Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2016, 69127 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2016, 69127 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
Gelet op de artikelen 36, vierde lid, 39, eerste en tweede lid, van de Meststoffenwet en de artikelen 21, eerste en tweede lid, 36, 41, 52, eerste lid, 70, vierde lid, 73, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;
Besluit:
De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, komt de definitie van ‘Raad’ te luiden:
Raad: Raad voor Accreditatie te Utrecht, dan wel een andere nationale accreditatie-instantie, bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEU 2008, L 218);
B
Artikel 56 komt te luiden:
Artikel 55 is van overeenkomstige toepassing op het vervoer van vaste mest, met dien verstande dat:
a. de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, van dat artikel, niet automatisch door de AGR-apparatuur, maar door de vervoerder in de gegevensdrager van de AGR-apparatuur worden vastgelegd door deze gegevens elektronisch vanaf de monsterverpakking in te lezen;
b. het gegeven, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, van dat artikel, niet hoeft te worden vastgelegd; en
c. ingeval van bemonstering van een partij, bedoeld in artikel 78b, het unieke monsternummer, bedoeld in artikel 78s, door de vervoerder in de gegevensdrager van de AGR-apparatuur wordt vastgelegd door dit nummer elektronisch in te lezen.
C
Artikel 59, onderdeel f, vervalt.
D
Na het opschrift van paragraaf 2 van hoofdstuk 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
elke afzonderlijke locatie van de locaties, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, en artikel 38, tweede lid, onderdeel a, van het besluit;
vaste mest, bestaande uit koek na mestscheiding met mestcode 13 of 43, genoemd in bijlage I, of een mengsel van vaste mest waarin koek na mestscheiding met mestcode 13 of 43 is opgenomen, met dien verstande dat een mengsel uit in totaal niet meer dan vier mestsoorten bestaat;
laboratorium dat beschikt over een accreditatie van de Raad voor de uitvoering en kwaliteitsborging van analyses van stikstof en fosfaat in dierlijke mest op grond van het accreditatieprogramma AP05, dat is opgenomen in bijlage H, en is erkend als bedoeld in artikel 80a;
organisatie die beschikt over een accreditatie van de Raad voor de bemonstering van dierlijke mest overeenkomstig het accreditatieprogramma dierlijke mest AP06, dat is opgenomen in bijlage Ea, en is erkend als bedoeld in artikel 78c;
afgebakende hoeveelheid vaste mest van maximaal 200 m3;
plaats waar een partij wordt opgeslagen.
E
Artikel 78 wordt vervangen door:
De bemonstering van een vracht drijfmest vindt plaats onder de verantwoordelijkheid van de vervoerder en geschiedt automatisch tijdens het laden van het transportmiddel met behulp van bemonsteringsapparatuur die voldoet aan de prestatiekenmerken die zijn vermeld in bijlage E, onderdeel A, en behoort tot een type waarvan bij keuring door Livestock Research, onderdeel van Wageningen UR, te Wageningen of een vergelijkbare instelling, is vastgesteld dat het voldoet aan die prestatiekenmerken.
F
Na artikel 78 (nieuw) worden tweeëntwintig artikelen ingevoegd, luidende:
1. De bemonstering van een vracht vaste mest geschiedt door de vervoerder.
2. In afwijking van het eerste lid, geschiedt de bemonstering van een vracht vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door een monsternemende organisatie.
3. Indien de vaste mest, bedoeld in het eerste of tweede lid, bestemd is om buiten Nederland te worden gebracht, geschiedt de bemonstering van de vracht vaste mest tijdens het laden van het transportmiddel.
4. Indien de vracht vaste mest, bedoeld in het eerste of tweede lid, binnen Nederland is gebracht, geschiedt de bemonstering tijdens het lossen van het transportmiddel.
In afwijking van artikel 78a, tweede lid, kan de bemonstering van vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door een monsternemende organisatie niet per vracht maar per partij geschieden, indien:
a. er sprake is van niet meer dan één partij op de bedrijfslocatie,
b. de afvoer van de gehele partij plaatsvindt binnen één dag en
c. de partij niet wijzigt van samenstelling of geheel of gedeeltelijk wordt verplaatst op de bedrijfslocatie tussen het moment van bemonstering en het moment van afvoer.
1. De minister verleent op aanvraag een erkenning aan een organisatie, indien deze beschikt over:
a. een accreditatie van de Raad op grond van het accreditatieprogramma AP06, dat is opgenomen in bijlage Ea, en
b. een gedragscode, waaraan de organisatie zich committeert.
2. Een erkenning wordt verleend voor onbepaalde tijd.
3. De beschikking waarmee de erkenning wordt verleend vermeldt ten minste de naam van de instelling en de vestigingsplaats van de organisatie.
4. Een erkenning is niet overdraagbaar.
Een monsternemende organisatie:
a. neemt op actieve wijze deel aan het harmonisatieoverleg, bedoeld in paragraaf 8.2 van AP06, opgenomen in bijlage Ea;
b. registreert gegevens, afwijkingen en bijzonderheden, bedoeld in paragraaf 7 van AP06, opgenomen in bijlage Ea;
c. meldt bijzonderheden die kunnen duiden op frauduleus handelen aan de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel;
d. zorgt voor een organisatie van de bemonstering op een wijze die de onafhankelijkheid van degene die het monster neemt garandeert overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 9 van AP06, opgenomen in bijlage Ea; en
e. draagt zorg voor bemonstering overeenkomstig het bepaalde in de paragrafen 4 tot en met 6 van AP06, opgenomen in bijlage Ea.
1. Voor de aanvraag van een erkenning als bedoeld in artikel 78c wordt gebruik gemaakt van het door de minister daartoe ter beschikking gestelde middel.
2. Bij de aanvraag worden ten minste de volgende gegevens verstrekt:
a. de naam, adres en de vestigingsplaats van de aanvragende organisatie; en
b. bewijs dat aan de eisen, bedoeld in artikel 78c, eerste lid, wordt voldaan.
1. De minister kan een erkenning intrekken:
a. op verzoek van de monsternemende organisatie;
b. indien bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en kennis van de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;
c. indien de accreditatie, bedoeld in artikel 78c, eerste lid, onderdeel a, is ingetrokken of niet meer geldig is;
d. indien de gedragscode, bedoeld in artikel 78c, eerste lid, onderdeel b, wordt geschonden;
e. indien de verplichtingen, bedoeld in artikel 78d, niet worden nageleefd;
f. indien wijzigingen, bedoeld in artikel 78g, niet of niet tijdig worden gemeld;
g. indien de melding, bedoeld in artikel 78l, niet, niet tijdig of onjuist geschiedt;
h. indien de verplichtingen, bedoeld in artikel 78m, 78q en 78r, niet worden nageleefd.
2. De minister kan een erkenning schorsen indien:
a. de accreditatie, bedoeld in artikel 78c, eerste lid, onderdeel a, geheel of gedeeltelijk is geschorst;
b. sprake is van een van de gronden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en d tot en met h.
1. De bemonstering van een vracht vaste mest, bestaande uit dikke fractie, vindt plaats overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 6 van AP06, opgenomen in bijlage Ea.
2. De monsternemende organisatie, bedoeld in artikel 78a, tweede lid, stelt een representatief monster samen met een gewicht van minimaal 500 gram en maximaal 800 gram, bestaande uit deelmonsters die evenredig verspreid worden genomen uit de betrokken vracht mest, bestaande uit dikke fractie.
1. De bemonstering van een partij vaste mest, bestaande uit dikke fractie, vindt plaats overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 5 van AP06, opgenomen in bijlage Ea.
2. De monsternemende organisatie, bedoeld in artikel 78b, eerste lid, stelt een representatief monster samen met een gewicht van minimaal 500 gram en maximaal 800 gram, bestaande uit deelmonsters die evenredig verspreid worden genomen uit de betrokken partij mest, bestaande uit dikke fractie.
1. De leverancier van meststoffen meldt aan de minister het voornemen om een partij af te voeren.
2. De melding bevat de volgende gegevens:
a. geplande datum van afvoer van de partij;
b. de bedrijfslocatie waarvan de afvoer van de partij plaatsvindt;
c. de mestcode dan wel de mestcodes; en
d. het geschatte volume van de partij.
3. Voor de melding, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt gebruikt gemaakt van een door de minister beschikbaar gesteld middel.
1. De monsternemende organisatie meldt de planning van de monstername dagelijks uiterlijk om 13:00 uur op de werkdag voorafgaand aan het bedrijfsbezoek aan de minister.
2. De melding bevat de volgende gegevens:
a. de datum en het tijdvak van geplande bemonstering;
b. het nummer van de melding, bedoeld in artikel 78k;
c. de bedrijfslocatie waarvandaan de afvoer van de partij plaatsvindt; en
d. de locatie waar ingeval van vrachtbemonstering de vracht gelost wordt.
3. Ingeval er sprake is van een mengmonster, meldt de monsternemende organisatie de nummers van de monsters waarvan een mengmonster zal worden samengesteld.
4. Voor de melding, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruikt gemaakt van een door de minister beschikbaar gesteld middel.
1. De monsternemende organisatie verzekert zich ter plaatse voorafgaand aan de bemonstering ervan dat de te bemonsteren partij, bestaande uit dikke fractie, van dezelfde mestcode is als waarvoor de melding, bedoeld in artikel 78k, is gedaan.
2. Indien de mestsoort waarvoor de melding is geschied, niet overeenkomt met de ter plaatse aangetroffen mestsoort, de bedrijfslocatie niet overeenkomt met de bedrijfslocatie waarvoor de melding is geschied, of het volume kennelijk niet overeenkomt met het geschatte volume waarvoor de melding is gedaan, voert de monsternemende organisatie de bemonstering niet uit en meldt dit aan de minister.
3. Indien bemonstering niet heeft plaatsgevonden, is ten behoeve van afvoer een nieuwe melding als bedoeld in artikel 78k.
4. Voor de melding, bedoeld in het tweede lid, wordt gebruik gemaakt van een door de minister beschikbaar gesteld middel.
1. Tussen het moment van bemonstering en het moment van afvoer liggen maximaal twee werkdagen.
2. Een wijziging in de dag van afvoer is mogelijk tot uiterlijk 12:00 uur op de werkdag voorafgaand aan de gemelde datum van afvoer van de mest. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
3. De leverancier van meststoffen meldt een wijziging, bedoeld in het tweede lid, aan de minister.
4. Voor de melding, bedoeld in het derde lid, wordt gebruikt gemaakt van een door de minister beschikbaar gesteld middel.
Indien de partij tijdens of na het moment van bemonstering van samenstelling is veranderd, dan wel geheel of gedeeltelijk wordt verplaatst op de bedrijfslocatie voordat het daadwerkelijke moment van afvoer plaatsvindt, wordt deze partij beschouwd als een nieuwe partij waarvoor ten behoeve van afvoer een nieuwe melding als bedoeld in artikel 78k nodig is en waarvoor opnieuw bemonstering is vereist.
1. De monsternemende organisatie voorziet ieder laboratoriummonster van de gegevens, bedoeld in paragrafen 7.1 en 7.2 van AP06, opgenomen in bijlage Ea.
2. De monsternemende organisatie draagt per partij zorg voor een uniek monsternummer, bedoeld in paragraaf 7.1 van AP06, opgenomen in bijlage Ea.
1. De monsternemende organisatie stelt het unieke monsternummer beschikbaar aan de leverancier van meststoffen in de vorm van twee barcodes.
2. De combinatie van de nummers uit de twee barcodes is uniek.
3. De barcodes zijn zodanig ingericht dat deze bruikbaar zijn voor de AGR-apparatuur.
4. Ten behoeve van het vervoer stelt de leverancier het unieke monsternummer beschikbaar aan de vervoerder.
De monsternemende organisatie verstrekt na bemonstering van een partij een bewijs van bemonstering aan de leverancier van meststoffen, dat de volgende gegevens bevat:
a. het nummer van de melding, bedoeld in artikel 78k;
b. de naam of het identificatienummer van de persoon die de bemonstering heeft uitgevoerd;
c. de datum en het tijdvak van de bemonstering;
d. het kenmerk van de opslagplaats van de partij;
e. het geschatte volume van de bemonsterde partij, en
f. een beschrijving van eventuele afwijkingen van de werkwijze voor bemonstering, van de strategie en bijzonderheden, bedoeld in paragraaf 7 van AP06, opgenomen in bijlage Ea.
1. Ingeval van bemonstering per vracht, bedoeld in artikel 78a, tweede lid, zorgt de monsternemende organisatie voor een inzichtelijke administratie die per vracht in ieder geval het volgende bevat:
a. datum en tijdvak van de bemonstering;
b. het door de minister ter identificatie verstrekte relatienummer van de leverancier van de meststoffen;
c. naam of identificatienummer van de persoon die de bemonstering heeft uitgevoerd;
d. beschrijving van eventuele afwijkingen van de werkwijze voor bemonstering, van de strategie en bijzonderheden die kunnen duiden op frauduleus handelen, bedoeld in paragraaf 7 van AP06, opgenomen in bijlage Ea;
e. het geschatte volume van de vracht;
f. de mestcode;
g. het nummer van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen; en
h. het monsterverpakkingsnummer.
