Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 4 juli 2023, nr. WJZ/ 27947050, Tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met de wijziging van artikel 76, de toevoeging van enkele stoffen aan bijlage Aa, wijzigingen van bijlage EA, bijlage H, bijlage I en bijlage M en enkele technische wijzigingen

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 10, eerste lid, van de Meststoffenwet en de artikelen 5, tweede lid, 41, 68 en 70, vierde lid, en 73, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 76, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a vervalt ‘en’.

2. De punt aan het slot van onderdeel b wordt vervangen door ‘; en’.

3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. bij de samenstelling van het mengmonster worden monsters, die genomen zijn door een monsternemende organisatie als bedoeld in artikel 58, derde lid, niet gecombineerd met door de vervoerder genomen monsters.

B

In artikel 122, derde lid, wordt ‘28a, onderdeel e’ vervangen door ‘28a, tweede lid, onderdeel b, 28c, tweede lid, onderdeel d’.

C

Bijlage Aa wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan onderdeel I worden zes reststoffen toegevoegd, luidende:

  • 30. Reststof die is verkregen door het extraheren en verwijderen van pectine uit gedroogde citrusschillen in water door aanzuring met salpeterzuur gevolgd door een scheiding van citruspulp en pectine-extract en waarbij resterende aangezuurde pectinevrije citruspulp met kaliumhydroxide en natriumhydroxide geneutraliseerd werd en geconcentreerd door verwijdering van proceswater (pectinevrije citruspulp).

  • 31. Reststof die is vrijgekomen bij de verwerking van digestaat van vergisting van gescheiden ingezameld groente-, fruit- en tuinafval van huishoudens tot een dunne fractie waaruit zand verwijderd is en vervolgens is gemengd met ammoniumsulfaatoplossing van een chemische luchtwasser die ammoniak absorbeert uit lucht van een composteerhal voor gft-afval (mengsel van fugaat van digestaat van gft-afval en spuiwater).

  • 32. Reststof die is vrijgekomen bij de chemische reiniging van lucht uit een bedrijfsgebouw en uit composteertunnel voor mengsels van dierlijke mest door middel van het wassen met een zwavelzuuroplossing. De reststof bestaat uit een oplossing van ammoniumsulfaat in water (ammoniumsulfaat houdend spuiwater van chemische luchtwassers van mestverwerkingsinstallatie voor dierlijke mest).

  • 33. Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwijdering van lactose door scheiding uit het permeaat dat is verkregen door ultrafiltratie van zoete kaaswei (Delactosed Permeate Liquid).

  • 34. Reststof die is vrijgekomen bij ontwatering van gehakselde loofresten van tomaat of komkommer van Nederlandse glastuinbouw en bestaat uit het kaliumhoudend plantsappen die vrijkomen voorafgaande aan het composteringsproces (kaliumhoudend persvocht van tomaat of komkommerstengels).

  • 35. Reststof die is vrijgekomen uit een bedrijfshal, waar GFT-afval en etensresten na eventuele vergisting worden gecomposteerd door chemische reiniging van lucht via het wassen met verdund zwavelzuur en bestaat uit een pH-neutrale ammoniumsulfaatoplossing (ammoniumsulfaathoudend spuiwater van chemische luchtwassers van composteerhallen voor GFT-afval en etensresten).

2. Aan onderdeel III worden drie reststoffen toegevoegd, luidende:

  • 5. Reststof die is verkregen door het extraheren en verwijderen van pectine uit gedroogde citrusschillen in water door aanzuring met salpeterzuur gevolgd door een scheiding van citruspulp en pectine-extract en waarbij resterende aangezuurde pectinevrije citruspulp met kaliumhydroxide en natriumhydroxide geneutraliseerd werd en geconcentreerd door verwijdering van proceswater (pectinevrije citruspulp).

  • 6. Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwijdering van lactose door scheiding uit het permeaat dat is verkregen door ultrafiltratie van zoete kaaswei (Delactosed Permeate Liquid).

  • 7. Reststof die is vrijgekomen bij het mengen van poeder uit brandblusapparaten, waarvan de termijn is verstreken, met zonnebloemolie en water, en die bestaat uit een mengsel van poeder van mono-ammoniumfosfaat, ammoniumsulfaat, magnesiumstearaat (of talk), zonnebloemolie en water (poeder uit brandblussers).

3. Aan onderdeel IV, categorie 1, onder C1, worden negen reststoffen toegevoegd, luidende:

  • 34. Reststof die vrijkomt bij de verwerking van waterige reststromen van de productie van biologisch geteelde olijven en bestaat uit gesuspendeerd door zon ingedroogde bestanddelen van waswater van olijven, waswater van olijfolie en scheidingswater van persen van olijven (Olijvenresidu).

  • 35. Reststof die vrijkomt bij het blancheren van ongepelde zoete amandelen (Prunus dulcis) en bestaat uit vloeibaar mengsel van amandelvlies, al dan niet fijngemalen, en resten blancheerwater (amandelvlies).

  • 36. Reststof die is vrijgekomen bij fabrieksmatige verwerking van aardappelen tot aardappelproducten bestemd voor humane consumptie en in hoofdzaak bestaat uit uitgewassen bezonken aardappelzetmeel afkomstig van een ontvette proceswaterstroom van bakovens en een proceswaterstroom van schillen, blancheren en snijden van aardappel (grijs aardappelzetmeel).

  • 37. Reststof die is verkregen door winning van olie en vet door persing uit van schaal ontdane zaden van Vitellaria paradoxa (Shea tree) en door extractie met hexaan waarna hexaan door destillatie werd verwijderd (Sheazaadmeel (Sheanutmeal) of Sheameel (Sheameal)).

