Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 juli 2023, nr. 2023-0000345655, tot wijziging van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 in verband met het invoegen van subsidietitels 2.7, 3.2, 3.3, 4.3, 5.1, 6.2 en 7.2

De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op verordening (EU), nr. 2021/1060 van het Europees parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231) en verordening (EU) 2021/1056 van het Europees parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (PbEU 2021, L 231);

Gelet op de artikelen 2 en 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies en de artikelen 3, eerste lid, en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling JTF 2021–2027 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 wordt in de alfabetische volgorde de volgende begripsbepaling ingevoegd:

de-minimisverordening:

verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352);.

B

In hoofdstuk 2 wordt na titel 2.6 een titel ingevoegd, luidende:

Titel 2.7. Steun voor middelgrote valorisatieprojecten die aansluiten bij de transities uit de RIS3 2021–2027

Artikel 2.7.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

RIS3 2021–2027:

Research & Innovation Strategy for Smart Specialization Noord-Nederland. Dit is het document waarin de innovatiestrategie voor Noord-Nederland voor de periode 2021–2027 is uiteengezet;

SNN:

Samenwerkingsverband Noord-Nederland, de intermediaire instantie voor JTF-regio Groningen;

samenwerkingsproject:

project dat wordt uitgevoerd door ten minste twee onafhankelijke projectpartners, die een aantoonbaar belang hebben bij het project;

projectpartners:

samenwerkende partijen die een aantoonbaar belang hebben bij het samenwerkingsproject en die geen partnerondernemingen van elkaar zijn of verbonden met elkaar zijn als bedoeld in artikel 3, tweede en derde lid, van bijlage 1 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Partijen die partnerondernemingen zijn of verbonden ondernemingen zijn, worden gezien als één projectpartner binnen een samenwerkingsproject;

transities:

vier transities, zoals beschreven in hoofdstuk 1.4 van de RIS3 2021–2027;

valorisatieproject:

innovatietraject gericht op ontwikkeling van nieuwe producten, concepten, technologieën en diensten, of het testen van innovatieve toepassingen in de praktijkomgeving gericht op valorisatie van nieuwe technieken.

Artikel 2.7.2. Doel subsidie

Een project waaraan op basis van deze titel subsidie wordt verleend, past binnen Spoor 1 en Spoor 2 van het TJTP. Het project draagt bij aan de transformatie en diversificatie van de regionale economie. Dit kan door het stimuleren van de ontwikkeling van nieuwe duurzame waardenketens of innovaties langs de lijnen van de RIS3 2021–2027, zoals de (versnelde) omschakeling naar groene grondstoffen, duurzame waterstof en circulariteit.

Artikel 2.7.3. Doelgroep

De Minister van SZW verstrekt op aanvraag subsidie voor een valorisatieproject aan:

  • a. een natuurlijke ondernemingsvorm;

  • b. een rechtspersoon;

  • c. een deelnemer in een samenwerkingsverband van natuurlijke- of rechtspersonen.

Artikel 2.7.4. Subsidiabele activiteiten

Subsidie op basis van deze titel kan worden verstrekt voor het uitvoeren van valorisatieprojecten binnen minimaal één van de vier transities.

Artikel 2.7.5. Subsidieplafond en wijze van verdeling
  • 1. Het subsidieplafond bedraagt € 8.000.000.

  • 2. De Minister van SZW verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van ontvangst van de aanvragen, overeenkomstig artikel 1.18.

Artikel 2.7.6. Aanvraagperiode
  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode vanaf 9 oktober 2023 12.00 uur tot en met 29 februari 2024 12.00 uur.

  • 2. Aanvragen worden ingediend door middel van het door de Minister van SZW vastgestelde aanvraagformulier dat beschikbaar is via https://www.jtf-webportal.nl/mijn/ of via www.snn.nl.

  • 3. Voorafgaand aan de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt aan de Minister van SZW een preadvies gevraagd.

  • 4. Het preadvies geeft een advies over de mate waarin het project past binnen het doel van de subsidie.

  • 5. Een aanvraag voor een preadvies kan worden ingediend van 1 juni 2023 12.00 uur tot en met 12 januari 2024 12.00 uur.

  • 6. Aanvragers ontvangen uiterlijk vier weken na afloop van de periode, bedoeld in het vijfde lid, het preadvies.

  • 7. Het preadvies wordt aangevraagd door middel van het aanvraagformulier dat beschikbaar is via https://www.snn.nl/over-snn/strategie-programmas/efro-noord-nederland-2021–2027/projectvoorstel-valorisatie-2023.

Artikel 2.7.7. Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt 25 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie wordt met 10 procentpunten verhoogd indien het project:

    • a. een samenwerkingsproject betreft, waarbij geen van de individuele aanvragers meer dan 70 procent van de in aanmerking komende kosten voor haar rekening neemt; of

    • b. een samenwerkingsproject betreft bestaande uit een onderneming en één of meer kennisinstellingen, waarbij deze kennisinstellingen ten minste 10 procent van de in aanmerking komende kosten dragen en het recht hebben hun eigen onderzoeksresultaten te publiceren.

  • 3. De subsidie wordt nogmaals met 10 procentpunten verhoogd indien het project een samenwerkingsproject betreft tussen één of meer kennisinstellingen en minimaal twee ondernemingen die geen partnerondernemingen van elkaar of verbonden met elkaar zijn. Hierbij dienen de kennisinstellingen ten minste 10 procent van de in aanmerking komende kosten te dragen en het recht hebben hun eigen onderzoeksresultaten te publiceren, en mag geen van de individuele aanvragers meer dan 70 procent van de in aanmerking komende kosten voor haar rekening nemen.

  • 4. In afwijking van het eerste tot en met derde lid kan de hoogte van het subsidiepercentage per aanvrager worden beperkt, indien de regels van de Algemene groepsvrijstellingsverordening en de de-minimisverordening daartoe aanleiding bieden.

  • 5. De subsidie bedraagt minimaal € 350.000 per project.

  • 6. De subsidie bedraagt maximaal € 800.000 per project en maximaal € 500.000 per projectpartner.

Artikel 2.7.8. Starttermijn en looptijd
  • 1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde projecten wordt gestart binnen drie maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking.

  • 2. Wanneer ten tijde van het indienen van de aanvraag de benodigde vergunningen nog niet zijn verleend, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat alle benodigde vergunningen uiterlijk vijf maanden na indiening van de aanvraag zijn verkregen.

  • 3. De uitvoering van het project is binnen 36 maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking voltooid.

  • 4. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de Minister van SZW de termijn, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, verlengen.

Artikel 2.7.9. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 1.25 beslist de Minister van SZW afwijzend op een aanvraag, indien:

  • a. onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische of economische haalbaarheid van het project;

  • b. door een aanvrager niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat het project financieel, ruimtelijk of anderszins, obstakelvrij is; of

  • c. niet aannemelijk is dat alle projectactiviteiten van het project binnen 36 maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking volledig ten uitvoer kunnen zijn gebracht.

Artikel 2.7.10. Beoordelingscriteria
  • 1. Gelet op artikel 1.20, tweede lid, wordt een project uitsluitend beoordeeld op de onderdelen a, c, d, e en f van artikel 1.20, eerste lid.

  • 2. Gelet op artikel 1.20, derde lid, kent de Minister van SZW per onderdeel als bedoeld in het eerste lid, maximaal de volgende hoeveelheid punten toe:

    • a. de mate waarin het project meer bijdraagt aan de doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027: 25 punten;

    • b. de mate waarin het technische en sociale innovatiegehalte hoger is: 25 punten;

    • c. de mate waarin het economisch of financieel toekomstperspectief hoger is: 20 punten;

    • d. de mate waarin de kwaliteit van het projectplan beter is: 15 punten;

    • e. de mate waarin het project meer bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 15 punten.

Artikel 2.7.11. Voorschot
  • 1. De Minister van SZW verleent op aanvraag een voorschot vooruitlopend op te maken kosten als bedoeld in artikel 1.30 van 30 procent van de verleende subsidie.

  • 2. De Minister van SZW kan onderbouwd afwijken van de in het eerste lid bedoelde verlening van het voorschot. In ieder geval wordt geen voorschot verleend wanneer de verleningsbeschikking een of meer opschortende of ontbindende voorwaarden bevat.

  • 3. De Minister van SZW verleent op aanvraag opvolgende voorschotten op basis van gerealiseerde projectactiviteiten als bedoeld in artikel 1.31.

  • 4. In afwijking van artikel 1.31, zesde lid, bedragen de voorschotten in totaal maximaal 80 procent van het verleende subsidiebedrag.

  • 5. In afwijking van het vierde lid kan een voorschot tot een maximum van 100 procent van de maximaal verleende subsidie worden verstrekt, indien:

    • a. het zeer aannemelijk is dat het project conform de subsidievoorwaarden op afzienbare termijn kan worden afgerond;

    • b. het aannemelijk is dat de kosten die nog gemaakt worden subsidiabel gesteld zullen worden;

    en;

    • c. het niet toekennen van het voorschot onredelijke gevolgen voor de liquiditeitspositie van de aanvragende onderneming heeft.

Artikel 2.7.12. Subsidieaanvraag
  • 1. Onverminderd artikel 1.22 bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. een volledig ingevuld aanvraagformulier;

    • b. de in het aanvraagformulier genoemde documenten, waarvoor door de Minister van SZW aangeleverde vaste formats worden gebruikt inclusief daaraan verbonden voorschriften;

    • c. een preadvies als bedoeld in artikel 2.7.6, derde lid.

  • 2. Voor het door de Minister van SZW vastgestelde format voor het projectplan bedoeld in artikel 1.22, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, geldt het maximumaantal pagina’s. Een aanvraag die hieraan niet voldoet, wordt afgewezen.

Artikel 2.7.13. Staatssteun

Indien de subsidie staatssteun bevat dan dient het gerechtvaardigd te worden door:

  • a. de de-minimisverordening; of

  • b. de artikelen 25, 27, 28 en 29 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.7.14. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2027, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn aangevraagd.

C

In hoofdstuk 3 worden na titel 3.1 twee titels ingevoegd, luidende:

Titel 3.2. Subsidietitel voor steun aan investeringen en bijbehorende opleidingen

Artikel 3.2.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

business case:

uitwerking van een investeringsplan;

capaciteit:

door de duurzame bedrijfsuitrusting bepaalde, technisch maximale vermogen tot produceren per tijdseenheid;

committed termsheet:

juridisch bindend document tussen onderneming en investeerder(s) met de voorwaarden van de investering;

diversificatieproject:

een project dat de diversificatie inhoudt van de activiteit binnen een vestiging van de onderneming;

duurzame bedrijfsuitrusting:

een investering die wordt geactiveerd op de balans van de onderneming;

gewaarmerkte uncommitted termsheet:

niet juridisch bindend document tussen onderneming en investeerder(s) met daarin de belangrijkste voorwaarden om tot de investering te komen. De uncommitted termsheet gaat vooraf aan de committed termsheet;

groene waterstof:

waterstof geproduceerd uit hernieuwbare bronnen zoals duurzame elektriciteit via elektrolyse of uit biogrondstoffen;

randvoorwaardelijke infrastructuur:

infrastructuur die noodzakelijk geacht wordt voor de diversificatie en transformatie van het circulaire en klimaatneutrale bedrijfsleven in het werkingsgebied en die bijdraagt aan de transitie naar hernieuwbare energie en hernieuwbare of circulaire grondstoffen of bijdraagt aan het oplossen van lokale netcongestie;

regionaal transitieplan:

het territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie, opgenomen als bijlage bij het nationaal JTF-programma 2021–2027;

regionale innovatiestrategie:

RIS3, de regionale innovatiestrategie voor slimme specialisatie voor West-Nederland;

sluitende financiering:

financiering van een project dat kan bestaan uit eigen middelen van de onderneming, vreemd vermogen en gevraagde subsidie(s). Het totaal van deze financiering is gelijk aan de projectkosten;

Kansen voor West:

KvW, de intermediaire instantie voor JTF-regio IJmond;

stimulerend effect:

stimulerend effect als bedoeld in artikel 6 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

transformatieproject:

een fundamentele wijziging van het volledige productieproces van een bedrijf;

uitbreidingsproject:

een project dat de uitbreiding van de capaciteit inhoudt, het betreft een uitbreiding van een bedrijf, hoofdkantoor van een bedrijf, of laboratorium van een bedrijf in dezelfde gemeente als waarin al een bedrijf van de ondernemer of een bedrijf van een tot hetzelfde concern behorende ondernemer is gevestigd;

vestigingsproject:

een project waar geen sprake is van een uitbreidingsproject, maar nieuwe economische activiteiten inhoudt, voortkomende uit:

  • 1. het stichten van een bedrijf;

  • 2. het stichten van een hoofdkantoor of laboratorium;

  • 3. het nieuw vestigen van een locatie van een in onderdeel 1 of onderdeel 2 genoemd bedrijf;

werkingsgebied:

de JTF-regio IJmond, bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b;

werkingsgebied voor regionale investeringssteun:

het gebied binnen het werkingsgebied dat is opgenomen in de Regionale Steunkaart 2022-2027, zoals door de Europese Commissie goedgekeurd bij Steunmaatregel SA.100273 (2021/N).

Artikel 3.2.2. Doel subsidie
  • 1. Het doel van de subsidie op grond van deze titel is transformatie en diversificatie van de regionale economie en arbeidsmarkt conform het regionaal transitieplan. Deze transformatie wordt gerealiseerd in de vorm van steun aan een investeringsproject dat bijdraagt aan de transitie naar een circulaire en klimaatneutrale economie en de daarbij behorende scholing van nieuw of bestaand personeel in het werken binnen en met de te realiseren investeringen.

  • 2. Projecten waaraan op basis van deze titel subsidie wordt verleend, passen binnen:

    • a. Spoor 1 en Spoor 2 voor wat betreft de investeringen;

    • b. Spoor 3 voor de opleidingscomponent.

  • 3. Aanvrager draagt met de investeringen in het project bij aan de ontwikkeling van één of meer nieuwe waardeketens of economische ecosystemen binnen de drie transities die zijn opgenomen in het regionale transitieplan voor IJmond:

    • a. van een lineaire naar een circulaire economie;

    • b. van een fossiele naar een klimaatneutrale economie;

    • c. van een kwetsbare naar een weerbare beroepsbevolking.

  • 4. Een aanvrager draagt met de om- of bijscholing van bestaande of nieuwe werknemers in het project bij aan het versterken van de competenties en vaardigheden van bestaande en nieuwe werknemers, niet zijnde standaardwerkzaamheden. Deze competenties en vaardigheden hangen voor de werkgever samen met de inzetbaarheid van deelnemers in het werken met de investeringen. Deze competenties en vaardigheden zijn voor de deelnemers gericht op hun toekomstbestendige inzetbaarheid op de arbeidsmarkt binnen de drie transities, bedoeld in het derde lid.

Artikel 3.2.3. Doelgroep

De Minister van SZW verstrekt op aanvraag subsidie aan een onderneming die bijdraagt aan de transitie naar een circulaire en klimaatneutrale economie voor projecten die worden uitgevoerd in het werkingsgebied en die passen binnen de kaders van deze regeling.

Artikel 3.2.4. Subsidiabele activiteiten
  • 1. Subsidie op basis van deze titel kan worden verstrekt voor:

    • a. investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting en daarbij behorende gebouwen; het gaat om een vestigingsproject van een onderneming;

    • b. investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting en daarbij behorende gebouwen; het gaat om een uitbreidingsproject van een mkb-onderneming;

    • c. investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting en daarbij behorende gebouwen; het gaat om een diversificatieproject van een mkb-onderneming;

    • d. investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting en daarbij behorende gebouwen; het gaat om een transformatieproject van een mkb-onderneming;

    • e. bij- of omscholing en training van bestaand en nieuw personeel direct verbonden aan de realisatie, het doen en het gebruiken onderscheidenlijk bedienen van de investeringen, bedoeld in de onderdelen a, b, c of d.

  • 2. Projecten zijn gericht op toekomstbestendigheid van de economie door diversificatie langs de lijnen van de drie transities of op groen perspectief door transformatie naar circulaire en klimaatneutrale productieprocessen in ondernemingen door het vervangen van fossiele grond- en brandstoffen.

Artikel 3.2.5. Subsidieplafond en wijze van verdeling
  • 1. Het subsidieplafond bedraagt:

    • a. voor aanvragen voor projecten van grote ondernemingen € 5.000.000;

    • b. voor aanvragen voor projecten van MKB-ondernemingen € 7.500.000.

  • 2. De Minister van SZW verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van ontvangst van de aanvragen, overeenkomstig artikel 1.18.

Artikel 3.2.6. Aanvraagperiode
  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode vanaf 15 augustus 2023 09.00 uur tot en met 1 september 2025 17.00 uur.

  • 2. Aanvragen worden ingediend door middel van het door de Minister van SZW vastgestelde aanvraagformulier dat beschikbaar is via https://www.jtf-webportal.nl/mijn/.

Artikel 3.2.7. Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt voor een:

    • a. kleine onderneming maximaal 30 procent van de subsidiabele kosten;

    • b. middelgrote onderneming maximaal 20 procent van de subsidiabele kosten;

    • c. grote onderneming maximaal 10 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt voor opleidingskosten maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 3. De subsidie voor investeringskosten in een project bedraagt maximaal € 4.000.000 per project.

  • 4. De subsidie bedraagt niet meer dan de maximale steunruimte op basis van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, te berekenen op basis van de volgende artikelen van de Algemene groepsvrijstellingsverordening:

    • a. artikelen 13 en 14 inzake regionale investeringssteun voor investeringskosten;

    • b. artikel 31 inzake opleidingssteun inzake kosten voor om-of bijscholing.

Artikel 3.2.8. Subsidiabele kosten
  • 1. In afwijking van artikel 1.11 komen uitsluitend de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a. voor kosten van investeringen:

      • andere kosten als bedoeld in artikel 1.11, eerste lid, onderdeel f, voor gebouwen, nader bepaald als de koopsom en overdrachtskosten of de aan derden verschuldigde verbouwkosten, exclusief de financieringskosten en de overdrachtsbelasting, of ingeval van huurkoop of financial lease de aanschafwaarde;

      • andere kosten als bedoeld in artikel 1.11, eerste lid, onderdeel f, voor duurzame bedrijfsuitrusting, nader bepaald als de koopsom, of ingeval van huurkoop of financial lease de aanschafwaarde;

    • b. kosten voor investeringen als bedoeld in onderdeel a komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking, voor zover:

      • deze zijn geactiveerd op de balans;

      • niet hoger zijn dan de taxatiewaarde, vastgesteld door een beëdigd taxateur;

      • niet binnen twee jaar worden afgeschreven, tenzij het duurzame bedrijfsuitrusting is die met toepassing van de artikelen 3.31 tot en met 3.35 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 is aangewezen;

    • c. voor infrastructurele kosten:

      • infrastructuur die noodzakelijk geacht wordt voor de diversificatie en transformatie van het circulaire en klimaatneutrale bedrijfsleven in het werkingsgebied en die bijdraagt aan de transitie naar hernieuwbare energie en hernieuwbare of circulaire grondstoffen of bijdraagt aan het oplossen van lokale netcongestie;

      • proceskosten die rechtstreeks samenhangen met de planvoorbereiding van infrastructuur.

    • d. voor kosten van bij- en omscholing:

      • andere kosten voor opleiding en training als bedoeld in artikel 1.11, eerste lid, onderdeel f;

      • in geval van opleiding en training voor competenties en vaardigheden niet zijnde standaardwerkzaamheden: loonverletkosten als bedoeld in artikel 1.11, eerste lid, onderdeel b, voor de uren die medewerkers in dienst van de aanvrager deelnemen aan bij- en omscholing.

