet of niet meer deelneemt aan het project dient de subsidieontvanger de DT&V daarvan onverwijld in kennis te stellen door middel van het door de DT&V beschikbaar gestelde formulier.

  • 6. Voor iedere deelnemer aan het project wordt een persoonlijk herintegratieplan opgesteld. In het herintegratieplan wordt in ieder geval beschreven:

    • a. welke belemmeringen er zijn voor terugkeer en herintegratie en hoe deze kunnen worden weggenomen;

    • b. waaruit de herintegratieondersteuning bestaat die de deelnemer rechtstreeks ten goede komt; en

    • c. hoe die ondersteuning bijdraagt aan de duurzame economische en sociale herintegratie van de betreffende deelnemer.

Artikel 19. Aanvullende bepalingen subsidiabele kosten

  • 1. De specifieke uitgaven in verband met doelgroepen die direct ten goede komen aan de vreemdelingen kunnen in natura of in contanten worden verstrekt. Deze kunnen bestaan uit:

    • a. reiskosten van een deelnemer naar het land van herkomst, mits deze niet door een ander programma of andere organisatie worden betaald;

    • b. herintegratieondersteuning in het land van herkomst, zoals deze volgens het geldende terugkeerondersteuningsbeleid is geformuleerd.

    • c. basisvertrekondersteuning vlak vóór vertrek naar het land van herkomst, zoals deze volgens het geldende terugkeerondersteuningsbeleid is geformuleerd;

    • d. post-arrival ondersteuning in het land van herkomst, zoals deze volgens het geldende terugkeerondersteuningsbeleid is geformuleerd.

    Voor de specifieke bedragen in natura en in contanten wordt verwezen naar het geldende terugkeerondersteuningsbeleid zoals gepubliceerd op de website van de DT&V.

    Deze uitgaven zijn subsidiabel voor zover zij niet door een ander programma of organisatie worden betaald of vergoed.

  • 2. De ondersteuning in natura kan niet bestaan uit het verstrekken van consumentenelektronica of kleding, tenzij hier expliciet toestemming voor is gegeven door de subsidieverstrekker.

  • 3. De natura herintegratieondersteuning dient gebaseerd te zijn op een individueel herintegratieplan. De kosten van verstrekte ondersteuning die niet aansluiten bij het herintegratieplan zijn niet subsidiabel.

  • 4. De ondersteuning die direct ten goede komt aan de vreemdeling is alleen subsidiabel voor deelnemers van wie de deelname na verificatie is goedgekeurd door de minister.

  • 5. Kosten voor training, opleiding en begeleiding van een deelnemer in Nederland, komen niet ten laste van de kosten die de vreemdeling direct ten goede komen. Deze activiteiten worden aangemerkt als activiteiten die een deelnemer bewegen tot of voorbereiden op hun vertrek uit Nederland en vallen onder de kostenpost 'verbruiksgoederen, benodigdheden en algemene diensten'.

  • 6. Kosten voor ondersteuning die direct ten goede komt aan de vreemdeling zijn alleen subsidiabel als deze:

    • a. in Nederland zijn gemaakt en direct zijn betaald door de subsidieontvanger;

    • b. buiten Nederland zijn gemaakt en zijn gecontroleerd en goedgekeurd door de lokale partner van de netwerken van Frontex JRS, het ERSO netwerk, het internationale netwerk van de Internationale Organisatie van Migratie of de door de minister goedgekeurde lokale partner van de subsidieontvanger waarmee de subsidieontvanger een overeenkomst heeft gesloten.

  • 7. De kosten voor herintegratie in het land van bestemming, niet zijnde het land van herkomst, zijn alleen subsidiabel als het land van bestemming op de lijst met OESO-DAC-landen staat vermeld of anderzijds wordt toegestaan onder het huidige beleid.

Artikel 20. Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt minimaal € 30.000 en maximaal € 450.000 per project per tijdvak van 12 maanden.

  • 2. Organisaties die nog geen ervaring hebben met het organiseren van terugkeerprojecten die door de minister worden gesubsidieerd, komen in aanmerking voor een maximale subsidie van € 175.000 met een maximale projectduur van twaalf maanden.

  • 3. Een subsidie van meer dan € 350.000 per tijdvak van 12 maanden wordt alleen verstrekt aan organisaties:

    • a. die eerder vergelijkbare activiteiten hebben uitgevoerd met subsidie van de minister;

    • b. waarvan de minister heeft vastgesteld dat de organisatie zich heeft gehouden aan de verplichtingen die aan de eerder verleende subsidie waren verbonden; en

    • c. die tijdens de twaalf maanden voorafgaand aan het indienen van de subsidieaanvraag minstens 40 vreemdelingen hebben begeleid die in deze periode ook daadwerkelijk uit Nederland zijn vertrokken.

Artikel 21. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project voor doelgroep A worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 1 augustus 2023 tot en met 30 november 2023.

Artikel 22. Subsidieplafond

Het maximale beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 21, € 2.700.000.

HOOFDSTUK 3: BEPALINGEN DIE ZIEN OP DOELGROEP B

Artikel 23. Specifieke eisen aan het project

  • 1. De activiteiten worden landelijk uitgevoerd in nauwe samenwerking met gemeenten en maatschappelijke organisaties. Projecten zonder landelijke dekking komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 2. Een Nederlandse gemeente die het project meefinanciert dient een door het bevoegde gezag ondertekende co-financieringsverklaring op te stellen.

  • 3. In afwijking van artikel 9, derde lid, onder h, is het niet noodzakelijk om van medewerkers die tijdelijk werkzaam zijn voor het project, een verklaring omtrent het gedrag in de projectadministratie op te nemen.

Artikel 24. Specifieke verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger houdt een registratie bij waaruit blijkt of een deelnemer behoort tot de doelgroep van het project. In deze registratie zijn in ieder geval de personalia en nationaliteit van de deelnemer, de Nederlandse gemeente waar de deelnemer verblijft en de plaats waar de deelnemer naar toe terugkeert, opgenomen.

  • 2. Voor deelnemers waarvoor in het land van herkomst herintegratieondersteuning wordt georganiseerd, wordt een herintegratieplan opgesteld. Uit het herintegratieplan blijkt de noodzaak tot het verstrekken van herintegratieondersteuning en bevat in ieder geval een beschrijving van de verstrekte ondersteuning.

  • 3. Deelnemers dienen een formulier te ondertekenen voor de ontvangst van het vervoersbewijs en de ondersteuningsbijdrage. Het ondertekende formulier maakt onderdeel uit van de projectadministratie.

  • 4. Gemeenschapsonderdanen die in de afgelopen twee jaar met assistentie van een terugkeerproject uit Nederland zijn vertrokken, komen in beginsel niet in aanmerking voor deelname aan het project. Als sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals ernstige verslavingsproblematiek, kan een uitzondering worden gemaakt. De subsidieontvanger registreert de uitzonderingen die zij maakt en bespreekt deze periodiek met de minister.