  • 38. Reststof die is vrijgekomen bij het fabrieksmatig verwerken van aardappelen tot voorgebakken friet of aardappelvlokken en bestaat uit afgescheiden dikke fractie van digestaat en zuiveringsslib afkomstig van een afvalwaterzuiveringsinstallatie aardappelverwerking (zuiveringsslib van aardappelverwerking).

  • 39. Reststof die vrijgekomen is bij verwerking van zilveruien en bestaat uit de waterige bewaarvloeistof met resten azijn, calciumchloride“sporen van natriumbisulfiet en incidenteel citroenzuur en/of tafelzout, losgeweekte delen zilveruien en opgeloste suikers (Opgiet zilveruien).

  • 40. Reststof die is vrijgekomen bij fabrieksmatige productie van emulgatoren op basis van plantaardige oliën, vetzuren en glycerides daarvan en plantaardig melkzuur en uitsluitend bestaat uit organische stof in resterend proceswater (Proceswater van productie van emulgatoren).

  • 41. Reststof die is vrijgekomen bij de productie van melkzuur via een fermentatieproces, waaruit melkzuurbacteriën door een centrifugestap zijn verwijderd, en welke bestaat uit resten van een vloeibaar groeimedium voor melkzuurbacteriën (vloeibaar restant groeimedium voor melkzuurbacteriën).

  • 42. Reststof die is vrijgekomen bij centrifugering van emulgatoren en het aftappen van leidingen bij de productie van emulgatoren en polyglycerol op basis van castorolievetzuren, glycerine, polyglycerine, sojaolie en raapolie van plantaardige herkomst, en welke bestaat uit restanten van plantaardige emulgatoren en -oliën (plantaardige emulgatoren en -oliën).

4. Aan onderdeel IV, categorie 1, onder C2, worden zeven reststoffen toegevoegd, luidende:

  • 16. Reststof die vrijkomt als ontwaterd flotatieslib van een voorzuiveringsstap op een AWZI bij zuivering van procesafvalwater van een kaasfabriek en die bestaat uit de resten melkvet en melkeiwit (flotatieslib van kaasfabriek).

  • 17. Reststof die is vrijgekomen bij de productie van kookroom, slagroom en Crème Fraîche als spoelwater en bestaat uit een waterige suspensie van plantaardige oliën en vetten, melksuiker, zetmeel en melkpoeder, melkzuurbacteriën, emulgatoren en verdikkingsmiddelen vrij van reinigingsmiddelen (spoelwater van roomproducten).

  • 18. Reststof, die als mengsel is vrijgekomen bij de fabrieksmatige productie van uitsluitend voedingsmiddelen en bestaat uit een waterige suspensie van resten groenten, fruit en noten, suikers, sojasaus, kruiden en specerijen, zetmelen, zetmeelhoudende producten, azijn en voedingszuren, olie, weipoeder, natriumcaseïnaat, garnalen, oesterextract, mosselextract en visextract en/of foodgrade natuurlijke aroma’s en extracten (waterige suspensie van grondstoffen van voedingsmiddelenindustrie).

  • 19. Reststof die is vrijgekomen bij de verwerking van: varkensslachtvet afkomstig van vetweefsel en huiden; van pluimveevellen; van vloeibare vetten van rund, varken en kip; en van palmolie, Shea boter, kokosolie en raapzaadolie, tot vetten, gelatine, eiwitpoeder en vet met levensmiddelkwaliteit. De reststof bestaat uit vetarme vaste stof, resten eiwit en resten vet die achterblijven en welke verzameld zijn door flotatie, decanteren, centrifugeren, filtratie en reiniging van de installatie (vloeibare fractie restvet en resteiwit van verwerking van dierlijke en plantaardige vetten en oliën met levensmiddelkwaliteit).

  • 20. Reststof die is vrijgekomen bij de zuivering van schoonmaakwater van bakkerijinstallaties voor bakken en frituren met bijhorende hulpmiddelen en die bestaat uit flotatieslib en slib van bezinkels van een flotatietank (bakkerijslib van flotatie-eenheid).

  • 21. Reststof die is vrijgekomen bij fabrieksmatige verwerking van aardappelen, groenten, dierlijke producten, vetten, oliën en grondstoffen voor beslag door wassen, koken, bakken, frituren en coaten en die bestaat uit flotatieslib, in de flotatie-unit bezonken slib en slib van een biobed-reactor afkomstig van zuivering van schrob- en spoelwater van het schoonmaken van hulpmiddelen en industriële verwerkingsinstallaties (flotatie- en bezonken slib van fabrieksmatige verwerking van aardappelen, groenten en vlees).

  • 22. Reststof die vrijgekomen is bij de productie van poedervormige ingrediënten uit magere melk, room, wei en plantaardige grondstoffen met behulp van indamp- en drooginstallaties bestemd voor levensmiddelen en bestaat uit flotatieslib verkregen door fysisch chemische zuivering van spoelwater van het schoonmaken van productie-installaties van een zuivelfabriek (flotatieslib zuivelfabriek).

5. Aan onderdeel IV, categorie 1, onder E, wordt een reststof toegevoegd, luidende:

  • 2. Reststof die is vrijgekomen bij de productie van melkzuur via een fermentatieproces in batches en bestaat uit de biomassa die na afloop van de fermentatie is afgescheiden door een centrifuge en is gesaniteerd en bestaat uit afgedode melkzuurbacteriën en resten van het substraat (ingedikt en afgewerkt substraat van melkzuurproductie).

6. Reststof 40 van onderdeel IV, categorie 1, onder G1, komt te luiden:

  • 40. Reststof afkomstig van de voedings-, genotmiddelen- of diervoederindustrie van plantaardige oorsprong die bestaat uit een enkelvoudig concentraat of een enkelvoudige grondstof die wegens non-conformiteiten niet GMP+-waardig is.

7. Reststof 3 van onderdeel IV, categorie 1, onder G2, komt te luiden:

  • 3. Reststof die is verkregen bij de zuivering van afvalwater van een slachterij (slib van slachterij).