  • 2. Een investering in duurzame bedrijfsuitrusting mag niet binnen twee jaar worden afgeschreven, tenzij de bedrijfsuitrusting willekeurig kan worden afgeschreven op grond van fiscale regelgeving.

  • 3. Onverminderd artikel 1.15 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

    • a. investeringen in bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting die de subsidieontvanger heeft gekregen van een natuurlijk persoon of rechtspersoon die tot hetzelfde concern behoort;

    • b. investeringen in niet permanent op de bedrijfslocatie aanwezige duurzame bedrijfsuitrusting;

    • c. immateriële vaste activa als bedoeld in artikel 365 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 3.2.9. Starttermijn en looptijd
  • 1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde projecten wordt gestart binnen zes maanden na de subsidieverlening.

  • 2. De uitvoering van het project is binnen 36 maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking voltooid, inclusief het in gebruik nemen van de gerealiseerde capaciteit.

  • 3. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de Minister van SZW de termijn, bedoeld in het eerste en tweede lid, verlengen.

Artikel 3.2.10. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 1.25 beslist de Minister van SZW afwijzend op een aanvraag, indien:

  • a. de totale subsidiabele kosten van het project minder bedragen dan € 500.000;

  • b. de financiering van het project niet uiterlijk zes maanden na afgifte van de verleningsbeschikking aantoonbaar is;

  • c. de activiteiten gericht zijn op hergebruik van producten, afvalstoffen of grondstoffen, waarbij er geen sprake is van een hoogwaardige toepassing of wanneer er sprake is van het opwerken van afval uitsluitend ten behoeve van export;

  • d. het diversificatieproject betreft waarbij de nieuwe activiteit hetzelfde of een vergelijkbare activiteit is als de activiteit die eerder in de vestiging werd uitgeoefend.

Artikel 3.2.11. Beoordelingscriteria
  • 1. Gelet op artikel 1.20, tweede lid, wordt een project beoordeeld op alle onderdelen uit artikel 1.20, eerste lid.

  • 2. Gelet op artikel 1.20, derde lid, kent de Minister van SZW per onderdeel als bedoeld in het eerste lid, maximaal de volgende hoeveelheid punten toe:

    • a. de mate waarin het project meer bijdraagt aan de doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027: 20 punten;

    • b. de mate waarin het project meer sociaaleconomisch integraal is: 15 punten;

    • c. de mate waarin het technische en sociale innovatiegehalte hoger is: 15 punten;

    • d. de mate waarin het economisch of financieel toekomstperspectief hoger is: 20 punten;

    • e. de mate waarin de kwaliteit van het projectplan beter is: 15 punten;

    • f. de mate waarin het project meer bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 15 punten.

Artikel 3.2.12. Voorschot
  • 1. De Minister van SZW verleent op aanvraag een voorschot vooruitlopend op te maken kosten als bedoeld in artikel 1.30 van 10 procent van de verleende subsidie.

  • 2. De Minister van SZW kan onderbouwd afwijken van de in het eerste lid genoemde verstrekking van het voorschot. In ieder geval wordt geen voorschot verleend wanneer de verleningsbeschikking een of meer opschortende of ontbindende voorwaarden bevat.

  • 3. De Minister van SZW verleent op aanvraag opvolgende voorschotten op basis van gerealiseerde projectactiviteiten als bedoeld in artikel 1.31.

  • 4. In afwijking van artikel 1.31, zesde lid, bedragen de voorschotten in totaal maximaal 80 procent van het verleende subsidiebedrag.

Artikel 3.2.13. Subsidieaanvraag
  • 1. In aanvulling op het artikel 1.22 bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. een volledig ingevuld aanvraagformulier;

    • b. de in het aanvraagformulier genoemde documenten, waarvoor door het Kansen voor West aangeleverde vaste formats worden gebruikt inclusief daaraan verbonden voorschriften.

  • 2. Voor het door de Minister van SZW vastgestelde format voor het projectplan bedoeld in artikel 1.22, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, geldt het maximumaantal pagina’s. Een aanvraag die hieraan niet voldoet wordt afgewezen.

  • 3. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het digitale aanvraagformulier via de link https://www.jtf-webportal.nl/mijn/.

Artikel 3.2.14. Staatssteun

De subsidie bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 13, 14 en 31 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.2.15. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 september 2025, met dien verstande dat deze titel van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn aangevraagd.

Titel 3.3. Scholingsvouchers

Artikel 3.3.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

opleidingsinstituut:

erkende onderwijsinstelling, bedrijfsschool of private opleider als bedoeld in artikel 3.3.3;

EQF-register:

kwalificatieregister van alle private kwalificaties die tot nu toe in Europa zijn ingeschaald in het Europese kwalificatieraamwerk;

NLQF-register:

kwalificatieregister van alle private kwalificaties die tot nu toe in Nederland zijn ingeschaald in het Nederlandse kwalificatieraamwerk en de Europese equivalent;

NRTO:

Nederlandse Raad voor Training en Opleiding, overkoepelende brancheorganisatie voor alle particuliere trainings- en opleidingsbureaus in Nederland;

scholingstraject:

het opleiden van een natuurlijk persoon voor een baan die bijdraagt aan de transitie naar een circulaire en klimaatneutrale economie;

voorschakeltraject:

het door een opleider begeleiden van een traject waarin een natuurlijk persoon leert wat de sector doet en door de begeleiding de bewuste keuze kan maken voor een baan die bijdraagt aan de transitie naar een circulaire en klimaatneutrale economie;

scholingsvoucher:

een op grond van artikel 3.3.3 door een opleidingsinstituut afgegeven document ten behoeve van het volgen van een scholings- of een voorschakeltraject.

Artikel 3.3.2. Doel scholingsvouchers

Doel van de scholingsvouchers is het bevorderen van een voldoende, goed opgeleide, gemotiveerde en beschikbare beroepsbevolking. De scholingsvouchers dragen bij aan de transitieopgaven in de regio en vangen de wijzigingen en het verdwijnen van vacatures als gevolg van de transitieopgave op.

Artikel 3.3.3. Aanvraag en verstrekking scholingsvoucher

De Minister van SZW verstrekt op aanvraag subsidie ten behoeve van een of meer scholingsvouchers aan een opleidingsinstituut dat:

  • a. erkend is door de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap;

  • b. erkend is door de NRTO;

  • c. erkend is door de betreffende branche of sector;

  • d. opgenomen is in het NLQF- of EQF-register; of

  • e. een bedrijfsschool is, gelieerd aan of formeel geaccrediteerd voor een in Nederland erkende opleiding.

Artikel 3.3.4. Subsidiabele activiteiten en omvang subsidie
  • 1. Een scholingsvoucher kan worden ingezet voor de volgende activiteiten:

    • a. een scholingstraject; of

    • b. een voorschakeltraject.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten exclusief btw, met een maximum subsidiebedrag van € 1.250 per scholingsvoucher.

  • 3. De subsidie bedraagt ten minste € 50.000 en ten hoogste € 100.000.

Artikel 3.3.5. Starttermijn en looptijd
  • 1. De activiteiten van een project in het kader van deze titel vangen niet eerder aan dan de dag waarop de verleningsbeschikking is afgegeven.

  • 2. Een scholingsvoucher kan door de aanvrager worden uitgegeven tot en met 31 december 2026.

  • 3. De activiteiten van een project zijn uiterlijk 31 december 2027 door de aanvrager uitgevoerd.

Artikel 3.3.6. Subsidieplafond en wijze van verdelen
  • 1. Het subsidieplafond voor deze titel bedraagt € 500.000.

  • 2. De Minister van SZW verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van ontvangst van de aanvragen, overeenkomstig artikel 1.18.

Artikel 3.3.7. Aanvraagperiode en gegevens subsidieaanvraag
  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode vanaf 15 augustus 2023 9.00 uur tot en met 31 december 2026 17.00 uur.

  • 2. Aanvragen worden ingediend door middel van het door de Minister van SZW vastgestelde aanvraagformulier dat beschikbaar is in het https://www.jtf-webportal.nl/mijn/.

Artikel 3.3.8. Subsidiabele kosten
  • 1. De subsidie wordt verleend op basis van een door de subsidieaanvrager ingediende ontwerpbegroting als bedoeld in artikel 53, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de GB-verordening.

  • 2. In afwijking van artikel 1.11 zijn de in de ontwerpbegroting op te nemen subsidiabele kosten waarvoor de scholingsvoucher kan worden ingezet de opleidingskosten, bedoeld in artikel 31, derde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, van de natuurlijk persoon.

  • 3. Onverminderd artikel 1.15 komen de volgende kosten niet in aanmerking als subsidiabele kosten:

    • a. reis- en verblijfskosten;

    • b. kosten voor voedsel en drank; en

    • c. kosten voor opleidingen van natuurlijke personen die ten tijde van de aanvraag de leeftijd van 30 jaren nog niet hebben bereikt, en:

      • 1°. de te subsidiëren opleiding kan worden aangemerkt als een onderwijssoort als bedoeld in de artikelen 2.4, 2.8, 2.10 en 2.11 van de Wet studiefinanciering 2000; of

      • 2°. de te subsidiëren opleiding kan worden aangemerkt als een onderwijssoort als bedoeld in de artikelen 2.9 of 2.10 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 3.3.9. Beoordelingscriteria
  • 1. Gelet op artikel 1.20, tweede lid, wordt een project uitsluitend beoordeeld op de onderdelen a, b, e en f van artikel 1.20, eerste lid.

  • 2. Gelet op artikel 1.20, derde lid, kent de Minister van SZW per onderdeel als bedoeld in het eerste lid maximaal de volgende hoeveelheid punten toe:

    • a. voor de mate waarin het project meer bijdraagt aan de doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027: 30 punten;

    • b. voor de mate waarin het project meer sociaaleconomisch integraal is: 20 punten;

    • c. voor de mate waarin de kwaliteit van het projectplan beter is: 20 punten;

    • d. voor de mate waarin het project meer bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 30 punten.

Artikel 3.3.10. Voorschot
  • 1. De Minister van SZW verleent op aanvraag een voorschot op grond van gerealiseerde projectactiviteiten als bedoeld in artikel 1.31.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.31, vijfde lid, bevat de aanvraag voor een voorschot bewijsstukken waaruit blijkt hoeveel scholings- of voorschakeltrajecten met een door het opleidingsinstituut afgegeven scholingsvoucher zijn afgerond.

Artikel 3.3.11. Aanvraag vaststelling subsidie

In aanvulling op artikel 1.32, vijfde en zesde lid, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling bewijsstukken waaruit blijkt hoeveel scholings- of voorschakeltrajecten met een door het opleidingsinstituut afgegeven scholingsvoucher zijn afgerond.

Artikel 3.3.12. Staatssteun

Een scholingsvoucher bevat staatsteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 31 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.3.13. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2027, met dien verstande dat deze titel van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn aangevraagd.

D

In hoofdstuk 4 wordt na titel 4.2 een titel ingevoegd, luidende:

Titel 4.3. Scholingsvouchers

Artikel 4.3.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

opleidingsinstituut:

erkende onderwijsinstelling, bedrijfsschool of private opleider als bedoeld in artikel 4.3.3;

EQF-register:

kwalificatieregister van alle private kwalificaties die tot nu toe in Europa zijn ingeschaald in het Europese kwalificatieraamwerk;

NLQF-register:

kwalificatieregister van alle private kwalificaties die tot nu toe in Nederland zijn ingeschaald in het Nederlandse kwalificatieraamwerk en de Europese equivalent;

NRTO:

Nederlandse Raad voor Training en Opleiding, overkoepelende brancheorganisatie voor alle particuliere trainings- en opleidingsbureaus in Nederland;

scholingstraject:

het opleiden van een natuurlijk persoon voor een baan in de energietransitie of werken in de haven;

voorschakeltraject:

het door een opleider begeleiden van een traject waarin een natuurlijk persoon leert wat de sector doet en door de begeleiding de bewuste keuze kan maken voor een baan in de energietransitie of werken in de haven;

scholingsvoucher:

een op grond van artikel 4.3.3 door een opleidingsinstituut afgegeven document ten behoeve van het volgen van een scholings- of een voorschakeltraject.

Artikel 4.3.2. Doel scholingsvouchers

Doel van de scholingsvouchers is het bevorderen van een voldoende, goed opgeleide, gemotiveerde en beschikbare beroepsbevolking. De scholingsvouchers dragen bij aan de transitieopgaven in de regio en vangen de wijzigingen en het verdwijnen van vacatures als gevolg van de transitieopgave op.

Artikel 4.3.3. Aanvraag en verstrekking scholingsvoucher

De Minister van SZW verstrekt op aanvraag subsidie ten behoeve van een of meer scholingsvouchers aan een opleidingsinstituut dat:

  • a. erkend is door de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap;

  • b. erkend is door de NRTO;

  • c. erkend is door de betreffende branche of sector;

  • d. opgenomen is in het NLQF- of EQF-register; of

  • e. een bedrijfsschool is, gelieerd aan of formeel geaccrediteerd voor een in Nederland erkende opleiding.

Artikel 4.3.4. Subsidiabele activiteiten en omvang subsidie
  • 1. Een scholingsvoucher kan worden ingezet voor de volgende activiteiten:

    • a. een scholingstraject; of

    • b. een voorschakeltraject.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten exclusief btw, met een maximum subsidiebedrag van € 1.250 per scholingsvoucher.

  • 3. De subsidie bedraagt ten minste € 50.000 en ten hoogste € 100.000.

Artikel 4.3.5. Starttermijn en looptijd
  • 1. De activiteiten van een project in het kader van deze titel vangen niet eerder aan dan de dag waarop de verleningsbeschikking is afgegeven.

  • 2. Een scholingsvoucher kan door de aanvrager worden uitgegeven tot en met 31 december 2027.

  • 3. De activiteiten van een project zijn uiterlijk 31 december 2029 door de aanvrager uitgevoerd.

Artikel 4.3.6. Subsidieplafond en wijze van verdelen
  • 1. Het subsidieplafond voor deze titel bedraagt € 500.000.

  • 2. De Minister van SZW verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van ontvangst van de aanvragen, overeenkomstig artikel 1.18.

Artikel 4.3.7. Aanvraagperiode en gegevens subsidieaanvraag
  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode vanaf 15 augustus 2023 9.00 uur tot en met 31 december 2026 17.00 uur.

  • 2. Aanvragen worden ingediend door middel van het door de Minister van SZW vastgestelde aanvraagformulier dat beschikbaar is in het https://www.jtf-webportal.nl/mijn/.

Artikel 4.3.8. Subsidiabele kosten
  • 1. De subsidie wordt verleend op basis van een door de subsidieaanvrager ingediende ontwerpbegroting als bedoeld in artikel 53, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de GB-verordening.

  • 2. In afwijking van artikel 1.11 zijn de in de ontwerpbegroting op te nemen subsidiabele kosten waarvoor de scholingsvoucher kan worden ingezet de opleidingskosten, bedoeld in artikel 31, derde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, van de natuurlijk persoon.

  • 3. Onverminderd artikel 1.15 komen de volgende kosten niet in aanmerking als subsidiabele kosten:

    • a. reis- en verblijfskosten;

    • b. kosten voor voedsel en drank; en

    • c. kosten voor opleidingen van natuurlijke personen die ten tijde van de aanvraag de leeftijd van 30 jaren nog niet hebben bereikt en:

      • 1°. de te subsidiëren opleiding kan worden aangemerkt als een onderwijssoort als bedoeld in de artikelen 2.4, 2.8, 2.10 en 2.11 van de Wet studiefinanciering 2000; of

      • 2°. de te subsidiëren opleiding kan worden aangemerkt als een onderwijssoort als bedoeld in de artikelen 2.9 of 2.10 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 4.3.9. Beoordelingscriteria
  • 1. Gelet op artikel 1.20, tweede lid, wordt een project uitsluitend beoordeeld op de onderdelen a, b, e en f van artikel 1.20, eerste lid.

  • 2. Gelet op artikel 1.20, derde lid, kent de Minister van SZW per onderdeel van het eerste lid maximaal de volgende hoeveelheid punten toe:

    • a. voor de mate waarin het project meer bijdraagt aan de doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027: 30 punten;

    • b. voor de mate waarin het project meer sociaaleconomisch integraal is: 20 punten;

    • c. voor de mate waarin de kwaliteit van het projectplan beter is: 20 punten;

    • d. voor de mate waarin het project meer bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 30 punten.

Artikel 4.3.10. Voorschot
  • 1. De Minister van SZW verleent op aanvraag een voorschot op grond van gerealiseerde projectactiviteiten als bedoeld in artikel 1.31.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.31, vijfde lid, bevat de aanvraag voor een voorschot bewijsstukken waaruit blijkt hoeveel scholings- of voorschakeltrajecten met een door het opleidingsinstituut afgegeven scholingsvoucher zijn afgerond.

Artikel 4.3.11. Aanvraag vaststelling subsidie

In aanvulling op artikel 1.32, vijfde en zesde lid, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling bewijsstukken waaruit blijkt hoeveel scholings- of voorschakeltrajecten met een door het opleidingsinstituut afgegeven scholingsvoucher zijn afgerond.

Artikel 4.3.12. Staatssteun

Een scholingsvoucher bevat staatsteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 31 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 4.3.13. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2027, met dien verstande dat deze titel van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn aangevraagd.

E

In hoofdstuk 5 wordt voor titel 5.2. een titel ingevoegd, luidende:

Titel 5.1. Subsidietitel voor steun onder Spoor 1 uit het Territorial Just Transition Plan voor de regio West-Noord-Brabant

Artikel 5.1.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

TJTP West-Noord-Brabant:

regionaal territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie, als bedoeld in artikel 11 van de JTF-verordening voor de JTF-regio West-Noord-Brabant met de titel Territorial Just Transition Plan van de COROP-regio West-Noord-Brabant.

Artikel 5.1.2. Doel subsidie
  • 1. Doel van subsidie op grond van deze titel is uitvoering te geven aan Spoor 1 van het TJTP West- Noord-Brabant.

  • 2. Projecten waaraan op basis van deze titel subsidie wordt verleend, passen binnen Spoor 1 van het TJTP West-Noord-Brabant uit het Programma JTF 2021–2027 en dragen bij aan

    innovatie ten behoeve van de energie- en grondstoffentransitie in de chemie en industrie, en daarmee aan vernieuwing en versterking van de regionale economie.

Artikel 5.1.3. Doelgroep

De Minister van SZW verstrekt op aanvraag subsidie voor een project aan:

  • a. een rechtspersoon;

  • b. een natuurlijke persoon ingeschreven in het handelsregister; of

  • c. een penvoerder namens de afzonderlijke partijen in een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1.4, vijfde lid.

Artikel 5.1.4. Subsidiabele activiteiten
  • 1. Subsidie op basis van deze titel kan worden verstrekt voor een of meer van de volgende acties:

    • a. productieve investeringen;

    • b. investeringen in en bij de oprichting van nieuwe bedrijven;

    • c. onderzoek en innovatie; of

    • d. digitalisering.

  • 2. De acties, bedoeld in het eerste lid, bestaan uit een of meer van de volgende activiteiten:

    • a. onderzoek en innovatie gericht op:

      • 1°. circulaire chemie, grondstoffen of materialen;

      • 2°. chemie, grondstoffen of materialen en de eiwittransitie ten behoeve van de energie- of grondstoffentransitie;

      • 3°. duurzame product- en procesinnovaties ten behoeve van de energie- of grondstoffentransitie.