Artikel 25. Aanvullende bepalingen subsidiabele kosten

  • 1. De specifieke uitgaven in verband met doelgroepen die direct ten goede komen aan de Gemeenschapsonderdaan en in natura worden verstrekt, kunnen bestaan uit:

    • a. reiskosten van een deelnemer naar en in het land van herkomst;

    • b. herintegratieondersteuning in het land van herkomst, zoals deze volgens het geldende terugkeerondersteuningsbeleid is geformuleerd;

    • c. kosten van medische of sociaal-maatschappelijke begeleiding tijdens de terugreis

  • 2. De reiskosten, bedoeld in het eerste lid, onder a, bestaan uit een bus- of vliegticket waarbij gekozen wordt voor de meest economische optie. Als de deelnemer tijdens zijn terugreis wordt begeleid door een medische of sociaal-maatschappelijke begeleider, wordt een vliegticket als de meest economische optie beschouwd.

  • 3. De herintegratiekosten, bedoeld in het eerste lid, onder b, kunnen onder andere bestaan uit onderdak, sociale begeleiding, medische behandeling en ondersteuning bij het afkicken van een verslaving. Alleen herintegratiekosten die binnen drie maanden na terugkeer zijn gemaakt komen voor subsidie in aanmerking.

  • 4. Als het vanuit medisch of sociaal oogpunt noodzakelijk is, kan de Gemeenschapsonderdaan tijdens zijn reis begeleid worden door een medische of sociaal-maatschappelijke begeleider. De noodzaak van de begeleiding dient uit het persoonlijke dossier van de deelnemer te blijken.

  • 5. De specifieke uitgave in verband met doelgroepen die direct ten goede komen aan de Gemeenschapsonderdaan en in contanten worden verstrekt, kan bestaan uit een ondersteuningsbijdrage ter dekking van eerste levensbehoeften tijdens de terugreis van maximaal € 35 per deelnemer.

  • 6. Reis- en verblijfskosten van projectmedewerkers die niet permanent in Nederland wonen, die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten en die tijdelijk voor het project werkzaam zijn, zijn subsidiabel onder de kostenpost reis- en verblijfskosten. Als er gedurende de projectperiode een aparte woning wordt gehuurd voor het verblijf van deze buitenlandse medewerkers, dan vallen de woonlasten onder de kostenpost 'huur van onroerende zaken'.

  • 7. Kosten voor opvang van Gemeenschapsonderdanen in Nederland zijn alleen subsidiabel als deze ter overbrugging van de periode tot het vertrek uit Nederland noodzakelijk zijn en de duur van de opvang beperkt is tot maximaal zeven dagen voor de dag van het vertrek.

Artikel 26. Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 2.000.000 per project per tijdvak van 12 maanden.

  • 2. De subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in dit hoofdstuk worden voor maximaal 50% door de Dienst Terugkeer & Vertrek gefinancierd. De overige 50% van de subsidiabele kosten van een project dienen gezamenlijk gefinancierd te worden door Nederlandse gemeenten, die in dit kader een co-financieringsverklaring hebben opgesteld, zoals bedoeld in artikel 23, tweede lid.

Artikel 27. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project voor doelgroep B worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 1 augustus 2023 tot en met 30 november 2023.

Artikel 28. Subsidieplafond

1. Het maximale beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 21, € 4.000.000.

HOOFDSTUK 4: SLOTBEPALINGEN

Artikel 29. Intrekking Subsidieregeling ondersteuning zelfstandig vertrek 2019

De Subsidieregeling ondersteuning zelfstandig vertrek 2019 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling zijn aangevraagd.

Artikel 30. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 2023 en vervalt met ingang van 1 augustus 2028, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die voor laatstgenoemde datum zijn aangevraagd. De regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Artikel 31. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling ondersteuning zelfstandig vertrek 2023.

’s-Gravenhage, 6 juli 2023

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Deze regeling tot vaststelling van de Subsidieregeling ondersteuning zelfstandig vertrek 2023 vervangt de Subsidieregeling ondersteuning zelfstandig vertrek 2019.

De Dienst Terugkeer en Vertrek is belast met de uitvoering van het terugkeerbeleid en is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aangewezen om deze subsidieregeling uit te voeren. Het uitgangspunt van het Nederlandse terugkeerbeleid is dat vreemdelingen die Nederland moeten verlaten, zelf verantwoordelijk zijn voor hun vertrek. Vreemdelingen die zelfstandig willen terugkeren naar hun land van herkomst en dit niet zelf kunnen organiseren, kunnen hulp krijgen van de Rijksoverheid. Het terugkeerbeleid is erop gericht dat vreemdelingen zoveel als mogelijk zelfstandig en met perspectief terugkeren. Om dit te bereiken financiert de Dienst Terugkeer en Vertrek projecten die derdelanders en gemeenschapsonderdanen ondersteunen bij hun zelfstandig vertrek en herintegratie in hun land van herkomst.

In de brief ‘Toezeggingen op Rapporten en adviezen vreemdelingenbeleid’1 is de subsidiëring van niet-gouvernementele organisaties aangekondigd die activiteiten organiseren die zelfstandig vertrek ondersteunen. De hoofddoelstelling van de gesubsidieerde projecten was om de inbewaringstelling van vreemdelingen ter fine van uitzetting te voorkomen. De focus lag daarbij op duurzame terugkeer en activiteiten die lokaal worden ondersteund door gemeenten. In de brief ‘Maatregelen ten aanzien van asielzoekers uit veilige landen van herkomst’2 heeft de toenmalige staatssecretaris een nieuw en meer bestendig stelsel van (financiële) terugkeerondersteuning aangekondigd.

In 2020 heeft een evaluatie van de OZV-regeling plaatsgevonden, die door de voormalige staatssecretaris in de brief ‘Beleidsreactie Evaluatie subsidieregeling OZV’3 is toegelicht. Op basis van de onderzoeksresultaten kon worden geconcludeerd dat de subsidieregeling doelmatig is voor het doel waarvoor deze is opgesteld en voor meer draagvlak voor terugkeer zorgt bij betrokken gemeenten en ngo’s. Deze conclusie maakt dat de staatssecretaris voldoende reden zag om de subsidieregeling voort te zetten.

Met de aanpassing van de EGKW-verordening (2019/1896)4 en de lancering van het herintegratieprogramma Joint Reintegration Services (JRS) van Frontex op 1 april 2022, is het noodzakelijk om de bestaande OZV-regeling aan te passen aan de mogelijkheden van de JRS. De JRS is het herintegratieprogramma van Frontex voor vrijwillig en gedwongen vertrek, dat ook openstaat voor nationale terugkeerprogramma’s van de EU-lidstaten. Dit betekent de Nederlandse OZV-ngo’s gebruik kunnen maken van het herintegratienetwerk van de JRS en de OZV-regeling ten aanzien hiervan aangepast dient te worden.

In deze regeling zijn de voorwaarden opgenomen voor subsidieverlening in het kader van de ondersteuning van het zelfstandig vertrek van vertrekplichtige vreemdelingen uit Nederland. Daarnaast zijn voorwaarden opgenomen voor subsidieverlening in het kader van de ondersteuning van het zelfstandig vertrek van gemeenschapsonderdanen die ondersteuning nodig hebben bij de terugkeer naar hun land van herkomst.

2. Doelstelling

De hoofddoelstelling van deze subsidieregeling is het voorkomen of beëindigen van onrechtmatig verblijf van vreemdelingen in Nederland, waaronder ook gemeenschapsonderdanen kunnen vallen, door hun zelfstandig vertrek uit Nederland te ondersteunen.