D

Bijlage Ea van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

1. In paragraaf 2.1 wordt ‘In NEN-EN-ISO/IEC 17025 worden in 5.7 uitgebreide eisen gesteld aan de monsterneming en in 5.10.3.2 aan de rapportage van de resultaten van monsterneming’ vervangen door ‘In NEN-EN-ISO/IEC 17025 worden in 7.3 uitgebreide eisen gesteld aan de monsterneming en in 7.8.5 aan de rapportage van de resultaten van monsterneming’.

2. Paragraaf 8.1 komt te luiden:

8.1. Eerstelijnscontrole

De monsternemende organisatie is verantwoordelijk voor de eigen kwaliteitsbewaking en -borging door middel van eerstelijnscontroles. De eerstelijnscontrole behelst controle op het volledig en juist uitvoeren van de voorgeschreven verrichtingen door de monsternemende organisatie zelf. Daartoe behoort ten minste de werkwijze dat de monsternemer zelf de eigen werkzaamheden controleert en tijdig herstelt of aanvult. Voor dit accreditatieprogramma zijn de eisen aangaande kwaliteitsborging van toepassing, zoals beschreven in NEN-EN-ISO/IEC 17020 en NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Van een organisatie die geaccrediteerd is volgens NEN-EN-ISO/IEC 17025 wordt voor accreditatie aanvullend geëist dat deze voldoet aan onderdelen beschreven in NEN-EN-ISO/IEC 17020 die gelden voor een type A-instelling:

  • onpartijdigheid en onafhankelijkheid zoals beschreven in paragraaf 4.1 in combinatie met Annex A.1

Van een organisatie die geaccrediteerd is volgens NEN-EN-ISO/IEC 17020 die gelden voor een type A-instelling, wordt voor accreditatie aanvullend geëist dat het voldoet aan onderdelen beschreven in NEN-EN-ISO/IEC 17025:

  • methoden zoals beschreven in paragrafen 7.2 en 7.3;

  • waarborging van de kwaliteit van monsterneming zoals beschreven in paragraaf 7.7.

E

Bijlage H van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift van de bijlage wordt ‘81’ vervangen door ‘81, derde en zesde lid’.

2. Hoofdstuk 3 komt te luiden:

HOOFDSTUK 3. VERRICHTINGEN BINNEN AP05

§ 3.1. Algemeen

In AP05 zijn de verrichtingen, die in het kader van het stelsel van gebruiksnormen kunnen worden gebruikt, opgenomen. Een laboratorium kan kiezen voor accreditatie voor:

  • 1. alleen drijfmest;

  • 2. alleen vaste mest;

  • 3. drijfmest en vaste mest;

  • 4. mineralenconcentraat.

De verrichtingen volgens de volgende NEN-normen zijn voorgeschreven:

  • NEN 7430: Dierlijke mest en mestproducten. Monstervoorbehandeling door homogeniseren. Drijfmest;

  • NEN 7431: Dierlijke mest en mestproducten. Monstervoorbehandeling door mengen, drogen en malen. Stapelbare mest.

De verrichtingen uit de volgende NEN-normen zijn als referentiemethoden voorgeschreven:

  • NEN 7433: Dierlijke mest en mestproducten. Monstervoorbehandeling voor de bepaling van stikstof, fosfor en kalium. Ontsluiting met zwavelzuur, waterstofperoxyde en kopersulfaat;

  • NEN 7434: Dierlijke mest en mestproducten. Bepaling van het gehalte aan stikstof in destruaten;

  • NEN 7435: Dierlijke mest en mestproducten. Bepaling van het gehalte aan fosfor in destruaten;

  • NEN 7437: Dierlijke mest en mestproducten. Bepaling van het gehalte aan totaal stikstof. Als een laboratorium niet is geaccrediteerd voor NEN 7437, dan moet dit laboratorium deze verrichting uitbesteden aan een laboratorium dat voor deze verrichting wél is geaccrediteerd.

§ 3.2. Validatie van een verrichting volgens een referentiemethode

Voorafgaand aan indienen van een verzoek om accreditatie en bij wijzigingen die invloed hebben op een verrichting voert het laboratorium een validatie-onderzoek uit. Indien een verrichting conform een referentieverrichting wordt uitgevoerd dan toetst het laboratorium in dit validatie-onderzoek op zijn minst de herhaalbaarheid. Deze moet gelijk of beter zijn dan de in hoofdstuk 6 vermelde herhaalbaarheid voor de betreffende verrichting.

De herhaalbaarheid wordt getoetst aan de hand van een representatieve steekproef van de mestsoorten die het laboratorium ontvangt en de concentratieniveaus waarin stikstof en fosfor in de desbetreffende mestsoorten voorkomt.

In eerste instantie wordt van 200 monsters het stikstof- en fosfaatgehalte in duplo bepaald.

De herhaalbaarheid voor stikstof en fosfor zoals vermeld in hoofdstuk 6 is gedefinieerd voor twee concentratieniveaus. Wanneer het laboratorium voor beide concentratieniveaus geaccrediteerd wil zijn dan dienen er minimaal 20 resultaten voor stikstof, en minimaal 20 resultaten voor fosfor in het lage concentratieniveau te liggen. Dit vereist indien nodig aanvullende duplobepalingen op een set van aanvullende monsters.

De herhaalbaarheid wordt vervolgens berekend uit de standaarddeviatie van de duplobepalingen voor stikstof en fosfor. Wanneer het relevant is wordt deze berekening afzonderlijk uitgevoerd voor beide concentratieniveaus. De (relatieve) standaarddeviatie, uitgedrukt in procenten, wordt berekend met:

Waarbij x2,i en x1,i het i-de duplopaar voorstellen en N het aantal monsters betreft binnen het betreffende concentratieniveau. Met de verkregen relatieve standaarddeviatie (variatiecoëfficiënt) wordt de relatieve herhaalbaarheid uitgedrukt in procenten berekend door vermenigvuldiging met 2√2.