    • b. economische diversificatie en baancreatie in de circulaire of biobased chemie of economie;

    • c. digitale innovatie die nodig is voor de transitie van energie, industrie en naar groene chemie;

    • d. bevordering van de circulaire economie;

    • e. een combinatie van één of meer activiteiten onder a tot en met d met activiteiten gericht op de arbeidsmarkt in de zin van:

      • 1°. bij- en omscholing van werknemers en werkzoekenden;

      • 2°. begeleiding van werkzoekenden bij het zoeken van een baan; of

      • 3°. actieve inclusie van werkzoekenden.

  • 3. De acties, bedoeld in het eerste lid, worden verricht in of ten behoeve van het gebied bestaande uit de volgende gemeenten in de JTF-regio West-Noord-Brabant:

    • a. Bergen op Zoom;

    • b. Steenbergen;

    • c. Moerdijk;

    • d. Drimmelen; of

    • e. Geertruidenberg.

Artikel 5.1.5. Subsidieplafond en wijze van verdeling
  • 1. Het subsidieplafond bedraagt € 4.000.000.

  • 2. De Minister van SZW verdeelt het beschikbare bedrag op basis van rangschikking naar

    geschiktheid, overeenkomstig artikel 1.19.

  • 3. Indien de beschikbare budgetten van artikel 5.1.5, eerste lid, onderdeel b, zoals deze gold tot 8 juli 2023 en artikel 5.2.5, eerste lid, zoals deze geldt tot 30 september 2023, niet volledig zijn benut, kunnen de resterende budgetten geheel of gedeeltelijk worden toegevoegd aan het subsidieplafond, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. De Minister van SZW maakt verschuivingen als bedoeld in het derde lid uiterlijk bekend op 2 november 2023.

Artikel 5.1.6. Aanvraagperiode
  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend van 15 augustus 2023 10.00 uur tot en met 28 september 2023 17.00 uur.

  • 2. Aanvragen worden ingediend door middel van het door de Minister van SZW vastgestelde

    aanvraagformulier dat beschikbaar is via https://www.jtf-webportal.nl/mijn/.

Artikel 5.1.7. Hoogte van de subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt ten hoogste € 5.000.000 per project.

Artikel 5.1.8. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.15 en in afwijking van artikel 1.11, eerste lid, onderdeel b, komen loonverletkosten niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 5.1.9. Starttermijn en looptijd
  • 1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde projecten wordt gestart binnen drie maanden na de subsidieverlening.

  • 2. Wanneer ten tijde van het indienen van de aanvraag de benodigde vergunningen nog niet zijn verleend, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat alle benodigde vergunningen uiterlijk twaalf maanden na sluiting van de aanvraagperiode zijn verkregen.

  • 3. De uitvoering van het project is binnen 36 maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking voltooid.

  • 4. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de Minister van SZW de termijn, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, verlengen.

Artikel 5.1.10. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 1.25 beslist de Minister van SZW afwijzend op een aanvraag, indien:

  • a. de voor de uitvoering van de aanvraag benodigde vergunningen niet zijn aangevraagd voorafgaand aan het indienen van de subsidieaanvraag;

  • b. de aanvrager een grote onderneming is en subsidie vraagt voor het doen van productieve investeringen; of

  • c. de aan het project te verlenen subsidie minder bedraagt dan € 500.000.

Artikel 5.1.11. Beoordelingscriteria
  • 1. Projecten worden beoordeeld op alle onderdelen van artikel 1.20, eerste lid.

  • 2. Gelet op artikel 1.20, derde lid, bedraagt het aantal punten per onderdeel als bedoeld in het eerste lid maximaal:

    • a. voor de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027: 20 punten;

    • b. voor de hoogte van het technische en sociale innovatiegehalte van het project: 25 punten;

    • c. voor de hoogte van het economisch of financieel toekomstperspectief van het project: 20 punten;

    • d. voor de kwaliteit van het projectplan: 15 punten;

    • e. voor de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-

    sociale impact: 20 punten.

Artikel 5.1.12. Voorschot
  • 1. Artikel 1.30 is niet van toepassing.

  • 2. De Minister van SZW verleent op aanvraag een voorschot op grond van gerealiseerde projectactiviteiten als bedoeld in artikel 1.31.

  • 3. In afwijking van artikel 1.31, zesde lid, heeft de aanvraag om een voorschot betrekking op maximaal 80 procent van de verleende subsidie.

Artikel 5.1.13. Subsidieaanvraag

Onverminderd artikel 1.22 bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

  • a. een volledig ingevuld aanvraagformulier; en

  • b. de bij het aanvraagformulier behorende documenten als bijlagen.

Artikel 5.1.14. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 31 december 2027, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidieaanvragen die voor deze datum zijn ingediend.

F

In Hoofdstuk 6 wordt na titel 6.1 een titel ingevoegd, luidende:

Titel 6.2. Subsidietitel voor steun onder Spoor 2 uit het Territoriaal Just Transition Plan voor de regio Zeeuws-Vlaanderen/Vlissingen-Oost

Artikel 6.2.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

TJTP Zeeuws-Vlaanderen/Vlissingen-Oost:

regionaal territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie als bedoeld in artikel 11 van de JTF-verordening voor de regio Zeeuws-Vlaanderen met de titel Territoriaal Just Transition plan van de COROP regio Zeeuws-Vlaanderen en de relevant aanpalende zone van Vlissingen-Oost.

Artikel 6.2.2. Doel subsidie
  • 1. Doel van subsidie op basis van deze titel is uitvoering te geven aan Spoor 2 van het TJTP Zeeuws-Vlaanderen/Vlissingen-Oost.

  • 2. Projecten waaraan op basis van deze titel subsidie wordt verleend, passen binnen prioriteit 4, Spoor 2 van het TJTP Zeeuws-Vlaanderen/Vlissingen-Oost uit het Programma JTF 2021–2027 en dragen bij aan investeringen in technologie, systemen en infrastructuur om de transitie naar een groene chemie mogelijk te maken.

Artikel 6.2.3. Doelgroep

De Minister van SZW verstrekt op aanvraag subsidie voor een project aan:

  • a. een rechtspersoon;

  • b. een natuurlijke persoon ingeschreven in het handelsregister; of

  • c. een penvoerder namens de afzonderlijke partijen in een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1.4, vijfde lid.

Artikel 6.2.4. Subsidiabele activiteiten
  • 1. Subsidie op basis van deze titel kan worden verstrekt voor investeringen in technologie, systemen en infrastructuur gericht op:

    • a. de aanleg van het regionale netwerk voor groene waterstof en verbindingen met andere regio’s, investeringen in lokale elektrificatie en het uitwisselen van warmte via warmtenetten, voor zover er sprake is van warmte uit hernieuwbare bronnen; of

    • b. de scholing en training voor vaardigheden die nodig zijn voor het op de juiste manier gebruiken van nieuwe infrastructuur in combinatie met onderdeel a.

  • 2. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, worden verricht in of ten behoeve van het werkingsgebied Zeeuws-Vlaanderen en de relevant aanpalende zone Vlissingen-Oost.

Artikel 6.2.5. Subsidieplafond en wijze van verdeling
  • 1. Het subsidieplafond bedraagt € 30.755.301.

  • 2. De Minister van SZW verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van rangschikking naar geschiktheid overeenkomstig artikel 1.19.

Artikel 6.2.6. Aanvraagperiode
  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend van 15 augustus 2023 10.00 uur tot en met 11 september 2023 17.00 uur.

  • 2. Aanvragen worden online ingediend door middel van het door de Minister van SZW vastgestelde aanvraagformulier dat beschikbaar is via https://www.jtf-webportal.nl/mijn/.

Artikel 6.2.7. Hoogte van de subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt ten hoogste € 14.000.000 per project.

  • 3. Onverminderd het eerste lid, wordt maximaal een zodanig percentage aan subsidie verstrekt dat het totale percentage aan subsidie op grond van deze titel en, indien van toepassing, hoofdstuk 9 samen niet meer bedraagt dan 50 procent.

Artikel 6.2.7a. Niet- subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.15 en in afwijking van artikel 1.11, eerste lid, onderdeel b, komen loonverletkosten niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 6.2.8. Starttermijn en looptijd
  • 1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde projecten wordt gestart binnen drie maanden na de subsidieverlening.

  • 2. Wanneer ten tijde van het indienen van de aanvraag benodigde vergunningen nog niet zijn verleend, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat alle benodigde vergunningen uiterlijk twaalf maanden na sluiting van de aanvraagperiode zijn verkregen.

  • 3. De uitvoering van het project is binnen 36 maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking voltooid.

  • 4. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de Minister van SZW de termijn, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, met uiterlijk zes maanden verlengen.

Artikel 6.2.9. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 1.25 beslist de Minister van SZW afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. de voor de uitvoering van de aanvraag benodigde vergunningen niet zijn aangevraagd voorafgaand aan het indienen van de subsidieaanvraag; of

  • b. de aan het project te verlenen subsidie minder bedraagt dan € 200.000.

Artikel 6.2.10. Beoordelingscriteria
  • 1. Projecten worden beoordeeld op alle onderdelen van artikel 1.20, eerste lid.

  • 2. Gelet op artikel 1.20, derde lid, bedraagt het aantal punten per onderdeel als bedoeld in het eerste lid maximaal:

    • a. voor de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027: 20 punten;

    • b. voor de mate waarin het project sociaaleconomisch integraal is: 20 punten;

    • c. voor de hoogte van het economisch of financieel toekomstperspectief van het project: 25 punten;

    • d. voor de kwaliteit van het projectplan: 15 punten;

    • e. voor de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 20 punten.

Artikel 6.2.11. Voorschot
  • 1. Artikel 1.30 is niet van toepassing.

  • 2. De Minister van SZW verleent op aanvraag een voorschot op grond van gerealiseerde projectactiviteiten als bedoeld in artikel 1.31.

  • 3. In afwijking van artikel 1.31, zesde lid, heeft de aanvraag om een voorschot betrekking op maximaal 80 procent van de verleende subsidie.

Artikel 6.2.12. Subsidieaanvraag
  • 1. Onverminderd artikel 1.22 bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. een volledig ingevuld aanvraagformulier;

    • b. de bij het aanvraagformulier behorende documenten als bijlagen.

Artikel 6.2.13. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 31 december 2027, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn aangevraagd.

G

In Hoofdstuk 7 wordt voor titel 7.3 een titel ingevoegd, luidende:

Titel 7.2. Subsidietitel voor steun onder Spoor 2 uit het Territoriaal Just Transition Plan voor de regio Zuid-Limburg

Artikel 7.2.1. Begripsomschrijvingen

In deze titel wordt verstaan onder:

TJTP Zuid-Limburg:

regionaal territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie als bedoeld in artikel 11 van de JTF-verordening voor de JTF-regio Zuid-Limburg met de titel Territoriaal Just Transition plan van de COROP regio Zuid-Limburg.

Artikel 7.2.2. Doel subsidie
  • 1. Doel van subsidie op basis van deze titel is uitvoering te geven aan Spoor 2 van het TJTP Zuid-Limburg.

  • 2. Projecten waaraan op basis van deze titel subsidie wordt verleend passen binnen prioriteit 6, Spoor 2 van het TJTP Zuid-Limburg uit het Programma JTF 2021–2027 en hebben tot doel om nieuwe, duurzame banen te creëren, door te investeren in technologie, systemen en infrastructuur.

Artikel 7.2.3. Doelgroep
  • 1. De Minister van SZW verstrekt op aanvraag subsidie voor een project aan:

    • a. een rechtspersoon;

    • b. een natuurlijke persoon ingeschreven in het handelsregister; of

    • c. een penvoerder namens de afzonderlijke partijen in een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1.4, vijfde lid.

  • 2. Indien de Europese Commissie op het tijdstip van subsidieverlening nog niet heeft ingestemd met de op 31 mei 2023 ingediende wijziging van het Programma JTF 2021–2027 en de aanvrager of een van de afzonderlijke partijen in het samenwerkingsverband een grote onderneming is, wordt de subsidie verleend onder de voorwaarde dat de Europese Commissie instemt met de wijziging van het programma.

Artikel 7.2.4. Subsidiabele activiteiten
  • 1. Subsidie op basis van deze titel kan worden verstrekt voor:

    • a. investeringen in technologie, infrastructuur met als doel om het circulaire fundament van het chemiecluster te versterken; of

    • b. voorbereidende planvorming en processen tot investeringen als bedoeld in onderdeel a.

  • 2. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, zijn gericht op:

    • a. groene waterstofinfrastructuur met nadruk op lokale aansluitingen, lokale netwerken en innovatieve toepassingen;

    • b. circulaire infrastructuur;

    • c. CO2-infrastructuur;

    • d. lokale openbare infrastructuur voor elektrificatie van het chemiecluster;

    • e. infrastructuur, waaronder de aanleg van kennisinfrastructuur en infrastructurele faciliteiten voor technologieontwikkeling en -overdracht; of

    • f. een combinatie van de acties onder a tot en met e met acties gericht op de arbeidsmarkt in de zin van:

      • i. bij- en omscholing van werknemers en werkzoekenden;

      • ii. begeleiding van werkzoekenden bij het zoeken van een baan;

      • iii. Actieve inclusie van werkzoekenden.

  • 3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, worden verricht in of ten behoeve van het werkingsgebied Zuid-Limburg.

Artikel 7.2.5. Subsidieplafond en wijze van verdeling
  • 1. Het subsidieplafond bedraagt:

    • a. voor activiteiten als bedoeld in artikel 7.2.4.,eerste lid, onderdeel a, € 18.200.937;

    • b. voor activiteiten als bedoeld in artikel 7.2.4., eerste lid, onderdeel b, € 1.000.000.

  • 2. De Minister van SZW verdeelt het beschikbare bedrag op basis van rangschikking naar geschiktheid overeenkomstig artikel 1.19.

Artikel 7.2.6. Aanvraagperiode
  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend van 15 augustus 2023 10.00 uur tot en met 11 september 2023 17.00 uur.

  • 2. Aanvragen worden ingediend door middel van het door de Minister van SZW vastgestelde aanvraagformulier dat beschikbaar is via https://www.jtf-webportal.nl/mijn/.

Artikel 7.2.7. Hoogte van de subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a. € 5.000.000 per project voor activiteiten als bedoeld in artikel 7.2.4, eerste lid, onderdeel a;

    • b. € 250.000 per project voor activiteiten als bedoeld in artikel 7.2.4, eerste lid, onderdeel b.

  • 3. Onverminderd het eerste lid, wordt maximaal een zodanig percentage aan subsidie verstrekt dat het totale percentage aan subsidie op grond van deze titel en, indien van toepassing, hoofdstuk 9 samen niet meer bedraagt dan 50 procent.

Artikel 7.2.8. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.15 en in afwijking van artikel 1.11, eerste lid, onderdeel b, komen loonverletkosten niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 7.2.9. Starttermijn en looptijd
  • 1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde projecten wordt gestart binnen drie maanden na de subsidieverlening.

  • 2. Wanneer ten tijde van het indienen van de aanvraag de benodigde vergunningen nog niet zijn verleend, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat alle benodigde vergunningen uiterlijk achttien maanden na sluiting van de aanvraagperiode zijn verkregen.

  • 3. De uitvoering van het project is binnen 36 maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking voltooid.

  • 4. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de Minister van SZW de termijn, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, verlengen.

Artikel 7.2.10. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 1.25 beslist de Minister van SZW afwijzend op een aanvraag, indien:

  • a. de activiteit is gericht op de aanleg van 380 kV-infrastructuur;

  • b. aanvrager een grote onderneming is en subsidie vraagt voor het doen van productieve investeringen;

  • c. de voor de uitvoering van de aanvraag benodigde vergunningen niet zijn aangevraagd voor het indienen van de subsidieaanvraag; of

  • d. de aan het project te verlenen subsidie voor activiteiten als bedoel in artikel 7.2.4, eerste lid, onderdeel a, minder bedraagt dan € 1.000.000.

Artikel 7.2.11. Beoordelingscriteria
  • 1. Projecten worden beoordeeld op alle onderdelen van artikel 1.20, eerste lid.

  • 2. Gelet op artikel 1.20, derde lid, bedraagt het aantal punten per onderdeel als bedoeld in het eerste lid maximaal:

    • a. voor de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027: 20 punten;

    • b. voor de mate waarin het project bijdraagt aan sociaaleconomische integraliteit: 20 punten;

    • c. voor de hoogte van het technische en sociale innovatiegehalte van het project: 15 punten;

    • d. voor de hoogte van het economisch of financieel toekomstperspectief van het project: 15 punten;

    • e. voor de kwaliteit van het projectplan: 15 punten;

    • f. voor de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 15 punten.

Artikel 7.2.12. Voorschot
  • 1. Artikel 1.30 is niet van toepassing.

  • 2. De Minister van SZW verleent op aanvraag een voorschot op grond van gerealiseerde projectactiviteiten als bedoeld in artikel 1.31.

  • 3. In afwijking van artikel 1.31, zesde lid, heeft de aanvraag om een voorschot betrekking op maximaal 80 procent van de verleende subsidie.

Artikel 7.2.13. Subsidieaanvraag
  • 1. Onverminderd artikel 1.22 bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. een volledig ingevuld aanvraagformulier; en

    • b. de bij het aanvraagformulier behorende documenten als bijlagen.

Artikel 7.2.14. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 31 december 2027, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn aangevraagd.

H

Aan paragraaf 9.2.1 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 9.2.1.3. EZK-cofinanciering Steun voor middelgrote valorisatieprojecten die aansluiten bij de transities uit de RIS3 2021–2027

  • 1. De Minister van EZK verstrekt subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.7.4.

  • 2. Het subsidieplafond voor subsidie als bedoeld in het eerste lid bedraagt € 2.000.000.

  • 3. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode vanaf 9 oktober 2023 12.00 uur tot en met 29 februari 2024 12.00 uur.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

TOELICHTING

I. Algemeen

Met deze wijzigingsregeling worden de hoofdstukken 2 tot en met 7 en 9 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 inhoudelijk gewijzigd. Daarbij gaat het om de vaststelling van vier nieuwe subsidietitels (2.7, 3.2, 3.3 en 4.3), het opnieuw vaststellen van drie vervallen subsidietitels (5.1, 6.2 en 7.2), en de toevoeging van een cofinancieringsbepaling aan hoofdstuk 9 in verband met inzet van EZK-cofinanciering ten behoeve van de nieuwe titel 2.7.

Twee van de nieuwe titels zijn bewerkte versies van al bestaande titels, bewerkt voor een andere doelgroep of een andere JTF-regio. Daarbij gaat het om:

  • subsidietitel 2.7 (Steun voor middelgrote valorisatieprojecten die aansluiten bij de transities uit de RIS3 2021–2027), die een bewerking is van titel 2.2 (JTF-Call 2022 voor grote Kennis- en valorisatieprojecten die aansluiten bij de transities uit de RIS3 2021–2027), beiden voor de JTF-regio Groningen-Emmen; en

  • subsidietitel 3.2 voor JTF-regio IJmond (Subsidietitel voor steun aan investeringen en bijbehorende opleidingen), die een bewerking is van titel 2.1 voor de JTF-regio Groningen-Emmen (Subsidietitel voor steun aan investeringen en bijbehorende opleidingen).

Titel 3.3 en 4.3 zijn geheel nieuw voor deze subsidieregeling. Het betreft regelingen voor scholingsvouchers ten behoeve van JTF-regio’s IJmond (titel 3.3) en Groot-Rijnmond (titel 4.3).