Deze subsidieregeling beoogt daarnaast de herintegratie van vreemdelingen in het land van herkomst of vestiging te ondersteunen, kosten van vreemdelingenbewaring en opvang van afgewezen asielzoekers en gemeenschapsonderdanen te besparen, de samenwerking tussen de Dienst Terugkeer en Vertrek en niet-gouvernementele organisaties te bevorderen en de betrokkenheid van gemeenten en het maatschappelijk middenveld bij het zelfstandig vertrek van vertrekplichtige vreemdelingen te bevorderen. Op eigen initiatief voeren OZV-ngo’s monitoringsmissies uit in de landen van herkomst.

3. Subsidiabele projecten

3a. Zelfstandige terugkeer van vreemdelingen uit derde landen

Voor de uitvoering van de OZV-projecten werken de ngo’s samen met netwerken en programma’s die de terugkeerder bij de uitvoering van hun herintegratietraject ondersteunen. Deze samenwerking kan zien op activiteiten die plaatsvinden vóór vertrek in Nederland als ook in het land van terugkeer ná vertrek.

Een van deze programma’s is het REAN-programma van de Internationale Organisatie voor Migratie. Via het REAN-programma worden vreemdelingen in staat gesteld om zelfstandig hun vertrek uit Nederland te organiseren. De ondersteuning die via het REAN-programma wordt verstrekt bestaat onder andere uit voorlichting over zelfstandige terugkeer, assistentie bij het verkrijgen van een reisdocument, het organiseren van de reis naar het land van herkomst, een beperkte financiële bijdrage voor de eerste levensbehoefte na terugkeer en de vergoeding van noodzakelijke medische kosten. De ondersteuning die vreemdelingen via deze subsidieregeling kunnen ontvangen is een aanvulling op de ondersteuning van het feitelijk vertrek die via het REAN-programma wordt verstrekt en is primair gericht op het bewegen van vertrekplichtige vreemdelingen tot zelfstandig vertrek uit Nederland.

Met de komst van het Frontex JRS-programma is er een aanvullend groot netwerk bijgekomen, waar de OZV-ngo’s mee samen kunnen werken voor de herintegratieondersteuning in de landen van herkomst. Omdat het JRS-programma vooral ziet op de begeleiding en ondersteuning vanaf het moment dat de vreemdeling daadwerkelijk is teruggekeerd, is het belangrijk dat de ngo bij gebruikmaking van een JRS-dienstverlener voor de voorbereidend terugkeerwerkzaamheden die in Nederland plaatsvinden, nauw samenwerken met de Dienst Terugkeer & Vertrek.

De activiteiten die georganiseerd worden moeten gericht zijn op het bewegen van vreemdelingen tot zelfstandig vertrek uit Nederland, op het voorbereiden van vreemdelingen op hun vertrek uit Nederland en hun herintegratie in het land van herkomst of bestemming na vertrek.

De doelgroep die voor herintegratieondersteuning in aanmerking komt, is beperkt tot vreemdelingen die een visumplicht hebben om naar Nederland te reizen en waarvan het land van herkomst door de OESO is aangewezen als land dat in aanmerking komt voor officiële ontwikkelingssamenwerking.

De herintegratieondersteuning dient in beginsel gericht te zijn op het verwerven van inkomsten om te voorzien in het eigen levensonderhoud na terugkeer en/of op de sociale herintegratie in de lokale gemeenschap of familie. Alleen vreemdelingen die daadwerkelijk Nederland hebben verlaten en van wie de deelname aan het terugkeerproject is goedgekeurd door de Dienst Terugkeer en Vertrek, komen voor de herintegratieondersteuning in aanmerking. De herintegratieondersteuning kan bijvoorbeeld gericht zijn op een inkomen genererende activiteit zoals het opzetten van een bedrijfje, maar bijvoorbeeld ook bestaan uit tijdelijke huisvesting na terugkeer of scholing. Alle activiteiten die in Nederland worden georganiseerd worden beschouwd als activiteiten die een vreemdeling bewegen tot of voorbereiden op hun vertrek uit Nederland.

Voor iedere deelnemer aan het project dient een persoonlijk herintegratieplan opgesteld te worden. In het herintegratieplan wordt in ieder geval beschreven welke belemmeringen er zijn voor terugkeer en herintegratie en hoe deze kunnen worden weggenomen, waaruit de herintegratieondersteuning bestaat die de vreemdeling rechtstreeks ten goede komt en hoe die ondersteuning bijdraagt aan de duurzame economische en sociale herintegratie van de betreffende vreemdeling. De herintegratieondersteuning wordt zoveel mogelijk in natura verstrekt

3b. Zelfstandige terugkeer van gemeenschapsonderdanen

Gemeenschapsonderdanen kunnen geen gebruik maken van het REAN-programma of het JRS-programma omdat deze programma’s slechts zien op ondersteuning bij het zelfstandig vertrek van vreemdelingen uit een derde land. Om deze reden wordt via deze regeling het organiseren van de daadwerkelijke terugkeer van gemeenschapsonderdanen gesubsidieerd. Daarnaast kan een kleine groep ook ondersteund worden bij hun herintegratie in het land van herkomst. Het betreft gemeenschapsonderdanen die zich financieel en sociaal niet kunnen handhaven in Nederland en die sociaal maatschappelijke begeleiding nodig hebben bij hun terugkeer. De doelgroep waar de terugkeerondersteuning voor bedoeld is, betreft personen die het niet gelukt is om in Nederland een duurzaam bestaan op te bouwen, veelal dakloos zijn en verslaafd zijn aan drank en/of drugs. Door hun terugkeer te organiseren naar hun land van herkomst, wordt de lokale overlast die deze doelgroep veroorzaakt verminderd of voorkomen en worden de kosten die gemeenten en andere lokale organisaties zoals de GGD maken voor de opvang, begeleiding en medische behandeling van deze groep, beperkt.

Omdat de doelgroep in beginsel rechtmatig in Nederland verblijft en de beoogde doelstelling is om lokale overlast te beperken, beschouwt de minister het verstrekken van terugkeerondersteuning aan gemeenschapsonderdanen als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de gemeenten en de Rijksoverheid. Om deze reden dient ieder project dat zich richt op het organiseren van de terugkeer van gemeenschapsonderdanen, voor minstens 50% door gemeenten medegefinancierd te worden.

4. Financiering

Voor de financiering van projecten geldt een onderscheid tussen doelgroep A en doelgroep B.

Doelgroep A

Het subsidieplafond voor doelgroep A bedraagt € 2.700.000. De hoogte van de subsidie per project bedraagt minimaal € 30.000 en maximaal € 450.000 voor een tijdvak van 12 maanden. Indien een organisatie nog geen ervaring heeft met het organiseren van terugkeerprojecten, dan geldt een maximum van € 175.000 bij een maximum projectduur van 12 maanden. Daarnaast komt een organisatie enkel in aanmerking voor een subsidie van meer dan € 350.000 voor een tijdvak van 12 maanden indien deze eerder vergelijkbare activiteiten heeft uitgevoerd, de minister heeft vastgesteld dat de organisatie zich heeft gehouden aan de verplichtingen die aan de eerder verleende subsidie waren verbonden en die tijdens de 12 maanden voorafgaand aan het indienen van de subsidieaanvraag minstens 40 vreemdelingen heeft begeleid die in deze periode ook daadwerkelijk uit Nederland zijn vertrokken.