Voor het lage concentratieniveau wordt de herhaalbaarheid vergeleken met de herhaalbaarheid voor het betreffende element in hoofdstuk 6, en deze moet kleiner of gelijk zijn aan de herhaalbaarheid voor het lage concentratieniveau. Voor het hoge concentratieniveau moet de herhaalbaarheid kleiner of gelijk zijn aan de in hoofdstuk 6 vermelde herhaalbaarheid voor het hoge concentratieniveau.

§ 3.3. Gelijkwaardigheidsonderzoek van een huismethode

Het is toegestaan binnen AP05 om in plaats van de referentiemethode een huismethode te gebruiken. Het laboratorium moet dan via een gelijkwaardigheidsonderzoek aantonen dat de gebruikte huismethode vergelijkbare of betere resultaten geeft dan de referentiemethode.

Ten eerste dient aangetoond te worden dat de herhaalbaarheid van de huismethode gelijk of beter is dan de in hoofdstuk 6 vermelde herhaalbaarheid voor de betreffende verrichting. Hiervoor dient de in § 3.2 beschreven procedure te worden gebruikt.

Daarnaast dient aangetoond te worden dat de verschillen tussen de huismethode en de referentiemethode binnen acceptabele grenzen liggen. Hiervoor dienen de monsters die zijn gebruikt voor het bepalen van de herhaalbaarheid van de huismethode tevens met de referentiemethode te worden gemeten in duplo.

De resultaten van de duplobepalingen dienen te worden gemiddeld. Vervolgens wordt van beide bepalingen (huismethode en referentiemethode) het relatieve verschil berekend door het resultaat van de huismethode af te trekken van het resultaat van de referentiemethode en dit verschil te delen door het resultaat zoals verkregen met de referentiemethode en dit te vermenigvuldigen met 100%.

Tot slot wordt de mediane waarde van deze relatieve verschillen bepaald zonder een onderscheid te maken tussen de twee concentratieniveaus. De mediaan van deze verschillen dient voor stikstof en fosfor moet kleiner zijn dan +2.5% en groter dan -2.5%. Bij het uitvoeren van de bepalingen mogen de meetresultaten op generlei wijze voor systematische verschillen gecorrigeerd worden.

3. Paragraaf 4.2 komt te luiden:

§ 4.2 Controle hoeveelheid monster

Het laboratorium controleert of de inkomende monsters

  • drijfmest de vereiste minimale hoeveelheid bedoeld in NEN 7430 bevatten;

  • vaste mest de vereiste minimale hoeveelheid bedoeld in artikel 78h, respectievelijk artikel 78 i, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet bevatten.

Het laboratorium weegt elk monster en registreert het gewicht. Het gewicht wordt tegelijk met de analyseresultaten gerapporteerd aan de vervoerder en in de periodieke rapportage aan de Minister. Indien het gewicht van het monster te laag is, wordt dit monster niet geanalyseerd en mag niet worden gemengd in een mengmonster.

4. Paragraaf 5.1 komt te luiden:

§ 5.1. Maken van mengmonsters

Als sprake is van het maken van een mengmonster dan wordt dit aangegeven op een begeleidingsformulier dat de vervoerder met de betreffende monsters meestuurt. Voor het maken van mengmonsters moet wat betreft de te volgen procedure onderscheid gemaakt worden tussen drijfmest en vaste mest.

Als sprake is van het maken van een mengmonster van monsters welke door onafhankelijke monsternemers zijn verstuurd naar het laboratorium, dan wordt het begeleidingsformulier uiterlijk zeven werkdagen na de eerste bemonstering door de vervoerder separaat aan het laboratorium toegezonden.

5. Paragraaf 5.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de zinsnede ‘indien gedroogd en gemalen volgens NEN 7431, een hoeveelheid van ca. 1 gram.’ wordt een zin toegevoegd, luidende:

Indien Near Infrared Spectroscopy (NIRS) voor de bepaling van de nutriëntengehalten in meststoffen wordt toegepast, is voorbehandeling volgens NEN 7433 niet vereist.

2. In de tweede alinea wordt ‘NEN-EN 14672:2005’ vervangen door ‘NEN 7435’.

6. Paragraaf 6.4 komt te luiden:

§ 6.4. Derdelijnscontrole

Het doel van de derdelijnscontrole is het continu borgen van de analytische kwaliteit van de laboratoria voor de bepaling van stikstof en fosfaat volgens AP05.

De derdelijnscontrole bestaat uit steekproeven.

7. Paragraaf 6.4.1 vervalt, onder vernummering van paragraaf 6.4.2 en subparagrafen 6.4.2.1 en 6.4.2.2 naar paragraaf 6.4.1 en subparagrafen 6.4.1.1 en 6.4.1.2.

8. In paragraaf 7.1 vervalt ‘De minimale rapporteringswaarde bedraagt voor stikstof 0,10g/kg en voor fosfaat 0,07g/kg.’.

9. In paragraaf 7.3, derde alinea, wordt ‘voor stikstof 4% en voor fosfor 6%” vervangen door “bedoeld in §6.1.

10. In paragraaf 7.3, vierde alinea, wordt ‘van de 4 meetresultaten’ vervangen door ‘van de twee middelste meetresultaten van de vier meetresultaten’.

11. In hoofdstuk 10 vervalt ‘NEN-EN 14672:2005: Karakterisering van slib – Bepaling van het totale gehalte aan fosfor’ en ‘(2e ontwerp)’.