1. Hoofdstuk 2, nieuwe subsidietitel 2.7

1.1. Inleiding en doel

Het JTF voor de regio Groningen-Emmen richt zich op een nieuw, economisch en groen perspectief. Hierbinnen wordt het bedrijfsleven, bij voorkeur samen met kennisinstellingen uitgedaagd om te innoveren langs de lijnen van de RIS3 2021–2027.

De RIS3 is de ‘Research & Innovation Strategy for Smart Specialization’, een overkoepelende innovatiestrategie, voor Noord-Nederland. Kenmerkend voor RIS3 2021–2027 is het uitgangspunt te werken aan grote maatschappelijke vraagstukken, de ’transities’. Met subsidietitel 2.7 worden aanvragers uitgedaagd om te komen met projecten die gericht zijn op de vier transities uit deze RIS3, zijnde:

  • 1. van een lineaire naar een circulaire economie;

  • 2. van fossiele naar hernieuwbare energie;

  • 3. van zorg naar duurzame gezondheid;

  • 4. van analoog naar digitaal.

Hieronder volgt een korte toelichting per transitie:

  • 1. Van een lineaire naar een circulaire economie: inzet op minder, ander en optimaal en intensief grondstoffen- en materialengebruik. De circulaire economie biedt kansen voor de economie op het gebied van onder meer recycling, watertechnologie, duurzame energie, health, landbouw en groene chemie en draagt bij aan een groener en schoner Noord Nederland (hierna: NNL). Via innovatie worden positieve effecten beoogd op luchtkwaliteit, stikstof-/CO2-uitstoot en biodiversiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om innovaties rond de ontwikkeling van niet-dierlijke eiwitten. Om de doelstelling 100 procent circulair in 2050 te behalen volstaan hergebruik en bestaande technologieën niet en zijn ook nieuwe innovaties nodig. Op elk van de genoemde terreinen zijn er investeringsbehoeften die partijen die rond deze thema’s in ketenbenaderingen actief zijn, in staat stellen kansen te benutten.

  • 2. Van fossiele naar hernieuwbare energie: om de doelstellingen op het vlak van CO2-reductie in 2030 en 2050 te halen én gezien de regio specifieke kenmerken ligt hier een belangrijke innovatiekans. NNL heeft relatief veel biomassa (organische stoffen uit de landbouw), water en aardwarmtebronnen. De energiesector vormt een belangrijk onderdeel van de ruimtelijk- en sociaaleconomische structuur. NNL heeft mede door de gaswinning een sterk ontwikkelde energie infrastructuur en daaraan gerelateerde kennis en kunde. NNL loopt voorop in de ontwikkeling van groene waterstofproductie, transport en toepassingen. Specifieke kansen zijn er bijvoorbeeld op het gebied van groene chemie, watertechnologie, milieutechnologie en voedselchemie.

  • 3. Van zorg naar duurzame gezondheid. De groeiende vraag naar zorg en de steeds krapper wordende arbeidsmarkt zetten het zorgsysteem onder druk. COVID-19 heeft die druk fors verhoogd en zwaktes in het systeem blootgelegd. De urgentie om te komen tot snellere en betere uitwisseling van capaciteits- en patiënt gerelateerde data, het versterken van de rol en informatiepositie van burgers en patiënten daarbij en een verschuiving van zorg naar gezondheid (preventie) is door COVID-19 nog verder toegenomen. Daarvoor zijn innovaties noodzakelijk. Hier liggen ontwikkelkansen voor NNL, ook gerelateerd aan de toepassing van digitale technologieën.

  • 4. Van analoog naar digitaal. Er is een ingrijpende transitie gaande naar een digitale economie die raakt aan elk maatschappelijk vraagstuk en elke sector, zoals ook zichtbaar in de EU-strategie uitgestippeld in de EU Digital Compass. De kansen voor NNL liggen niet op het gebied van sleuteltechnologieën, maar op het gebied van toepassing van digitale technologieën en daaruit afgeleide kansen. Dit werkt twee kanten op: het aanhaken van MKB bij de digitaliseringstransities en het benutten van ICT-gerelateerde kansen. Dit laatste kan bijvoorbeeld in de energie-intensieve procesindustrie waar digitalisering, sensoren en data steeds belangrijker worden om zicht te krijgen op het energiegebruik in het productieproces en om besparingskansen te identificeren.

    Deze transities moeten overigens niet opgevat worden als een sectorale afbakening. Een nadere toelichting staat in de RIS3 2021–2027.

De projectresultaten van het project dienen vooral ten goede te komen aan de JTF-regio Groningen. Wanneer de activiteiten in deze regio worden uitgevoerd, en het project daar plaatsvindt, dan wordt geacht aan deze voorwaarde te zijn voldaan. Bij projecten waar niet alle, of geen activiteiten in de JTF-regio Groningen worden uitgevoerd is van belang waar de resultaten van het project terecht komen: dit dient aantoonbaar in belangrijke mate in de JTF-regio Groningen te zijn. Dit kunnen bijvoorbeeld de eigendomsrechten zijn, maar ook de productie van een bepaald product. Dit dient door de aanvrager(s) in de aanvraag te worden uitgelegd en onderbouwd.

1.2 Projecten

Deze subsidietitel is erop gericht het innovatieve bedrijfsleven te stimuleren toekomstgerichte bedrijfsinvesteringen in innovatie te blijven doen binnen (minimaal) één van de vier RIS transities en daarmee de economie in de JTF-regio Groningen te versterken. Bij voorkeur worden de innovatie en valorisatie in samenwerking met andere bedrijven en/of kennisinstellingen uitgevoerd om daarmee de economische structuur verder te versterken.

Het realiseren van innovaties wordt uitgewerkt aan de hand van het Technology Readiness Level, of TRL-model. In het TRL-model worden negen verschillende fases onderscheiden in het innovatieproces, beginnend met fundamenteel onderzoek (TRL1), tot en met marktintroductie van een nieuw product of nieuwe dienst (TRL9).

Met deze uitvoeringsregeling wordt met name ingezet op die stadia die zich voorafgaand aan de marktintroductie bevinden: TRL5 tot en met TRL7:

  • TRL5: Validatie van een prototype

  • TRL6: Demonstratie van een prototype in een testomgeving

  • TRL7: Demonstratie van een prototype in een operationele omgeving.

Het is niet uitgesloten dat activiteiten uit andere TRL-niveaus ook onderdeel uitmaken van een project. Het zwaartepunt van een project moet liggen op TRL5 tot en met TRL7. Bij een aanvraag dient expliciet onderbouwd te worden dat het betreffende project betrekking heeft op deze TRL-niveaus.

1.3 Vormgeving

De aanvragen worden op volgorde van ontvangst in de openstellingsperiode beoordeeld, volgens het zogenaamde ‘molenaarsprincipe’. Aanvragen worden na compleetheid beoordeeld op grond van vooraf kenbaar gemaakte criteria. Projecten die voldoen aan de minimale vereisten, waaronder een score van minimaal 70 van de 100 punten, worden op volgorde van ontvangst beschikt totdat het voor deze subsidietitel geldende subsidieplafond is bereikt.

Voorafgaand aan de aanvraag dienen aanvragers eerst een preadvies te vragen. Dit kan door vanaf 1 juni 2023 een kort projectvoorstel (een two-pager) in te dienen bij Samenwerkingsverband Noord-Nederland (hierna: SNN). Op basis van deze ‘two-pager’ krijgt de aanvrager binnen vier weken een vrijblijvende reflectie. Deze reflectie geeft een beeld van de kans van slagen van het project. Ook kan de aanvrager tips krijgen over de verbinding met andere partijen en het vergroten van de impact van het project voor de regio. Wanneer de reflectie niet positief is, is het misschien beter om bij een volgende subsidieronde of een ander subsidie-instrument een nieuwe aanvraag in te dienen. Ondertussen kan de aanvrager dan het project verbeteren.

Bij de beoordeling van de uiteindelijke subsidieaanvraag wordt gebruik gemaakt van een deskundigencommissie. De deskundigencommissie adviseert de Minister van SZW. Een belangrijk punt dat samenhangt met de inschakeling van een deskundigencommissie is het feit dat de beoordeling (advisering) bestaat uit drie fasen. Eerst wordt een compleetheidstoets gedaan door het SNN. Vervolgens wordt het project voorgelegd aan de deskundigencommissie die het project inhoudelijk op kwaliteit beoordeelt en advies geeft ten aanzien van de beoordelingscriteria die zijn opgenomen in artikel 2.7.10.

Indien de Minister van SZW, op advies van de deskundigencommissie, besluit minimaal 70 punten aan het project toe te kennen, wordt ten slotte in de derde stap het project financieel-technisch getoetst. Beoordeeld wordt of het project voldoet aan de eisen om los van de beoordelingscriteria, voor subsidie in aanmerking te komen. Denk hierbij aan de staatssteunregelgeving, de uitvoeringsperiode, de maximaal gevraagde subsidie en sluitendheid van de financiering. In dit kader wordt ook getoetst of de begrote projectkosten voldoen aan de van toepassing zijnde regelgeving. Als na de inhoudelijke toetsing ook de financieel-technische toetsing positief blijkt, dan kan subsidie worden verleend en volgt de verleningsbeschikking. Indien hiertoe aanleiding is kan een afwijkende werkwijze worden gevolgd.

2. Hoofdstuk 3, nieuwe subsidietitel 3.2

2.1. Inleiding en doel

Het JTF voor de regio IJmond richt zich op een nieuw, economisch perspectief: circulair en klimaatneutraal. De specifieke problematiek en ontwikkelstrategie zijn beschreven in het regionale transitieplan. Hierbinnen wordt het bedrijfsleven, bij voorkeur samen met kennisinstellingen uitgedaagd om te innoveren en samen te werken aan grote maatschappelijke vraagstukken, de ’transities’.

Met subsidietitel 3.2 worden aanvragers uitgedaagd om te komen met projecten die gericht zijn op de drie transities uit het regionale transitieplan voor IJmond, zijnde:

  • 1. van een lineaire naar een circulaire economie;

  • 2. van een fossiele naar een klimaatneutrale economie;

  • 3. van een kwetsbare naar een weerbare beroepsbevolking.

De projectresultaten van het project dienen vooral ten goede te komen aan de JTF-regio. Wanneer de activiteiten in deze regio worden uitgevoerd, en het project daar plaatsvindt, dan wordt geacht aan deze voorwaarde te zijn voldaan. Bij projecten waar niet alle, of geen activiteiten in de JTF-regio worden uitgevoerd is van belang waar de resultaten van het project terecht komen: dit dient aantoonbaar in belangrijke mate in de JTF-regio te zijn. Dit kunnen bijvoorbeeld de eigendomsrechten zijn, maar ook de productie van een bepaald product. Dit dient door de aanvrager(s) in de aanvraag te worden uitgelegd en onderbouwd.

2.2. Projecten

Met de subsidietitel voor steun aan investeringen en bijbehorende opleidingen zoekt de JTF-regio projecten die negatieve sociaaleconomische impact als gevolg van de energietransitie dempen door transformatie en modernisering van de regionale economie. Het gaat daarbij om investeringsprojecten die de regionale economie minder afhankelijk maken van de fossiele energiesector en CO₂ intensieve industrie en die de transitie naar een klimaatneutrale economie versnellen en/of die een substantiële maatschappelijke impact hebben in termen van werkgelegenheid, vergroening en innovatie en/of die bijdragen aan een klimaatneutrale Europese Unie in 2050. Investeringsprojecten onder dit doel dragen met bijbehorende om- en bijscholing van werknemers bij aan de toekomstige inzetbaarheid van medewerkers. Ten aanzien van opleiding is de kern dat werknemers in staat zijn om verander(en)de werkzaamheden uit te kunnen voeren. Daarbij geldt dat de opleidingsactiviteiten een directe link moeten hebben met de investering.

2.3. Vormgeving

Aanvragen worden op volgorde van ontvangst in de openstellingsperiode beoordeeld, volgens het zogenaamde ‘molenaarsprincipe’. Aanvragen worden na compleetheid beoordeeld op grond van vooraf kenbaar gemaakte criteria (zie voor een nadere toelichting de toelichting bij artikel 8). Projecten die voldoen aan de minimale vereisten, waaronder een score van minimaal 70 van de 100 punten, worden op volgorde van ontvangst beschikt totdat het voor deze subsidietitel geldende subsidieplafond is bereikt.

Bij het uitvoeren van de subsidietitels wordt gebruik gemaakt van een deskundigencommissie. De deskundigencommissie adviseert de Minister van SZW. Een belangrijk punt dat samenhangt met de inschakeling van een deskundigencommissie is het feit dat de beoordeling (advisering) bestaat uit drie fasen. Eerst wordt een compleetheidstoets gedaan door Kansen voor West. Vervolgens wordt het project voorgelegd aan de deskundigencommissie, die het project inhoudelijk op kwaliteit beoordeelt en advies geeft ten aanzien van de beoordelingscriteria die zijn opgenomen in artikel 3.2.11.

Indien de Minister van SZW, op advies van de deskundigencommissie, besluit minimaal 70 punten aan het project toe te kennen, wordt ten slotte in de derde stap het project financieel-technisch getoetst. Denk hierbij aan de staatssteunregelgeving, de uitvoeringsperiode, de maximaal gevraagde subsidie en sluitendheid van de financiering. In dit kader wordt ook getoetst of de begrote projectkosten voldoen aan de van toepassing zijnde regelgeving. Als na de inhoudelijke toetsing ook de financieel-technische toetsing positief blijkt, dan kan subsidie worden verleend en volgt de verleningsbeschikking.

De Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (JTF), kent resultaat- en outputindicatoren. Outputindicatoren vormen feitelijk een weerspiegeling van de projectactiviteiten. Bij de aanvraag dient de keuze van outputindicatoren te worden gemotiveerd. De streefwaarden dienen aannemelijk te worden gemaakt. Gedurende de uitvoering van het project dienen realisatiewaarden van indicatoren met bewijsstukken te worden gestaafd.

3. Hoofdstuk 3, nieuwe subsidietitel 3.3

3.1. Inleiding en doel

Het doel van deze titel is om mensen in de regio aan het werk te helpen en/of houden door om- en bijscholing voor een baan die bijdraagt aan de transitie naar een circulaire en klimaatneutrale economie door middel van scholingsvouchers. Scholingsvouchers worden uitgegeven door opleidingsinstituten voor voorschakel- en scholingstrajecten.

De scholingsvouchers kunnen als pakket door een opleidingsinstituut die aan tenminste één van de kwaliteitsvereisten uit de regeling voldoet worden aangevraagd. Bij toekenning kunnen de scholingsvouchers vervolgens door het betreffende opleidingsinstituut aan natuurlijke personen worden verstrekt.

De subsidiabele activiteiten die door de scholingsvoucher in aanmerking komen zijn tweeledig:

  • Het scholen van een natuurlijk persoon bij een opleidingsinstituut met het doel de persoon op te leiden voor een baan in de groene economie/energietransitie. Door de scholingsvoucher wordt ervoor gezorgd dat iemand sneller aan de slag kan in een baan die bijdraagt aan de transitie naar een klimaatneutrale economie.

  • Het verzorgen van een voorschakeltraject voor een natuurlijk persoon met het doel de persoon kennis te laten maken met de verschillende beroepen die bijdragen aan de transitie naar een circulaire en klimaatneutrale economie.

3.2. Projecten

Aanvragen onder deze titel kunnen worden ingediend door publieke en private opleidingsinstituten, die voldoen aan tenminste één van de volgende kenmerken:

  • a. erkenning door de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap;

  • b. erkenning door de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (hierna: NRTO);

  • c. erkenning door de betreffende branche of sector;

  • d. opname in het Netherlands Qualification Framework (hierna: NLQF) of European Qualification Framework (hierna: EQF) register; of

  • e. een bedrijfsschool, gelieerd aan of formeel geaccrediteerd voor een in Nederland erkende opleiding.

De opleidingsinstituten kunnen een aanvraag indienen voor een set scholingsvouchers om te verstrekken aan natuurlijke personen voor het volgen van een scholings- of voorschakeltraject. De kosten van deze trajecten worden vooraf door de opleidingsinstituten vastgesteld. De opleidingsinstituten kunnen de verstrekte scholingsvouchers vervolgens na afronding van de opleiding declareren.

3.3. Vormgeving

Subsidie wordt verleend voor de scholingsvouchers voor opleidings- en voorschakeltrajecten. Deze trajecten kunnen door natuurlijke personen worden gevolgd bij opleidingsinstituten op basis van de scholingsvouchers. De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten exclusief btw, met een maximum subsidiebedrag van € 1.250 per scholingsvoucher. De subsidie bedraagt ten minste € 50.000 en ten hoogste € 100.000. Gelet hierop kunnen opleidingsinstituten 20 tot 80 scholingsvouchers aanvragen.

De scholingsvouchers worden door opleidingsinstituten transparant verstrekt aan inwoners van de regio. De scholingsvouchers worden vervolgens ingezet voor vooraf geselecteerde opleidingen en kunnen niet worden gebruikt in combinatie met studiefinanciering. Subsidiabel zijn de kosten voor de opleidingsuren van de opleider en eventuele materialen en andere direct aan de opleiding verbonden kosten. De kosten worden vooraf door de opleider inzichtelijk gemaakt alvorens de scholingsvouchers worden verstrekt. Nadere richtlijnen voor de opstelling van de projectbegroting worden bekend gemaakt via de website JTF-IJmond – Ontdek wat Europees geld aan kansen biedt! (kansenvoorwest.nl). Bij de declaratie van een scholingsvoucher wordt, naast de prestatieverklaring, het BSN van de geschoolde gerapporteerd.

De aanvragen worden beoordeeld door de deskundigencommissie van het JTF op basis van de volgende vier van de zes criteria uit artikel 1.20:

  • bijdrage aan de doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027: 30 punten (onderdeel a);

  • sociaaleconomische integraliteit: 20 punten (onderdeel b);

  • kwaliteit van het projectplan: 20 punten (onderdeel e);

  • bijdrage aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 30 punten (onderdeel f).

Aanvragen worden na compleetheid beoordeeld op grond van vooraf kenbaar gemaakte criteria (zie voor een nadere toelichting de toelichting bij artikel 3.3.9). Projecten die voldoen aan de minimale vereisten, waaronder een score van minimaal 70 van de 100 punten, worden op volgorde van ontvangst beschikt totdat het voor deze subsidietitel geldende subsidieplafond is bereikt. Indien de Minister van SZW, op advies van de deskundigencommissie, besluit minimaal 70 punten aan het project toe te kennen, wordt tenslotte in de derde stap het project financieel-technisch getoetst. Denk hierbij aan de staatssteunregelgeving, de uitvoeringsperiode, de maximaal gevraagde subsidie en de financiering. In dit kader wordt ook getoetst of de begrote projectkosten voldoen aan de van toepassing zijnde regelgeving. Als na de inhoudelijke toetsing ook de financieel-technische toetsing positief blijkt, dan kan subsidie worden verleend en volgt de verlenings-beschikking. Indien hiertoe aanleiding is, kan een afwijkende werkwijze worden gevolgd.

3.4. Aanvraag en vaststelling

Voor volledigheid van de aanvraag – en daarmee de behandelvolgorde – is het noodzakelijk dat alle vereiste informatie bij de aanvraag wordt ingediend (artikel 1.22 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027). In het specifieke aanvraagformulier voor deze openstellingen staan aanvullende verplichte bijlagen benoemd.

Opleidingsinstituten kunnen de scholingsvouchers aanvragen via het webportaal https://www.jtf-webportal.nl/mijn/. Aanvragen kan vanaf 15 september 2023, 9:00 uur. Bij de aanvraag dient een projectplan en ontwerpbegroting te worden toegevoegd. Op basis van deze vooraf goedgekeurde ontwerpbegroting wordt de subsidie verstrekt. Dat houdt in dat scholingsvouchers pas kunnen worden verstrekt na de datum van verleningsbeschikking.