2. Ingeval van bemonstering per partij, bedoeld, in artikel 78b, zorgt de monsternemende organisatie voor een inzichtelijke administratie die per partij, naast de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, tevens het nummer bevat van de melding, bedoeld in artikel 78k, en het unieke monsternummer, bedoeld in artikel 78r.
G
Aan artikel 79 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het tweede lid, wordt een uit een vracht of partij vaste mest, bestaande uit dikke fractie, genomen monster door de monsternemende organisatie verpakt in een monsterverpakking die voldoet aan bijlage E, onderdeel B.
H
Artikel 80 komt te luiden:
1. Ingeval van bemonstering, bedoeld in artikel 78a, eerste lid, stuurt de vervoerder het uit een vracht dierlijke meststoffen genomen monster, onder vermelding van de betrokken leverancier van meststoffen, alsmede van het nummer van het op deze vracht betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen, uiterlijk tien werkdagen na bemonstering toe aan een door de minister erkend laboratorium als bedoeld in artikel 80a.
2. De vervoerder, bedoeld in het eerste lid, bewaart de monsters totdat zij aan het erkend laboratorium, bedoeld in artikel 80a, worden toegestuurd zodanig dat zij in goede staat blijven verkeren.
3. Ingeval van bemonstering, bedoeld in artikel 78a, tweede lid, stuurt de monsternemende organisatie het uit een vracht dierlijke meststoffen genomen monster, onder vermelding van de betrokken leverancier van meststoffen, alsmede van het nummer van het op deze vracht betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen, uiterlijk de volgende werkdag na bemonstering toe aan een erkend laboratorium, bedoeld in artikel 80a.
4. Ingeval van bemonstering, bedoeld in artikel 78b, stuurt de monsternemende organisatie het uit een partij dikke fractie genomen monster, onder vermelding van de betrokken leverancier van meststoffen, het nummer van de melding, bedoeld in artikel 78k, en het unieke monsternummer, bedoeld in artikel 78r, uiterlijk de volgende werkdag na bemonstering toe aan een erkend laboratorium, bedoeld in artikel 80a.
5. Ingeval van bemonstering, bedoeld in de artikelen 78a, tweede lid, en artikel 78b, bewaart de monsternemende organisatie de monsters totdat zij aan een erkend laboratorium, bedoeld in artikel 80a, worden toegestuurd zodanig dat zij in goede staat blijven verkeren.
I
Na artikel 80 worden vijf artikelen ingevoegd, luidende:
1. De minister verleent op aanvraag een erkenning aan een laboratorium, indien deze beschikt over een accreditatie van de Raad op grond van het accreditatieprogramma AP05, dat is opgenomen in bijlage H.
2. Een erkenning wordt verleend voor onbepaalde tijd.
3. De beschikking waarmee de erkenning wordt verleend vermeldt ten minste de naam van de instelling en de vestigingsplaats van het laboratorium.
4. Een erkenning is niet overdraagbaar.
1. Voor de aanvraag van de erkenning wordt gebruik gemaakt van het door de minister daartoe ter beschikking gestelde middel.
2. Bij de aanvraag worden ten minste de volgende gegevens verstrekt:
a. de naam, adres en de vestigingsplaats van het aanvragende laboratorium; en
b. bewijs dat aan de eis, bedoeld in artikel 80a, eerste lid, wordt voldaan.
1. De minister kan een erkenning intrekken:
a. op verzoek van het erkende laboratorium;
b. indien bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en kennis van de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;
c. indien de accreditatie, bedoeld in artikel 80a, eerste lid, is ingetrokken door de Raad of niet meer geldig is;
d. indien de verplichtingen, bedoeld in artikelen 80b en 81, eerste lid, niet worden nageleefd;
e. indien wijzigingen, bedoeld in artikel 80e, niet of niet tijdig worden gemeld.
2. De minister kan een erkenning schorsen, indien:
a. de accreditatie, bedoeld in artikel 80a, eerste lid, is geschorst door de Raad;
b. de verplichting, bedoeld in artikel 81, eerste lid, niet wordt nageleefd;
c. sprake is van een van de gronden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b, d en e.
J
Artikel 81 komt te luiden:
1. Een erkend laboratorium analyseert de monsters uiterlijk vijf werkdagen na ontvangst en zendt de analyseresultaten uiterlijk vijf werkdagen na analyse aan de vervoerder, de leverancier van meststoffen, de afnemer en elektronisch aan de minister. Ingeval van bemonstering, bedoeld in artikel 78a, tweede lid, zendt het laboratorium de analyseresultaten aan de leverancier en de afnemer, voor zover deze tijdig bekend is. Indien de afnemer niet tijdig bekend is, zendt de leverancier de analyseresultaten aan de afnemer.
2. Indien bij ontvangst van een toegezonden monster wordt geconstateerd dat de monsterverpakking is beschadigd, rapporteert een erkend laboratorium aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit door middel van een door de minister beschikbaar gesteld middel de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking en het nummer van het op de desbetreffende vracht betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen. Een erkend laboratorium volgt de door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit ter zake verstrekte aanwijzingen op.
3. Een erkend laboratorium voldoet aan de eisen van het accreditatieprogramma AP05, dat is opgenomen in bijlage H.
4. Uiterlijk tien werkdagen na verzending van de analyseresultaten door een erkend laboratorium, kan door de betrokkenen heranalyse worden aangevraagd. Er vindt ten hoogste éénmaal een heranalyse plaats die wordt uitgevoerd door het erkende laboratorium dat de analyse heeft uitgevoerd.
5. Indien een erkend laboratorium het fosfaatgehalte of stikstofgehalte van een monster niet kan vaststellen, omdat het monster na ontvangst door het laboratorium in het ongerede is geraakt, wordt de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste en vijfde lid, van het besluit bepaald op basis van de in bijlage I voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
6. Indien een erkend laboratorium bij ontvangst van een toegezonden monster constateert dat het monster niet voldoet aan de eisen van Hoofdstuk 4, paragraaf 4.2 van het Accreditatieprogramma dierlijke mest (AP05), dat is opgenomen in bijlage H, wordt de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste en vijfde lid, van het besluit bepaald op basis van de in bijlage I voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
K
Na artikel 124 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
L
Bijlage Ac wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel VI wordt onder Polychloorbifenylen (PCB) en organochloor bestrijdingsmiddelen (OCB) ‘NEN 6980 : 2006’ vervangen door: NEN 6980 : 2008.
2. In onderdeel VI wordt onder Minerale olie ‘NEN 6970 : 2006’ vervangen door ‘NEN 6970 : 2016’ en wordt NEN-6978 : 2006 vervangen door: NEN 6978 : 2016.
M
Na bijlage E wordt de bij deze regeling opgenomen bijlage ingevoegd.
N
In Bijlage F, onderdeel B, wordt aan het onderdeel Bemonstering een regel toegevoegd, luidende:
– Partijbemonstering |
58 |
O
Bijlage H wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
Bijlage H, behorende bij artikel 80b en 81.
2. In paragraaf 7.2 wordt de opsomming na de zinsnede ‘Het analyserapport dient minimaal de volgende gegevens te bevatten;’ vervangen door:
A. Bemonstering per vracht
– Ontvangstdatum van het monster
– Laboratoriumnummer
– Nummer(s) en datum(data) van de vervoersbewijzen
– Nettogewicht van de vracht
– Nettogewicht van het monster
– Laboratoriumresultaat fosfaat
– Laboratoriumresultaat stikstof
– Vermelding van het niet voldoen aan de herhaalbaarheidseis
– Berekende hoeveelheid fosfaat van de vracht
– Berekende hoeveelheid stikstof van de vracht
– Het nummer van de monsternemende organisatie
B. Bemonstering per partij
– Ontvangstdatum van het monster
– Laboratoriumnummer
– Nummer van de melding bij de minister, bedoeld in artikel 78k, van de regeling
– Uniek monsternummer als bedoeld in artikel 78r van de regeling
– Geschat volume van de partij
– Nettogewicht van het monster
– Laboratoriumresultaat fosfaat
– Laboratoriumresultaat stikstof
– Vermelding van het niet voldoen aan de herhaalbaarheidseis
– Relatienummer van de leverancier van meststoffen
– Het nummer van de monsternemende organisatie
3. De tekst van paragraaf 7.4 Rapportage aan de minister wordt vervangen door:
Periodiek moet het laboratorium in ieder geval de volgende gegevens aan de minister rapporteren:
A. Bemonstering per vracht
– Nummer vervoersbewijs
– Gewicht van het monster
– Analyseresultaten
– Heranalyse ja/nee
– Nummer(s) gehele monsterverpakking
– Mestcode
– Analysedatum
– Onderzoeksnummer
– Het nummer van de monsternemende organisatie
B. Bemonstering per partij
– Datum van bemonsteren
– Analyseresultaten
– Heranalyse ja/nee
– Nummer(s) gehele monsterverpakking
– Mestcode
– Analysedatum
– Onderzoeksnummer
– Het nummer van de monsternemende organisatie
P
Bijlage M wordt als volgt gewijzigd:
In de tabel onder ‘Hoeveelheidsbepaling’:
a. worden in de rij inzake artikel 35 t/m 37 van de Meststoffenwet en artikel 66 t/m 70 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet vanaf artikel 78 lid 1 tot en met artikel 79, lid 2 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, de derde, vierde, vijfde en zesde kolom vervangen door:
Art. 78 |
Niet of niet op juiste wijze bemonsteren van een vracht drijfmest tijdens het laden van het transportmiddel door de vervoerder |
M505 |
€ 300 |
Art. 78a, lid 1 en art. 78h |
Niet of niet op juiste wijze bemonsteren van een vracht vaste mest door de vervoerder |
M507 |
€ 300 |
Art. 78a, lid 2, art. 78b, lid 1, art. 78i, 78j en art. 78l |
Niet of niet op de juiste wijze of niet tijdig laten bemonsteren van een vracht of partij vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door de monsternemende organisatie |
M580 |
€ 300 |
Art. 78a, lid 3 |
Niet bemonsteren tijdens het laden van een vracht vaste mest door de vervoerder, indien deze vracht buiten Nederland wordt gebracht |
M508 |
€ 300 |
Art. 78a, lid 4 |
Niet bemonsteren tijdens het lossen van een vracht vaste mest door de vervoerder, indien deze vracht binnen Nederland wordt gebracht |
M509 |
€ 300 |
Art. 78a, lid 3 |
Niet laten bemonsteren tijdens het laden van een vracht vaste mest door de monsternemende organisatie, indien deze vracht buiten Nederland wordt gebracht |
M581 |
€ 300 |
Art. 78a, lid 4 |
Niet laten bemonsteren tijdens het lossen van een vracht vaste mest door de monsternemende organisatie, indien deze vracht binnen Nederland wordt gebracht |
M582 |
€ 300 |
Art. 78n, lid 1 |
Niet tijdig afvoeren van partij mest nadat bemonstering heeft plaatsgevonden |
M583 |
€ 300 |
Art. 78k, lid 1 |
Niet doen van een melding door de leverancier van meststoffen van voornemen tot afvoer van partij vaste mest |
M586 |
€ 300 |
Art. 78k, lid 2 |
Niet volledig of naar waarheid door de leverancier van meststoffen verstrekken van gegevens inzake de melding van voornemen tot afvoer van partij vaste mest |
M587 |
€ 300 |
Art. 78n, lid 2 |
Niet of niet tijdig melden van een wijziging in de dag van afvoer door de leverancier van meststoffen |
M588 |
€ 300 |
Art. 78t |
Niet bijhouden van een inzichtelijke administratie per partij vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door de leverancier van meststoffen |
M124 |
€ 300 |
Art. 78t |
Niet volledig bijhouden van een inzichtelijke administratie per partij vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door de leverancier van meststoffen |
M125 |
€ 200 |
Art. 78t |
Niet naar waarheid bijhouden van een inzichtelijke administratie per partij vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door de leverancier van meststoffen |
M126 |
€ 300 |
Art. 78u, lid 1 |
Niet bijhouden van een inzichtelijke administratie per vracht vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door de monsternemende organisatie |
M589 |
€ 300 |
Art. 78u, lid 1 |
Niet volledig bijhouden van een inzichtelijke administratie per vracht vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door de monsternemende organisatie |
M590 |
€ 200 |
Art. 78u, lid 1 |
Niet naar waarheid bijhouden van een inzichtelijke administratie per vracht vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door de monsternemende organisatie |
M591 |
€ 300 |
Art. 78u, lid 2 |
Niet bijhouden van een inzichtelijke administratie per partij vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door de monsternemende organisatie |
M592 |
€ 300 |
Art. 78u, lid 2 |
Niet volledig bijhouden van een inzichtelijke administratie per partij vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door de monsternemende organisatie |
M593 |
€ 200 |
Art. 78u, lid 2 |
Niet naar waarheid bijhouden van een inzichtelijke administratie per partij vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door de monsternemende organisatie |
M594 |
€ 300 |
Art. 79, lid 2, art. 79, lid 3 |
Niet of niet op de juiste wijze verpakken van een monster vaste mest in een voorgeschreven monsterverpakking |
M511 |
€ 300 |
b. wordt in de omschrijving van de regelovertreding voor art. 80 lid 1, art. 81 lid 3, 124 lid, art 125, feitcodes M512, M513, M514, M515 ‘een geaccrediteerd of gelijkwaardig laboratorium’ telkens vervangen door: een erkend of gelijkwaardig laboratorium.