F

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

1. In tabel I komt bij de diersoort rundvee de regel betreffende koek na mestscheiding te luiden:

koek na mestscheiding 13 9,2 9,2

2. In Tabel I komt bij diersoort varkens de regel betreffende koek na mestscheiding te luiden:

koek na mestscheiding 43 11,0 17,8

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 4 juli 2023

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

TOELICHTING

1.1 Inleiding

Deze regeling wijzigt de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm) op een aantal technische punten. De in de regeling opgenomen wijzigingen zien onder andere op de artikelen 76 en 122 van de Urm. Daarnaast worden enkele bijlages van de Urm gewijzigd. Zo wordt een aantal stoffen toegevoegd aan bijlage Aa, zodat deze als meststof of covergistingsmateriaal gebruikt kunnen worden. Voor wat betreft bijlage H wordt onder andere geregeld dat in het Accreditatieprogramma dierlijke mest (AP05) de NEN 7433 als referentiemethode wordt voorgeschreven en wordt op een aantal onderdelen de tekst aangescherpt zodat het voorschrift duidelijker wordt beschreven. Hierbij vervalt ook de noodzaak tot het uitvoeren van ringtesten voor laboratoria. De forfaitaire mineralengehalten in bijlage I van vaste fractie varkens- en rundermest worden bijgewerkt aan de hand van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Verder worden enkele technische correcties uitgevoerd in bijlagen Ea en M. Hieronder worden de wijzigingen uitgebreider toegelicht.

1.2 Wijzigingen

Wijziging artikel 76, tweede lid, Urm

Sinds 20171 is het verplicht om vrachten met vaste fractie na mestscheiding van runder- en varkensmest (respectievelijk mestcodes 13 en 43), of een mengsel daarvan, te laten bemonsteren door een onafhankelijke partij. Om deze onafhankelijkheid te waarborgen wordt in artikel 76, tweede lid, onder c, opgenomen dat bij de samenstelling van het mengmonster monsters, die genomen zijn door een monsternemende organisatie, niet gecombineerd mogen worden met door de vervoerder genomen monsters.

Wijziging artikel 122

Deze wijziging betreft een correctie van een verwijzing in artikel 122, derde lid, van de Urm.

Aanpassing en aanvulling van Bijlage Aa

Bijlage Aa is een lijst van reststromen, die als meststof of covergistingsmateriaal gebruikt kunnen worden. In het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet worden algemene kaders gesteld waaraan deze stoffen moeten voldoen om op deze lijst te worden opgenomen. Op basis van een dossier, dat door de aanvrager wordt aangeleverd, wordt een beoordeling gedaan door de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (hierna: CDM).

Bijlage Aa wordt aangevuld met diverse stoffen. Bij onderdeel I en III wordt pectinevrije citruspulp, kaliumhoudend persvocht van tomaat of komkommerstengels en Delactosed Permeate Liquid toegevoegd. Deze stoffen komen vrij bij respectievelijk de verwerking van een voedingsmiddelenreststroom tot pectine bestemd voor VGI en de fabrieksmatige verwijdering van lactose door scheiding uit het permeaat dat is verkregen door ultrafiltratie van zoete kaaswei en ontwatering van gehakselde loofresten van tomaat of komkommer van Nederlandse glastuinbouw. Omdat het hier humane voedingsmiddelen betreft worden op voorhand geen milieubezwaarlijke stoffen, aangewezen door de Meststoffenwet, in risicodragende concentraties verwacht. De CDM heeft deze stoffen getoetst conform het ‘protocol beoordeling Stoffen Meststoffenwet, versie 3.2’ en is tot een positief oordeel gekomen. Deze stof kan direct gebruikt worden als meststof.

Daarnaast wordt onderdeel I uitgebreid met drie stoffen (mengsel van fugaat van digestaat van gft-afval en spuiwater, en ammoniumsulfaat houdend spuiwater van chemische luchtwassers van mestverwerkingsinstallatie voor dierlijke mest en van GFT-verwerking, kalium-houdend persvocht van tomaat of komkommerstengels). Deze stoffen komen vrij bij de verwerking van gft-compost, dierlijke mest of reststromen uit de tuinbouw. De CDM heeft de stoffen getoetst conform het ‘protocol beoordeling Stoffen Meststoffenwet, versie 3.2’ en is tot een positief oordeel gekomen. Deze stoffen kunnen direct gebruikt worden als meststof.

Aan onderdeel III wordt daarnaast nog een stof toegevoegd, die gebruikt kan worden bij de productie van meststoffen. Het betreft poeder uit brandblussers. Deze reststof bestaat uit mono-ammoniumfosfaat, ammoniumsulfaat en magnesiumstearaat of talk. De concentraties aan nutriënten zijn ruimschoots hoger dan de wettelijke minimale gehalten voor anorganische meststoffen. De reststof voldoet aan de wettelijke milieukundige eisen voor meststoffen, aanvullend is stof geanalyseerd op PFOS/PFAS ook hier zijn geen bezwaren gevonden. De CDM heeft de stoffen getoetst conform het ‘protocol beoordeling Stoffen Meststoffenwet, versie 3.2’ en is tot een positief oordeel gekomen. De stoffen kunnen gebruikt worden bij de productie van meststoffen.

Aan onderdeel IV, worden diverse stoffen toegevoegd, die gebruikt kunnen worden als covergistingsmateriaal. Negen stoffen van plantaardige herkomst worden toegevoegd aan C1. Deze negen stoffen (olijvenresidu, amandelvlies, grijs aardappelzetmeel, Sheazaadmeel of Sheameel, zuiveringsslib van aardappelverwerking, opgiet zilveruien, proceswater van productie van emulgatoren, vloeibaar restant groeimedium voor melkzuurbacteriën en plantaardige emulgatoren en -oliën) zijn beoordeeld door de CDM, getoetst conform het ‘protocol beoordeling Stoffen Meststoffenwet, versie 3.2’, en de CDM is tot een positief oordeel gekomen.