De scholingsvouchers kunnen na afronding van een traject worden gedeclareerd, onderbouwd met een prestatieverklaring en een BSN. De prestatieverklaring bestaat uit een certificaat of een bewijs van deelname. Op basis van de declaratie kan een voorschot worden uitbetaald (artikel 3.3.10).

4. Hoofdstuk 4, nieuwe subsidietitel 4.3

4.1. Inleiding en doel

Het doel van deze titel is om mensen in de regio Groot-Rijnmond aan het werk te helpen in de energietransitie in de haven door om- en bijscholing door middel van scholingsvouchers. Scholingsvouchers worden uitgegeven door opleidingsinstituten voor voorschakel- en scholingstrajecten.

De scholingsvouchers kunnen als pakket door een opleidingsinstituut die aan tenminste één van de kwaliteitsvereisten uit de regeling voldoet worden aangevraagd. Bij toekenning kunnen de scholingsvouchers vervolgens door het betreffende opleidingsinstituut aan natuurlijke personen worden verstrekt.

De subsidiabele activiteiten die voor de scholingsvoucher in aanmerking komen zijn:

  • scholing van een natuurlijk persoon bij een opleidingsinstituut met het doel de persoon op te leiden voor een baan in de groene economie/energietransitie in de haven. Door de scholingsvoucher wordt ervoor gezorgd dat iemand sneller aan de slag kan in een nieuwe baan in de energietransitie in de haven.

  • verzorging van een voorschakeltraject voor een natuurlijk persoon met het doel de persoon kennis te laten maken met de verschillende beroepen in de energietransitie in de haven.

4.2. Projecten

Aanvragen onder deze titel kunnen worden ingediend door publieke en private opleidingsinstituten, die voldoen aan tenminste één van de volgende kenmerken:

  • a. erkenning door de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap;

  • b. erkenning door de NRTO;

  • c. erkenning door de betreffende branche of sector;

  • d. opname in het NLQF- of EQF-register; of

  • e. een bedrijfsschool, gelieerd aan of formeel geaccrediteerd voor een in Nederland erkende opleiding.

De opleidingsinstituten kunnen een aanvraag indienen voor minimaal 40 en maximaal 80 scholingsvouchers om te verstrekken aan natuurlijke personen voor het volgen van een scholings- of voorschakeltraject. De kosten van deze trajecten worden vooraf door de opleidingsinstituten vastgesteld. De opleidingsinstituten kunnen de verstrekte scholingsvouchers vervolgens na afronding van de opleiding declareren.

4.3. Vormgeving

Subsidie wordt verleend voor de scholingsvouchers voor opleidings- en voorschakeltrajecten. Deze trajecten kunnen door natuurlijke personen worden gevolgd bij opleidingsinstituten op basis van de scholingsvouchers. De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten exclusief btw, met een maximum subsidiebedrag van € 1.250 per scholingsvoucher. De subsidie bedraagt ten minste € 50.000 en ten hoogste € 100.000. Gelet hierop kunnen opleidingsinstituten 40 tot 80 scholingsvouchers aanvragen.

De scholingsvouchers worden door opleidingsinstituten transparant verstrekt aan inwoners van de regio Groot-Rijnmond. De scholingsvouchers worden vervolgens ingezet voor vooraf geselecteerde opleidingen en kunnen niet worden gebruikt in combinatie met studiefinanciering. Subsidiabel zijn de kosten voor de opleidingsuren van de opleider en eventuele materialen en andere direct aan de opleiding verbonden kosten. De kosten worden vooraf door de opleider in een projectbegroting inzichtelijk gemaakt alvorens de scholingsvouchers worden verstrekt. Nadere richtlijnen voor de opstelling van de projectbegroting worden bekendgemaakt via de website https://jtf-rijnmond.kansenvoorwest.nl/. Bij de declaratie van een scholingsvoucher wordt naast de prestatieverklaring, het BSN van de geschoolde gerapporteerd.

De aanvragen worden beoordeeld door de deskundigencommissie van het JTF Groot-Rijnmond op basis van de volgende vier van de zes criteria uit artikel 1.20:

  • bijdrage aan de doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027: 30 punten (onderdeel a);

  • sociaaleconomische integraliteit: 20 punten (onderdeel b);

  • kwaliteit van het projectplan: 20 punten (onderdeel e);

  • bijdrage aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 30 punten (onderdeel f).

Aanvragen worden na compleetheid beoordeeld op grond van vooraf kenbaar gemaakte criteria (zie voor een nadere toelichting de toelichting bij artikel 4.3.9). Projecten die voldoen aan de minimale vereisten, waaronder een score van minimaal 70 van de 100 punten, worden op volgorde van ontvangst beschikt totdat het voor deze subsidietitel geldende subsidieplafond is bereikt. Indien de Minister van SZW, op advies van de deskundigencommissie, besluit minimaal 70 punten aan het project toe te kennen, wordt tenslotte in de derde stap het project financieel-technisch getoetst. Denk hierbij aan de staatssteunregelgeving, de uitvoeringsperiode, de maximaal gevraagde subsidie en de financiering. In dit kader wordt ook getoetst of de begrote projectkosten voldoen aan de van toepassing zijnde regelgeving. Als na de inhoudelijke toetsing ook de financieel-technische toetsing positief blijkt, dan kan subsidie worden verleend en volgt de verlenings-beschikking. Indien hiertoe aanleiding is kan een afwijkende werkwijze worden gevolgd.

4.4 Aanvraag en vaststelling

Voor volledigheid van de aanvraag – en daarmee de behandelvolgorde – is het noodzakelijk dat alle vereiste informatie bij de aanvraag wordt ingediend (artikel 1.22 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027). In het specifieke aanvraagformulier voor deze openstellingen staan aanvullende verplichte bijlagen benoemd.

Opleidingsinstituten kunnen de scholingsvouchers aanvragen via het webportaal https://www.jtf-webportal.nl/mijn/. Aanvragen kan vanaf 15 juni 2022, 9:00 uur. Bij de aanvraag dient een projectplan en ontwerpbegroting te worden toegevoegd. Op basis van deze vooraf goedgekeurde ontwerpbegroting wordt de subsidie verstrekt. Dat houdt in dat scholingsvouchers pas kunnen worden verstrekt na de datum van verleningsbeschikking.

De scholingsvouchers kunnen na afronding van een traject worden gedeclareerd, onderbouwd met een prestatieverklaring en een BSN. De prestatieverklaring bestaat uit een certificaat of een bewijs van deelname. Op basis van de declaratie kan een voorschot worden uitbetaald (artikel 4.3.10).

5. Hoofdstuk 5, opnieuw vaststellen subsidietitel 5.1

De wijziging van hoofdstuk 5 ziet op de JTF-regio West-Noord-Brabant. Het betreft het opnieuw vaststellen van subsidietitel 5.1 die op 8 juli 2023 vervallen is, het vaststellen van een nieuw subsidieplafond, en het openstellen van een nieuw aanvraagtijdvak. Verder zijn er verduidelijkingen aangebracht in de omschrijving van de subsidiabele activiteit en aanpassingen gedaan in de starttermijn en looptijd van projecten.

6. Hoofdstuk 6, opnieuw vaststellen subsidietitel 6.1

De wijziging van hoofdstuk 6 ziet op de JTF-regio Zeeuws-Vlaanderen, waaronder ook de regio Vlissingen valt. Het betreft het opnieuw vaststellen van subsidietitel 6.2 die op 23 mei 2023 vervallen is, het vaststellen van een nieuw subsidieplafond, en het openstellen van een nieuw aanvraagtijdvak. De subsidietitel is, afgezien van het subsidieplafond en de aanvraagperiode, nagenoeg gelijk aan de versie die gepubliceerd is op 6 januari 2023 (Stcrt. 2023, 37).

7. Hoofdstuk 7, opnieuw vaststellen 7.2

De wijziging van hoofdstuk 7 ziet op de JTF-regio Zuid-Limburg. Het betreft het opnieuw vaststellen van subsidietitel 7.2 die op 23 mei 2023 vervallen is, het vaststellen van een nieuw subsidieplafond, en het openstellen van een nieuw aanvraagtijdvak. Tevens zijn de subsidiabele activiteiten verruimd, vooruitlopend op de goedkeuring van aanpassingen in het TJTP.

8. Verhouding tot hoger recht

8.1 Staatssteun

Het is noodzakelijk dat er toetsing plaatsvindt op staatssteunaspecten. In artikel 1.4 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 zijn alle relevante artikelen uit de Algemene groepsvrijstellingverordening opgenomen die van toepassing kunnen worden verklaard. De intermediaire instantie beoordeelt de projecten bij aanvraag op de regionale bepalingen en beoordelen of het verlenen van staatssteun geoorloofd is.

Er kan ten aanzien van staatssteun in het algemeen sprake van zijn drie situaties: geen staatssteun (geen economische activiteiten), geoorloofde staatssteun of ongeoorloofde staatssteun. Steun kan worden verleend wanneer geen sprake is van staatssteun of wanneer de steun past binnen geldende staatssteunregels. De bepaling van de (maximale) steun wordt per begunstigde uitgevoerd, wat inhoudt dat de (maximale) subsidiepercentages kunnen verschillen tussen de projectpartners. Op basis van deze berekening wordt vervolgens het subsidiepercentage en subsidiebedrag voor het project als geheel bepaald.

De steunanalyse of er sprake is van staatssteun in de aanvraag, en indien dat zo is welke grondslag tot geoorloofde staatssteun van toepassing is, is een verplicht onderdeel van het aanvraagformulier. De steunanalyse dient dus door de aanvrager te worden aangeleverd. Het verdient aanbeveling deze te laten opstellen door een deskundige in dit specifieke rechtsgebied. De steunanalyse wordt door de intermediaire instantie beoordeeld als onderdeel van de financieel-technische toets. Wanneer op grond van staatssteunbeperkingen (Algemene groepsvrijstellingsverordening of de de-minimisverordening) een lager maximumpercentage aan subsidie geldt dan het subsidiepercentage als genoemd in de regeling, het geldende (lagere) percentage wordt aangehouden bij de subsidieverlening.

8.2 Comptabiliteitswet 2016

Op de meeste subsidieregelingen is artikel 4.10 van de Comptabiliteitswet 2016 (Horizonbepaling bij subsidieregelingen) van toepassing. Daarin is onder andere opgenomen dat een subsidieregeling een tijdstip bevat waarop de regeling vervalt, en dat dit tijdstip niet later valt dan vijf jaren na de inwerkingtreding van de regeling (tweede lid). In artikel 4.10 is ook bepaald dat voor het opnieuw vaststellen van een vervallen subsidieregeling geldt dat deze niet eerder wordt vastgesteld dan 30 dagen nadat het ontwerp van die subsidieregeling schriftelijk ter kennis is gebracht van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (zesde lid).

Deze bepaling is niet van toepassing op dit besluit. Hoewel er sprake is van het opnieuw vaststellen van vervallen subsidietitels, en enkele van de subsidietitels in Subsidieregeling JTF 2021–2027 een vervaldatum hebben die verder in de toekomst ligt dan 5 jaar, is artikel 4.10 niet van toepassing op de verstrekking van gelden die niet in de rijksbegroting als subsidie worden aangemerkt. Daar is in dit geval sprake van. Subsidie op basis van hoofdstukken 2 t/m 8 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 betreft verstrekking van Europese gelden, die niet via de rijksbegroting verloopt.

In artikel 4.10, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 is daarover bepaald: ‘1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder subsidieregeling verstaan een […] ministeriële regeling op grond waarvan […] subsidie wordt verstrekt […] en waarvan de verstrekking als een subsidie is aangemerkt in de begroting, bedoeld in artikel 2.1.’. Met de begroting, bedoeld in artikel 2.1 van de Comptabiliteitswet 2016 wordt de rijksbegroting bedoeld.

9. Regeldruk

9.1. Hoofdstuk 2, subsidietitel 2.7

Uitgaande van een gemiddelde aanvraag met drie projectpartners en een duur van drie jaar en twaalf aanvragen binnen deze openstelling geldt dat er één aanvraag, één wijziging, vijf voortgangsrapportages en één eindrapportage gemaakt moet worden samen kost dit in totaal 500 uur per aanvraag voor € 67 per uur hetgeen resulteert in: 500 uur maal € 67 per aanvraag. Er wordt uitgegaan van maximaal twaalf gehonoreerde aanvragen binnen deze module. Dit resulteert in afgerond € 402.000 administratieve lasten. Het betreft de kosten aan de kant van de aanvragen voor indienen, verantwoorden en vast laten stellen. Uitgangspunt is verplicht gebruik van SCO of IKS voor loonkosten.

9.2. Hoofdstuk 3, subsidietitels 3.2

Uitgaande van een gemiddelde aanvraag met een subsidietoekenning van circa € 3 miljoen is de verwachting dat er vier tot vijf aanvragen worden ingediend. Binnen deze openstelling geldt dat er één aanvraag, één wijziging, drie voortgangsrapportages en één eindrapportage gemaakt moet worden. Samen kost dit 300 uur per aanvraag à € 67 per uur, hetgeen resulteert in een kostenpost van afgerond € 20.000 per aanvraag. Uitgaande van vijf gehonoreerde aanvragen, leidt dit tot € 100.00 aan administratieve lasten. Het betreft de kosten aan de kant van de aanvrager voor indienen van de aanvraag en het vast laten stellen en het verantwoorden van de subsidie.

9.3. Hoofdstuk 3, subsidietitel 3.3

Uitgaand van 400 vouchers, verdeeld over vijf projecten van een onderwijsinstelling met een looptijd van drie jaar en het afrekenen op de vouchers, zorgt voor vijf intensieve controles van de ontwerpbegrotingen bij de start en een aantal voorgangsrapportage met een minimale controle door de verantwoording van de begroting en een eindrapportage, kost dat ongeveer 200 uur per project met twee personen. Gerekend met een uurtarief a € 67 per persoon per uur, leidt dat tot 400 uur per aanvraag binnen deze module. De rekensom leidt tot een totaal van € 134.000 administratieve lasten afgerond. Dit zijn dus uitsluitend de kosten aan de kant van de aanvrager voor het indienen, het verantwoorden en het vast laten stellen.

9.4. Hoofdstuk 4, subsidietitel 4.3

Uitgaande van 400 vouchers, verdeeld over vijf projecten van een onderwijsinstelling met een looptijd van drie jaar en het afrekenen op de vouchers, zorgt voor vijf intensieve controles van de ontwerpbegrotingen bij de start en een aantal voorgangsrapportage met een minimale controle door de verantwoording van de begroting en een eindrapportage, kost dat ongeveer 200 uur per project met twee personen. Gerekend met een uurtarief a € 67 per persoon per uur, leidt dat tot 400 uur per aanvraag binnen deze module. De rekensom leidt tot een totaal van € 134.000 (400 x € 67 x 5 projecten) administratieve lasten afgerond. Dit zijn dus uitsluitend de kosten aan de kant van de aanvrager voor het indienen, het verantwoorden en het vast laten stellen.

9.5. Hoofdstuk 5, subsidietitel 5.1

Onder Spoor 1 wordt uitgegaan van een gemiddelde aanvraag met drie projectpartners en een duur van drie jaar en vier aanvragen, daarbij geldt per aanvrager dat er één aanvraag, één wijziging, vijf voortgangsrapportages en één eindrapportage gemaakt moet worden samen kost dit 250 uur per aanvraag voor gemiddeld twee personen aan € 67 per uur hetgeen resulteert in: 500 uur maal € 67 per aanvraag. Er wordt uitgegaan uit van maximaal twee gehonoreerde aanvragen binnen deze module. Deze rekensom resulteert daarmee in € 76.000 administratieve lasten afgerond. Dit zijn dus uitsluitend de kosten aan de kant van de aanvragen voor indienen, verantwoorden en vast laten stellen. Uitgangspunt is verplicht gebruik van Simplified Cost Option (SCO) of de Integrale Kosten Systematiek (IKS) voor loonkosten.

9.6. Hoofdstuk 6, subsidietitel 6.1

Onder Spoor 2 wordt uitgegaan van een gemiddelde aanvraag met vijf projectpartners en een duur van drie jaar en acht aanvragen, daarbij geldt per aanvrager dat er één aanvraag, één wijziging, vijf voortgangsrapportages en één eindrapportage gemaakt moet worden samen kost dit 250 uur per aanvraag voor gemiddeld twee personen aan € 67 per uur hetgeen resulteert in: 500 uur maal € 67 per aanvraag. Er wordt uitgegaan uit van maximaal vijf gehonoreerde aanvragen binnen deze module. Deze rekensom resulteert daarmee in € 167.500 administratieve lasten afgerond. Dit zijn dus uitsluitend de kosten aan de kant van de aanvragen voor indienen, verantwoorden en vast laten stellen. Uitgangspunt is verplicht gebruik van Simplified Cost Option (SCO) of de Integrale Kosten Systematiek (IKS) voor loonkosten.

9.7. Hoofdstuk 7, subsidietitel 7.1

Onder Spoor 2 wordt uitgegaan van een gemiddelde aanvraag met vijf projectpartners en een duur van drie jaar en vijftien aanvragen, daarbij geldt per aanvrager dat er één aanvraag, één wijziging, vijf voortgangsrapportages en één eindrapportage gemaakt moet worden samen kost dit 250 uur per aanvraag voor gemiddeld twee personen aan € 67 per uur hetgeen resulteert in: 500 uur maal € 67 per aanvraag. Er wordt uitgegaan uit van maximaal tien gehonoreerde aanvragen binnen deze module. Deze rekensom resulteert daarmee in € 335.000 administratieve lasten afgerond. Dit zijn dus uitsluitend de kosten aan de kant van de aanvragen voor indienen, verantwoorden en vast laten stellen. Uitgangspunt is verplicht gebruik van Simplified Cost Option (SCO) of de Integrale Kosten Systematiek (IKS) voor loonkosten.

10. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij is geplaatst. Met de datum van publicatie en inwerkingtreding wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep van deze regeling gebaat is bij spoedige inwerkingtreding.

II. Artikelen

Artikel I

Zoals in het algemeen deel van deze toelichting nader toegelicht, wordt met dit besluit de Subsidieregeling JTF 2021–2027 gewijzigd. Er wordt een nieuwe begripsomschrijving toegevoegd aan het algemeen deel van de regeling, er worden zeven subsidietitels toegevoegd, en hoofdstuk 9 wordt gewijzigd in verband met de inzet van EZK-cofinanciering ten behoeve van de nieuwe titel 2.7.

Met onderdelen B tot en met D worden vier geheel nieuwe subsidietitels toegevoegd (titels 2.7, 3.2, 3.3 en 4.3). Met onderdelen E tot en met G worden drie vervallen subsidietitels met enkele wijzigingen opnieuw vastgesteld (titels 5.1, 6.2 en 7.2).

Subsidietitel 2.7 en 3.2 zijn voor een ander doel of een andere JTF-regio bewerkte versies van reeds bestaande subsidietitels (respectievelijk titel 2.2 en 2.1). Subsidietitels 3.3 en 4.3 zijn geheel nieuw voor deze subsidieregeling, maar zijn qua systematiek gelijk aan elkaar. Het betreft regelingen met betrekking tot scholingsvouchers ten behoeve van de JTF-regio’s IJmond (titel 3.3) en Groot-Rijnmond (titel 4.3).

Artikel I, onderdeel A (toevoeging begripsomschrijving ‘de-minimisverordening’)

In de regeling wordt met deze wijziging tweemaal verwezen naar de de-minimisverordening. Om daar kort naar te kunnen verwijzen wordt deze term opgenomen in de begripsbepaling in het algemeen deel van de Subsidieregeling JTF 2021–2027.