1. Artikel I, onderdeel A, C en L, treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.
2. Artikel I, onderdeel H, I, J, K en P, tweede wijzigingsonderdeel, treedt in werking met ingang van 1 februari 2017.
3. Artikel I, onderdeel B, D, E, F, G, M, N, O en P, eerste wijzigingsonderdeel, treedt in werking met ingang van 1 oktober 2017.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 17 december 2016
De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam
Overheid en bedrijfsleven willen de naleving rond de bemonstering van vaste mest versterken en de fraudemogelijkheden verkleinen. Een representatief genomen monster geeft informatie over de samenstelling van de vracht of de partij vaste mest. De objectiviteit van de monsterneming wordt verbeterd door het monster te laten nemen onder de verantwoordelijkheid van een onafhankelijke en deskundige organisatie. Dit wordt geborgd doordat alleen organisaties die door de minister zijn erkend deze activiteiten mogen verrichten.
Voor het aantonen dat de organisaties onafhankelijk en deskundig zijn wordt gebruik gemaakt van accreditatie. Accreditatie gaat uit van vertrouwen en is gebaseerd op internationale en Europees geharmoniseerde normen, met indien van toepassing aanvullende eisen. Gezien de behoefte de kwaliteit en de vergelijkbaarheid (herhaalbaarheid) van de monsterneming van vaste dierlijke mest op langere termijn te waarborgen, zijn in dit accreditatieprogramma normen opgenomen.
Met dit uitgangspunt beschrijft dit accreditatieprogramma:
− De algemene accreditatie-eisen en de toelatingsprocedure;
− De wijze van bemonsteren;
− Controle en registratie door de bemonsterende organisatie;
− Beschrijving van het beheerssysteem waarmee de kwaliteit van de geaccrediteerde organisatie geborgd is, waaronder periodieke beoordelingen door de Raad voor Accreditatie (hierna: RvA);
− Controle en toezicht vanuit de overheid.
Dit accreditatieprogramma wordt aangeduid als AP06. AP06 dient de kwaliteit en de vergelijkbaarheid (herhaalbaarheid) van de monsterneming van vaste dierlijke mest op langere termijn te waarborgen.
Definities:
1. Greep: een hoeveelheid materiaal die bij de monstername in één handeling uit de partij is genomen (bijvoorbeeld één schep, boorsteek, handgreep), en met andere grepen wordt samengevoegd tot een monster vaste mest;
2. Mestdeeltje: Vaste of aan elkaar geklonterde delen in de mest die door de bemonsteringsinstrumenten niet (kunnen) worden doorsneden;
3. Bemonsteringspunt: plaats in de partij waar een greep genomen wordt;
4. Monster vaste mest: de hoeveelheid materiaal die ontstaat doordat meerdere grepen worden samengevoegd en gemengd. De identiteit van de oorspronkelijke grepen gaat door die menging verloren;
5. Laboratoriummonster: een monster dat gereed is voor laboratoriumtest. Het laboratoriummonster is het finale monster vanuit het standpunt van de monstername maar is het initiële monster vanuit het standpunt van analyse door het laboratorium;
6. Mengen: het combineren van componenten, deeltjes of lagen in een meer homogene toestand;
7. Mestopslag: plaats waar mest wordt opgeslagen. Dit kan gaan over een mesthoop, container, loods of laadeenheid van een vrachtwagen;
8. Transportband: Transportsysteem voor afvoer van vaste mest;
9. Benodigdheden van een monsternemer: de zaken die een monsternemer nodig heeft om de monstername te kunnen uitvoeren conform onderhavig accreditatieprogramma.
Dit AP06 beschrijft een set van verrichtingen die valt onder de scope van de accreditatie volgens NEN EN ISO/IEC 17025 òf onder de scope van de accreditatie volgens NEN EN ISO/IEC 17020.
Specifiek worden in dit AP06 de volgende versienummers bedoeld wanneer de normen worden benoemd:
NEN EN ISO/IEC 17025: 2005
NEN EN ISO/IEC 17020: 2012
Organisaties die monsterneming als aparte activiteit op de verrichtingenlijst (scope van accreditatie) wensen, kunnen accreditatie verkrijgen op basis van NEN EN ISO/IEC 17025. In NEN EN ISO/IEC 17025 worden in 5.7 uitgebreide eisen gesteld aan de monsterneming en in 5.10.3.2 aan de rapportage van de resultaten van monsterneming.
Indien een organisatie geaccrediteerd is of wordt voor inspectieactiviteiten (anders dan het nemen van monsters) volgens NEN EN ISO/IEC 17020, behoort een aparte monsternemingsactiviteit binnen de scope tot de mogelijkheden. In deze situatie worden, naast de eisen uit NEN EN ISO/IEC 17020 ook de eisen met betrekking tot monsterneming uit NEN EN ISO/IEC 17025 toegepast.
De monsternemende organisatie heeft de verantwoordelijkheid om te werken conform dit accreditatieprogramma en de erkenningsvoorwaarden. Dit houdt in dat de organisatie verantwoordelijk wordt gehouden voor de bemonstering tot en met het afleveren van het monster bij het mestlaboratorium, onafhankelijk welke persoon de feitelijke bemonstering, transport en eventueel opslag uitvoert, namens of voor de organisatie.
Een geaccrediteerde organisatie moet de verrichtingen die in dit AP06 zijn vermeld te allen tijde kunnen uitvoeren en aantonen dat zij in de praktijk werkt conform de accreditatie-eisen. Het is de monsternemende organisatie wel toegestaan om de RvA te vragen om een tijdelijke schorsing voor de gehele of een deel van de verrichtingen binnen de scope. Gedurende een periode van schorsing kan de organisatie geen monsters nemen.
Indien AP06 wordt gewijzigd, wordt in overleg tussen RvA en EZ bepaald binnen welke termijn de geaccrediteerde organisaties zich daaraan dienen te conformeren. De verantwoordelijkheid voor het nemen van initiatieven met betrekking tot onderzoek door de RvA ligt bij de monsternemende organisatie.
Indien in dit document de RvA wordt genoemd kan dit ook een andere nationale accreditatie-instantie zijn als bedoeld in Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 1. Om voor accreditatie voor AP06 in aanmerking te komen, moet de organisatie door de RvA geaccrediteerd zijn voor de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025 of voor de norm NEN-EN-ISO/IEC 17020.
Organisaties die wensen onafhankelijk monsternemer te worden in het kader van de Meststoffenwet, kunnen bij de RvA een accreditatie aanvragen. De organisatie vraagt tevens een erkenning aan bij de Minister, zoals verwoord in artikel 78c van de regeling.
Als aangetoond is dat aan de eisen van AP06 kan worden voldaan kan de RvA deze organisatie hiervoor accrediteren.
Ten behoeve van de toelating tot accreditatie dient de organisatie aan te tonen dat deze bekend is met de wijze van bemonsteren en dat de voorgeschreven werkwijze goed kan worden uitgevoerd.
Ook dient de organisatie aan te tonen dat het beschikt over een kwaliteitsborging en kwaliteitsbewaking die minimaal voldoet aan de eisen zoals beschreven in dit accreditatieprogramma:
– Eisen aan onafhankelijkheid
– Borging kwaliteit personeel
– Harmonisatie en uitwisseling van kennis
– Periodieke beoordelingen en steekproefsgewijze controle door de RvA
– Strategie voor monsterneming en periodieke actualisatie daarvan
De verrichtingen die onder de scope van accreditatie vallen zijn:
– Uitvoeren van de monsterneming, inclusief transport (en eventueel opslag) van het monster naar het mestlaboratorium (zie paragrafen 5 en 6)
De overige werkzaamheden kunnen niet als aparte verrichting geaccrediteerd worden, maar worden wel door de RvA beoordeeld:
– Plannen van de monsterneming;
– Registratie van gegevens en rapportage (zie respectievelijk paragraaf 6 en 9).
In alle gevallen is de leverancier van de mest de opdrachtgever van de bemonstering. Op basis van de informatie die de monsternemende organisatie van de leverancier van de meststoffen heeft ontvangen, maakt deze een planning wanneer en door welke monsternemer bemonsterd wordt. De planning wordt dagelijks uiterlijk om 13:00 uur aan de NVWA ter beschikking gesteld (artikel 78l van de regeling).
Er worden twee wijzen van bemonstering onderscheiden in dit accreditatieprogramma. De bemonstering wordt beschreven:
– in paragraaf 5 wat betreft bemonstering per partij;
– in paragraaf 6 wat betreft bemonstering per vracht.
Partijbemonstering is alleen toegestaan als gegarandeerd kan worden dat het afgevoerde materiaal overeenkomt met het materiaal waarvan het monster genomen is. Partijbemonstering is toegestaan als er één partij vaste mest op de bedrijfslocatie aanwezig is. De monsternemer gaat na of er sprake is van één of meerdere partijen op de bedrijfslocatie. Als er meerdere partijen aanwezig zijn, dan legt hij dit vast als bijzonderheid en voert hij bemonstering niet uit.
Ter plaatse van de monsterneming en voorafgaand daaraan controleert de monsternemer of de te bemonsteren mest dezelfde mestsoort is als waarvoor bemonstering aangevraagd is. Als dat niet het geval is, voert de monsternemer de bemonstering niet uit en legt dit vast als bijzonderheid.
Dit hoofdstuk beschrijft de wijze waarop een monster van een partij vaste mest genomen en behandeld moet worden totdat het wordt afgeleverd op het laboratorium. Het protocol dient onder alle (weers)omstandigheden te worden gevolgd, waarbij te allen tijde de ARBO veiligheidsrichtlijnen in acht genomen moeten worden.
Partijbemonstering is gelimiteerd tot partijen van maximaal 200 m3. De hoogte van een partij mag maximaal 3 m bedragen. De partij dient beloopbaar te zijn of er dienen hulpmiddelen ter beschikking te worden gesteld zodat op elke plaats veilig een monster genomen kan worden.
De monsternemer dient vooraf de omvang van de partij te bepalen, b.v. door middel van afpassen of door gebruik te maken van een meetinstrument zoals een meetlint of een meetwiel. De monsterneming vindt plaats met gebruik van een Edelmanboor, handschep of schop.
Het aantal grepen dat van een partij moet worden genomen, is afhankelijk van de partijgrootte:
1. Voor kleine partijen (<20 m³) minimaal 10 grepen.
2. Voor middelgrote partijen 20-100 m3 minimaal 14 grepen.
3. Voor grote partijen 100 – 200 m3 minimaal 18 grepen.
Meer grepen komen de representativiteit van het monster ten goede.
Om elk individueel materiaaldeeltje dezelfde kans te geven om bemonsterd te worden, wordt de grootte van een greep aangepast aan de grootte van de mestdeeltjes van de te bemonsteren mest; hoe grover het materiaal, hoe groter de greep. Dit betekent dat de te gebruiken bemonsteringsapparatuur aangepast moet zijn aan de grootte van de mestdeeltjes. De opening van de boor of schep dient 2 tot 3 keer groter te zijn dan het grootste mestdeeltje.
Indien de grootte van de mestdeeltjes < 10 mm dient een combinatie-type Edelmanboor (70 mm diameter en 35 mm bladwijdte) te worden gebruikt. Mest waarvan de deeltjesgrootte > 10 mm, wordt bemonsterd met een guts, handschep of schop. De schep heeft rechtopstaande randen zodat het materiaal tijdens het scheppen niet kan terug vallen. Het overtollig materiaal boven de randen van de guts of schep behoort niet tot de greep en dient te worden verwijderd (bijvoorbeeld met een spatel).
Voor de hoeveelheid materiaal per greep gelden de volgende richtlijnen:
1. Voor mestdeeltjes <10 mm: ca. 250 ml (inhoud van de Edelmanboor)
2. Voor mestdeeltjes >10 mm: ca. 1,5 liter
De ruimtelijke spreiding van de grepen uit een partij moet evenredig zijn in horizontale en verticale richting. Voor de spreiding in horizontale richting dient de oppervlakte van de partij (denkbeeldig) verdeeld te worden in een aantal gelijke segmenten, en wel zodanig dat het aantal segmenten overeenkomt met het aantal grepen. Per segment wordt op een willekeurige plek binnen het segment één greep genomen. De monsterdiepte tussen de segmenten dient te variëren over de hele hoogte van de partij. Voor de verticale spreiding is een instrument nodig waarmee op alle dieptes in de mesthoop een monster kan worden genomen.
De monsternemer kiest naar eigen inzicht het meest aangewezen monstername-instrument. Deze paragraaf beschrijft hoe de instrumenten gebruikt dienen te worden.
