29 344 Terugkeerbeleid

Nr. 145 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 november 2020

Op 13 en 14 januari 2020 besteedde het programma Nieuwsuur aandacht aan het terugkeerbeleid. Deze uitzendingen riepen bij uw Kamer diverse vragen op1. In de beantwoording van deze vragen heb ik aangegeven dat de destijds aangehaalde voorbeelden niet allemaal projecten zijn die door het Rijk zijn gefinancierd. Zo betrof het onder meer een lokaal project gefinancierd door de gemeente Amsterdam. Dat neemt niet weg dat ik uw Kamer heb toegezegd dat ik de Subsidieregeling ondersteuning zelfstandig vertrek (OZV) zou laten evalueren en dat ik uw Kamer zou informeren over de uitkomst daarvan. Met deze brief en het aanbieden van het evaluatierapport2 doe ik deze toezegging gestand.

De evaluatie is uitgevoerd door het onafhankelijke onderzoeksbureau Motivaction. Vanwege de aard van de Subsidieregeling OZV en de terugkeerprojecten die daarmee zijn gesubsidieerd, is in overleg met het bureau gekozen voor een onderzoek dat primair kwalitatief van karakter is en waarbij gebruikt is gemaakt van beschikbare kwantitatieve gegevens.

Uit de evaluatie maak ik op dat de subsidieregeling over het algemeen positief wordt beoordeeld. De hoofddoestelling van de Subsidieregeling OZV is: «het voorkomen of beëindigen van onrechtmatig verblijf van vreemdelingen in Nederland, waaronder ook gemeenschapsonderdanen kunnen vallen, door hun zelfstandig vertrek uit Nederland te ondersteunen». De onderzoekers concluderen dat de hoofddoelstelling van de Subsidieregeling OZV is behaald en dat de regeling een bijdrage heeft geleverd aan het bevorderen van het zelfstandig vertrek uit Nederland. Daarnaast blijkt uit de evaluatie dat de subsidieregeling heeft bijgedragen aan de samenwerking tussen de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V), de gemeenten en de non-gouvernementele organisaties (ngo’s) die de projecten uitvoeren. De onderzoekers concluderen verder dat de subsidieregeling heeft gezorgd voor meer draagvlak voor terugkeer bij betrokken gemeenten en ngo’s.

Naast deze kwalitatieve resultaten, vind ik het met name van belang in hoeverre de subsidieregeling en de verschillende projecten daadwerkelijk tot terugkeer hebben geleid en tegen welke kosten. De onderzoekers hebben op deze punten alleen uitspraken kunnen doen ten aanzien van de reeds afgeronde en vastgestelde projecten. In het rapport is aangegeven dat er tot nog toe 17 projecten zijn afgerond die werden gefinancierd met OZV-subsidie.

Met de 17 projecten zijn 560 personen – 45% van alle deelnemers – daadwerkelijk teruggekeerd naar het land van herkomst. Gemiddeld kostten de ondersteuningsactiviteiten ongeveer € 5.500 per vertrekkende vreemdeling. Deze kosten liggen onder de norm die hiervoor is gesteld binnen de Subsidieregeling3. In het rapport wordt aangegeven dat het in verhouding op het totale vertrek om een beperkt aantal personen gaat dat uit Nederland vertrekt en dat de regeling in kwantitatieve zin weinig effectief is. Het realiseren van terugkeer is zeer lastig. Dat binnen deze projecten bijna de helft van het aantal deelnemers daadwerkelijk vertrek, ook al gaat het om relatief kleine aantallen, vind ik een zeer behoorlijk resultaat.

Ook komt uit het evaluatierapport naar voren dat de gemiddelde kosten per vertrekkende vreemdeling sterk per project verschillen en ver boven de gestelde norm uitkomen, met een uitschieter naar ruim € 56.000 voor het minst succesvolle project. Dit soort kosten per vertrekkende vreemdeling zijn zeker niet de bedoeling. Daarbij benadruk ik dat dit vanzelfsprekend niet het bedrag is dat een vreemdeling bij vertrek (in natura) meekrijgt maar bestaat uit de totale organisatiekosten die zijn gemaakt binnen het project. De herintegratieondersteuning bedraagt voor een volwassene maximaal € 1.800 en voor een minderjarig kind € 2.8004. Bij het uitvoeren van de subsidieregeling zijn de afgelopen jaren consequenties verbonden aan de projecten die ondermaats presteren. Dit heeft onder andere geleid tot het beëindigen van de subsidierelatie met verschillende organisaties, waaronder met de subsidieontvanger van het hierboven genoemde project.

Ik zie op basis van de evaluatie voldoende reden om de subsidieregeling voort te zetten. Tegelijkertijd stel ik vast dat er in het rapport ook verschillende aanbevelingen worden gedaan.

Verdiep de samenwerking tussen ngo’s, de DT&V en andere betrokken partijen

Het belang van goede samenwerking op het terrein van terugkeer wordt door mij onderschreven. De DT&V werkt al zeer nauw samen met gemeenten en het maatschappelijk middenveld en zet zich blijvend in om de samenwerking te verbeteren en te versterken. De notie om hierbij ook te kijken naar de samenwerking met de LVV’s neem ik ter harte.