Doelgroep B

Het subsidieplafond voor doelgroep B bedraagt € 4.000.000. De hoogte van de subsidie per project bedraagt maximaal € 2.000.000 per tijdvak van 12 maanden. De subsidie wordt per project voor maximaal 50% gefinancierd door de Dienst Terugkeer & Vertrek. De overige 50% van de subsidiabele kosten van een project dienen gezamenlijk gefinancierd te worden door Nederlandse gemeenten.

Verantwoording

Voor verantwoording van de kosten wordt verwezen naar de handleiding projectadministratie (HPA), die gepubliceerd zal worden op de website van de DT&V. Deze handleiding geeft handvatten voor het inrichten van de administratie, het onderbouwen van de kosten en hoe aangetoond kan worden dat deelnemers tot de doelgroep behoren. Deze handleiding maakt geen deel uit van deze regeling.

Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

Artikel 1 bevat de definities van de in de regeling gehanteerde begrippen.

Artikel 2. Aard en doel van de projecten

Via deze subsidieregeling worden twee typen activiteiten gesubsidieerd die zich richten op twee verschillende doelgroepen.

Het is niet mogelijk om binnen één project beide doelgroepen en activiteiten te combineren.

Artikel 3. Doelgroep A – Vreemdelingen

Doelgroep A betreft zowel vreemdelingen uit een derde land die onrechtmatig in Nederland verblijven, die zich in de asielprocedure bevinden, van wie de aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning of asielaanvraag is afgewezen of die in het bezit zijn van een tijdelijke verblijfsvergunning en bereid zijn om deze in te laten trekken. Zij dienen daarnaast een visumplicht te hebben om naar Nederland te komen en de nationaliteit te bezitten van een land dat door de OESO is aangewezen al officieel ontwikkelingssamenwerkingsland. Het gaat om vreemdelingen die zelfstandig vertrekken uit Nederland en die voor hun vertrek gebruik maken van het REAN-programma dat door IOM wordt uitgevoerd, het JRS-programma van Frontex of met behulp van de DT&V, omdat ze zelf hun vertrek niet kunnen organiseren. Om misbruik, oneigenlijk gebruik en aanzuigende werking van de herintegratieondersteuning tegen te gaan, kan de minister gedurende de uitvoering van gesubsidieerde activiteiten, vreemdelingen met een bepaalde nationaliteit uitsluiten van deelname aan via deze subsidieregeling gesubsidieerde activiteiten. Deelnemers kunnen niet met terugwerkende kracht worden uitgesloten. Het bepaalde in artikel 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht zal in acht worden genomen. Uit de eis dat de activiteiten de herintegratie in het land van herkomst of in een land van bestemming dat op de lijst met OESO-DAC-landen staat vermeld, moeten ondersteunen, volgt dat vreemdelingen die Nederland verlaten en zich willen hervestigen in een lidstaat van de Europese Unie, niet voor deelname in aanmerking komen. Als aan hen herintegratieondersteuning wordt verstrekt, zijn de kosten daarvan niet subsidiabel.

Artikel 4. Doelgroep B – Gemeenschapsonderdanen

Doelgroep B betreft gemeenschapsonderdanen die naar Nederland zijn gekomen om hier een bestaan op te bouwen maar die dat niet is gelukt. De doelgroep beschikt niet over voldoende middelen van bestaan, is veelal dakloos en verslaafd aan drank en/of drugs. Door hun feitelijke terugkeer te organiseren naar hun land van herkomst, wordt overlast in Nederland verminderd of voorkomen. Deelname van gemeenschapsonderdanen aan een terugkeerproject hoeft niet van tevoren aan de Dienst Terugkeer en Vertrek voorgelegd te worden. De subsidieontvanger dient zelf te controleren of de deelnemer aan de doelgroep vereisten voldoet en dient dit in de deelnemersadministratie vast te leggen.

Artikel 5. Subsidiabele activiteiten

Eerste lid

Het eerste lid van artikel 5 richt zich op Doelgroep A en bepaalt dat projecten die in aanmerking komen voor een subsidie zich dienen te richten op alle drie de genoemde activiteiten. Projecten die zich alleen richten op het bewegen van vreemdelingen om uit Nederland te vertrekken en bijvoorbeeld alleen activiteiten organiseren ter activering van de doelgroep, komen niet voor subsidie in aanmerking. Alle activiteiten die in Nederland worden georganiseerd worden beschouwd als activiteiten die een vreemdeling bewegen tot, of voorbereiden op, hun vertrek uit Nederland. De kosten van deze activiteiten vallen niet onder de ondersteuning die de vreemdeling rechtstreeks ten goede komt. Deze activiteiten kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het informeren van de doelgroep en maatschappelijke en overheidsorganisaties die met de doelgroep in contact staan, over de ondersteuning die vreemdelingen kunnen krijgen bij hun zelfstandige vertrek. Daarnaast valt te denken aan activiteiten die gericht zijn op het wegnemen van belemmeringen van de zelfstandige terugkeer, zoals het verkrijgen van een brondocument in het land van herkomst, waarmee bij een diplomatieke vertegenwoordiging een reisdocument kan worden verkregen. Het verkrijgen van het reisdocument zelf, is echter geen subsidiabele activiteit. Ook trainingen of opleidingen die gericht zijn op het genereren van inkomsten in het land van herkomst of bestemming en die in Nederland worden gegeven, vallen onder de activiteiten die een vreemdeling bewegen tot, of voorbereiden op, hun vertrek uit Nederland. Herintegratieactiviteiten in het land van herkomst of bestemming kunnen bestaan uit de aanschaf van goederen of diensten die rechtstreeks ten goede komen aan de vreemdeling en die bijdragen aan het verwerven van inkomsten om te voorzien in het eigen levensonderhoud of op de sociale herintegratie in de lokale gemeenschap of familie. Hierbij valt te denken aan opleidingen of trainingen, tijdelijke huisvesting in het land van herkomst of bemiddeling bij het verkrijgen van werk. De monitoring van teruggekeerde deelnemers met als doel om te bezien welke herintegratieondersteuning succesvol is, kan ook onderdeel uitmaken van het project.

Tweede lid

Het tweede lid van artikel 5 zich richt op doelgroep B en bepaalt dat de subsidiabele activiteiten onder meer kan inhouden: het informeren van maatschappelijke en overheidsorganisaties die met de doelgroep in contact staan over de ondersteuning die gemeenschapsonderdanen kunnen krijgen bij hun zelfstandige vertrek. Daarnaast kunnen de activiteiten bestaan uit sociaal maatschappelijke begeleiding in Nederland, het voorbereiden van de terugkeer en het organiseren van de reis naar het land van herkomst. Herintegratieondersteuning is bedoeld voor zeer kwetsbare gemeenschapsonderdanen die zelf geen netwerk, zoals familie, meer hebben, om op terug te vallen. Dit betreft bijvoorbeeld psychiatrische patiënten en personen die ernstig verslaafd zijn aan alcohol of drugs. De ondersteuning kan bijvoorbeeld bestaan uit opvang, medische behandeling, verslavingszorg, sociaal-maatschappelijke begeleiding en ondersteuning bij de herintegratie in de eigen gemeenschap.

Artikel 6. De Subsidieaanvrager

Niet iedereen kan optreden als subsidieaanvrager voor een subsidie in de zin van deze regeling. De subsidie kan worden aangevraagd door in Nederland gevestigde niet-gouvernementele organisaties met rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht die in staat zijn tot adequaat financieel beheer en door ervaringsdeskundigheid een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de projecten kunnen waarborgen.