Zeven stoffen van dierlijke herkomst al dan niet gecombineerd met stoffen van plantaardige herkomst worden toegevoegd aan C2. Deze zeven stoffen (flotatieslib van kaasfabriek, spoelwater van roomproducten, waterige suspensie van grondstoffen van voedingsmiddelenindustrie, vloeibare fractie restvet en resteiwit van verwerking van dierlijke en plantaardige vetten en oliën met levensmiddelkwaliteit, bakkerijslib van flotatie-eenheid, flotatie- en bezonken slib van fabrieksmatige verwerking van aardappelen, groenten en vlees en flotatieslib zuivelfabriek) zijn beoordeeld door de CDM, getoetst conform het ‘protocol beoordeling Stoffen Meststoffenwet, versie 3.2’, en de CDM is tot een positief oordeel gekomen.

Er wordt een stof afkomstig uit andere industrieën toegevoegd aan E. Deze stof (ingedikt en afgewerkt substraat van melkzuurproductie) is beoordeeld door de CDM, getoetst conform het ‘protocol beoordeling Stoffen Meststoffenwet, versie 3.2’, waarna de CDM tot een positief oordeel is gekomen.

Ten slotte worden er twee stoffen die reeds op de bijlage Aa, onderdeel G staan, aangepast. Deze aanpassingen worden gedaan op basis van een advies van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, die met deze wijziging de controle en handhaving beter vorm kan geven.

Wijzigingen Bijlage Ea

Bijlage Ea schrijft de wijze voor waarop een laboratorium geaccrediteerd kan worden voor de bemonstering en analyse van vrachten vaste mest. De bijlage bevatte nog verwijzingen naar paragrafen uit de NEN-EN-ISO/IEC 17025:2005. Deze versie van de norm is per 1/6/2021 komen te vervallen. Met deze wijziging worden de verwijzingen in lijn gebracht met de meest recente versie van de norm.

Wijzigingen Bijlage H

Bijlage H schrijft voor hoe een laboratorium geaccrediteerd kan worden voor de metingen van stikstof en fosfaat in dierlijke mest, via het zogenaamde Accreditatieprogramma 05 (hierna: AP05) en stelt regels aan het systeem waarmee de kwaliteit van laboratoria en de wijze van analyse geborgd wordt. Hiermee dient de kwaliteit en de vergelijkbaarheid van metingen van stikstof en fosfaat in dierlijke mest zowel binnen een laboratorium als tussen laboratoria op langere termijn gewaarborgd te blijven. Met onderhavige wijzigingen wordt het AP05 op enkele punten geactualiseerd.

Mineralenconcentraat

Onder paragraaf 3.1 is het mogelijk gemaakt voor laboratoria om ook mineralenconcentraat onder accreditatie uit te voeren. Mineralenconcentraat is een eindproduct dat ontstaat bij de verwerking van dierlijke mest door ultrafiltratie of gelijkwaardige technieken, gevolgd door omgekeerde osmose. Met de toevoeging van mineralenconcentraat wordt het verplicht ook mineralenconcentraat onder accreditatie te analyseren. In de praktijk gebeurde dit al volop en deze wijziging volgt daarmee ook de gangbare praktijk.

Statuswijziging NEN 7433

Near Infrared Spectoscopy (NIRs) is een techniek die steeds meer gebruikt wordt om de nutriëntengehalten in meststoffen te bepalen. Bij deze techniek is voorbehandeling volgens NEN 7433 niet aan de orde. De gehalten worden direct in de gedroogde mestmonsters gemeten. Om in te spelen op deze ontwikkelingen heeft NEN 7433 een andere status gekregen. NEN 7433 was een verplicht onderdeel voor de bepaling van de nutriëntengehalten, maar krijgt nu de status van een referentiemethode. In het geval dat een laboratorium op basis van een onderzoek de gelijkwaardigheid tussen de huismethode met NIRs en de referentiemethode aantoont staat de regelgeving de huismethode, zoals bedoeld in paragraaf 3.3 van deze bijlage, niet in de weg.

Formules herhaalbaarheid

De formules voor de (relatieve) herhaalbaarheid zijn duidelijker weergegeven.

Procedure huismethode

Het is toegestaan binnen AP05 om in plaats van de referentiemethode een huismethode te gebruiken. Het laboratorium moet dan via een gelijkwaardigheidsonderzoek aantonen dat de gebruikte huismethode vergelijkbare of betere resultaten oplevert dan de referentiemethode. Het is aan de Raad voor Accreditatie om te beoordelen of de procedure voor het bepalen van de gelijkwaardigheid van een huismethode op de juiste wijze is gevolgd en of er op basis van de resultaten gelijkwaardigheid is aangetoond. Daarnaast is de formulering voor het bepalen van de mediane waarden gecorrigeerd.

Paragraaf 4.2

In deze paragraaf werd ten onrechte verwezen naar artikel 78, tweede lid. Met deze wijziging is de verwijzing aangepast naar artikel 78h, respectievelijk artikel 78i, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

Paragraaf 5.1

Als sprake is van het maken van een mengmonster dan wordt dit aangegeven op een begeleidingsformulier dat de vervoerder met de betreffende monsters meestuurt. Indien er sprake is van bemonstering van vaste mest, zijnde dikke fractie na mestscheiding dan wordt de bemonstering van de vracht mest niet uitgevoerd door de vervoerder maar door een onafhankelijke monsternemer. Deze monsternemer verstuurt vervolgens de mestmonsters naar het laboratorium.

Door middel van deze wijziging wordt geregeld dat de vervoerder het begeleidingsformulier naar het laboratorium opstuurt binnen de termijn van 7 werkdagen nadat het eerste monster waaruit het mengmonster wordt samengesteld is genomen. Hierdoor weet het laboratorium welke transporten (VDM-nummers) en mestmonsters (monsterverpakkingsnummers) betrokken moeten worden bij het mengmonster.