Verminder de concurrentie tussen ngo’s

Ik ben voor concurrentie als dit leidt tot kwalitatief betere projecten tegen lagere kosten met meer vertrek. Tegelijkertijd moet daar waar concurrentie leidt tot ongewenste effecten, zoals de situatie dat verschillende organisaties activiteiten uitvoeren voor dezelfde migrant, worden bekeken hoe deze ongewenste effecten weggenomen kunnen worden. De DT&V zal samen met de terugkeerorganisaties nagaan hoe de samenwerking verbeterd kan worden. Om de ongewenste concurrentie tegen te gaan zal daarnaast bij de uitvoering van de subsidieregeling nog nadrukkelijker gekeken worden naar de onderlinge samenhang tussen de verschillende projecten.

Koppel de inspanningsverplichting aan een strikte verantwoording

Ik besef dat het realiseren van terugkeer uitermate weerbarstig is. Dat niet ieder gesprek met een vreemdeling (gelijk) leidt tot terugkeer begrijp ik ook goed. Desalniettemin vind ik ook dat deze projecten niet verblijvend met de verkregen subsidie mogen omgaan. Ik verwacht dan ook dat wanneer er subsidie wordt verstrekt voor het realiseren van terugkeer er ook daadwerkelijk terugkeer plaatsvindt en binnen de afgesproken financiële norm per teruggekeerde vreemdeling. De Subsidieregeling OZV is immers niet bedoeld om organisaties te financieren maar om (de bereidheid tot) terugkeer te vergroten. In de huidige verantwoordingssystematiek is reeds bepaald dat organisaties jaarlijks verantwoording afleggen over de uitgevoerde activiteiten en gemaakte kosten. Ook legt de DT&V tussentijdse monitorbezoeken af bij de subsidieontvangers om toe te zien op de voortgang van de projecten en het aantal teruggekeerde vreemdelingen. Mocht uit de verantwoording en de monitorbezoeken blijken dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet worden uitgevoerd of de subsidieontvanger zich niet houdt aan de geldende verplichtingen dan kan en zal de DT&V bijsturen. In het uiterste geval kan de relatie met de subsidieontvanger worden beëindigd. Zoals hiervoor aangegeven is dat ook daadwerkelijk gebeurd. Om het financiële risico te beperken is in de subsidieregeling bepaald dat nieuwe (en onervaren) subsidieaanvragers een maximale subsidie van € 150.000 kunnen ontvangen. Ik zal daarnaast kijken of er in de voorwaarden nog aanpassingen mogelijk zijn om de risico’s verder te beperken.

Zoek de balans tussen strakke richtlijnen en maatwerk

Via de subsidieregeling wordt belastinggeld verstrekt aan organisaties om terugkeer te bewerkstelligen. Ik vind het belangrijk dat dit belastinggeld goed wordt besteed en ik hecht dan ook aan strakke kaders en richtlijnen voor de besteding van deze middelen inclusief de mogelijkheid om tijdig in te kunnen grijpen. Aan de andere kant kan ik mij voorstellen dat met een beperkte, gemotiveerde afwijking van de kaders de doelstellingen wel kunnen worden bereikt terwijl dit anders niet het geval zou zijn. De DT&V zal samen met de ngo’s bekijken of de regeldruk kan worden verlaagd, zonder afbreuk te doen aan een goede verantwoording van de besteding van publieke middelen.

Besteed meer aandacht aan de herintegratie in het terugkeerland en heroverweeg de hoogte van de herintegratieondersteuning

De hoogte en invulling van de herintegratieondersteuning is een complex onderwerp. De herintegratieondersteuning is bedoeld ter facilitering van het zelfstandige vertrek en om een begin te kunnen maken met de herintegratie in het land van herkomst. Tegelijkertijd moet de hoogte van de ondersteuning maatschappelijk verantwoord zijn en deze mag in ieder geval nimmer een reden zijn om naar Nederland te komen.

Meer kennis hierover zou de effectiviteit van de terugkeer en herintegratie kunnen vergroten. Dit vergt echter nader onderzoek dat voor een deel ook in de landen van herkomst zal moeten worden uitgevoerd. Ik wil samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekijken welke mogelijkheden er zijn om een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren.

Voor de volledigheid merk ik op dat deze evaluatie niet gaat over de effectiviteit van terugkeerprojecten die worden gefinancierd met private middelen of die subsidie ontvangen van gemeenten. De verantwoordelijkheid hiervoor en de controle op de besteding van de middelen van die projecten ligt bij deze private partijen en gemeenten zelf.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nrs. 2695, 2696, 2730

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Tot 1 juli 2017 € 6.500 per vertrekker, vanaf 1 juli 2017 € 8.000 per vertrekker.

X Noot
4

Van deze bedragen kan maximaal € 300 in cash worden meegegeven.

Naar boven