Artikel 7 Aanvraagtijdvakken, subsidieplafond en verdeling bij overschrijding subsidieplafond

Artikel 7 regelt dat de minister zowel het subsidieplafond bepaalt als wanneer de aanvraagtijdvakken worden opengesteld. Daarnaast regelt dit artikel de verdeling van de subsidie wanneer meerdere subsidieaanvragen op dezelfde dag zijn ontvangen en verstrekking van subsidie voor al deze aanvragen zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond.

De selectiecommissie van de DT&V bestaat uit een dossierhouder, de clustercoördinator en de afdelingsmanager.

Artikel 8. De subsidieaanvraag

Dit artikel beschrijft de inhoud van een subsidieaanvraag en de looptijd van een project.

Artikel 9. Verplichtingen subsidieontvanger

Artikel 9 regelt alle verplichtingen die gelden voor de subsidieontvanger. In het eerste lid is geregeld dat projecten door de subsidieontvanger altijd worden uitgevoerd in samenwerking of in afstemming met de Dienst Terugkeer en Vertrek. In het tweede lid is geregeld welke administratievoorschriften van toepassing zijn. In het derde lid is voorts geregeld welke rapportageverplichtingen er op de subsidieontvanger rusten. In het vierde lid is tot slot welke bescheiden beschikbaar moeten zijn voor de subsidieverstrekker.

Artikel 10. Beslissing op de aanvraag

Binnen 13 weken na de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag, neemt de minister een besluit op de aanvraag. De minister kan besluiten een aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of bijvoorbeeld de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, conform artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht. De subsidieaanvrager moet dan echter wel in de gelegenheid zijn gesteld om de ontbrekende gegevens met betrekking tot de aanvraag aan te vullen. Als de aanvraag is aangevuld, geldt als datum van subsidieaanvraag de datum van ontvangst van de volledige, dus aangevulde aanvraag.

Artikel 11 Weigering van de subsidie

Artikel 11 bevat de gronden waarop een subsidieaanvraag afgewezen wordt.

Onderdeel a bepaalt dat de kosten van het project in een redelijke verhouding moeten staan tot de daarvan te verwachten resultaten.

In onderdeel b is een specifieke kosteneffectiviteitsnorm opgenomen.

Onderdeel c bepaalt dat er voldoende zekerheid moet bestaan omtrent de financiering van de projectkosten. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft hiervoor normen opgesteld. De solvabiliteitsratio, het eigen vermogen inclusief voorzieningen gedeeld door het totaal vermogen, dient tussen de 0,1 en 0,45 te liggen. De liquiditeitsratio, die aangeeft in welke mate de subsidieontvanger op korte termijn aan haar financiële verplichtingen kan voldoen, dient tussen de 1,5 en 2 te liggen. Deze wordt berekend door de vlottende activa te delen door de kortlopende schulden/kort vreemd vermogen. Het weerstandsvermogen geeft een indicatie van de financiële reservepositie van de subsidieaanvrager en dient minimaal 10 en maximaal 40 te zijn. Het weerstandsvermogen wordt berekend door het eigen vermogen te delen door de totale baten uit de bedrijfsvoering. Als een subsidieaanvrager niet aan deze normen voldoet, kan de minister nadere voorwaarden stellen aan het verstrekken van de subsidie en voorschotten of de subsidieaanvraag afwijzen. Op basis van de jaarrekening die bij de subsidieaanvraag meegestuurd moet worden, dienen deze ratio’s berekend te kunnen worden. In de handleiding projectadministratie zijn voorschriften opgenomen op welke wijze de verleende subsidie verantwoord dient te worden. In onderdeel c staat dat als er onvoldoende zekerheid is dat de projectadministratie aan deze eisen zal voldoen, de aanvraag afgewezen kan worden. Dit oordeel wordt gebaseerd op de beschrijving van de wijze waarop de activiteiten worden verantwoord en geadministreerd. Deze beschrijving dient bij de subsidieaanvraag ingediend te worden. Op basis hiervan wordt ook beoordeeld of het aannemelijk is dat de subsidiabele activiteiten en subsidiabele kosten eenvoudig te verantwoorden en te controleren zijn (onderdeel e).

Onderdeel d biedt de mogelijkheid om een subsidieaanvraag af te wijzen als onaannemelijk is dat de beoogde doelstelling wordt bereikt. Dit is bijvoorbeeld het geval als het aantal deelnemers of terugkerende vreemdelingen irreëel hoog wordt ingeschat ten opzichte van het aantal vreemdelingen dat in eerdere jaren zelfstandig uit Nederland is vertrokken.

Onderdeel f bepaalt dat wanneer kosten van het project reeds uit anderen hoofde worden gefinancierd, de subsidieaanvraag afgewezen kan worden. De ratio van deze bepaling is om te voorkomen dat kosten en activiteiten dubbel gefinancierd worden. Onder nationale subsidies worden ook subsidies van provincies en gemeenten verstaan.

In onderdeel g wordt onder andere onder operationele capaciteit verstaan de mate waarin de subsidieontvanger beschikt over projectmedewerkers die over voldoende kennis en ervaring beschikken bij het uitvoeren van door de overheid gefinancierde projecten en terugkeerprojecten in het bijzonder.

In onderdeel h is opgenomen dat ervaringen uit het verleden kunnen worden meegewogen bij de aanvraag tot verlening van een subsidie.

Artikel 12 Subsidiabele kosten

In artikel 12 worden de subsidiabele kosten opgesomd. Het uitgangspunt is dat alleen noodzakelijke kosten voor de uitvoering van het project subsidiabel zijn. In de handleiding voor de projectadministratie staat beschreven hoe deze kosten verantwoord dienen te worden en aan welke eisen de projectadministratie moet voldoen.

Eerste lid, onderdeel a (directe loonkosten)

Het tweede lid, onderdeel a, beschrijft hoe de loonkosten berekend moeten worden. In de Handleiding Projectadministratie wordt nader toegelicht hoe het individuele uurtarief berekend dient te worden. De subsidieaanvrager dient bij de aanvraag aan te geven welke CAO van toepassing is. De hoogte van het loon dient berekend te worden in overeenstemming met het functieboek en de loonschaal van de toepasselijke CAO. De subsidieaanvrager dient de berekening van de loonkosten inzichtelijk te maken door voor ieder individueel personeelslid aan te geven welke functie en loonschaal van toepassing zijn. Als er geen CAO van toepassing is, dan dient de subsidieaanvrager aan te geven waarop de hoogte van het loon is gebaseerd en hoe zich dit verhoudt tot het functieboek en loonschalen van de CAO ‘Sociaal Werk, Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening’. De minister beoordeelt of de hoogte van de personeelskosten redelijk zijn door deze te vergelijken met de CAO ‘Sociaal Werk, Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening’. Naast de gebruikelijke werkgeverslasten die in de toepasselijke CAO zijn opgenomen, worden ook de kosten voor de verzekering ter afdekking van het risico van ziekte en arbeidsongeschiktheid tot de werkgeverslasten gerekend.