Paragraaf 5.3

In deze paragraaf wordt de verwijzing naar NEN-EN 14672 vervangen door een verwijzing naar NEN 7435. De norm NEN 7435 is recent herzien, waardoor meerdere uitvoeringsvormen van de bepaling in de norm staan, waaronder degene genoemd in NEN-EN 14672. De verwijzing naar NEN-EN 14672 is daarmee niet langer relevant. Laboratoria kunnen werken onder NEN 7435 voor de bepaling van de nutriënten in mineralenconcentraat, zodat er geen dubbele kosten gemaakt hoeven te worden.

Paragraaf 6.4

In deze paragraaf wordt de verplichting om aan ringonderzoeken deel te nemen geschrapt. In verband met het stoppen van de door de Minister aangewezen instelling die de ringonderzoeken uitvoerde, is in afstemming met de Raad voor Accreditatie en Wageningen Food Safety Research gekeken naar de toegevoegde waarde van de wijze waarop dit uitgevoerd werd. Hieruit is geconcludeerd dat het aantal deelnemers aan het voorgeschreven ringonderzoek te beperkt was om een goed oordeel te kunnen vormen. Op basis van onderzoek door Wageningen Food Safety Research is geconcludeerd dat de steekproeven volstaan om een goed oordeel te kunnen vormen over het presteren van de laboratoria. Daarom wordt met deze wijziging de verplichting tot ringonderzoeken verwijderd.

Paragraaf 7.1 en 7.3

Een aantal formuleringen wordt in overeenstemming gebracht met de gangbare praktijk. In mineralenconcentraat worden regelmatig gehaltes aan fosfor gevonden lager dan de geldende rapportagegrens van 0,07 g P2O5/kg. In de mestboekhoudingberekeningen levert dat complicaties op.

Met het beschikbaar komen van de herziene versie van NEN7435:2019 is het stellen van deze ondergrens daarnaast niet langer nodig. Deze norm voorziet in een veel lagere ondergrens.

In de praktijk blijkt dat, bij reguliere mestmonsters, het soort situaties waarbij een mestmonster op twee verschillende dagen telkens in duplo geanalyseerd is en in beide gevallen de meetserie wel goed verlopen is maar de duplo verschillen te groot zijn, bijzonder weinig voorkomen. Met deze wijziging wordt dan ook het midden genomen van de middelste twee van de vier waarnemingen. Hiermee wordt een betere balans gezocht tussen statistische zekerheid en arbeidsintensiviteit. Als één of twee waarnemingen een extreme waarde is, wordt hun invloed op het eindresultaat hiermee namelijk geminimaliseerd.

Aanpassing van Bijlage I: mestcodes 13 en 43

Sinds 2017 is het verplicht om vrachten met vaste fractie na mestscheiding van runder- en varkensmest (respectievelijk mestcodes 13 en 43), of een mengsel daarmee, te laten bemonsteren door een onafhankelijke partij. Echter, indien in dit proces onvolkomenheden worden geconstateerd kan onder voorwaarden gebruik worden gemaakt van de forfaitaire waarden in bijlage I. De invoering van de systematiek van onafhankelijke monsternemers, alsmede veranderende samenstellingen van voer voor wat betreft stikstof en fosfaat kunnen invloed hebben op de daadwerkelijke gehaltes in deze vrachten. Om deze reden is door WFSR in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een onderzoek uitgevoerd naar de representativiteit van de huidige forfaitaire mineralengehalten2.

Op basis van analyseresultaten van vrachten over de periode 1 januari 2018 tot en met 28 oktober 2019 is door WFSR geconstateerd dat de huidige forfaitaire gehalten ver afwijken van de in de praktijk gevonden waarden. Om deze reden worden de forfaitaire stikstof- en fosfaatgehaltes van mestcode 13 gewijzigd van 16,9 in 9,2 kg N/ton en van 9,8 in 9,2 kg fosfaat/ton. De forfaitaire stikstof- en fosfaatgehaltes van mestcode 43 worden gewijzigd van 25,7 in 11,0 kg N/ton en van 21,4 in 17,8 kg fosfaat/ton. Deze waarden zijn conform de analyseresultaten van WFSR.

2. Consultatie

Er zijn diverse partijen die hebben gereageerd op de toevoeging van bijlage Aa producten. Er zijn drie producten (opgiet zilveruien, proceswater van productie van emulgatoren en flotatieslib zuivelfabriek) die een positieve beoordeling gehad hebben door de CDM, toegevoegd aan deze wijziging.

Provincie Noord Brabant vraagt of er wordt getoetst op zeer zorgwekkende stoffen (ZZS). Het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet biedt de mogelijkheid om afvalstoffen of reststoffen, categorieën afvalstoffen of reststoffen of eindproducten van bij die regeling omschreven bewerkingsprocédés aan te wijzen, indien er geen landbouwkundige en milieukundige bezwaren bestaan dat deze stoffen als meststof worden verhandeld of bij de productie van meststoffen worden gebruikt. Bedrijven kunnen een aanvraag doen om hun reststof op deze lijst te plaatsen. Het protocol waarmee de Commissie Toetsing stoffen van de CDM de reststoffen beoordeeld, bestaat uit een zestal vragen die de landbouwkundige, milieurisico’s en het productieproces in ogenschouw nemen. Er wordt een milieutoets gedaan op zware metalen en organische contaminanten. Daarnaast wordt een inschatting gemaakt over de aanwezigheid van overige organische contaminanten en de bezwaarlijkheid voor het milieu als de reststof als meststof wordt gebruikt. Bezwaren kunnen leiden tot afwijzing van de reststof voor opname.