Verwijder met een schop de buitenste laag (ongeveer 20 cm) bij elk bemonsteringspunt. Houd de boor aan de handgreep vast en plaats hem verticaal of onder een hoek op de mesthoop. Draai de boor rechtsom en met enige druk de hoop in. Na ongeveer 2¼ volledige rondes (van 360°) heeft de boor zich 10 cm in de hoop gegraven en is de boor tot de beugel gevuld met voldoende mestmateriaal. Afhankelijk van de samenstelling van de mesthoop moet vaker of minder vaak gedraaid worden om het gewenste resultaat te bereiken. Voor het nemen van een monster op grotere diepte dient een schacht geboord te worden tot het gewenste bemonsteringspunt is bereikt. Zo nodig moet hierbij een aantal keren een volle boor uit de mesthoop getrokken worden om tot de gewenste monsterdiepte te komen. Dit materiaal behoort niet tot het monster.
Draai de volle boor af, en haal de boor licht draaiend omhoog. Plaats voor het lossen van het materiaal de boor schuin met de punt in een verzamelbak of op een zeil. Klop met de boor op de basis van de bak of zeil. Het materiaal komt los en het resterende materiaal kan met de hand of tikjes op de basis uit de boor worden genomen.
Opmerking: Het creëren van een schacht kan worden versneld door gebruik te maken van een verlengde Edelmanboor.
Verwijder met een schop de buitenste laag (ongeveer 20 cm) bij elk bemonsteringspunt. Duw de schep/schop zo ver mogelijk schuin naar het midden van de partij in het materiaal. Zorg ervoor dat schep/schop volledig gevuld is, en dat alle grepen dezelfde grootte hebben. Verwijder het overtollige materiaal dat boven op de schep/schop ligt (het behoort niet tot de greep). Breng telkens het materiaal uit de schep/schop in de verzamelbak of op een zeil. Neem op verschillende dieptes van de partij een greep. Schep steeds de mest boven het bemonsteringspunt weg zodat het dieper gelegen materiaal bereikbaar is. Logischerwijze is de indringingsdiepte van een Edelmanboor groter dan van een schop/schep. Gebruik een schep/schop alleen bij partijen met geringe omvang en hoogte.
De grepen worden ter plaatse uitgestort op een zeil of in een brede schaal. De mest wordt intensief gemengd door drie maal achtereen ophopen en verspreiden en vervolgens gereduceerd met de kwarteertechniek. Hierbij wordt de mest in een cirkelvorm uitgespreid en in 4 kwarten verdeeld. Twee tegenover elkaar gelegen kwarten worden vervolgens verwijderd waarna de overgebleven kwarten worden samengevoegd en opnieuw gemengd. Deze handeling wordt herhaald tot de gewenste grootte van het laboratoriummonster is verkregen. Gebruik voor het mengen bij voorkeur een schep of grotere schop.
De monsterverpakking van het laboratoriummonster heeft een minimale inhoud van 750 milliliter (bijlage E, onderdeel B van de regeling). Het gewicht van het laboratoriummonster is conform de artikelen 78h, 78i, tweede lid en 78j, tweede lid, van de regeling.
Het laboratoriummonster wordt in een schone en lekvrije monsterverpakking gedaan en voorzien van een unieke identificatie. De monsterverpakking en identificatie dienen te voldoen aan de beschrijving in Bijlage E (AP05) van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.
Het laboratoriummonster wordt onmiddellijk daarna gekoeld bewaard (bij ± 3˚C) totdat het in bewerking wordt genomen bij het laboratorium. Indien de monsternemende organisatie en het laboratorium onderling zeker gesteld hebben dat de monsters op de dag van monstername of de daarop volgende dag in bewerking worden genomen behoeft koeling niet plaats te vinden.
Dit hoofdstuk beschrijft de wijze waarop een monster van een vracht vaste mest genomen en behandeld moet worden totdat het arriveert op het laboratorium. Het protocol dient onder alle (weers)omstandigheden te worden gevolgd, waarbij te allen tijde de ARBO veiligheidsrichtlijnen in acht genomen moeten worden.
De leverancier van de mest kan ervoor kiezen om de vracht te laten bemonsteren bij het laden of bij het lossen. Hij is in beide gevallen verantwoordelijk voor het inschakelen van de onafhankelijke monsternemende organisatie.
Ingeval van import of export van de mest, schrijft artikel 78a, derde en vierde lid, van de regeling, echter voor wanneer bemonstering plaats moet vinden; bij export tijdens het laden en in geval van import bij het lossen.
De monsternemer is gedurende het laden van de vracht aanwezig om een representatief monster te verkrijgen van de vracht (een al gereedstaande vracht mag niet worden bemonsterd). Gedurende het laden van de vracht worden:
• de grepen genomen uit de bak van de wiellader, shovel of bulldozer. Van elke bak worden één of twee grepen genomen, één indien de mest homogeen is, twee indien het inhomogene mest betreft. Bij bakken met een inhoud van één kuub of minder is het aantal te bemonsteren bakken afhankelijk van de grootte van de vracht met tenminste één greep per drie bakken.
• de grepen genomen van de transportband die de mest naar de transportwagen voert. Tijdens het afdraaien van de transportband wordt een bak, emmer of kruiwagen onder de band geplaatst en wordt met een (hand)schep in één beweging de mest over de hele bandbreedte daarin geschept of geschraapt. Deze handeling wordt een aantal keren herhaald. De grepen moeten van gelijke grootte zijn en evenredig verdeeld zijn over de vracht, d.w.z. evenredig verdeeld over de draaitijd van de band. Voor containerbakken bedraagt het aantal grepen 10, voor opleggers (walking floors) bedraagt het aantal grepen 14.
De monsternemer is gedurende het lossen van de vracht aanwezig; er mag niet gelost worden voordat de monsternemer aanwezig is. De mest wordt bemonsterd als deze gelost op een hoop ligt, zoals beschreven voor partijbemonstering (zie paragraaf 5.1).
De vracht mest moet gescheiden blijven van andere vrachten mest of materialen die de samenstelling van de mest kunnen beïnvloeden. De hoop is ten behoeve van de bemonstering toegankelijk gemaakt door de vervoerder in samenwerking met de ontvanger.
Idem als partijbemonstering. Zie 5.2
Idem als partijbemonstering. Zie 5.3
Idem partijbemonstering. Zie 5.4
Voor, tijdens en na de bemonstering verzamelt de monsternemende organisatie gegevens en registreert deze.
Alle gegevens archiveert deze gedurende tenminste vijf jaar en wel zodanig dat deze kunnen deze worden geherinterpreteerd en snel en handzaam terug te vinden zijn. Het is toegestaan de gegevens elektronisch op te slaan, mits voldaan wordt aan de relevante eisen uit de NEN EN ISO/IEC 17020 of NEN-EN- ISO/IEC 17025.
Ten algemene registreert de monsternemer:
– afwijkingen van de werkwijze zoals in het protocol beschreven
– afwijkingen van de bemonsteringsstrategie van de monsternemende organisatie
– bijzonderheden die kunnen duiden op frauduleus handelen en meldt deze aan de Minister.
De monsternemer voorziet ieder laboratoriummonster van een begeleidend document met in ieder geval de volgende gegevens:
• Datum en tijdvak van de bemonstering
• Relatienummer/KvKnummer van de leverancier van de meststoffen (leverancier/producent)
• Naam en/of nummer van de monsternemer
• Nummer van de melding bij de minister (RVO.nl)
• Het adres van de bedrijfslocatie en ‘vak’ van de partij waaruit het monster genomen is.
• Geschatte volume van de partij2
• Mestcode [verwijzing naar codes in bijlage I van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet]
• Uniek monsternummer
• Afwijkingen van de werkwijze zoals in het protocol beschreven
• Bijzonderheden
• Datum van afvoer
• Nummer vervoersbewijs dierlijke meststoffen
De onafhankelijke monsternemer stelt het unieke monsternummer in de vorm van twee barcodes beschikbaar aan de leverancier van de meststoffen. De combinatie van de twee nummers uit de barcodes moet uniek zijn.
Het format van de barcode moet zodanig zijn dat deze gebruikt kan worden in de AGR/GPS-apparatuur.
Ieder laboratoriummonster heeft een begeleidend document met in ieder geval de volgende gegevens:
• Datum en tijdvak van de bemonstering (datum van afvoer = datum van bemonstering)
• Relatienummer/KvKnummer van de leverancier van de meststoffen (leverancier/producent)
• Naam e/o nummer van de monsternemer
• Het adres van de bedrijfslocatie waar het monster genomen wordt.
• Geschat volume van de vracht3
• Mestcode [verwijzing naar codes in bijlage I van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet]
• Monsterverpakkingsnummer3
• Afwijkingen van de werkwijze zoals in het protocol beschreven
• Bijzonderheden
• Nummer vervoersbewijs dierlijke meststoffen
Voorafgaand aan de bemonstering heeft de monsternemende organisatie een bemonsteringsstrategie ontwikkeld (NEN-EN-ISO/IEC 17025 noemt dit monsternemingsplan en procedures voor monsterneming).
In deze strategie standaardiseert de monsternemende organisatie voor zichzelf de invulling van de bemonstering voor zover dat nog niet in de voorgaande paragraaf is voorgeschreven.
Het gaat hier bijvoorbeeld over hoe de omvang van de partij wordt geschat, de beoordeling of de bemonstering arbo-veilig kan worden uitgevoerd en het kiezen van het meest aangewezen instrument om grepen te nemen.
De RvA beoordeelt de validiteit van de bemonsteringsstrategie en het systeem van hoe die strategie opgesteld wordt.
De strategie voor monsterneming wordt periodiek (minimaal iedere 2 jaar) geactualiseerd.
Eerstelijnscontrole – Interne controle door de uitvoerenden van de verrichting zelf.
Tweedelijnscontrole – Interne controle onafhankelijk van de uitvoerenden.
Derdelijnscontrole – Externe controle door onafhankelijke instantie(s).
De monsternemende organisatie is verantwoordelijk voor de eigen kwaliteitsbewaking en -borging door middel van eerste en tweedelijnscontroles. Voor dit accreditatieprogramma zijn de eisen aangaande kwaliteitsborging van toepassing, zoals beschreven in NEN EN ISO/IEC 17020 en NEN EN ISO/IEC 17025.
De eerstelijnscontrole behelst controle op het volledig en juist uitvoeren van de voorgeschreven verrichtingen. De monsternemende organisatie beschikt over een systeem waarmee ten minste de monsternemer zelf de eigen werkzaamheden controleert en tijdig herstelt of aanvult.
De tweedelijnscontrole omvat de controle van de monsterneming ter plaatse door de monsternemende organisatie. Deze controle omvat ten minste een blinde, tweede monsterneming van dezelfde partij mest teneinde de herhaalbaarheid van de monsterneming te bewaken.
Van een organisatie die geaccrediteerd is volgens NEN EN ISO/IEC 17025, wordt voor accreditatie aanvullend geëist dat deze voldoet aan onderdelen beschreven in ISO/IEC 17020, die gelden voor een type A-instelling:
– onpartijdigheid en onafhankelijkheid zoals beschreven in paragraaf 4.1 in combinatie met Annex A.1
Van een organisatie die geaccrediteerd is volgens NEN EN ISO/IEC 17020 die gelden voor een type A-instelling, wordt voor accreditatie aanvullend geëist dat het voldoet aan onderdelen beschreven in ISO/IEC 17025:
– methoden zoals beschreven in paragrafen 5.4 en 5.7;
– waarborging van de kwaliteit van monsterneming zoals beschreven in paragraaf 5.9.
Het doel van de derdelijnscontrole is het continu borgen van de kwaliteit van monsterneming door externe partij(en) e/o onafhankelijke instantie(s) en bestaat uit een zogenaamd harmonisatieoverleg en een ringonderzoek.
Het harmonisatieoverleg vindt minimaal 2-jaarlijks plaats ten behoeve van de kennisuitwisseling tussen geaccrediteerde monsternemende organisaties op strategisch en uitvoerend niveau. De monsternemende organisaties nemen actief deel aan dit overleg. Behalve een vertegenwoordiging van het ministerie van EZ (organisator) kan de RvA ook deelnemen aan dit overleg.
Dit overleg adviseert de minister van Economische Zaken over het toepassen van administratieve beslissingen, aanpassing van algemene richtsnoeren en eventuele uitbreiding naar andere onderwerpen.
De monsternemende organisatie dient minimaal twee keer per jaar voor zijn geaccrediteerde verrichtingen aan ringonderzoek deel te nemen. Het ringonderzoek wordt gecoördineerd en uitgewerkt in het harmonisatieoverleg. Uitgangspunten daarbij zijn:
– De geaccrediteerde monsternemende organisatie rouleren de organisatie van het ringonderzoek;
– De monsternemer(s) worden a-select geselecteerd, met een minimum van één monsternemer per monsternemende organisatie;
– Zij nemen afzonderlijk van elkaar een monster uit dezelfde partij en stellen een laboratoriummonster samen;
– De laboratoriummonsters worden geanalyseerd door één geaccrediteerd laboratorium;
– In het harmonisatieoverleg worden de resultaten besproken, afwijkingen beoordeeld en voorstellen besproken om deze te minimaliseren. Een en ander wordt gerapporteerd aan het ministerie van Economische Zaken.