Artikel I, onderdeel B (invoeging subsidietitel 2.7)

Met dit onderdeel wordt subsidietitel 2.7 toegevoegd. Titel 2.7 (Steun voor middelgrote valorisatieprojecten die aansluiten bij de transities uit de RIS3 2021–2027), is een bewerking van titel 2.2 (JTF-Call 2022 voor grote Kennis- en valorisatieprojecten die aansluiten bij de transities uit de RIS3 2021–2027).

Artikel 2.7.1. Begripsomschrijvingen

Dit artikel legt de definities vast voor zover daar in deze subsidietitel aan wordt gerefereerd. Daar waar van toepassing is de herkomst van de definities weergegeven. In de begripsomschrijvingen worden de transities benoemd, zoals beschreven in de RIS3 2021–2027. Deze vier transities vormen het kader waarbinnen deze subsidietitel wordt uitgevoerd.

Artikel 2.7.6. Aanvraagperiode

Aanvragers dienen eerst een preadvies te vragen. Dit kan door vanaf 1 juni 2023 een kort projectvoorstel (een two-pager) in te dienen bij het SNN via de link: https://www.snn.nl/over-snn/strategie-programmas/efro-noord-nederland-2021–2027/projectvoorstel-valorisatie-2023.

Op basis van deze ‘two-pager’ krijgt de aanvrager binnen vier weken een vrijblijvende reflectie. Deze reflectie geeft een beeld van de kans van slagen van het project. Ook kan de aanvrager tips krijgen over de verbinding met andere partijen en het vergroten van de impact van het project voor de regio. Wanneer de reflectie niet positief is, is het misschien beter om bij een volgende subsidieronde of een ander subsidie-instrument een nieuwe aanvraag in te dienen. Ondertussen kan de aanvrager dan het project verbeteren.

Van belang is dat de complete subsidieaanvraag uiterlijk ingediend moet zijn op 29 februari 2024. De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats via het zogenoemde molenaarsprincipe: ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. Het is daarmee mogelijk dat het beschikbare budget voor 29 februari 2024 op is.

Artikel 2.7.7. Hoogte subsidie

Het eerste lid stelt dat er een vast subsidiepercentage geldt van 25 procent voor projecten

Op basis van het tweede lid wordt de subsidie met 10 procentpunten verhoogd als u samenwerkt met een andere onafhankelijke onderneming of een kennisinstelling.

Op basis van het derde lid wordt de subsidie nogmaals met 10 procentpunten verhoogd als u samenwerkt met zowel een andere onderneming als een kennisinstelling. Het maximale subsidiepercentage komt daarmee op 45 procent.

Op basis van het vierde lid volgt vervolgens dat de minimale subsidie € 350.000 bedraagt. Op grond van het vijfde lid volgt vervolgens dat de maximale subsidie € 800.000 per project en maximaal € 500.000 per projectpartner bedraagt. Uiteraard zal in de beoordeling worden meegenomen of projectkosten in verhouding staan tot de uit te voeren activiteiten en het beoogde resultaat (‘value for money’).

Ook een belangrijk deel van dit artikel vormt het vierde lid, waarin wordt aangegeven dat als op grond van de Algemene groepsvrijstellingsverordening (en de de-minimisverordening) een lager maximumpercentage aan subsidie geldt, bijvoorbeeld bij experimentele ontwikkeling zonder samenwerking, dat geldende (lagere) percentage wordt aangehouden bij de subsidieverlening. De bepaling van de (maximale) steun wordt per begunstigde uitgevoerd, wat inhoudt dat de (maximale) subsidiepercentages kunnen verschillen tussen de projectpartners. Op basis van deze berekening wordt vervolgens het subsidiepercentage en subsidiebedrag voor het project als geheel bepaald.

Artikel 2.7.8. Starttermijn en looptijd

In de verleningsbeschikking zal een einddatum voor het project worden opgenomen, gebaseerd op hetgeen in de aanvraag is aangegeven als de datum waarop het project reëel voltooid zal zijn. De einddatum is medebepalend voor de periode waarin subsidiabele kosten gedeclareerd kunnen worden.

Het is aan de aanvrager om in de aanvraag voldoende te onderbouwen dat de opgegeven periode noodzakelijk is voor het project en dat het project binnen de opgegeven periode volledig kan worden afgerond.

Een project duurt tot maximaal 36 maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking. Indien gedurende de projectperiode blijkt dat door onvoorziene omstandigheden een project toch enkele maanden langer de tijd nodig heeft om volledig te worden afgerond, dan kan een verzoek tot verlenging van de projectperiode worden ingediend bij het SNN.

Artikel 2.7.9. Afwijzingsgronden

De projectresultaten van het project dienen vooral ten goede te komen aan de JTF-regio Groningen (een van de afwijzingsgronden in artikel 1.25). Indien dit niet het geval is, zal de aanvraag worden afgewezen.

Ook van belang is dat een project technisch en economisch haalbaar is. Hierop wordt het project expliciet beoordeeld. Een project dient obstakelvrij te zijn om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Dit houdt in dat er geen wezenlijke formele, juridische en financiële aspecten mogen zijn die uitvoering van het project in de weg staan. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan benodigde vergunningen of milieueisen waar het project aan moet voldoen. De aanvrager dient aannemelijk te maken dat deze aspecten de start van het project op de voorziene datum niet in de weg zullen staan. In geval van vergunningverlening dient bijvoorbeeld expliciet in de aanvraag aangegeven te worden of hier sprake van is en in welke fase de vergunningverlening zich bevindt. De haalbaarheid van het project dient aldus expliciet door de aanvrager aannemelijk gemaakt te worden.

Verder moet duidelijk zijn dat het project fysiek voltooid moet kunnen zijn of dat alle concrete acties (de projectactiviteiten) volledig ten uitvoer kunnen worden gelegd binnen 36 maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking. Tevens dient te worden onderbouwd dat de opgegeven uitvoeringsduur noodzakelijk is om het project geheel ten uitvoer te kunnen leggen.

Artikel 2.7.10. Beoordelingscriteria

De projecten worden beoordeeld aan de hand van de volgende beoordelingscriteria (eerste lid):

  • bijdrage aan doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027 (onderdeel a);

  • de mate van innovatie (onderdeel c);

  • het economisch of financieel toekomstperspectief (onderdeel d);

  • kwaliteit van het project (onderdeel e);

  • de bijdrage aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact (onderdeel f).

Het is van groot belang dat de aanvrager zorgdraagt voor een gedegen kwantitatieve en kwalitatieve onderbouwing van de in de aanvraag gepresenteerde zaken. Dit geldt in het bijzonder ten aanzien van de beoordelingscriteria. Een complete en gedegen onderbouwing borgt dat de deskundigencommissie zich een goed oordeel kan vormen over een project en de mate waarin het project scoort op de beoordelingscriteria. Op basis van alle informatie die de aanvrager per criterium geeft, vormt de deskundigencommissie vervolgens één kwalitatief oordeel per criterium.

Onderdeel a. Bijdrage aan de doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027

Bij het beoordelen van dit criterium wordt een oordeel gegeven over de passendheid van de aanvraag in het Programma JTF 2021–2027 en meer specifiek de bijdrage aan de doelstellingen en de bijbehorende resultaatindicatoren waar de openstelling op ziet. Bovenliggend kader voor het programma is het TJTP en de Regionale Innovatiestrategie (RIS3 2021–2027).

De beoordeling op dit punt wordt nadrukkelijk gekoppeld aan de kwalitatieve onderbouwing die in de aanvraag wordt gegeven. Er wordt bezien in welke mate de activiteiten corresponderen met de actie waar deze uitvoeringsregeling op gericht is. Bij de beoordeling wordt gekeken hoe de deelnemende bedrijven en de regio van dit project profijt hebben. Binnen het projectconsortium is ruimte voor partijen van buiten de JTF-regio Groningen, indien deze partijen over belangrijke expertise en kennis beschikken die van toegevoegde waarde zijn voor de uitvoering van het project.

Verder wordt gelet op de elementen:

  • De mate waarin en de wijze waarop de projectactiviteiten aansluiten bij valorisatieprojecten. Dit is een project dat gericht is op het bouwen en testen van een nieuw product, dienst of proces en waarbij de nadruk ligt op TRL-levels 5, 6 en 7 (Technology Readiness Level);

  • De value for money van het project en het aandeel van het mkb in (de resultaten van) het project;

  • De wijze waarop het project kansen benut die voortvloeien uit de transities van de RIS3 2021–2027;

  • De mate waarin het project een bijdrage levert aan de verdere structurele ontwikkeling en innovatiestrategie van de betrokken bedrijven.

Onderdeel c. Mate van innovatie

Hierbij wordt met name gelet op de elementen:

  • Hoe vernieuwend is het resultaat van het project (product, dienst of proces)? Gaat het om iets nieuws of een nieuwe toepassing van iets bestaands? Hoe verschilt de innovatie van reeds bestaande producten/diensten? Waarom gaat het project verder dan de huidige state-of-the-art?

  • De wijze en mate van kennisinbreng en -uitwisseling door de partners binnen het project;

  • De betrokkenheid van relevante (kennis)partijen;

  • Hoe verhoudt de innovatie zich tot (inter)nationale ontwikkelingen?

  • Is er sprake van een cross-over tussen bedrijven uit diverse sectoren?

Onderdeel d. Het economisch of financieel toekomstperspectief

Bij dit criterium gaat het enerzijds om de haalbaarheid van de uitvoering van de projectactiviteiten binnen de projectperiode en anderzijds om de perspectieven na de projectperiode.

Voor de projecten is een businesscase in enge zin nodig. Daaronder wordt verstaan een kwantitatief onderbouwd beeld van de verwachte opbrengsten en kosten na marktintroductie, alsmede een analyse van die markt en de concurrentie.

Er wordt met name gelet op de elementen:

  • Hoe financiert iedere deelnemer zijn aandeel in de projectkosten, zowel de bijdrage in cash als de bijdrage in uren in relatie tot de reguliere bedrijfsvoering?

  • Hoe financiert iedere deelnemer zijn aandeel in de kosten tot en met de marktintroductie?

  • Wat is de potentiële economische waarde van het nieuwe product, dienst of proces? (onderbouw kwantitatief en kwalitatief) Wat is de verdeling van deze waarde tussen de aanvrager(s)? En op welke wijze (bijvoorbeeld via een licentie, onderaannemerschap of joint venture) vindt deze verdeling plaats?

  • Welke marges verwacht u te kunnen hanteren op uw product, dienst of proces (onderbouw dit kwantitatief en kwalitatief)?

  • Welke markten en welk marktaandeel verwacht u te kunnen behalen? En hoe ziet uw markt- en concurrentieanalyse eruit?

  • De werkgelegenheid die op termijn (als gevolg van het nieuwe product, dienst of proces) wordt gegenereerd (voor hoger opgeleiden, lager opgeleiden en mensen met beperkingen, of een afstand tot de arbeidsmarkt);

  • Welke stappen moeten worden doorlopen na afloop van het project tot aan de marktintroductie?

  • Wat zijn de commerciële risico’s en externe factoren? En wat is de aanpak om deze risico’s te mitigeren?

  • Hoe wordt omgegaan met het intellectuele eigendom van de projectresultaten? En welke afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de projectresultaten?

Onderdeel e. Kwaliteit van het project:

Hierbij wordt met name gelet op de elementen:

  • Is er sprake van een realistische en haalbare planning (met ruimte voor flexibiliteit/bijsturing)?

  • Zijn de risico’s die spelen bij de uitvoering van het project inzichtelijk gemaakt en wat betekenen deze risico’s voor de haalbaarheid van het project? Hoe worden de risico’s goed gemitigeerd?

  • Is er sprake van een duidelijke projectopzet en logische werkpakketten (en bijbehorende kosten)? En is er sprake van logische en proportionele bijbehorende inzet van de consortiumleden? Is de keuze van activiteiten om het probleem aan te pakken en de doelen van het project te realiseren helder en met argumentatie en bewijskracht onderbouwd? En de logica en kwaliteit van de planning in relatie tot voorgaande;

  • De kwaliteit van het consortium in relatie tot de projectdoelen. Hierbij wordt ook het track-record en de slagkracht van het consortium betrokken. Heeft de organisatie (of genoemde personen) de competenties in huis heeft om het project tot een succes te maken? Blijft men bij de eigen kerncompetenties?

Onderdeel f. De bijdrage aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact:

In deze stap wordt beoordeeld of het project in elk geval geen schade oplevert (het zogeheten do no significant harm principe) voor:

  • efficiënt en circulair gebruik van hulpbronnen;

  • verhogen van de biodiversiteit, klimaatadaptie en mitigatie;

  • duurzaam watergebruik en beheer;

  • tegengaan van vervuiling van het milieu;

  • verbetering van de luchtkwaliteit en herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer.

Ook wordt getoetst op conformiteit met de Universele verklaring van de rechten van de Mens en het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.

Daarna wordt beoordeeld in welke mate het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact (aspecten van people, planet en profit).

Hierbij is met name gelet op:

  • De mate waarin het project een impact maakt op de regio;

  • De manier waarop en de mate waarin het project erin slaagt economische en maatschappelijke doelstellingen met elkaar te verbinden en synergie weet te bewerkstelligen;

  • De duurzaamheid van de innovatie; de mate waarin de innovatie groen (waaronder circulair) en digitaal is. Een levenscyclusanalyse kan hierbij behulpzaam zijn;

  • De mate waarin er investeringen worden gedaan in de opleiding en ontwikkeling van mensen bij de betrokken projectpartners als gevolg van/gerelateerd aan de projectactiviteiten. Maak duidelijk welke resultaten worden hiermee beoogd;

  • De manier waarop en de mate waarin in brede(re) zin wordt bijgedragen aan duurzame ontwikkeling. Hierbij gaat het om ecologische duurzaamheid (o.a. efficiënt gebruik van hulpbronnen, reductie van bijdrage aan CO2- en overige broeikasgassen, energiebesparing en/of), sociale duurzaamheid (o.a. gendergelijkheid en non-discriminatie) en economische duurzaamheid (o.a. bevordering kennis).

Artikel 2.7.11. Voorschot

Indien aan een project een subsidie is toegekend zonder ontbindende/opschortende voorwaarden, kan vooruitlopend op het starten van het project worden verzocht om een voorschot van 30 procent van de verleende subsidie. Dit kan ook als bij projecten met ontbindende/opschortende voorwaarden, aan alle ontbindende/opschortende voorwaarden is voldaan.

Het derde lid geeft aan dat bevoorschotting plaatsvindt op basis van een verzoek dat tegelijkertijd met het indienen van een volledige voortgangsrapportage wordt gedaan. Bij een verzoek tot bevoorschotting worden de tot dan toe gemaakte, betaalde en gerapporteerde kosten als basis gebruikt voor de bepaling van het bedrag dat wordt uitbetaald. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) kan ten opzichte van het verzoek kosten niet meenemen bij de berekening van het voorschot waarvan de Minister van SZW van mening is dat deze kosten niet subsidiabel zijn of dat nog niet duidelijk is of deze kosten aan het eind van het project subsidiabel gesteld kunnen worden. Op basis van de kosten die overblijven wordt vervolgens het uit te keren voorschotbedrag bepaald. Deze kosten worden hiertoe vermenigvuldigd met het effectieve subsidiepercentage, volgend uit de toegekende subsidie gedeeld door de totale subsidiabele kosten uit de aanvraag. Uit het feit dat een voorschot wordt verstrekt over kosten, volgt niet noodzakelijkerwijs dat deze kosten subsidiabel gesteld zullen worden bij de vaststelling van de subsidie.

Artikel 2.7.13. Staatssteun

Het is van belang om op basis van de projectbeschrijving duidelijk aan te geven of sprake is van staatssteun, onder welke steuncategorie(ën) het project valt en of ook aan de bijbehorende bepalingen van de Algemene groepsvrijstellingsverordening is voldaan.

Er kan ten aanzien van staatssteun in het algemeen sprake van zijn drie situaties: geen staatssteun (geen economische activiteiten), geoorloofde staatssteun of ongeoorloofde staatssteun. In de eerste twee gevallen is subsidieverlening toegestaan. Om staatssteun geoorloofd te laten zijn dienen de projectactiviteiten binnen een vrijstellingskader te vallen.

Dat betekent dat steun kan worden verleend wanneer geen sprake is van staatssteun of wanneer de steun past binnen geldende staatssteunregels. Hierbij valt te denken aan de artikelen 25, 27, 28 en/of 29 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening of onder de de-minimisverordening. Daarbij is van belang om te vermelden dat een project volledig onder één van de categorieën in deze verordeningen dient te vallen, of in delen, waarbij ieder deel onder één van de categorieën dient te vallen. Bepaalde kosten kunnen op grond van de de-minimisverordening worden toegekend, maar dit is enkel mogelijk indien de betreffende projectactiviteiten niet vallen binnen de categorieën steun zoals bedoeld en gedefinieerd in de Algemene groepsvrijstellingsverordening én de betreffende activiteiten onlosmakelijk verbonden zijn met het project en haar doelstellingen.

Artikel I, onderdeel C (invoeging subsidietitels 3.2 en 3.3)

Met dit onderdeel worden subsidietitels 3.2 en 3.3 toegevoegd.

  • Titel 3.2 (Subsidietitel voor steun aan investeringen en bijbehorende opleidingen), is een bewerking voor JTF-regio IJmond van titel 2.1 (Subsidietitel voor steun aan investeringen en bijbehorende opleidingen) voor JTF-regio Groningen-Emmen.

  • Titel 3.3 (Scholingsvouchers) is een nieuwe subsidietitel voor de regio IJmond, qua systematiek gelijk aan de nieuwe titel 4.3 (Scholingsvouchers) voor de regio Groot-Rijnmond.

Titel 3.2. Subsidietitel voor steun aan investeringen en bijbehorende opleidingen
Artikel 3.2.1. Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de voor deze titel relevante begrippen. Ten aanzien van het begrip sluitende financiering geldt dat in geval van (co)financiering door derde(n) de aanvrager dit kan laten zien door middel van juridisch bindende documentatie van die derde(n).

Met betrekking tot een vestigingsproject geldt dat een vestigingsproject – zoals beschreven in de definitie – een volledig nieuwe locatie voor de aanvrager omvat. Dit betekent dan ook dat de projectkosten enkel initiële investeringen kunnen zijn die verband houden met de oprichting van een nieuwe vestiging.

Artikel 3.2.3. Doelgroep

Subsidie kan worden aangevraagd door een onderneming. Niet iedere onderneming kan echter subsidie aanvragen. Deze subsidietitel valt onder de werking van Europese voorschriften die bepalen dat er aan de uitvoeren van activiteiten in bepaalde sectoren geen subsidie mag wordt verstrekt. Omdat deze beperking voortkomt uit zogenaamde hogere regelgeving is deze niet nogmaals opgenomen in de tekst van de subsidietitel zelf.

De toepassing van bepalingen van de artikelen 13 en 14 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening betekent dat geen subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen voor het uitvoeren van activiteiten in:

  • a. de ijzer- en staalindustrie;

  • b. de kolenindustrie;

  • c. de scheepsbouw;

  • d. de synthetische vezelindustrie;

  • e. de vervoerssector en de daarmee verband houdende infrastructuur;

  • f. de energieproductie, -distributie en -infrastructuur.