Verder reageert de provincie Noord-Brabant op het in de consultatie voorgestelde mengverbod en hoe de Urm zich verhoudt tot de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waar bij het verlenen van een omgevingsvergunning onderdeel milieu voor een inrichting aan getoetst dient te worden. Daarnaast geven twee bedrijven aan dat zij als ‘mengbedrijven’ zwaar worden getroffen door het voorgestelde mengverbod. Zij geven aan transparant gemengde bijlage Aa producten te kunnen leveren aan vergisters.

Als een dergelijk mengverbod van kracht wordt zouden veel kleine reststromen van de markt verdwijnen en niet meer door covergisters gebruikt kunnen worden. Tenslotte geeft Groen Gas Nederland geeft aan dat een dergelijk mengverbod de groei van de Groen Gas sector in de weg staat, omdat veel kleine reststromen van de markt verdwijnen en dat er een aantal covergistingsmaterialen reeds mengsels zijn en daarmee automatisch verboden. Deze reacties hebben geleid tot aanpassing van de geconsulteerde ontwerpregeling. Het mengverbod maakt geen deel meer uit van de onderhavige wijzigingsregeling; in plaats daarvan wordt een aangepast mengverbod voorbereid waarbij vooralsnog gedacht wordt aan een uitzondering op het mengverbod voor bedrijven of locaties van bedrijven die alleen bijlage Aa-producten inwinnen en aan bepaalde voorwaarden voldoen.

De Raad voor Accreditatie heeft een suggestie gedaan voor de verbetering van de toelichting met betrekking tot het verwijderen van de eis tot deelname aan een ringonderzoek. Deze suggestie is overgenomen.

Cumela Nederland heeft verzocht om deze dubbele methode voor de analyse van het fosfaatgehalte bij mineralenconcentraat uit het AP05 te verwijderen. De onderhavige wijziging van de regeling lost dit op doordat er nu verwezen wordt naar NEN 7435 ipv NEN-EN 14672:2005 in paragraaf 5.3. De toelichting is hierop aangepast.

Er zijn verschillende reacties ontvangen van mestlaboratoria naar aanleiding van de wijziging van bijlage H (AP05). Dit gaat om de volgende reacties.

Er wordt voorgesteld om mineralenconcentraat niet als apart product op te nemen. Zoals aangegeven in de toelichting bij paragraaf 3.1 wordt met de opname van mineralenconcentraat de verplichting opgenomen om de analyse van mineralenconcentraat onder accreditatie uit te voeren. Dit sluit aan bij de gangbare praktijk.

Het desbetreffende laboratorium stelt voor om in paragraaf 3.2 de rekenformule voor de standaarddeviatie zoals deze opgenomen is in bijlage H niet te wijzigen. Deze wijziging is op verzoek van de Raad voor accreditatie doorgevoerd om de formules voor de (relatieve) herhaalbaarheid duidelijker weer te gegeven.

Betreffend laboratorium stelt voor om in paragraaf 5.3 van bijlage H geen beschrijving op te nemen dat dierlijke mest wordt ontsloten volgens NEN 7433 omdat ontsluiting volgens NEN 7433 niet van toepassing is bij NIRS. Bijlage H, paragraaf 5.3 is op dit punt verduidelijkt.

Betreffend laboratorium doet het verzoek om Hoofdstuk 6 getiteld Kwaliteitsborging op een aantal punten te wijzigen. Deze voorstellen worden niet meegenomen in deze wijziging omdat hiervoor aanvullend wetenschappelijk onderzoek nodig is.

3. Notificatie

De ontwerpregeling bevat mogelijk technische voorschriften in de zin van richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij ((PbEU 2015, L 241). Notificatie heeft plaatsgevonden onder nummer MSG:202300752.NL. De ontwerpregeling is op 22 december 2022 ingevolge artikel 5, eerste lid, van Richtlijn (EU) 2015/1535 voorgelegd aan de Europese Commissie. Hierop is een reactie van lidstaat Italië ontvangen met betrekking tot het aspect van de volksgezondheid. Deze reactie is beantwoord en heeft niet tot aanpassing van de ontwerpregeling geleid. Tevens zal notificatie in het kader van de Dienstenrichtlijn3 plaatsvinden.

4. Effecten bedrijfsleven en overheid

4.1 Regeldruk

Het vervallen van de verplichte ringtesten levert een verlichting van de regeldruk op voor uitvoerende laboratoria. De verdere wijzigingen in deze wijzigingsregeling zien op het toevoegen van extra stoffen in bijlage Aa en leidt niet tot extra administratieve handelingen bij de sector. En hebben geen verzwaringen of verlichtingen van de regeldruk voor de sector en de uitvoeringspraktijk tot gevolg.

Reactie Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)

Naar aanleiding van deze berekeningen heeft het college ATR besloten om geen formeel advies uit te brengen over de voorgelegde wijziging van de Urm.

4.2 Uitvoering en handhaving

De effecten voor uitvoering en handhaving zijn beperkt. Waar deze aan de orde zijn, dragen zij in positieve zin bij aan de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.

NVWA en RVO achtten een uitvoerings- en handhavingstoets niet noodzakelijk.

5. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Uitzondering op de vaste verandermomenten of de minimuminvoeringstermijn is mogelijk voor zover dit, gelet op de doelgroep of jaarindeling, aanmerkelijke ongewenste private of publieke voor- of nadelen voorkomt. Van de vaste verandermomenten wordt in dit geval afgeweken, omdat dit, gelet op de doelgroep, aanmerkelijke ongewenste private nadelen voorkomt.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
2

Derikx, P. J. L., & van de Kooi, B. (2020). Evaluatie van de forfaitaire waarden voor fosfaat en stikstof in mestcode 13 & 43. (WFSR-report; No. 2020.012) Wageningen Food Safety Research, https://doi.org/10.18174/523223

X Noot
3

Richtlijn 2006/123/EG van het Europees parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU 20 006, L 376)

Naar boven