Door de RvA wordt periodiek (minimaal iedere 2 jaar), maar ook steekproefsgewijs controle uitgevoerd op de eisen van AP06.
De RvA heeft de mogelijkheid om een accreditatie in te trekken, of de gehele of een deel van de scope (tijdelijk) te schorsen. De RvA oordeelt naar bevinden.
In geval van een schorsing of intrekking van de accreditatie meldt de RvA dit terstond aan de minister van Economische Zaken. Indien de accreditatie is ingetrokken of geschorst, mag een organisatie geen mestmonsters nemen ten behoeve van de Meststoffenwet.
De RvA zal in een jaarlijkse geanonimiseerde rapportage aan de minister haar bevindingen weergeven. Tevens zullen de branchebreed waargenomen afwijkingen/tekortkomingen worden behandeld. Hiermee kunnen mogelijke knelpunten die zich in de praktijk voordoen worden opgespoord en zo nodig worden aangepast in het accreditatieprogramma.
Aanvullend op de beoordelingen door de RvA ziet de NVWA toe op naleving van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Daarbij kan de NVWA ook eisen uit AP06 betrekken.
Iedere monsternemende organisatie stuurt de planning van de bedrijfsbezoeken dagelijks naar de NVWA. Hierdoor heeft de NVWA de mogelijkheid om ter plaatse en ten tijde van de monsterneming aanwezig te zijn om de uitvoering door de monsternemer van het protocol te beoordelen en om zo nodig (op een later tijdstip) zelf een controlemonster te nemen.
De NVWA inspecteur zal daarbij aandacht hebben voor:
1-in het geval van partijbemonstering, de controle door de monsternemer op de afwezigheid van partijen vaste mest, anders dan de te bemonsteren partij.
2-de werkwijze van de monsternemer die overeenkomstig het protocol voor de borging van representativiteit van het monster moet zijn, waaronder ook begrepen de verificatie van de juistheid van de opgegeven mestsoort (code), de inschatting van de hoeveelheid en het bemonsteren op de gemelde locatie en het juiste ‘vak’.
3-de volledigheid en juistheid van schriftelijke vastleggingen welke van de monsternemer gevraagd worden
4-de onafhankelijkheid van de monsternemer.
Daarnaast kan de NVWA inspecteur zelf ook monsters nemen om de analyse-uitslagen met elkaar te vergelijken. Deze controlemonsters kunnen op het bedrijf van de leverancier van de meststoffen zelf genomen worden, in de periode tussen het bezoek van de onafhankelijk monsternemer en de afvoer van de partij. Bij vrachtbemonstering kan de NVWA inspecteur het controlemonster ook op de loslocatie nemen.
Voor het opstellen van accreditatieprogramma voor vaste mest is gebruik gemaakt van beschikbare informatie van de RvA en de Vlaamse overheid. Bij het opstellen van paragraaf 5 is advies ingewonnen bij de Commissie Deskundigen Meststoffen.
Raad voor Accreditatie, Accreditatie van monsterneming, RvA-T021-NL
Versie 3, 27-2-2015.
NEN-EN-ISO/IEC 17025:2005 nl, Algemene eisen voor de bekwaamheid van beproevings- en kalibratielaboratoria.
NEN-EN-ISO/IEC 17020:2012 en, Conformiteitsbeoordeling – Algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren.
BAM – Bemonsterings- en analysemethodes voor vaste dierlijke mest in het kader van het mestdecreet, vaste dierlijke mest – bemonstering, versie 3.1 juni 2010.
Met deze regeling wordt het systeem van onafhankelijke bemonstering voor vaste mest geïntroduceerd in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna ook: Urm). Tevens wordt een aantal andere wijzigingen doorgevoerd, zoals de erkenning van laboratoria, de aanpassing in de verwijzing naar diverse NEN-normen en het laten vervallen van de uitzondering op de AGR/GPS-verplichting bij de export van vaste mest.
Essentieel voor de realisatie van de doelen van de Meststoffenwet is dat er over de afvoer van dierlijke mest administratief verantwoording wordt afgelegd, zodanig dat de meststroom van producent tot eindgebruiker kan worden gevolgd. De regels voor mesttransport bepalen daarom dat een mesttransport vergezeld gaat van een Vervoersbewijs Dierlijke Meststoffen (VDM), dat de mest wordt gewogen, bemonsterd en geanalyseerd en dat het transportmiddel is uitgerust met AGR/GPS-apparatuur. Daarnaast wordt de mest vervoerd door een geregistreerd vervoerder. Met behulp van deze voorschriften kunnen de betrokken marktpartijen hun mineralen af- en aanvoer verantwoorden en wordt het milieurisico beperkt.
Vaste mest, zijnde dierlijke meststoffen die niet verpompbaar zijn (zie artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de Urm), wordt in de huidige situatie handmatig bemonsterd door de vervoerder. Helaas is dit niet in alle gevallen een houdbaar systeem gebleken. In de praktijk komt het regelmatig voor dat monsters geprepareerd worden. Hoewel is voorschreven dat de vervoerder een representatief monster moet nemen, komt het voor dat vooral de fosfaatrijke delen van de vracht worden gekozen om een monster van samen te stellen. Een monster ondergaat sommige gevallen een bewerking waarmee wordt beoogd de mineralenconcentratie te verhogen. Hiermee wordt bereikt dat de hoge concentraties in het monster, toegepast worden op de vracht. Daarmee wordt het mogelijk om op papier meer mineralen af te voeren dan feitelijk het geval is. De zogenoemde ‘zwarte mest’ die op het bedrijf achterblijft, wordt op het eigen land boven de gebruiksnorm aangewend of tegen beperkte kosten regionaal afgezet.
Met het nieuwe systeem van onafhankelijke bemonstering, wordt vaste mest op een objectievere wijze bemonsterd. Het feitelijk nemen van het monster gebeurt niet meer door de vervoerder, maar door een daarvoor geaccrediteerde en erkende organisatie. Accreditatie wordt verleend door de Raad voor Accreditatie(hierna: RvA) op basis van een nieuw accreditatieprogramma (hierna ook: AP06) zoals opgenomen in bijlage Ea van de Urm.
Vervolgens wordt ook de representativiteit van het genomen monster verbeterd. In de oorspronkelijke werkwijze was niet voorgeschreven hoe een representatief monster samengesteld moest worden, maar was het de verantwoordelijkheid van de vervoerder om hier op een juiste wijze invulling aan te geven. Behalve onduidelijkheid, gaf dit naar is gebleken – te veel – ruimte om te frauderen. Dit nadeel wordt door middel van de onderhavige wijziging van de Urm ondervangen door de bemonsteringswijze te beschrijven in het AP06, op basis waarvan een representatief monster wordt genomen.
Het nieuwe systeem van onafhankelijke bemonstering wordt gefaseerd ingevoerd, te beginnen met dikke fractie. Dit is het vaste product na mestscheiding. Deze vaste mest, ook wel koek na mestscheiding genoemd, wordt verantwoord onder de mestcodes 43 (koek na mestscheiding van varkensmest) en 13 (koek na mestscheiding van rundveemest). Ook vaste mest waar deze mestsoort(en) in zit(ten), wordt voortaan op deze wijze bemonsterd. Hierdoor wordt voorkomen dat door middel van het eenvoudigweg afvoeren met een andere mestcode onafhankelijke bemonstering wordt afgewend. Andere vaste mestsoorten zullen voorlopig nog worden bemonsterd door de vervoerder.
De start met dikke fractie heeft als achtergrond dat dit product naar schatting de grootste frauderisico’s kent. De analyseresultaten die RVO.nl toegezonden krijgt van de laboratoria laten voor dikke fractie in de afgelopen jaren hogere waarden zien dan op basis van literatuur verwacht zou worden. Dat hier iets aan de hand is, blijkt ook uit het feit dat de sector meermaals heeft aangegeven met name de forfaitaire waarde van koek na mestscheiding van rundveemest (mestcode 13) te hoog te vinden. Deze forfaitaire waarden zijn gebaseerd op de bij RVO.nl beschikbare analyseresultaten van deze mestcode.
Mestscheiding is een techniek die de afgelopen jaren zich steeds meer gevestigd heeft. In 2012 werden 3.425 vrachten gescheiden dikke fractie van rundveemest en 7.433 vrachten gescheiden dikke fractie van varkensmest getransporteerd. In 2015 lagen deze aantallen op respectievelijk 12.261 (toename van 358%) en 13.877 (toename van 187%). Het aantal transporten waarin deze codes gemengd waren nam in deze periode toe van 7.376 naar 30.606 (toename van 415%). Met de toename in deze aantallen neemt ook het milieurisico toe.
Bemonstering per vracht vaste mest blijft in het nieuwe systeem, conform de huidige praktijk, het uitgangspunt. Het monster wordt echter genomen door de onafhankelijke monsternemer in plaats van de vervoerder, waardoor de objectiviteit verbetert. De leverancier van de meststoffen, of dit nu een veehouder is wiens dieren mest produceren of een intermediair die de mest opslaat, verwerkt of verhandelt, is de opdrachtgever van de bemonstering.
Daarnaast wordt door middel van deze regeling partijbemonstering onder voorwaarden geïntroduceerd. Als een partij goed toegankelijk is of kan worden gemaakt voor een monsternemer, is het mogelijk om een representatief monster te nemen van een afgebakende hoeveelheid vaste mest. Hoe dit monster moet worden genomen is voorgeschreven in AP06. De samenstelling van de partij mag tijdens en na bemonstering niet wijzigen. Als de partij wordt bewerkt of de samenstelling wijzigt, dan is er sprake van een nieuwe partij en moet deze partij opnieuw bemonsterd worden.
Om het risico op fraude zoveel mogelijk te beperken, is besloten om het systeem stevig in te regelen. Daar vloeit onder andere uit voort dat de bemonsterde partij in één dag afgevoerd moet worden. Bij veel mestleveranciers zal dit reeds praktijk zijn. Bij anderen zal dit een aanpassing van de bedrijfsvoering vergen. De dag van afvoer wordt door de mestleverancier bekend gemaakt aan de monsternemende organisatie. Deze plant in wanneer het monster genomen wordt. De datum van bemonsteren en de datum van afvoer geeft de monsternemende organisatie door aan de minister, zodat een fysieke controle tijdens of na de bemonstering plaats kan vinden. Deze kunnen ook plaatsvinden op de dag van afvoer.
De dag van afvoer is uiterlijk drie werkdagen na de bemonstering, waarbij de dag van bemonsteren ook meetelt als werkdag. Er wordt aangesloten bij het systeem van de exportmelding waardoor ondernemers enige flexibiliteit gegeven wordt, ook in verband met calamiteiten, om de gemelde afvoerdag te verschuiven. Wijzigen van de dag van afvoer kan tot 12 uur voor de geplande afvoer. Limiterend in de flexibiliteit is evenwel dat NVWA om 13:00 uur de dag voorafgaand aan de monstername van de onafhankelijke monsternemende organisatie de planning krijgt.
Partijbemonstering is mogelijk als er één partij vaste mest op de bedrijfslocatie aanwezig is. Als er meerdere partijen vaste mest aanwezig zijn, is alleen vrachtbemonstering mogelijk. Bij partijbemonstering, maar eventueel ook bij vrachtbemonstering, kan de NVWA met behulp van contramonsters steekproefsgewijs nagaan of de afgevoerde vrachten overeenkomen met de bemonsterde mest.
Conform de huidige regelgeving blijft het mogelijk mengmonsters te maken (artikel 77 van de Urm) van meerdere vrachten. De vervoerder heeft het initiatief om dit aan te vragen. Ook bij vrachtbemonstering door de onafhankelijke monsternemer geldt dit. De vervoerder kan aangeven voor welke vrachten hij een mengmonster wil laten analyseren. In het geval van partijbemonstering is een mengmonster niet opportuun; een partij tot 200 m3 is al een mengmonster op zich.
Zoals in paragraaf 1 is vermeld, dient een monsternemende organisatie te beschikken over een accreditatie door de RvA. Dit kan ook een nationale accreditatie-instantie afkomstig uit een andere EU-lidstaat zijn, zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 4. Er wordt niet verwacht dat monsternemende organisaties uit derde landen in Nederland actief willen worden, zodat een Europees kader volstaat. De keuze voor accreditatie is gelegen in het volgende. Accreditatie is gebaseerd op vertrouwen. Het biedt kwaliteitsborging die buiten concurrentie en zonder winstoogmerk wordt bedreven. De normen worden opgesteld door de overheid en zijn neergelegd in het accreditatieprogramma, in casu het AP06, dat uitvoerig is afgestemd. De kosten van de RvA worden gedekt door de marktpartijen die geaccrediteerd zijn.Met het accreditatieprogramma wordt beoogd de kwaliteit te borgen, maar ook de herhaalbaarheid van de bemonstering te garanderen. Het accreditatieprogramma biedt aan de RvA handvatten om te toetsen of een organisatie een accreditatie kan verkrijgen, maar beschrijft ook de concrete handelingen die bij monstername moeten worden verricht en welke gegevens de onafhankelijke monsternemende organisatie moet verzamelen.