Eerste lid, onderdeel b (specifieke uitgaven in verband met doelgroepen)

Onder specifieke uitgaven in verband met doelgroepen worden de kosten voor de goederen, diensten en financiële bijdragen verstaan die rechtstreeks aan de deelnemer ten goede komen. Dit betreft de herintegratieondersteuning die in de artikelen 19 en 25 nader is uitgewerkt. Daarnaast vallen de kosten voor het verstrekken van de herintegratieondersteuning, zoals een service fee voor een lokale partner in het land van bestemming, onder deze kostenpost. Kosten voor training, opleiding en begeleiding van een deelnemer in Nederland, worden niet beschouwd als kosten die de vreemdeling direct ten goede komen. Deze activiteiten worden beschouwd als activiteiten die een vreemdeling bewegen tot of voorbereiden op hun vertrek uit Nederland. De reiskosten naar het land van herkomst zijn alleen subsidiabel voor gemeenschapsonderdanen en worden beschouwd als specifieke uitgaven in verband met doelgroepen en niet als reiskosten.

Eerste lid, onderdeel c (reis en verblijfskosten)

Als uitgangspunt geldt dat alle binnenlandse- en buitenlandse reizen verband moeten houden met het project en noodzakelijk moeten zijn om de doelstellingen van het project te behalen. In beginsel moet de goedkoopste vorm van reizen worden gekozen. Zowel noodzakelijke reiskosten van personeel, vrijwilligers en ingehuurde krachten als noodzakelijke reiskosten voor deelnemers zijn subsidiabel. De kosten voor woon-werkverkeer zijn alleen subsidiabel indien dit in de wet of de CAO is vastgelegd en deze vergoeding bij het salaris wordt uitbetaald. De kosten van woon-werkverkeer zijn niet subsidiabel als het project wordt uitgevoerd in de woonplaats van de betrokken medewerker. Bij de keuze van het type vervoer voor buitenlandse reizen, is de prijs van de reis doorslaggevend voor de keuze tussen bus, trein of vliegtuig. Binnenlandse reizen kunnen ook met de auto worden gemaakt. In de handleiding projectadministratie staat beschreven hoe de kosten van het vervoer per auto berekend dienen te worden. De reiskosten van deelnemers naar het land van herkomst of bestemming en de eventuele begeleiding tijdens de reis, is alleen subsidiabel voor gemeenschapsonderdanen, zie bijlage B. De reiskosten en eventuele begeleiding tijdens de reis naar het land van herkomst voor de overige vreemdelingen vallen onder het door IOM uitgevoerde REAN-programma en zijn niet subsidiabel onder deze subsidieregeling. Als de reis niet via het REAN-programma georganiseerd kan worden, kan de Dienst Terugkeer en Vertrek de zelfstandige terugkeer faciliteren. Verblijfskosten in Nederland voor deelnemers die geen gemeenschapsonderdaan zijn, zijn niet subsidiabel. Verblijfskosten voor gemeenschapsonderdanen zijn alleen subsidiabel als er zonder het organiseren van onderdak een schrijnende situatie dreigt te ontstaan vlak voor het daadwerkelijke vertrek naar het land van herkomst. Deze verblijfskosten worden gerekend tot de ‘specifieke uitgaven in verband met doelgroepen’, omdat deze vorm van noodopvang de deelnemer rechtstreeks ten goede komt.

Eerste lid, onderdeel d (kosten van materieel en afschrijving)

Deze kosten, zoals leasing, huur en afschrijvingskosten van aangekochte goederen, zijn alleen subsidiabel wanneer het materieel essentieel is voor de uitvoering van het project. De kosten voor materieel voor dagelijks administratief gebruik (zoals printer, laptop, fax, kopieerapparaat, telefoon, kabels, etc.) of de inrichting van een kantoor (zoals meubels, vloerbedekking etc.) zijn niet subsidiabel en worden beschouwd als overheadkosten. De kosten van materieel dat voor of tijdens de projectperiode is aangekocht, zijn subsidiabel op basis van afschrijvingen voor de maanden waarin het materieel wordt gebruikt in het project. Indien het materieel niet volledig in het gesubsidieerde project wordt gebruikt, zijn alleen de kosten subsidiabel die overeenstemmen met het gebruik in het project. In de begroting dient aangegeven te worden in welke mate, uitgedrukt in een percentage. de kosten van het materieel op het budget van het project drukken. Eerste lid, onderdeel f (kosten voor verbruiksgoederen, benodigdheden en algemene diensten met uitzondering van kantoorkosten) Als uitgangspunt geldt dat de kosten voor verbruiksgoederen, benodigdheden en algemene diensten subsidiabel zijn op voorwaarde dat kan worden aangetoond dat ze uitsluitend en direct noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project. Voorbeelden zijn incidentele zaalhuur, kosten die verband houden met het organiseren van een conferentie, materiaal voor trainingen en vrijwilligersvergoedingen. Kosten voor de normale bedrijfsvoering van de subsidieontvanger die ook aan het project zijn toe te rekenen, kantoorkosten zoals telefoonkosten, internetkosten, portokosten, energiekosten, beveiliging en schoonmaak voor het kantoor en verzekeringen (met uitzonderingen van verzekeringen die rechtstreeks betrekking hebben op het personeel waardoor ze tot de personeelskosten gerekend kunnen worden), zijn niet subsidiabel en worden beschouwd als overheadkosten.

Eerste lid, onderdeel g (kosten van onderaanneming)

Als uitgangspunt geldt dat subsidieontvangers in staat moeten zijn om zelf de activiteiten in het OZV-project uit te voeren. Een volledige onderaanneming voor de uitvoering van het project is niet wenselijk. Projectmedewerkers kunnen als zelfstandige zonder personeel of via een derde, zoals een uitzendbureau, worden ingehuurd. Dit wordt beschouwd als onderaanneming. Een ander voorbeeld van onderaanneming is de inhuur van specialistische diensten, zoals een accountant voor de verplichte accountantscontrole bij een subsidie van meer dan € 125.000. De afspraken die de subsidieontvanger met de onderaannemer heeft gemaakt, bijvoorbeeld via een offerte of overeenkomst, dienen in de projectadministratie te zijn opgenomen. Eventuele juridische kosten die voortvloeien uit de uitvoering van een project dat via deze subsidieregeling wordt gesubsidieerd, bijvoorbeeld over een besluit van de minister over de verstrekte subsidie, of juridische kosten naar aanleiding van een arbeidsconflict, worden niet beschouwd als kosten die rechtstreeks samenhangen met de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt.

Eerste lid, onderdeel h (kosten van huur van onroerende zaken)

Als uitgangspunt geldt dat de kosten voor huur van onroerende zaken subsidiabel zijn op voorwaarde dat kan worden aangetoond dat ze uitsluitend en direct noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project. Voorbeelden zijn kosten van de huur van een kantoorpand of een ruimte om gesprekken te voeren met deelnemers. Alleen de kale huurkosten zijn subsidiabel. De aanschaf of afschrijvingskosten van onroerend goed wordt niet vergoed via deze subsidieregeling. De kosten van de inrichting van een kantoor of ruimte en kosten voor gas, water en licht zijn niet subsidiabel en worden beschouwd als overheadkosten. Zesde lid Alleen daadwerkelijk gemaakte kosten komen voor subsidie in aanmerking. De reden is dat het niet wenselijk wordt geacht dat er met publiek subsidiegeld winst wordt gemaakt.