Artikel 3.2.4. Subsidiabele activiteiten

Dit artikel geeft meer duiding aan de aard en inhoud van projecten, waar met deze subsidietitel op wordt gedoeld. Deze omschrijving komt voort uit de duiding in het regionaal transitieplan. Daarbij maakt artikel 3.2.4 onderscheid naar verschillende soorten projecten. Bij dat onderscheid hoort ook een beperking in de doelgroep naar ondernemingsgrootte:

  • subsidie voor vestigingsprojecten (artikel 3.2.4, eerste lid, onderdeel a) kan zowel door grote ondernemingen als door mkb-ondernemingen worden aangevraagd;

  • subsidie voor uitbreidingsprojecten (artikel 3.2.4, eerste lid, onderdeel b), voor diversificatieprojecten (artikel 3.2.4, eerste lid, onderdeel c) en voor transformatieprojecten (artikel 3.2.4, eerste lid, onderdeel d) kan alleen door mkb-ondernemingen worden aangevraagd.

Activiteiten voor opleiding en training verbonden aan de investeringen (artikel 3.2.4, eerste lid, onderdeel e) moeten voor iedere aanvrager en ieder project onderdeel uitmaken van de activiteiten, ongeacht ondernemingsgrootte. De te steunen investeringen hebben betrekking op:

  • nieuwe duurzame waardeketens rond onder andere hernieuwbare koolstof en hernieuwbare energie;

  • vestiging van nieuwe bedrijvigheid (waaronder startups) in lijn met de drie transities;

  • realisatie van demonstrators of scale;

  • toepassing van duurzame energiedragers, met name hernieuwbare gassen (biogas, syngas, groene waterstof) als grondstof en duurzame biobrandstoffen (met uitzondering van biobrandstoffen waarvoor reeds geruime tijd een bijmengverplichting van kracht is);

  • het versneld terugdringen van het verbruik van fossiele brandstoffen als energiebron, mede ook door digitalisering en robotisering bij (MKB-)bedrijven;

  • aanpassing van (productie)processen bij de (versnelde) omschakeling naar groene grondstoffen, duurzame waterstof, circulariteit, CCU en CCS.

In overeenstemming met Europese bepalingen (artikel 14 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening – regionale investeringssteun) komen investeringen van grote bedrijven alleen in aanmerking wanneer deze betrekking hebben op nieuwe economische activiteiten. Deze afbakening komt tot uiting in de beperking van aanvraagmogelijkheden voor grote ondernemingen tot vestigingsprojecten, in combinatie met de definitie van vestigingsproject.

Artikel 3.2.8. Subsidiabele kosten

Voor de toepassing van de kostensoorten en berekeningen wordt verwezen naar het Handboek JTF 2021–2027 dat door Uitvoering Van Beleid wordt gepubliceerd. Om deze openstelling zo helder mogelijk en projecten (en administratieve lasten) zo eenvoudig mogelijk te houden, is gekozen om niet alle kostensoorten toe te staan. De essentie van deze openstelling zit in investeringen van ondernemingen; dat zijn uitgaven die vallen onder ‘andere kosten’ dus daarom is voor investeringen de kostensoort ‘andere kosten’ toegestaan. In het eerste lid, onderdeel a, sub 1° en 2°, is nader bepaald welke investeringskosten voor subsidie in aanmerking komen.

De formulering ‘andere kosten’ vloeit voort uit hoofdstuk 1 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027. Hieronder vallen kosten die – anders dan personele inzet of afschrijvingen – worden betaald aan een derde op basis van facturen.

Het eerste lid, onderdelen a en b, bepaalt nader in welke mate de investeringskosten voor subsidie in aanmerking komen. In beginsel gaat het om investeringskosten van duurzame bedrijfsuitrusting (machines e.d.) en gebouwen. Om het opvoeren van kosten te voorkomen die buiten ‘proportioneel en doelmatig’ vallen, zijn beperkingen opgenomen:

  • dergelijke investeringskosten komen alleen in aanmerking indien deze worden geactiveerd op de balans. Oftewel, een uitgave die direct ten laste van de winst wordt genomen, kwalificeert niet als investering;

  • de kosten mogen niet hoger zijn dan de taxatiewaarde;

  • de kosten mogen eveneens niet binnen twee jaar worden afgeschreven, tenzij het gaat om investeringen die volgens de wet versneld of willekeurig mogen worden afgeschreven, zoals bijvoorbeeld bij de VAMIL regeling het geval is.

Naast investeringen richt deze openstelling zich op opleiding van medewerkers, verbonden aan die investeringen. Voor opleiding worden kosten gemaakt in het inkopen van de opleidingen (daarom kostensoort ‘andere kosten’, eerste lid, onderdeel c, sub 1°.) en in uren van medewerkers (daarom kostensoort ‘loonkosten’, eerste lid, onderdeel c, sub 2°).

Ter verduidelijking van de genoemde kosten geldt dat onder de subsidiabele ‘andere kosten voor opleiding en training’ óók reis- en verblijfskosten vallen van deelnemers aan deze activiteiten, voor zover de deelnemers in dienst zijn van de aanvrager én voor zover deze kosten voldoen aan de algemene vereisten van onderbouwing, proportionaliteit en doelmatigheid.

Ten aanzien van kosten stelt artikel 1.14 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 dat facturen lager dan € 250 exclusief btw niet voor subsidie in aanmerking komen. Op facturen vanaf € 250 exclusief btw wordt 1 procent ‘opslag’ gerekend als grondslag voor de subsidie. Bijvoorbeeld: een factuur van € 500 wordt voor € 505 in aanmerking genomen voor subsidie (effectief: bij 20 procent subsidie krijgt de subsidieontvanger € 101 subsidie uitbetaald). Kosten op facturen lager dan € 250 worden geacht met deze opslag te zijn gedekt. Dit artikel komt voort uit administratieve vereenvoudiging.

De uren van medewerkers in dienst van de aanvrager voor deelname aan opleiding zijn subsidiabel tegen het forfaitaire tarief conform artikel 1.12, eerste lid, onderdeel a, van de Subsidieregeling JTF 2021–2027, wanneer de opleiding nadrukkelijk niet opleidt in competenties en vaardigheden van standaardwerkzaamheden. Met de keuze voor enkel deze grondslag voor inzet van medewerkers sluit de openstelling aan op administratieve vereenvoudiging en de achtergrond van dit forfaitaire tarief (een zogenaamde Simplified cost option) afgesproken tussen de Europese Commissie en Nederland.

De kosten voor het inkopen van opleidingen door de werkgever kunnen de volle breedte omvatten van benodigde competenties en vaardigheden onder de kostensoort ‘andere kosten voor opleiding en training’. Kosten voor deelname-uren van werknemers zijn beperkt tot deelname aan opleidingen die in hun aard en inhoud géén opleiding tot standaardwerkzaamheden zijn. Opleidingen waarvoor loonkosten voor deelname-uren worden opgevoerd, dienen naar hun aard te zijn verbonden aan (door-) ontwikkeling van competenties en vaardigheden nodig voor het werken met investeringen die binnen de aanvrager vernieuwend zijn, eerste toepassing van technieken of processen zijn, demonstratie of pilot in zich dragen.

Het komt voor dat in het investeringsbedrag (capex) al opleidingskosten zijn inbegrepen. Opleidingskosten kunnen nooit dubbel in aanmerking worden gebracht voor subsidie. Alleen opleidingskosten die apart worden geoffreerd en gefactureerd, kunnen voor subsidie in aanmerking komen. Kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd, worden niet gesubsidieerd. Ingevolge artikel 4:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht blijven zij bij de vaststelling buiten beschouwing. Infrastructurele kosten die noodzakelijk geacht worden voor de diversificatie en transformatie van het circulaire en klimaatneutrale bedrijfsleven in het werkingsgebied en die bijdraagt aan de transitie naar hernieuwbare energie en hernieuwbare of circulaire grondstoffen of bijdraagt aan het oplossen van lokale netcongestie komen in aanmerking voor subsidie.

Artikel 3.2.9. Starttermijn en looptijd

Dit artikel bepaalt dat projecten dusdanig uitvoeringsgereed zijn op het moment van de aanvraag, dat de uitvoering uiterlijk binnen zes maanden na verleningsbeschikking van start gaat. Wanneer niet uiterlijk binnen zes maanden gestart wordt of kan worden, kan de subsidie worden ingetrokken. Hierover neemt de Minister van SZW in voorkomende gevallen een beslissing tot al dan niet handhaven van de subsidieverlening, op basis van de aannemelijkheid en verdere termijn van de projectuitvoering.

Artikel 3.2.10. Afwijzingsgronden

In aanvulling op de algemene weigeringsgronden opgenomen in artikel 1.25 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 bepaalt dit artikel welke projecten zeker niet toelaatbaar zijn onder de investeringsregeling.

Onderdeel b

Ten aanzien van de zekerheid van financiering om tot daadwerkelijke uitvoering (investering) over te gaan, is dekkende financiering van groot belang. Tegelijkertijd is bekend dat externe financiers hun formele, finale beslissing vaak verbinden aan de eventuele subsidietoezegging. Daar gaat de intermediaire instantie (II) als volgt mee om: ten tijde van de aanvraag is het overleggen van een ‘uncommitted’ term sheet voldoende. Bij toekenning van subsidie is juridisch bindende onderbouwing nodig dat de financiering beschikbaar is gesteld. Dit kan zijn de ‘committed’ term sheet of een definitieve financieringsovereenkomst. Wanneer een aanvraag positief wordt beoordeeld maar er is op het moment van verleningsbeschikking nog geen committed term sheet, dan wordt de subsidie onder opschortende voorwaarde toegekend. Aan deze opschortende voorwaarde wordt een termijn van zes maanden verbonden. Oftewel, wanneer binnen zes maanden na afgifte van de verleningsbeschikking deze opschortende voorwaarde niet is vervuld, vervalt de subsidie. Bij het niet vervullen van een opschortende voorwaarde komt de verleningsbeschikking nooit formeel tot stand. Dit betekent dat er géén enkel recht op subsidie tot stand is gekomen.

Onderdeel c

Projecten die primair tot doel hebben om afval te verwerken, komen niet in aanmerking voor subsidie, denk bijvoorbeeld aan een businesscase die in hoofdzaak gebaseerd is op een poorttarief voor het leveren van afvalstoffen. Aantoonbaar moet zijn dat het project is gericht op een hoogwaardige toepassing van hergebruik van producten, afvalstoffen en/of grondstoffen. Bij hoogwaardige toepassing gaat het om een nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden verwerkt tot grondstoffen, halffabricaten of eindproducten. Die nieuwe producten mogen zowel het oorspronkelijke als een nieuw doel hebben, maar er mag geen sprake zijn van downcycling (een product van mindere kwaliteit). De toepassing voor energieterugwinning en/of het opwerken van materialen tot brandstof, opvulmateriaal of laagwaardige bouwstoffen zoals puingranulaat zijn daarmee uitgesloten van subsidie. De afzet van grondstoffen, halffabricaten of eindproducten dient in belangrijke mate bij te dragen aan een positieve businesscase. Bij twijfel over de hoogwaardigheid kan het laten uitvoeren – op initiatief van de II – van een onderzoek door een externe deskundige uitsluitsel geven.

Titel 3.3. Scholingsvouchers
Artikel 3.3.1. Begripsomschrijvingen

Dit artikel bevat de voor deze titel relevante begrippen, in aanvulling op de begrippen uit artikel 1.1 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027.

Artikel 3.3.2. Doel scholingsvouchers

In dit artikel is het doel van deze subsidietitel opgenomen. Deze subsidietitel past binnen Spoor 3 van het TJTP IJmond.

Artikel 3.3.3. Aanvraag en verstrekking scholingsvoucher

De doelgroep is vernauwd tot opleidingsinstituten, die voldoen aan één of meer vereisten. Als voldaan wordt aan tenminste één van de in het eerste lid, onder a tot en met e, genoemde vereisten, dan komt het opleidingsinstituut in aanmerking voor subsidie.

Artikel 3.3.4. Subsidiabele activiteiten en omvang subsidie

Dit artikel geeft meer duiding aan de aard en inhoud van projecten, waar met deze titel op wordt gedoeld. De scholingsvoucher kan worden ingezet voor een scholingstraject of voorschakeltraject een natuurlijk persoon.

Voorts wordt hier geregeld dat de vouchers worden verstrekt op basis van een vooraf door de Minister van SZW goedgekeurde ontwerpbegroting (zie ook artikel 3.3.8, eerste lid, van de Subsidieregeling JTF 2021–2027), waarbij de subsidiabele kosten op de begroting maximaal € 200.000 bedragen. De subsidie bedraagt maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten exclusief btw, met een maximum subsidiebedrag van € 1.250 per scholingsvoucher.

Artikel 3.3.5. Starttermijn en looptijd

Als startdatum voor subsidiabiliteit van de kosten en projectactiviteiten geldt de datum dat de verleningsbeschikking is afgegeven. De scholingsvouchers kunnen in ieder geval niet later dan 31 december 2026 worden uitgegeven door het opleidingsinstituut. De kosten dienen uiterlijk 31 december 2027 te zijn gemaakt.

In de verleningsbeschikking zal een einddatum voor het project worden opgenomen, gebaseerd op hetgeen in de aanvraag is aangegeven als de datum waarop het project reëel voltooid zal zijn. De einddatum is medebepalend voor de periode waarin subsidiabele kosten gedeclareerd kunnen worden.

Artikel 3.3.8. Subsidiabele kosten

In het tweede lid is bepaald dat in afwijking van artikel 1.11 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 alleen de volgende kosten voor de scholingsvouchers subsidiabel zijn. Dit zijn de opleidingskosten, als bedoeld in artikel 31, derde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening (met uitzondering van de reis- en verblijfskosten (derde lid)), van de natuurlijk persoon:

  • a. de personeelskosten van de opleiders, voor de uren dat de opleiders aan de opleiding deelnemen;

  • b. rechtstreeks met het opleidingsproject verband houdende operationele kosten van opleiders en deelnemers aan de opleiding, zoals reiskosten, accommodatiekosten, materiaal en benodigdheden die rechtstreeks met het project verband houden, de afschrijving van werktuigen en uitrusting voor zover deze uitsluitend voor het opleidingsproject worden gebruikt;

  • c. kosten van adviesdiensten met betrekking tot het opleidingsproject;

  • d. de personeelskosten van de deelnemers aan de opleiding en algemene indirecte kosten (administratieve kosten, huur, algemene vaste kosten), voor de uren dat de deelnemers de opleiding bijwonen.

In het derde lid is bepaald dat de volgende kosten niet in aanmerking komen als subsidiabele kosten:

  • a. reis- en verblijfskosten;

  • b. kosten voor eten en drinken; en

  • c. kosten voor opleidingen van natuurlijke personen die ten tijde van de aanvraag de leeftijd van 30 jaren nog niet hebben bereikt en waarbij de onderwijssoort valt onder de Wet studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Voor de personen onder c zijn reeds andere vormen van publieke individuele vormen van onderwijs beschikbaar. Het is voor deze subsidie niet mogelijk om te controleren of de specifieke natuurlijke persoon daadwerkelijk aanspraak kan maken op studiefinanciering dan wel op de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 3.3.9. Beoordelingscriteria

De beoordeling vindt in drie stappen plaats:

  • 1. beoordeling op volledigheid en ontvankelijkheid door de intermediaire instantie;

  • 2. inhoudelijke beoordeling door de Deskundigencommissie; en

  • 3. beoordeling op financieel-technische subsidie-aspecten door de intermediaire instantie.

De beoordeling gebeurt aan de hand van vier van de zes criteria die in artikel 1.20 zijn voorgeschreven:

  • bijdrage aan de doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027: 30 punten (onderdeel a);

  • sociaaleconomische integraliteit: 20 punten (onderdeel b);

  • kwaliteit van het projectplan: 20 punten (onderdeel e);

  • bijdrage aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 30 punten (onderdeel f).

Onderdeel a. bijdrage aan de doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027

Bij het beoordelen van dit criterium wordt een oordeel gegeven over de passendheid van de aanvraag in het Operationeel Programma JTF 2021–2027 en meer specifiek de bijdrage aan de doelstellingen (incl. bijbehorende output- en resultaatindicatoren) waar de titel op inzet. Onderdeel daarvan is de beoordeling in hoeverre het project daadwerkelijk bijdraagt aan het opvangen van mogelijk negatieve effecten van de klimaattransitie in de regio. Het kader voor het programma is het TJTP IJmond.

Onderdeel b. sociaaleconomische integraliteit

Bij het beoordelen van dit criterium wordt beoordeeld of het project een integrale sociaaleconomische aanpak heeft. Hierbij kan gedacht worden aan de aansluiting van technologische innovaties op sociale innovaties, projecten waarbij de innovatie/investering gepaard gaat met scholingstrajecten waarin gerelateerde kennis en vaardigheden worden opgedaan, productieve investeringen in combinatie met strategisch Human Resource-beleid en scholing, economische investeringen combineren met social return en ontwikkelde leerecosystemen.

Onderdeel e. mate van kwaliteit van het projectplan

Bij het criterium kwaliteit van het projectplan wordt gekeken naar de kwaliteit van de aanvrager en het projectplan. De planning en organisatie van het project, beschikbare team en samenstelling van het consortium zijn beoordelingsaspecten bij dit criterium. Daarnaast kan worden gekeken naar de keuze van activiteiten om het probleem aan te pakken, en met welke argumentatie en bewijskracht die keuzes zijn onderbouwd.

Onderdeel f. bijdrage aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact

Bij het beoordelen van dit criterium wordt een kwalitatief en kwantitatief oordeel gegeven over de mate waarin er binnen het project sprake is van duurzame ontwikkeling en in hoeverre het project een bredere maatschappelijke impact heeft. Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder de behoeften van toekomstige generaties, zowel hier als in andere delen van de wereld, in gevaar te brengen. Meer specifiek kan worden beoordeeld in welke mate het project inspeelt op de transities uit de regionale innovatiestrategieën (RIS3 2021–2027). Hierbij wordt de mate waarin positief wordt bijgedragen aan efficiënt en circulair gebruik van hulpbronnen; verhogen van de biodiversiteit, klimaatadaptie en mitigatie; duurzaam watergebruik en beheer; tegengaan van vervuiling van het milieu; verbetering van de luchtkwaliteit en herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer meegenomen. Ook zal er getoetst worden in hoeverre het project positief bijdraagt aan de beginselen gendergelijkheid en non-discriminatie in brede zin.

Artikel 3.3.10. Voorschot

Dit artikel bepaalt in welke mate en wanneer bevoorschotting of uitbetaling van subsidie plaatsvindt. Er worden enkel voorschotten verleend op basis van gerealiseerde projectactiviteiten, zoals ook uitgewerkt in artikel 1.31 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027. Geen voorschotten worden verleend wanneer de beschikking opschortende of ontbindende voorwaarden bevat en deze voorwaarden nog niet zijn vervuld.

Met het verzoek tot een voorschot worden ook bewijsstukken meegestuurd waaruit blijkt hoeveel scholings- of voorschakeltrajecten met gebruik van een door subsidieaanvrager verstrekte scholingsvoucher zijn afgerond. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om diploma’s, certificaten en aanwezigheidsverklaringen. Het is niet noodzakelijk dat het traject door de deelnemer succesvol is afgerond, maar wel moet met bewijsstukken onderbouwd worden dat of voor welk deel de deelnemer de opleiding heeft gevolgd.

Artikel 3.3.11. Aanvraag vaststelling subsidie

Dit artikel regelt de wijze waarop de vouchers worden verzilverd. Bij vaststelling worden conform artikel 1.32, zesde lid, onderdeel d, van de Subsidieregeling JTF 2021–2027, naast de bewijsstukken met betrekking tot het aantal afgeronde scholings- of voorschakeltrajecten, ook de BSN overlegd van de natuurlijk personen die gebruik gemaakt hebben van de scholingsvouchers.