Het is mogelijk om accreditatie voor onafhankelijke bemonstering te verkrijgen onder NEN EN ISO/IEC 17025 of NEN EN ISO/IEC 17020. Daarmee kunnen mestlaboratoria hun activiteiten verbreden naar bemonstering enkunnen organisaties die reeds een accreditatie hebben voor inspectieactiviteiten ook mestmonsters gaan nemen. Uiteraard staat het ook andere organisaties vrij om hiervoor een accreditatie aan te vragen. Het uitgangspunt is dat het nemen van mestmonsters vanuit beide NEN-invalshoeken bereikt kan worden, waarbij beide op onderdelen aangevuld worden. Het eindresultaat is vanuit beide invalshoeken hetzelfde: een procedure voor een representatief en objectief mestmonster.
In AP06 is tevens beschreven hoe de onpartijdigheid van de monsternemer (de persoon die daadwerkelijk de bemonstering uitvoert) geborgd wordt. Hiertoe wordt aangesloten bij de werkwijzen die in de NEN EN ISO-normen zijn opgenomen. Een type A-instelling, zoals beschreven in norm 17.020, betreft een zogenaamde ‘third party inspection body’ en sluit aan bij EU-standaard zoals beschreven in bijlage 1, artikel R17 van Besluit 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008, betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad5. Met deze type A-instelling is zeker gesteld dat de monsternemende organisatie én de monsternemer onafhankelijk zijn. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de organisatie en de monsternemende persoon niet betrokken zijn bij productie, vervoer, transport, opslag, bewerking en gebruik van meststoffen. Deze activiteiten zijn conflicterend met het doel van onafhankelijke bemonstering.
Op het gebied van personeel kan de onafhankelijke monsternemende organisatie er voor kiezen zelf mensen in dienst te nemen en op te leiden, of te werken met zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). De RvA heeft op dit punt een toelichting geschreven op NEN-EN-ISO/IEC 17025:2005, normelement 5.2 Personeel. De RvA geeft aan dat het inhuren of inlenen van personeel van derden gerelateerd is aan normelement 4.5.1. Hiervoor geldt dat er sprake moet zijn van een formele arbeidsrechtelijke relatie (bijvoorbeeld een nuluren- of detacheringovereenkomst). Daarnaast zal de instelling moeten aantonen dat betreffende personen en activiteiten geheel binnen het kwaliteitssysteem vallen (taken, verantwoordelijkheden, bevoegdheden, supervisie, audits, enz.). Dit maakt de onafhankelijkheid van de zzp’er even groot als die van eigen personeel en is er geen aanleiding om af te zien van het toestaan van monstername door zzp’ers.
Hierbij is het relevant stil te staan bij de interactie tussen de RvA en de toezichthouder. Samen met RVO.nl ziet NVWA toe op de naleving van de Urm. Daarbij kan de NVWA ook eisen uit AP06 betrekken bij het toezicht. Het evenwicht tussen dit toezicht van de NVWA en de activiteiten van de RvA is daarbij belangrijk. In het harmonisatieoverleg kan hier aandacht aan worden besteed.
Bij eventuele toekomstige wijzingen in het AP06, zoals opgenomen in de bijlage bij Urm, zal RvA beoordelen of de wijziging van dien aard is dat nader onderzoek bij de monsternemende organisaties moet worden uitgevoerd. Bij eventuele wijzigingen zal hiervoor in dat geval worden voorzien in een redelijke invoeringstermijn.
Overeenkomstig het kabinetsbeleid met betrekking tot accreditatie, wordt de accreditatie ondersteund door middel van een erkenning vanuit de overheid6.
De erkenning kan worden verleend als de organisatie voldoet aan de eisen zoals beschreven in artikel 78c. Eén van de eisen betreft het zich committeren aan een gedragscode. Voorts moet de organisatie beschikken over een accreditatie op basis van AP06, teneinde aan te kunnen tonen aan de eisen te voldoen. Aanvullend op accreditatie biedt erkenning een instrument om bestuursrechtelijk in te grijpen bij constatering van onregelmatigheden dan wel fraude.
Zodra een erkenning is verleend, wordt de betreffende organisatie vermeld op de website van RVO.nl. De lijst van erkende monsternemende organisaties wordt daar bekend gemaakt. Uit deze lijst kan de leverancier van meststoffen een organisatie kiezen om zijn mest te laten bemonsteren.
Naast de introductie van de bemonstering van vaste mest door een onafhankelijke monsternemende organisatie, wijzigt de onderhavige regeling de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet nog op een aantal andere punten.
Het is van zeer groot belang dat de naleving van de mestregelgeving wordt verbeterd. Eén van de maatregelen die daaraan bijdraagt is dat voor exporten van bewerkte mest geen uitzondering meer geldt van de AGR/GPS-verplichting7.
In 2006 is besloten export van gehygiëniseerde vaste mest uit te zonderen van de AGR/GPS-verplichting. Gehygiëniseerde mest wil zeggen dat de mest een behandeling heeft ondergaan om micro-organismen te doden. In de meeste gevallen wordt een hittebehandeling bij een temperatuur van ten minste 70 graden Celsius toegepast gedurende een periode van 60 minuten.
De reden voor de uitzondering was gelegen in het volgende. Aan de export van onverwerkte mest kleven veterinaire en milieutechnische risico’s. De verwachting was dat de buitenlandse autoriteiten in de toekomst steeds nadrukkelijker met deze risico’s rekening zouden gaan houden. Deze risico’s gelden niet, althans in mindere mate, voor gehygiëniseerde dierlijke meststoffen. Het is dan ook wenselijk om de exportmogelijkheden van deze meststoffen te stimuleren.
De uitzondering voor AGR/GPS werd in het verleden ingegeven doordat de mest die onder de uitzondering viel een hoge kostprijs had en waarvoor ook in het buitenland veel betaald werd. De inschatting was daarom dat de fraudedruk op deze transporten gering was en de controle beperkt kon worden.
Inmiddels is gebleken, dat deze redenering niet langer gevolgd kan worden. De handhavende instanties stellen uitdrukkelijk dat er misbruik wordt gemaakt van deze uitzondering voor AGR/GPS. Er zijn signalen dat hygiënisatie wordt voorgewend en (extreem) hoge gehaltes worden afgevoerd naar gebruikers in het buitenland waar – minder dan in Nederland – sprake is van een tegengesteld belang bij de afnemer. Ook wordt gesignaleerd dat vrachten op papier worden geëxporteerd, maar niet op de plaats van bestemming aankomen. Om transportkosten te besparen blijken deze vrachten regionaal, zwart, aangewend. Dit geeft een onverantwoorde milieudruk.
Het voeren van AGR/GPS-apparatuur is een van de hoofdregels die geldt voor mesttransporten. Met deze apparatuur wordt automatisch tijdstip en locatie van laden en lossen doorgezonden naar RVO.nl. In combinatie met de informatie op het Vervoersbewijs dierlijke meststoffen (VDM) kunnen ondernemers hiermee hun mineralen verantwoorden. Voor de handhavende instanties geeft het de mogelijkheid te traceren waar de meststoffen vandaan komen en waar zij naar toe zijn gegaan.
Door te eisen dat ook exportvrachten van bewerkte vaste mest voorzien zijn van AGR/GPS-apparatuur komen ook deze meststromen beter in beeld. Hierrdoor kan een betere controle plaatsvinden. Daarnaast verbeteren de databestanden die gebruikt worden voor rapportages. Hierdoor verbeteren de gegevens die met de buitenlandse autoriteiten worden gedeeld, hetgeen het vertrouwen van deze buitenlandse autoriteiten in de richting van Nedrland ten goede komt. Ten algemene geldt dat buitenlandse transporteurs wanneer zij dierlijke mest in Nederland vervoeren niet zijn uitgezonderd van de AGR/GPS-verplichting. Voor zowel nationaal als internationaal transport geldt dat het essentieel is dat de meststroom gevolgd kan worden.
Per 1 januari 2017 wordt AGR/GPS verplicht voor de export van bewerkte mest. Gezien het aantal transportvoertuigen dat moet worden uitgerust met deze apparatuur en vanwege het feit dat deze maatregel reeds in oktober 2015 is aangekondigd, wordt het haalbaar geacht voor de sector om voor 1 januari 2017 deze wijziging door te voeren.
De huidige mestregelgeving werkt al langere tijd met accreditatie van de mestlaboratoria voor het analyseren van mestmonsters door middel van de voorwaarden in het accreditatieprogramma AP05 (bijlage H bij de regeling). In lijn met het hierboven gestelde, wordt ook voor deze organisaties aanvullend op de accreditatie, een erkenning gevraagd. Dit sluit aan bij het kabinetsbeleid aangaande accreditatie. Dit wordt uitgewerkt in artikelen 80a tot en met 80e. Deze verplichting gaat ook gelden voor reeds geaccrediteerde laboratoria.
In bijlage Ac bij de Urm wordt een drietal standaarden gewijzigd, die betrekking hebben op de analysemethoden van gewasbeschermingsmiddelen en minerale olie in meststoffen. Deze drie analysemethoden waren ten tijde van opname in de bijlage nog in concept. Met de onderhavige wijziging wordt nu verwezen naar de meest actuele analysemethoden, die nu ook zijn vastgesteld door het standaardiseringsbureau NEN.
Deze regeling is genotificeerd in verband met de aanwezigheid van zogenaamde technische voorschriften8, onder nummer 2016/427/NL. Tevens heeft notificatie in het kader van de Dienstenrichtlijn9 plaatsgevonden.
Naar aanleiding van deze notificatie zijn geen opmerkingen binnen gekomen.
Op www.internetconsulatie is van 16 juli 2016 tot 10 september 2016 de gelegenheid geboden om te reageren op de onderhavige wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Er zijn 11 reacties ontvangen. De belangrijkste opmerkingen zijn hieronder kort samengevat weergegeven en voorzien van een reactie.
Verschillende respondenten bevestigen de noodzaak om fraude aan te pakken en spreken hun steun uit voor onafhankelijke monstername. Eén respondent is principieel tegen verplicht wegen en bemonsteren. Eén respondent is tegen de voorgenomen uitbreiding naar andere vaste mestsoorten in het geval dat dit kippenmest betreft.
De meeste respondenten wijzen op de onuitvoerbaarheid van de voorliggende regeling. In hoofdzaken betreft dit de afstemming tussen monsternemer en transporteur, de beschikbaarheid van monsternemers buiten kantoortijden en de logistieke verstoring indien een monsternemer de bemonstering niet kan/mag uitvoeren. Bovendien is de periode waarin een vracht na bemonsteren moet zijn afgevoerd te kort. Partijbemonstering wordt over het algemeen gezien als efficiënter dan vrachtbemonstering. Aangegeven wordt dat het voorschrift dat er bij partijbemonstering maar één partij vaste mest op een bedrijf mag zijn in feite betekent dat partijbemonstering niet mogelijk is. Er wordt gewezen op het belang dat voor het sluiten van regionale kringlopen de afzet van mest tussen bijvoorbeeld veehouders en akkerbouwers soepel kan verlopen.
Opmerkingen over de kosten vormen een belangrijk onderdeel van de reacties. Er wordt gewezen op toenemende administratieve lasten en toenemende kosten vanwege inefficiënte als gevolg van logistieke verstoring en dat daardoor fraude misschien juist wordt gestimuleerd. Verder wordt gewezen op wat ‘faalkosten’ wordt genoemd, omdat partijen vaste mest meerdere keren in de keten kunnen worden bemonsterd.
Gesteld wordt dat het voor een melkveehouder bijna niet meer te doen is om nog op de hoogte te blijven van de vele regels waaraan moet worden voldaan.
Fraudeaanpak, vinden sommigen, moet zich richten op laakbaar gedrag; met onafhankelijke monstername wordt echter iedereen geraakt. Opgemerkt wordt dat de export van mest belangrijk is voor Nederland en dat toenemende kosten de afzet kunnen verstoren. De extra regeldruk vinden enkele respondenten in strijd met het kabinetsbeleid. De varkenssector onderneemt verschillende initiatieven om de economische positie te versterken; de extra kosten voor onafhankelijke monstername komen op het verkeerde moment.
Er wordt gewezen op varianten op de wijze waarop onafhankelijke monstername uitgevoerd kan worden en die vanuit de sector worden aangedragen om de logistieke afhandeling te versoepelen en de kosten te verminderen.
Bij vaste monsterlocaties kunnen transportmiddelen naar centrale punten rijden en geautomatiseerde bemonsterd worden. Bij continuprocessen kunnen ook kosten worden bespaard door steekproefsgewijze bemonstering. Er wordt aangedrongen om de introductie van onafhankelijke monstername uit te stellen om de verschillende alternatieven een kans te geven zich te ontwikkelen.
In reactie op deze zienswijzen wordt geconstateerd dat het invoeren van onafhankelijke monstername noodzakelijk is om fraudeen ernstige milieuschade te voorkomen en bovendien het gelijke speelveld met bonafide bedrijven beoogt te herstellen.