Artikel 13. Niet-subsidiabel

In artikel 13 zijn kostensoorten opgenomen die niet subsidiabel zijn. Achtergrond van de in dit artikel gegeven opsomming is dat het kosten betreft waarvan evident is dat deze niet doelmatig en proportioneel voor de uitvoering van het project zijn. Daarnaast worden er ook kostensoorten als niet subsidiabel bestempeld die op zich wel rechtstreeks aan het project toe te rekenen zijn, maar waarvan de administratieve lasten ten aanzien van de verantwoording en controle onevenredig hoog zijn. Voor de financiering van deze kosten zijn de overheadkosten bedoeld.

Kosten voor het feitelijk vertrek van een vreemdeling en kosten voor medische begeleiding, medische behandeling of medicijnen, die via het REAN-programma vergoed kunnen worden, komen niet in aanmerking voor subsidie. De kosten voor het feitelijk vertrek bestaan in ieder geval uit reiskosten voor het vertrek uit Nederland, kosten voor het verkrijgen van een reisdocument bij een diplomatieke vertegenwoordiging en kosten voor begeleiding tijdens de reis

Artikel 14. Bevoorschotting

In artikel 14 staat beschreven wanneer er voorschotten worden verstrekt en hoe hoog deze zijn. Uitgangspunt is dat maximaal 80% van de maximale subsidie als voorschot wordt verstrekt. Als de solvabiliteit of liquiditeit van de subsidieontvanger daartoe aanleiding geeft, kan er om zekerheid worden gevraagd ten behoeve van het verlenen van een voorschot. Voor projecten met een looptijd van meer dan 12 maanden, dient er een tussentijdse inhoudelijke en financiële rapportage te worden overgelegd. Als de uitputting van het budget dusdanig gering is dat het verstrekken van een tweede of derde voorschot niet noodzakelijk is, dan kan dit voorschot worden opgeschort.

Artikel 15. Subsidievaststelling

De subsidieontvanger verzoekt binnen 13 weken na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend, om vaststelling van de subsidie aan de hand van een inhoudelijke en financiële eindrapportage. In de eindrapportage legt de subsidieontvanger verantwoording af over de uitvoering van het project. De subsidieontvanger dient in de eindrapportage alle relevante gegevens te vermelden die van belang zijn voor de vaststelling van de subsidie. De inhoudelijke eindrapportage bestaat onder andere uit een overzicht van de uitgevoerde activiteiten, de behaalde resultaten, gerealiseerde producten en als er een verplichting bestaat om een deelnemersadministratie bij te houden, een deelnemersoverzicht.

De financiële eindrapportage bestaat onder andere uit een overzicht van de daadwerkelijk gemaakte kosten en ontvangen inkomsten en een toelichting daarop. Voor projecten waarvoor een maximale subsidie is verstrekt van meer dan € 125.000 wordt bij het verzoek om vaststelling tevens een verklaring ven een accountant gevoegd, gebaseerd een door de minister vastgesteld accountantsprotocol.

De minister kan ten behoeve van de subsidievaststelling een controle (doen) uitvoeren van de projectadministratie. De subsidieontvanger dient medewerking te verlenen aan deze controle en de nodige stukken uit de projectadministratie te verschaffen. Te verwachten bijdragen uit andere subsidies en bijdragen anders dan cofinanciering voor de in het project opgenomen activiteiten worden op de kosten in mindering gebracht. Ook te verwachten opbrengsten gegenereerd uit de in het project opgenomen activiteiten dienen op de kosten in mindering te worden gebracht. Dit wordt inzichtelijk gemaakt in het financiële eindverslag.

Voor de vaststelling van de subsidie dient binnen dertien weken na beëindiging van het project een verzoek tot vaststelling van de subsidie worden ingediend bij de minister.

Artikel 16. Intrekking en terugvordering subsidie

Artikel 16 regelt dat een beschikking tot subsidieverlening gedeeltelijk of geheel kan worden ingetrokken en de op basis daarvan betaalde bedragen worden teruggevorderd indien aan een van de gronden in het eerste lid wordt voldaan. In het derde lid wordt aangegeven dat de minister ook kan verrekenen met een subsidie van een eerdere of latere periode. Wanneer betaalde bedragen worden teruggevorderd, ontvangt subsidieontvanger een (terugvordering)beschikking met daarin de vermelding van de te betalen geldsom. Conform artikel 4:97 van de Algemene wet bestuursrecht is de subsidieontvanger verplicht binnen zes weken na bekendmaking van de beschikking tot betaling over te gaan. Betaalt de subsidieontvanger niet binnen zes weken, dan is de subsidieontvanger in verzuim en begint de termijn te lopen waarover de subsidieontvanger wettelijke rente verschuldigd is over het te betalen bedrag. Betaalt de subsidieontvanger niet binnen zes weken dan kan de subsidieontvanger worden aangemaand binnen twee weken alsnog te betalen. Blijft betaling nog steeds uit dan kan betaling per incasso of bij dwangbevel worden ingevorderd. In dat geval kunnen de kosten verband houdend met de terugvordering ook bij de subsidieontvanger in rekening worden gebracht.

Hoofdstuk 2: Bepalingen die zien op doelgroep A

Hoofdstuk 2 ziet op de bepalingen die zich specifiek richten op doelgroep A.

Artikel 17. Specifieke eisen aan het project

Eerste lid

Projecten dienen zich te richten op een bepaalde doelgroep. Als er al andere projecten bestaan die zich richten op dezelfde of vergelijkbare doelgroepen, dan kan dit een zelfstandige reden zijn om de subsidieaanvraag af te wijzen. Nieuwe projecten moeten een aanvulling bieden op de reeds bestaande terugkeerprojecten. De ratio van deze afwijzingsgrond is dat het geen publiek belang dient als verschillende subsidieontvangers activiteiten organiseren die gericht zijn op dezelfde groep vreemdelingen.

Tweede lid, onderdeel a

Het tweede lid, onderdeel a, regelt dat herintegratieondersteuning alleen ten goede kan komen aan vreemdelingen die Nederland daadwerkelijk verlaten. Dit heeft tot gevolg dat kosten voor ‘specifieke uitgaven in verband met doelgroepen’ alleen subsidiabel zijn van deelnemers die Nederland daadwerkelijk hebben verlaten.

Om de kwaliteit van de herintegratieondersteuning in de landen van herkomst beter te waarborgen, wordt in lid drie, de eis gesteld dat subsidieontvangers verplicht gebruik moeten maken van de bestaande netwerken van de Frontex Support Organizations network, het European Reintegration Support Organizations network of de Internationale Organisatie voor Migratie. Deze netwerken maken gebruik van lokaal gevestigde organisaties en beschikken over een eigen mechanisme om de kwaliteit van de dienstverlening te controleren.

Aangezien er niet in ieder land van herkomst of bestemming een lokale partner aanwezig is van een van de drie genoemde netwerken en organisaties soms zelf een kwalitatief goede partner hebben, blijft het voor subsidieontvangers mogelijk om gebruik te maken van eigen lokale partners in landen van herkomst. Het moet dan echter wel gaan om een institutionele partner waarvan de minister de kwaliteit van de aangeboden dienstverlening kan toetsen. Met de eis van een institutionele partner wordt bedoeld dat het moet gaan om een organisatie en niet om een individuele persoon. Indien de minister instemming heeft verleend zijn de kosten op grond van lid vier.