Artikel I, onderdeel D (invoeging subsidietitel 4.3)

Met dit wijzigingsonderdeel wordt subsidietitel 4.3 toegevoegd. Titel 4.3 (Scholingsvouchers) is een nieuwe subsidietitel voor de regio Groot-Rijnmond, qua systematiek gelijk aan de nieuwe titel 3.3 (Scholingsvouchers) voor de regio IJmond.

Artikel 4.3.1. Begripsomschrijvingen

Dit artikel bevat de voor deze titel relevante begrippen, in aanvulling op de begrippen uit artikel 1.1 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027.

Artikel 4.3.2. Doel scholingsvouchers

In dit artikel is het doel van deze subsidietitel opgenomen. Deze subsidietitel past binnen Spoor 3 van het TJTP Groot-Rijnmond.

Artikel 4.3.3. Aanvraag en verstrekking scholingsvoucher

De doelgroep is vernauwd tot opleidingsinstituten, die voldoen aan één of meer vereisten. Als voldaan wordt aan tenminste één van de in het eerste lid, onder a tot en met e, genoemde vereisten, dan komt het opleidingsinstituut in aanmerking voor subsidie.

Artikel 4.3.4. Subsidiabele activiteiten en omvang subsidie

Dit artikel geeft meer duiding aan de aard en inhoud van projecten, waar met deze titel op wordt gedoeld. De scholingsvoucher kan worden ingezet voor een scholingstraject of voorschakeltraject een natuurlijk persoon.

Voorts wordt hier geregeld dat de vouchers worden verstrekt op basis van een vooraf door de Minister van SZW goedgekeurde ontwerpbegroting (zie ook artikel 4.3.8, eerste lid), waarbij de subsidiabele kosten op de begroting minimaal € 100.000 en maximaal € 200.000 bedragen. De subsidie bedraagt maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten exclusief btw, met een maximum subsidiebedrag van € 1.250 per scholingsvoucher.

Artikel 4.3.5. Starttermijn en looptijd

Als startdatum voor subsidiabiliteit van de kosten en projectactiviteiten geldt de datum dat de verleningsbeschikking is afgegeven. De scholingsvouchers kunnen in ieder geval niet later dan 31 december 2026 worden uitgegeven door het opleidingsinstituut. De kosten dienen uiterlijk 31 december 2027 te zijn gemaakt.

In de verleningsbeschikking zal een einddatum voor het project worden opgenomen, gebaseerd op hetgeen in de aanvraag is aangegeven als de datum waarop het project reëel voltooid zal zijn. De einddatum is medebepalend voor de periode waarin subsidiabele kosten gedeclareerd kunnen worden.

Artikel 4.3.8. Subsidiabele kosten

In het tweede lid is bepaald dat in afwijking van artikel 1.11 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 alleen de volgende kosten voor de scholingsvouchers subsidiabel zijn. Dit zijn de opleidingskosten, bedoeld in artikel 31, derde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening (met uitzondering van de reis- en verblijfskosten (derde lid)), van de natuurlijk persoon:

  • a. de personeelskosten van de opleiders, voor de uren dat de opleiders aan de opleiding deelnemen;

  • b. rechtstreeks met het opleidingsproject verband houdende operationele kosten van opleiders en deelnemers aan de opleiding, zoals accommodatiekosten, materiaal en benodigdheden die rechtstreeks met het project verband houden, de afschrijving van werktuigen en uitrusting voor zover deze uitsluitend voor het opleidingsproject worden gebruikt;

  • c. kosten van adviesdiensten met betrekking tot het opleidingsproject;

In het derde lid is bepaald dat de volgende kosten niet in aanmerking komen als subsidiabele kosten:

  • a. reis- en verblijfskosten;

  • b. kosten voor eten en drinken; en

  • c. kosten voor opleidingen van natuurlijke personen die ten tijde van de aanvraag de leeftijd van 30 jaren nog niet hebben bereikt en waarbij de onderwijssoort valt onder de Wet studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Voor de personen onder c zijn reeds andere vormen van publieke individuele vormen van onderwijs beschikbaar. Het is voor deze subsidie niet mogelijk om te controleren of de specifieke natuurlijke persoon daadwerkelijk aanspraak kan maken op studiefinanciering dan wel op de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 4.3.9. Beoordelingscriteria

De beoordeling vindt in drie stappen plaats:

  • 1. beoordeling op volledigheid en ontvankelijkheid door de intermediaire instantie;

  • 2. inhoudelijke beoordeling door de Deskundigencommissie; en

  • 3. beoordeling op financieel-technische subsidie-aspecten door de intermediaire instantie.

De beoordeling gebeurd aan de hand van vier van de zes criteria die in artikel 1.20 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 zijn voorgeschreven:

  • bijdrage aan de doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027: 30 punten (onderdeel a);

  • sociaaleconomische integraliteit: 20 punten (onderdeel b);

  • kwaliteit van het projectplan: 20 punten (onderdeel e);

  • bijdrage aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 30 punten (onderdeel f).

Onderdeel a. bijdrage aan de doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027

Bij het beoordelen van dit criterium wordt een oordeel gegeven over de passendheid van de aanvraag in het Operationeel Programma JTF 2021–2027 en meer specifiek de bijdrage aan de doelstellingen (inclusief bijbehorende output- en resultaatindicatoren) waar de titel op inzet. Onderdeel daarvan is de beoordeling in hoeverre het project daadwerkelijk bijdraagt aan het opvangen van mogelijk negatieve effecten van de klimaattransitie in de regio. Bovenliggend kader voor het programma zijn de TJTP’s en het Rotterdams Klimaatakkoord.

Onderdeel b. sociaaleconomische integraliteit

Bij het beoordelen van dit criterium wordt beoordeeld of het project een integrale sociaaleconomische aanpak heeft. Hierbij kan gedacht worden aan de aansluiting van technologische innovaties op sociale innovaties, projecten waarbij de innovatie/investering gepaard gaat met scholingstrajecten waarin gerelateerde kennis en vaardigheden worden opgedaan, productieve investeringen in combinatie met strategisch Human Resource-beleid en scholing, economische investeringen combineren met social return en ontwikkelde leerecosystemen.

Onderdeel e. mate van kwaliteit van het projectplan

Bij het criterium kwaliteit van het projectplan wordt gekeken naar de kwaliteit van de aanvrager en het projectplan. De planning en organisatie van het project, beschikbare team en samenstelling van het consortium zijn beoordelingsaspecten bij dit criterium. Daarnaast kan worden gekeken naar de keuze van activiteiten om het probleem aan te pakken, en met welke argumentatie en bewijskracht die keuzes zijn onderbouwd.

Onderdeel f. bijdrage aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact

Bij het beoordelen van dit criterium wordt een kwalitatief en kwantitatief oordeel gegeven over de mate waarin er binnen het project sprake is van duurzame ontwikkeling en in hoeverre het project een bredere maatschappelijke impact heeft. Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder de behoeften van toekomstige generaties, zowel hier als in andere delen van de wereld, in gevaar te brengen. Meer specifiek kan worden beoordeeld in welke mate het project inspeelt op de transities uit de regionale innovatiestrategieën (RIS3 2021–2027). Hierbij wordt de mate waarin positief wordt bijgedragen aan efficiënt en circulair gebruik van hulpbronnen; verhogen van de biodiversiteit, klimaatadaptie en mitigatie; duurzaam watergebruik en beheer; tegengaan van vervuiling van het milieu; verbetering van de luchtkwaliteit en herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer meegenomen. Ook zal er getoetst worden in hoeverre het project positief bijdraagt aan de beginselen gendergelijkheid en non-discriminatie in brede zin.

Artikel 4.3.10. Voorschot

Dit artikel bepaalt in welke mate en wanneer bevoorschotting of uitbetaling van subsidie plaatsvindt. Er worden enkel voorschotten verleend op basis van gerealiseerde projectactiviteiten, zoals ook uitgewerkt in artikel 1.31 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027. Geen voorschotten worden verleend wanneer de beschikking opschortende of ontbindende voorwaarden bevat en deze voorwaarden nog niet zijn vervuld.

Met het verzoek tot een voorschot worden ook bewijsstukken meegestuurd waaruit blijkt hoeveel scholings- of voorschakeltrajecten met gebruik van een door subsidieaanvrager verstrekte scholingsvoucher zijn afgerond. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om diploma’s, certificaten en aanwezigheidsverklaringen. Het is niet noodzakelijk dat het traject door de deelnemer succesvol is afgerond, maar wel moet met bewijsstukken onderbouwd worden dat of voor welk deel de deelnemer de opleiding heeft gevolgd.

Artikel 4.3.11. Aanvraag vaststelling subsidie

Dit artikel regelt de wijze waarop de vouchers worden verzilverd. Bij vaststelling worden conform artikel 1.32, zesde lid, onderdeel d, van de Subsidieregeling JTF 2021–2027, naast de bewijsstukken met betrekking tot het aantal afgeronde scholings- of voorschakeltrajecten, ook de BSN overlegd van de natuurlijk personen die gebruik gemaakt hebben van de scholingsvouchers.

Artikel I, onderdeel E (invoeging subsidietitel 5.1)

Dit onderdeel herintroduceert titel 5.1. Behalve wijziging van het subsidieplafond en aanvraagperiode is in een aantal artikelen de tekst duidelijker gemaakt en dichter bij de tekst van het TJTP gebracht. Die artikelen worden toegelicht. Voor het overige is de subsidietitel gelijk aan de versie die gepubliceerd is op 6 januari 2023 (Stcrt. 2023, 37). Deze versie kan worden geraadpleegd voor de toelichting op deze titel.

Artikel 5.1.2. Doel subsidie

Artikel 5.1.2 is tekstueel gewijzigd om duidelijker over het voetlicht te brengen dat binnen Spoor 1 behoefte is aan stimulering van innovatie die bijdraagt aan de energie- en grondstoffentransitie in de chemie en industrie, en die zo zorgt voor vernieuwing en versterking van de regionale economie.

Artikel 5.1.4. Subsidiabele activiteiten

De wijziging van artikel 5.1.4 is eveneens gericht op verduidelijking en een betere aansluiting bij de tekst van het TJTP. Het TJTP voor West-Noord-Brabant onder Spoor 1 richt zich, onder de titel Vernieuwing en versterking van de regionale economie, op verschillende activiteiten (zie eerste lid): productieve investeringen in bedrijven (niet zijnde grootbedrijven), investeringen in en de oprichting van nieuwe bedrijven, onderzoek en innovatie en digitalisering (A, B, C, H zoals beschreven in artikel 8, tweede lid, van de JTF-verordening).

De inhoudelijke scope van deze acties is in het tweede lid beschreven. Het gaat om de volgende activiteiten, die steeds nader worden toegelicht:

a. onderzoek en innovatie gericht op circulaire chemie, grondstoffen en materialen

Het gaat onder meer om de doorontwikkeling en opschaling van technologieën voor chemische recycling (waaronder pyrolyse) en om innovaties gericht op het genereren van energie en circulaire grondstoffen uit afval.

b. onderzoek en innovatie gericht op de eiwittransitie, waarbij er ook sprake is van impact op de energietransitie en/of de grondstoffentransitie

De eiwittransitie is onderdeel van de landbouw- en voedingstransitie (zie de RIS3), en bestaat uit de vervanging van (producten van/met) dierlijke eiwitten door plantaardige eiwitten en andere eiwitbronnen of materialen. Binnen artikel 5.1.4, tweede lid, onderdeel b, gaat het ten eerste om onderzoek en innovatie op het snijvlak van de eiwittransitie en de energietransitie, oftewel de overgang naar efficiënter energiegebruik, een steeds hoger aandeel hernieuwbare energie in de energiemix en naar een betrouwbaar en veilig energiesysteem (RIS3).

Op het raakvlak van de eiwit- en energietransitie is onderzoek en innovatie denkbaar op diverse thema’s:

  • ontwikkeling, winning, optimalisatie en/of toepassing van biogebaseerde brandstoffen, energie en/of warmte (bv. productie van ethyleen uit bioethanol, productie van groen gas in diverse vormen, gebruik van biomassa voor duurzaam vermogen, cascaderen van natuurlijke materialen zoals hout);

  • benutten van (agrarische) reststromen t.b.v. biogebaseerde brandstoffen, energie en/of warmte (bv. door hergebruik van snoeiafval, inzetten van reststromen uit voedselproductie);

  • andere projecten die zowel een positieve impact op de eiwittransitie als op de energietransitie sorteren.

Ten tweede gaat het om onderzoek en innovatie op het snijvlak van de eiwittransitie en de grondstoffentransitie, oftewel de transitie naar een biogebaseerde economie met niet-fossiele (plant-gebaseerde) grondstoffen en materialen, naar een circulaire economie (minder afval- en reststromen, circulair gebruik van grondstoffen, materialen en producten), en naar een grondstoffen-efficiënt en smart productieproces in de industrie. Er is onderzoek en innovatie op diverse thema’s denkbaar:

  • het ontwikkelen van biogebaseerde waardeketens ten behoeve van een duurzame chemie en industrie;

  • de doorontwikkeling van innovaties uit de landbouw naar de chemie en industrie t.b.v. biobased grondstoffen en materialen;

  • het verwaarden, benutten en circulair maken van reststromen en agrarische producten (waaronder suikerbieten en aardappel) t.b.v. biobased grondstoffen en materialen;

  • demonstraties en doorontwikkeling van proces- of biotechnologie (zoals fermentatie, al dan niet met stikstof als grondstof; extractie; scheidingsmethodes; extrusie; schimmeltechniek en andere proces- of biotechnologieën) met kansen voor opschaling voor zowel food als non-food toepassingen;

  • innovatieve productie van biogebaseerde materialen en bioaromaten ter vervanging van gebruik van fossiele materialen in de chemie en industrie;

  • verbetering van afvalscheiding en winning in de voedselketen, waardoor grondstoffen gerichter kunnen worden verwaard;

  • andere projecten die zowel een positieve impact op de eiwittransitie als op de grondstoffentransitie sorteren.

c. onderzoek en innovatie gericht op duurzame product- en procesinnovaties ten behoeve van de energie- en grondstoffentransitie

Het kan gaan om diverse innovaties die bijdragen aan duurzame producten en processen, waaronder op het vlak van:

  • elektrificatie van processen (ter vervanging van fossiele brandstoffen);

  • innovatieve vormen van duurzame energie;

  • groene waterstof-toepassingen;

  • restwarmte van niet-fossiele bronnen;

  • innovatieve vormen van energie-opslag en nieuwe energiedragers;

  • Carbon Capture Usage (innovatieve vormen van combineren, zuiveren, en toepassen van afgevangen CO2 als industriële grondstof).

d. economische diversificatie en baancreatie in de circulaire of biobased chemie en/of economie

Onder meer door het ondersteunen van spin-offs, spin-outs en startups binnen de circulaire en biobased economie en door ondersteuning bij de ontwikkeling van vaardigheden binnen kleine en middelgrote ondernemingen.

e. digitale innovatie die nodig is voor de transitie naar groene chemie, industrie en energie

Onder meer gericht op een betere registratie en detectie van grondstoffen en reststromen, digitalisering (bv. digital twinning) van processen en machines, en andere vormen van digitale innovatie die bijdragen aan een duurzame chemie, industrie en energie.

f. bevordering van de circulaire economie

Onder meer door onderzoeks- en innovatieprocessen, technologieoverdracht en samenwerking tussen ondernemingen.

g. een combinatie van één of meer activiteiten onder a tot en met d met activiteiten gericht op de arbeidsmarkt

Vanuit Spoor 1 worden ook integrale acties ondersteund die én op innovatie én op arbeidsmarkt inzetten (onder andere het ondersteunen van aanpassingen door werknemers, ondernemers en ondernemingen en de ontwikkeling van vaardigheden voor slimme specialisatie, de industrietransitie, ondernemerschap en het aanpassingsvermogen van ondernemingen). In deze prioriteit wordt een deel van de middelen (mede) ingezet voor systemen en infrastructuur voor de arbeidsmarkt.

In het TJTP maakt West-Noord-Brabant onderscheid binnen het Werkingsgebied (zoals gedefinieerd in hoofdstuk 1) naar de ‘Noordwestflank’ als een kleiner kerngebied voor Spoor 1 en Spoor 2 en de ‘overige gemeenten’, zie afbeelding hierna. De vermelde namen op het kaartje zijn niet de gemeentenamen, maar plaatsnamen. De formele afbakening staat in de tekst onder het plaatje.

Voor deze openstelling van Spoor 1 komt alleen het kerngebied in aanmerking. In het derde lid is daarom een nadere beperking opgenomen.

Artikel 5.1.5. Subsidieplafond en wijze van verdeling

In artikel 5.1.5 is de openstelling beperkt tot één openstellingsperiode met één budget. Als eerdere openstellingen van de titels 5.1 en 5.2 tijdens de openstellingen van die titels, niet volledig zijn benut, mogen deze budgetten worden toegevoegd aan de openstelling van de nieuw gepubliceerde titel 5.1. Bij het opnieuw publiceren van titel 5.1. is dit nog niet bekend. Om die reden zijn de leden 2 en 3 ingevoegd.

Artikel 5.1.7. Hoogte van de subsidie

In artikel 5.1.7. is het maximale subsidiebedrag bepaald op € 5.000.000 per project. Dit is vanzelfsprekend afhankelijk van het subsidieplafond.

Artikel 5.1.9. Starttermijn en looptijd

In artikel 5.1.9 is de periode waarbinnen benodigde vergunningen na subsidieverlening alsnog verkregen moeten zijn, verlengd tot twaalf maanden.

Artikel I, onderdeel F (invoeging subsidietitel 6.2)

Dit onderdeel herintroduceert titel 6.2. In de titel is het volgende gewijzigd: de hoogte van het subsidieplafond, de aanvraagperiode, de hoogte van de subsidie, het vervallen van de verplichting tot het aanvragen van een preadvies en het verlengen van de periode waarbinnen vergunningen na subsidieverlening alsnog verkregen moeten zijn. Voor het overige is de titel gelijk aan de versie die gepubliceerd is op 6 januari 2023 (Stcrt. 2023, 37). Deze versie kan worden geraadpleegd voor de toelichting op deze titel.

Artikel I, onderdelen G (invoeging subsidietitel 7.2)

Dit onderdeel herintroduceert titel 7.2. In titel 7.2. zijn wijziging van het subsidieplafond en aanvraagperiode, het vervallen van het preadvies en het verlengen van het verlengen van de periode waarbinnen vergunningen na subsidieverlening alsnog verkregen moeten zijn, wijzigingen aangebracht in de subsidiabele activiteiten in artikel 7.2.4. Dat artikel wordt toegelicht. Voor het overige is de subsidietitel gelijk aan de versie die gepubliceerd is op 6 januari 2023 (Stcrt. 2023, 37). Deze versie kan worden geraadpleegd voor de toelichting op deze titel.

Aan de subsidiabele activiteiten van artikel 7.2.3 zijn haalbaarheidsonderzoeken als aparte activiteit toegevoegd, met een apart subsidieplafond. Zowel voor deze haalbaarheidsonderzoeken als grote ondernemingen is een wijziging van het TJTP verzocht. Goedkeuring van de wijziging wordt verwacht maar is voor publicatie van de regeling nog niet verkregen. Om die reden is dit als ontbindende voorwaarde in het tweede lid opgenomen.

Artikel I, onderdeel H (invoeging artikel 9.2.1.3)

Met deze paragraaf wordt EZK-cofinanciering beschikbaar gesteld voor subsidietitel 2.7.

Artikel II

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling. Voor verdere toelichting zie paragraaf 9 van het algemene deel van deze toelichting.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

Naar boven