Het uitvoeren van monsterneming door onafhankelijke derden brengt onvermijdelijk kosten met zich mee. Uitgangspunt bij onafhankelijke monstername is vrachtbemonstering, daarnaast wordt onder voorwaarden partijbemonstering toegestaan. De procedure zoals beschreven in het AP06, zoals opgenomen in bijlage Ea van de Urm, is voorgelegd aan de monsternemende organisaties en vervolgens door de Wageningen University & Research (WUR) op een aantal punten bijgesteld. Regionale kringlopen en het soepel laten verlopen van de afzet zijn belangrijk en dienen zoveel mogelijk ongehinderd nagestreefd te kunnen worden, maar een adequate verantwoording van de meststromen en het verantwoord gebruik van mest is evengoed belangrijk met het oog op het (regionale) milieubelang. Omdat fraude op allerlei plaatsen in de mestketen voor komt, wordt onafhankelijke monstername integraal ingevoerd. Extra fraudeprikkels zijn niet uitgesloten, maar met de invoering van onafhankelijke monstername wordt de handhaving per saldo versterkt, zo is de verwachting.
De kosten zijn het onvermijdelijke gevolg van de noodzaak om onafhankelijke monstername te introduceren om fraude tegen te gaan. De financiële situatie in de varkenssector is bekend, maar verder uitstel van het systeem van onafhankelijke monstername is desondanks niet verantwoord geacht.
Ten aanzien van de voorgestelde alternatieven wordt tot slot nog het volgende opgemerkt. In beginsel bestaat er een positieve grondhouding tegenover de twee alternatieve werkwijzen om onafhankelijke bemonstering uit te voeren. Bij onafhankelijke monstername is de monsternemer is gedurende het laden en lossen van de vracht aanwezig om een representatief monster te verkrijgen van de vracht. Een alternatief voor bemonstering bij continuprocessen zal eveneens voldoende garanties moeten bieden voor het bestrijden van fraude met mestmonsters, alvorens of dit alternatief kan worden toegestaan naast het systeem van onafhankelijke monstername. Van het initiatief voor vaste monsterlocaties heeft de sector aangegeven dat dit nog niet voldoende is uitgewerkt. Met het oog op de continuïteit van het systeem van onafhankelijke monstername is bovendien aan de monsternemende organisatie medegedeeld dat tot 1 oktober 2019 geen nieuwe alternatieve werkwijzen worden geïntroduceerd.
Op het ontwerp van deze regeling zijn met betrekking tot de AGR/GPS-verplichting binnen de gestelde termijn vier reacties ontvangen van twee individuen, van de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO) en van CUMELA Nederland.
Er werd aangegeven dat door AGR/GPS de meststromen beter in beeld zijn en daardoor verbetering van controle en handhaving mogelijk is. De reactie wordt gezien als ondersteuning van deze maatregel.
Een andere reactie ziet op het feit dat er geen noodzaak zou zijn om tot de voorliggende wijziging over te gaan. Noch in de aanloop naar het concept noch in de toelichting bij de voorliggende ontwerpwijziging zou duidelijk uiteen zijn gezet waarom de wijziging noodzakelijk is.
LTO en CUMELA Nederland stellen vast dat bij export van verwerkte mest veelvuldig gebruikgemaakt wordt van buitenlandse charters. Het gaat hier grotendeels om transportcapaciteit die in Nederland beschikbaar komt en die gebruikt kan worden voor een retourvracht. Retourvrachten worden steeds met andere, voorhanden zijnde, transportmiddelen uitgevoerd. De investering in de AGR/GPS-apparatuur is voor een sporadische toepassing dan niet terug te verdienen. De extra vervoermiddelen die moeten worden uitgerust met AGR/GPS kunnen niet optimaal worden ingezet, omdat ze vooral in de bemestingspieken nodig zijn. Uiteindelijk leidt dit volgens partijen tot een sterke verhoging van de kosten.
Naar aanleiding van deze reactie wordt gewezen op het feit dat mestverwerking, waaronder export van vaste mest een essentieel onderdeel van het beleid is. Fraude bij de afzet buiten Nederland kan de afzet van mest ernstig verstoren. Door de verbeterde gegevens over de daadwerkelijke laad- en losplaatsen, zowel binnen als buiten Nederland is betere controle op de naleving en handhaving mogelijk.
LTO en CUMELA Nederland vragen zich af of de voorgestelde verplichting van AGR/GPS niet leidt tot een oneerlijke concurrentiepositie ten opzichte van buitenlandse vervoerders, die immers slechts één of hooguit enkele transporten per jaar doen.
In reactie op deze zienswijzen kan worden opgemerkt dat er juist een eerlijke concurrentieverhouding ontstaat tussen transporteurs, omdat alle transporteurs die in Nederland mest vervoeren aan dezelfde verplichtingen moeten voldoen. De notificatie die heeft plaatsgevonden in het licht van de richtlijn over technische voorschriften heeft niet geleid tot reacties hierover.
LTO stelt voor binnen de transportsector te zoeken naar een praktische mogelijkheid waardoor buitenlandse vrachtwagens tegen acceptabele kosten hun vervoersbewegingen met Nederlandse meststoffen kunnen aantonen. De uitzondering dient ingetrokken te worden op het moment dat dit uitgewerkt en operationeel is.
CUMELA Nederland meldt dat er ontwikkelingen zijn betreffende een alternatief voor AGR/GPS bij export van vaste verwerkte mest.
In reactie op deze zienswijze kan gemeld worden dat pas ruimte wordt geboden aan alternatieve instrumenten als deze minimaal dezelfde mate van betrouwbaarheid opleveren als de regels die als gevolg van deze regeling worden geïntroduceerd en de controlelast voor de overheid niet stijgt.
Met twee brieven is aan de Tweede Kamer aangekondigd dat het huidige systeem voor bemonstering van vaste mest wordt aangepast (Kamerstukken II 2014/15, 33 037, nr. 136 en Kamerstukken II, 2015/16, 33 037- nr. 160). Aanwijzingen dat monsters worden gemanipuleerd vormen hiervoor de aanleiding.
De met deze wijziging van de Urm in te voeren voorzieningen hebben regeldrukeffecten. Deze bestaan uit administratieve lasten en nalevingskosten. De nieuwe totale en structurele regeldruk stijgt van 100.000 euro naar circa 2,5 miljoen euro per jaar.
De WUR heeft de toename van nalevingskosten en administratieve lasten als volgt berekend:
Bij invoering van de nieuwe systematiek van onafhankelijke bemonstering van de dikke fractie van rundvee- en varkensdrijfmest door derden ontstaan nalevingskosten omdat de nieuwe systematiek verplicht tot de inkoop van diensten van aanbieders van onafhankelijke monstername. De nalevingskosten voor de sector nemen naar schatting toe met circa 2 miljoen. euro per jaar.
De kosten van de nieuwe systematiek van monstername zijn door een monsternemende organisatie geschat op basis van vergelijkbare monsternames. In het onderzoek van de WUR is aangenomen dat ondernemers kiezen voor de goedkoopste methode van de verschillende opties voor bemonstering en is uitgegaan van de logistieke situatie en aantallen transporten van dikke fractie van 2015.
De administratieve lasten kunnen worden onderverdeeld in:
1. Lasten die samenhangen met het verkrijgen van de benodigde erkenning als onafhankelijke monsternemende organisatie door RVO.nl. Een bedrijf moet een erkenning aanvragen bij RvO.nl en tevens te beschikken over de juiste accreditatie.
2. Lasten van de bemonstering waarbij de bemonstering van een vracht vaste mest, bestaande uit dikke fractie, moet plaatsvinden door een erkende monsternemende organisatie. Bedrijven moeten een monsternemende organisatie opdracht geven voor het nemen van wettelijk verplichte monsters.
3. De lasten van de bemonstering omdat uit de administratie moet blijken dat de bemonstering volgens de juiste procedure heeft plaatsgevonden.
Bij de invoering van de nieuwe systematiek van onafhankelijke monstername nemen de administratieve lasten met ongeveer 0,5 miljoen per jaar toe voor de gehele sector. Bron: rapport WUR Rapport: ‘Onafhankelijke bemonstering vaste mest’. (de Koeijer en Luesink 2016)
Het besluit om AGR/GPS te verplichten voor export van bewerkte mest heeft tot gevolg dat 150 tot 300 transportmiddelen voorzien worden van AGR/GPS-apparatuur (bron: WUR Livestock Research). De aanschaf- en installatiekosten bedragen circa 3.500 euro per apparaat – met een afschrijving over 8 jaar. Dit houdt in dat voor de hele sector de aanschaf- en installatiekosten uitkomen op tussen de € 525.000 en € 1.050.000 euro. De jaarlijkse afschrijving bedraagt hierdoor tussen de 65.625 en 131.250 euro per jaar.
Het invoeren van deze verplichting verbiedt niet het vervoeren van mest door buitenlandse vrachtwagens. Het neveneffect van deze verplichting kan zijn dat deze minder ingezet zullen worden.
Deze standaardnormen worden door overheid algemeen beschikbaar gemaakt en zijn afgekocht. Deze wijziging zal daarom ook geen extra administratieve last of regeldruk met zich meebrengen.
Deze regeling treedt op verschillende momenten in werking, waarbij zo veel als mogelijk aan wordt gesloten bij het beleid inzake de vaste verandermomenten. Een onderdeel van de regeling, te weten de erkenning van de laboratoria, wijkt hiervan af. Inwerkingtreding per 1 januari aanstaande is niet meer haalbaar in verband met diverse uitvoeringsaspecten. Daarom treedt dit onderdeel per 1 februari 2017.
Met dit onderdeel wordt een aantal begripsomschrijvingen toegevoegd. Het betreft hier achtereenvolgens de definitie van bedrijfslocatie, dikke fractie, onafhankelijke monsternemende organisatie en partij. Een definitie van bedrijfslocatie is noodzakelijk om die locaties te beschrijven waar zich fysiek één of meerdere partijen mest bevinden. Verder wordt de onafhankelijke monsternemende organisatie gedefinieerd en de definitie van partij. Als een partij groter is dan 200m3, voorziet het accreditatieprogramma niet in een representatieve bemonstering. De leverancier van meststoffen zal als hij partijbemonstering wil toepassen, eerst moeten zorgen dat de partij kleiner is in omvang, alvorens bemonstering kan plaatsvinden.
In de artikelen 78, 78a en 78b wordt beschreven wie in welke situatie het monster neemt. In het geval van drijfmest verandert dat feitelijk niet. Het voorschrift dat dat automatisch met goedgekeurde bemonsteringsapparatuur gebeurt, stond reeds benoemd in het oorspronkelijke artikel 78, eerste lid. Dit wordt nu een eigenstandig artikel. In artikel 78a is beschreven wie de bemonstering van vaste mest uitvoert. In hoofdregel is dat nog steeds de vervoerder.
Zoals hiervoor gesteld, wordt gestart met dikke fractie omdat dit product naar schatting de grootste risico’s kent en een groeimarkt is. Dikke fractie is vaste mest die resteert na mestscheiding. De meststoffenregelgeving kent hiervoor de mestcodes 13 (rundveekoek) en 43 (varkenskoek). De onderhavige regeling vereist voor deze mestcodes onafhankelijke bemonstering, evenals alle mengsels waarin deze code is opgenomen.
Slechts in het geval van dikke fractie, wordt de bemonstering uitgevoerd door de onafhankelijke monsternemende organisatie. In artikel 78b worden de diverse situaties beschreven waarin de onafhankelijke monsternemende organisatie de bemonstering uitvoert. De standaard is bemonstering per vracht. Onder voorwaarden is ook bemonstering per partij toegestaan.
In deze artikelen wordt de onafhankelijke monsternemende organisatie beschreven. Deze organisatie moet beschikken over een erkenning die de minister afgeeft. Om te kunnen worden erkend, zal de organisatie moeten zijn geaccrediteerd door de Raad van Accreditatie.
In artikel 78d tot en met 78f wordt achtereenvolgens beschreven wat de onafhankelijke monsternemende organisatie moet doen om haar erkenning te kunnen behouden, hoe deze aangevraagd kan worden en wanneer de minister de erkenning kan intrekken of schorsen.
Wijzigingen in elementen die ten grondslag liggen aan de erkenning moeten conform artikel 78g gemeld worden aan de minister.
Voor de aanvraag van de erkenningen als omschreven in de artikel 78e en 80c wordt een tarief in rekening gebracht aan de aanvragende organisatie (Artikel I, onderdeel K). De daarvoor geldende bedragen zijn onafhankelijk van de uitkomst van de beslissing op de aanvraag.
In de artikelen 78h en 78i wordt de wijze van vrachtbemonstering voorgeschreven. Indien het dikke fractie betreft, voert de onafhankelijke monsternemende organisatie de bemonstering uit. Deze werkt conform het AP06 in bijlage Ea. Bij andere mestsoorten voert de vervoerder de bemonstering voorlopig nog uit, conform de huidige werkwijze.