Artikel 18. Specifieke verplichtingen

De Dienst Terugkeer en Vertrek is door de minister aangewezen om de regie te voeren over het vertrekproces van vreemdelingen die Nederland moeten verlaten. Het uitgangspunt van het beleid van de minister is dat de voorkeur uitgaat naar zelfstandig vertrek boven gedwongen vertrek. Een groot deel van de doelgroep waarop deze actie zich richt, zal in de caseload van de Dienst Terugkeer en Vertrek zitten. Om te voorkomen dat het traject van de zelfstandige terugkeer, het traject van gedwongen terugkeer doorkruist, moet iedere deelname bij de Dienst Terugkeer en Vertrek worden aangemeld.

De Dienst Terugkeer en Vertrek controleert vervolgens binnen vijf werkdagen of de deelnemer aan de voorwaarden van de doelgroep voldoet en of hij niet is uitgesloten van deelname vanwege een van de gronden die in artikel 3 van deze regeling zijn opgenomen. Daardoor krijgt de subsidieontvanger tevens de zekerheid dat de deelnemer voldoet aan de doelgroep vereisten van deze regeling en dat kosten die voor deze deelnemer worden gemaakt, in beginsel subsidiabel zijn.

Derde lid

De deelname van iedere individuele deelnemer aan een project is beperkt tot vier maanden vóór vertrek en zes maanden na vertrek. Dit betekent dat als een deelnemer niet binnen vier maanden na inschrijving voor het project Nederland verlaat, zijn deelname automatisch eindigt. Als er na vier maanden toch nog uitzicht is op zelfstandige terugkeer, kan de subsidieontvanger het verzoek indienen om de deelname te verlengen. De voorwaarde dat de deelname eindigt na zes maanden na het vertrek uit Nederland, betekent dat de herintegratieondersteuning binnen zes manden na terugkeer verstrekt moet worden.

Artikel 19. Aanvullende bepalingen subsidiabele kosten

Artikel 19 benoemt de subsidiabele kosten die specifiek gelden voor doelgroep A. Het uitgangspunt is dat alleen noodzakelijke kosten voor de uitvoering van het project subsidiabel zijn. In de handleiding voor de projectadministratie staat beschreven hoe deze kosten verantwoord dienen te worden en aan welke eisen de projectadministratie moet voldoen.

De financiële ondersteuning kan via de Internationale Organisatie voor Migratie worden verstrekt bij vertrek uit Nederland, als de subsidieontvanger dit is overeengekomen met IOM of via Frontex JRS. Als de subsidieontvanger deze vergoeding zelf rechtstreeks aan de vreemdeling meegeeft, dan dient dit, net als het meegeven van goederen, uiterlijk de dag voor vertrek te gebeuren. De ratio hiervan is dat het verstrekken van de ondersteuning het terugkeerproces dat op Schiphol plaatsvindt, niet vertraagd of verstoord.

Artikel 20. Hoogte van de subsidie

Artikel 20, eerste lid, regelt de minimale en maximale hoogte van de subsidie.

Het tweede en derde lid regelen het onderscheid tussen organisaties met en zonder ervaring in het organiseren van door de minister gesubsidieerde terugkeerprojecten.

Artikel 21. Aanvraagtijdvak

Artikel 21 regelt het aanvraagtijdvak voor doelgroep A.

Artikel 22. Subsidieplafond

Artikel 22 vermeldt het subsidieplafond dat geldt voor doelgroep A.

Hoofdstuk 3: Bepalingen die zien op doelgroep B

Hoofdstuk 3 ziet op de bepalingen die zich specifiek richten op doelgroep B.

Artikel 23. Specifieke eisen aan het project

Omdat de projecten in beginsel betrekking hebben op gemeenschapsonderdanen van wie niet vast is komen te staan dat zij niet of niet langer rechtmatig verblijf hebben in Nederland, hoeft de deelname niet voorgelegd te worden aan de Dienst Terugkeer en Vertrek. De deelnemersadministratie moet echter wel voldoende informatie bevatten om te kunnen controleren of de deelnemers voldoen aan de criteria voor deelname.

Het derde lid regelt dat, omdat projecten die gericht zijn op de terugkeer van gemeenschapsonderdanen voor slechts 50% door de minister worden gesubsidieerd, bij de subsidieaanvraag een cofinancieringsverklaring van de andere financiers moet worden meegestuurd

Artikel 24. Specifieke verplichtingen

Verplichtingen die enkel gelden voor doelgroep A worden vermeld in artikel 24.

Artikel 25. Aanvullende bepalingen subsidiabele kosten

Artikel 25 benoemt de subsidiabele kosten die specifiek gelden voor doelgroep B.

Onder reiskosten naar het land van herkomst worden de reiskosten verstaan vanuit Nederland naar de plaats van bestemming in het land van herkomst. De reiskosten kunnen dus ook deels bestaan uit interne reiskosten in de lidstaat van bestemming. De ondersteuningsbijdrage van maximaal € 20 is bedoeld voor eten en drinken tijdens de terugreis. Voor de verantwoording van deze uitgaven hoeven geen bonnetjes overgelegd te worden. Een door de gemeenschapsonderdaan en subsidieverstrekker ondertekende kwitantie volstaat. Als een gemeenschapsonderdaan sociale of medische begeleiding nodig heeft tijdens de reis naar het land van herkomst, dan is de reis per vliegtuig altijd toegestaan. De reiskosten van de begeleider zijn ook subsidiabel.

Artikel 26. Hoogte van de subsidie

Projecten die zich richten op de terugkeer van gemeenschapsonderdanen, worden slechts voor 50% door de minister gesubsidieerd. De overige 50% wordt bij voorkeur door een of meerdere gemeenten betaald waar de activiteiten in hoofdzaak worden uitgevoerd. Daarmee is verzekerd dat er lokaal behoefte is aan een dergelijk project. Deze projecten zijn immers gericht op het voorkomen en beperken van lokale overlast en lokale kosten van opvang.

Artikel 27. Aanvraagtijdvak

Artikel 27 regelt het aanvraagtijdvak voor doelgroep B.

Artikel 28. Subsidieplafond

Artikel 28 vermeldt het subsidieplafond dat geldt voor doelgroep B.

Hoofdstuk 4: Slotbepalingen

Artikel 29. Intrekking en inwerkingtreding

Artikel 29 vermeldt de intrekking van de Subsidieregeling ondersteuning zelfstandig vertrek 2019 en de inwerkingtreding en toepasselijkheid van de Subsidieregeling ondersteuning zelfstandig vertrek 2023.

In afwijking van de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn treedt de regeling in werking op 1 augustus 2023. Deze afwijking is nodig ter voorkoming van een ongewenst nadeel voor de doelgroep. Hiervan is sprake omdat het subsidietijdvak van een van de OZV-ngo’s eindigt voor 1 oktober 2023. Van deze organisatie is de verwachting dat zij opnieuw subsidie aan zal vragen. Door wijziging van de datum van inwerkingtreding valt er geen gat tussen het einde van lopende projecten en de startdatum van nieuwe projecten.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg


X Noot
1

Kamerstukken II 2012/13, 19 637, nr. 1721.

X Noot
2

Kamerstukken II 2016/17, 19 637, nr. 2257.

X Noot
3

Kamerstuk 29 344, nr. 145

X Noot
4

Verordening (EU) 2019/1896 betreffende de Europese grens- en kustwacht (Frontex-verordening)

Naar boven