In het nieuwe artikel 78h (voormalig tweede lid van artikel 78) is geschrapt dat de monstername handmatig moet gebeuren, om de sector de ruimte te geven ook apparatuur te ontwikkelen voor automatische bemonstering. De prestatiekenmerken van dergelijke apparatuur zullen indien nodig uitgewerkt worden op het moment dat de sector concrete stappen hiertoe onderneemt.
Na artikel 78i wordt een aantal nieuwe artikelen over partijbemonstering opgenomen. Artikel 78k beschrijft welke gegevens de leverancier van meststoffen moet melden bij de minister (in de praktijk: RVO.nl) voorafgaand aan de afvoer van een partij dikke fractie. Wanneer de bemonstering van de partij plaatsvindt, is aan de leverancier en de monsternemende organisatie om af te spreken. De onafhankelijke monsternemende organisatie zal tijdig moeten laten weten (artikel 78l) wanneer de bemonstering gepland staat. Praktisch houdt dit in dat voor 13:00 uur de meldingen moeten worden gedaan voor de volgende dag. Dit maakt het mogelijk voor de toezichthouders tijdens de bemonstering, tijdens de afvoer of daartussenin te controleren of aan de voorschriften voldaan wordt. Ook is het mogelijk een controlemonster te nemen.
Om het risico op fraude zoveel mogelijk te beperken, is de tijdsspanne tussen het moment van monstername en de afvoer van de partij kort gehouden. Voor representativiteit van het monster alsmede het toezicht op dit proces is het van belang dat de bemonstering en de afvoer zo dicht mogelijk bij elkaar liggen. Dan is immers de kans op frauduleus handelen het kleinst.
De afvoer kan plaatsvinden op dezelfde dag als de monstername of maximaal twee werkdagen daarna. Daarna is het genomen monster niet meer geldig en zal opnieuw bemonsterd moeten worden (artikel 78n) Ook moet de bemonsterde partij in één dag afgevoerd worden (artikel 78o). Bij veel leveranciers van meststoffen zal dit reeds praktijk zijn. Bij anderen zal dit aanpassing van de bedrijfsvoering vergen.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat een dag de periode beslaat tussen 0:00 uur en 24:00 uur.
In artikelen 78n tot en met 78p is de contra-mal van deze uitgangspunten beschreven. Indien de partij niet binnen één dag afgevoerd kan worden, moet het restant voor afvoer opnieuw gemeld en bemonsterd worden. Omdat bij partijbemonstering het moment van bemonsteren en het moment van afvoer uit elkaar komt te liggen, moet zeker gesteld worden dat de partij niet van samenstelling wijzigt tussen deze momenten. Als dat wel gebeurt of de suggestie wordt gewekt door het verplaatsen van (delen van) de partij, dan moet de nieuwe partij opnieuw gemeld en bemonsterd worden. In het geval op de afvoerdag bijvoorbeeld twee derde van de partij afgevoerd wordt, geldt het analyseresultaat van de partijbemonstering voor betreffende afgevoerde vrachten. Vanzelfsprekend is het toegestaan om op de dag van afvoer eerst één deel van de partij af te voeren en later op diezelfde dag de rest van de partij.
Artikel 78n sluit aan bij het systeem van exportmelding waardoor ondernemers enige flexibiliteit gegeven wordt om de gemelde afvoerdag te verschuiven.
Aansluitend is in de artikelen 78q en 78r geregeld dat, in het geval van partijbemonstering, het analyseresultaat van het door de onafhankelijke monsternemer samengestelde laboratoriummonster geldt voor alle uit die partij afgevoerde vrachten. Hiervoor stelt de onafhankelijke monsternemende organisatie een uniek monsternummer ter beschikking aan de leverancier van meststoffen dat bestaat uit 2 barcodes die ingescand worden door de AGR/GPS-apparatuur.
Het unieke nummer vermeldt de vervoerder op het VDM. Hiervoor worden de velden voor de monsterpot en het -deksel gebruikt.
Voor de aanvraag van de erkenningen (artikelen 78e en 80c) wordt een tarief in rekening gebracht aan de aanvragende persoon (Artikel I, onderdeel K). De daarvoor geldende bedragen zijn onafhankelijk van de uitkomst of de erkenning wel of niet verkregen wordt.
De administratieve verplichtingen van de diverse partijen zijn hier beschreven. Het betreft gegevens die inde administratie moeten worden bijhouden ten behoeve van het toezicht op de naleving.
Achtereenvolgens gaat het om de leverancier van meststoffen die de verantwoordelijkheid heeft over de af te voeren mest en de onafhankelijke monsternemende organisatie.
Bijzonderheden die gemeld moeten worden door de onafhankelijke monsternemende organisatie zijn bijvoorbeeld waarneming dat de samenstelling van de partij verandert tijdens of na de bemonstering, maar ook het opzettelijk toevoegen van stoffen aan de partij voorafgaand aan de bemonstering.
Het accreditatieprogramma AP06 biedt aan de RvA handvatten om te toetsen of een organisatie een accreditatie kan verkrijgen, maar beschrijft daarnaast ook de concrete handelingen die de monsternemende persoon moet verrichten en de gegevens die de onafhankelijke monsternemende organisatie moet verzamelen.
Hieronder wordt de inhoud van het accreditatieprogramma toegelicht.
In hoofdstuk 2 worden de algemene eisen genoemd om in aanmerking te komen voor accreditatie. Het is mogelijk om accreditatie voor onafhankelijke bemonstering te verkrijgen onder NEN EN ISO/IEC 17025 of NEN EN ISO/IEC 17020. Het uitgangspunt is dat dit doel vanuit beide NEN-invalshoeken bereikt kan worden, waarbij beiden op onderdelen aangevuld worden. Het eindresultaat is vanuit beide invalshoeken hetzelfde.
Dit resultaat wordt meer bereikt doordat de onafhankelijke monsternemende organisatie verantwoordelijk is voor het monster tot aan het afleveren van het monster bij het laboratorium. Op dat moment valt het monster in de scope van AP05 (bijlage H van de regeling) en neemt het laboratorium die verantwoordelijkheid over. Ook is bepaald dat de onafhankelijke monsternemende organisatie te allen tijde de benodigde kwaliteit moet kunnen leveren en dus altijd monsters moet kunnen nemen.
In paragraaf 2.2 is aangegeven welke procedure moet worden gevolgd om een accreditatie te verkrijgen.
In hoofdstuk 3 is de scope van de accreditatie beschreven. Tevens is aangegeven dat er ook werkzaamheden zijn die de onafhankelijke monsternemende organisatie uitvoert die niet als een zogenaamde ‘verrichting’ worden gezien, maar die de RvA wel beoordeelt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het plannen van de bemonstering en de registratie en rapportage van gegevens.
Hoofdstuk 4 beschrijft wat de onafhankelijke monsternemende organisatie doet ter controle van de opdracht alvorens deze ingepland wordt. Er worden twee vormen van bemonstering onderscheiden: vracht- en partijbemonstering. De monsternemer controleert een aantal punten, bijvoorbeeld of er niet meer dan één partij vaste mest op de bedrijfslocatie is. Hij gaat voorts na of de feitelijk te bemonsteren mest overeenkomt met de opgegeven mestcode. De bemonstering kan niet uitgevoerd wanneer de monsternemer een onvolkomenheid constateert of niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor bijvoorbeeld partijbemonstering.
Vervolgens staan in hoofdstuk 5 en hoofdstuk 6 de technische beschrijvingen (het zogenaamde ‘bemonsteringsprotocol’) van respectievelijk partij- en vrachtbemonstering.
Er worden drie situaties onderscheiden bij partijbemonstering: bemonstering uit een fysieke mestopslag of -hoop, bemonstering vanaf een transportband bij afvoer uit een stal of bemonstering vanuit de bak van een wiellader, shovel of bulldozer bij de afvoer uit een opslaglocatie. Voor deze situaties is partijbemonstering mogelijk. De opzet van het bemonsteringsprotocol is dusdanig dat het resulteert in representatieve monstername van een partij tot 200 m3 die in één of meerdere vrachten wordt afgevoerd.
Vervolgens is beschreven met welk gereedschap en met hoeveel grepen uit de partij een representatief monster samengesteld wordt. Ten algemene is beschreven dat de ruimtelijke spreiding van de grepen evenredig moet zijn. Dit impliceert dat de partij mest voor de monsternemer volledig toegankelijk moet zijn.
Ook is beschreven hoe het laboratoriummonster op de bedrijfslocatie wordt samengesteld uit de grepen uit de partij mest. Deze handeling voert de monsternemer ter plaatse uit zodat zicht is op zijn werkzaamheden en er geen onduidelijkheid kan zijn over de herkomst van het laboratoriummonster.
Om te voorkomen dat de mineralenconcentratie wijzigt tussen dat moment en het moment van afgifte bij het laboratorium, is beschreven hoe het monster verpakt en getransporteerd moet worden. Het monster krijgt een uniek monsternummer dat beschikbaar is bij de afvoer van de vrachten die uit de partij afkomstig zijn.
Bemonsteren van vrachten kan, indien sprake is van binnenlands transport, bij het laden van de vracht of bij het lossen van de vracht. Bemonstering gedurende het laden kan door grepen te nemen uit de wiellader, shovel of bulldozer of door grepen te nemen van de dwarsband waarmee de vracht wordt gevuld. Het minimum aantal grepen sluit aan bij de aantallen zoals die zijn voorgeschreven bij partijbemonstering. Bemonsteren bij het lossen vindt plaats uit de fysieke mestopslag of -hoop die resulteert bij het lossen. Hoewel betreffende technische mogelijkheden nog niet uitontwikkeld zijn, is voorzien in een de mogelijkheid om deze handelingen geautomatiseerd uit te voeren, omdat verwacht wordt dat monsters in de toekomst niet altijd meer handmatig hoeven te worden genomen. Op het moment dat bedrijven hiertoe initiatievenl ondernemen, wordt beoordeeld welke prestatiekenmerken voor deze apparatuur noodzakelijk zijn.
In hoofdstuk 7 is beschreven welke informatie de verschillende personen of organisaties moeten registreren en doorgeven aan anderen. Bij partijbemonstering is het nummer van de melding aan RVO.nl het centrale nummer waar alle informatie op terug te voeren is. Bij vrachtbemonstering vindt geen melding vooraf plaats.
Hoofdstuk 8 schrijft voor dat iedere onafhankelijke monsternemende organisatie moet beschikken over een strategie voor bemonstering, waarin de uitvoeringsdetails beschreven staan. De RvA beoordeelt of dit voldoende uitgeschreven is. De RvA roept de organisaties die in potentie onafhankelijke bemonstering willen gaan uitvoeren op om gezamenlijk een strategie uit te werken.
In hoofdstuk 9 staan de randvoorwaarden voor kwaliteitsborging, bestaande uit eerste-, tweede- en derdelijnscontroles. De eerste en tweedelijnscontroles worden door de onafhankelijke monsternemende organisatie zelf uitgevoerd.
In deze paragraaf is tevens beschreven welke controles nodig zijn om de onpartijdigheid van de monsternemer (de persoon) te borgen.
De derdelijnscontroles behelzen inbreng van derden en bestaat uit harmonisatieoverleg en ringonderzoek. Harmonisatieoverleg zal in de eerste periode frequenter worden georganiseerd dan de voorgeschreven frequentie van 2-jaarlijks. In het harmonisatieoverleg kunnen casussen ter bespreking worden ingebracht door de onafhankelijke monsternemende organisaties. De agenda wordt in overleg met een vertegenwoordiger van het ministerie van Economische Zaken samengesteld.
Als gevolg van het systeem van onafhankelijke bemonstering, behoeft ook bijlage H aanpassing. Met de gegeven opsomming wordt voor de mestlaboratoria duidelijk welke informatie zij in het analyserapport moeten vastleggen en aan RVO.nl verstrekken.
In deze opsommingen worden zowel de term ‘laboratoriumnummer’ als ‘onderzoeksnummer’ gebruikt. De mestlaboratoria mogen met de huidige laboratoriumnummers werken, mits de organisatie bij inspectie direct en zonder vertraging het interne monsternummer kan koppelen aan het laboratoriumnummer. Dit proces moet ter plekke inzichtelijk zijn.
Er zijn twee elementen toegevoegd bij de rapportage aan RVO.nl. De elementen ‘analysedatum’ en ‘onderzoeksnummer’ worden nu reeds door de labs aangeleverd. Voor de duidelijkheid wordt deze praktijk hier geüniformeerd.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam
De monsternemer schat het volume waarop het laboratoriummonster betrekking heeft aan de hand van het grondoppervlak en hoogte van het materiaal.
Indien bij lossen bemonsterd wordt, moet bij het laden (net als momenteel het geval is) op het VDM de monsterverpakking ingescand worden. Dat kan door de verpakking fysiek bij het laden beschikbaar te hebben, maar ook doordat de OMN de barcode digitaal beschikbaar stelt aan de mesteigenaar/vervoerder.
Richtlijn 2015/1535 /EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie (PbEG 2015, L 241)
Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU 20 006, L 376)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2016-69127.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.