Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 27 juni 2023, nr. 1409103, houdende regels voor de subsidieverstrekking ten behoeve van het Leven Lang Ontwikkelen-Katalysator programma voor Bouwsteen 3 (Subsidieregeling LLO-professionalisering opleiders 2023–2026)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluit:

Paragraaf 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

beoordelingscommissie:

commissie als bedoeld in artikel 25;

DUS-I:

Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen;

LLO:

Leven Lang Ontwikkelen;

LLO-oplossing:

leer- of ontwikkelactiviteit of reeks van activiteiten gericht op het oplossen van een competentieknelpunt van werkenden, werkzoekenden en werkgevers binnen de context van een (arbeidsmarkt)regio of sector;

LLO-organisatie:

organisatie van een opleider of samenwerkingsverband met de organisatiecapaciteit en dienstverlening om vraaggericht en op maat LLO-oplossingen te bieden aan de arbeidsmarkt;

LLO-professionalisering:

op grond van deze regeling gesubsidieerd geheel van professionaliseringsactiviteiten gericht op het ontwikkelen van de LLO-organisatie van een publieke opleider of van een samenwerkingsverband met het doel vraaggericht en op maat LLO-oplossingen te kunnen bieden aan de arbeidsmarkt;

minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

opleider:

publieke opleider of private opleider formeel onderwijs;

penvoerder:

penvoerder als bedoeld in artikel 4;

private opleider formeel onderwijs:

andere dan een in artikel 1.1.1 bedoelde instelling die op grond van artikel 1.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs een diploma als bedoeld in artikel 7.4.6 van de wet mag afgeven voor het met goed gevolg afleggen van het examen van ten minste één beroepsopleiding of rechtspersoon voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.2, onderdeel b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

project:

in het kader van deze subsidieregeling ontplooide activiteiten in het kader van de LLO-professionalisering van een publieke opleider of van een samenwerkingsverband;

publieke opleider:

instelling als bedoeld in artikel 1.3.1 of 1.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs of instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

samenwerkingsverband:

samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4;

Artikel 2. Toepasselijke regelgeving

Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

Artikel 3. Subsidieverstrekking kleine en grote projecten

  • 1. De minister kan op grond van deze regeling subsidie verstrekken aan een publieke opleider of aan de penvoerder van een samenwerkingsverband voor een klein of groot project dat is gericht op het professionaliseren van de LLO-organisatie van de aanvrager.

  • 2. Voor een klein project bedraagt de subsidie ten minste € 50.000, maar minder dan € 125.000.

  • 3. Voor een groot project bedraagt de subsidie ten minste € 125.000 en ten hoogste € 2.000.000.

  • 4. Subsidieaanvragen die betrekking hebben op een bedrag van minder dan € 50.000,– of meer dan € 2.000.000,– worden afgewezen.

Artikel 4. Subsidieaanvrager

  • 1. Een subsidieaanvraag kan uitsluitend worden ingediend door een publieke opleider of door een publieke opleider die deelneemt aan een samenwerkingsverband, en die namens dat samenwerkingsverband als penvoerder optreedt.

  • 2. Een samenwerkingsverband bestaat ten minste uit twee opleiders, waaronder in ieder geval één publieke opleider.

  • 3. Er kunnen alleen opleiders deelnemen aan een samenwerkingsverband.

  • 4. De subsidie wordt aangevraagd door, verstrekt aan en verantwoord door de penvoerder, ongeacht welke partij in het samenwerkingsverband feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.

Artikel 5. Subsidieplafond

  • 1. Voor subsidieverstrekking op aanvragen die in de eerste aanvraagronde, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, zijn ingediend, is een bedrag van € 16.000.000 beschikbaar, waarvan:

    • a. € 1.400.000 beschikbaar is voor kleine projecten; en

    • b. € 14.600.000 beschikbaar is voor grote projecten.

  • 2. De subsidieplafonds voor de aanvraagronden als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen b, c en d, zullen door wijziging van deze regeling aan deze regeling worden toegevoegd. Daarbij wordt eveneens een onderverdeling gemaakt tussen het bedrag dat beschikbaar is voor kleine projecten, en het bedrag dat beschikbaar is voor grote projecten.

  • 3. Indien een beschikbaar bedrag voor een aanvraagronde als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, b of onderdeel c, niet volledig wordt benut, wordt het resterende bedrag toegevoegd aan het bedrag dat in de daaropvolgende aanvraagronde beschikbaar is.

Artikel 6. Algemene bepalingen subsidieaanvraag

  • 1. Op grond van deze regeling kan subsidie worden aangevraagd:

    • a. van 2 oktober 2023 tot en met 16 oktober 2023;

    • b. van 1 april 2024 tot en met 15 april 2024;

    • c. van 30 september 2024 tot en met 14 oktober 2024;

    • d. van 31 maart 2025 tot en met 14 april 2025.

  • 2. Aanvragen die buiten een in het eerste lid bedoelde aanvraagronde worden ingediend, worden afgewezen.

  • 3. Een publieke opleider of samenwerkingsverband kan per aanvraagronde ten hoogste één subsidieaanvraag indienen.

  • 4. Een publieke opleider kan per aanvraagronde als deelnemer aan meerdere samenwerkingsverbanden deelnemen, doch kan per aanvraagronde ten hoogste eenmaal als penvoerder optreden.

  • 5. De subsidie wordt aangevraagd met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat daartoe is bekendgemaakt op de website van DUS-I.

Paragraaf 2. Kleine projecten

Artikel 7. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De minister kan subsidie verstrekken aan een publieke opleider of aan de penvoerder van een samenwerkingsverband voor een klein project als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid.

  • 2. Een klein project is gericht op het opstellen van een LLO visie en strategie en op het formuleren van de eisen voor een LLO-organisatie en op het inventariseren van de relevante professionaliseringsopgaven.Subsidiabele activiteiten voor een klein project zijn:

    • a. het opstellen van een visie en strategie gericht op LLO op basis van een analyse van de regionale of sectorale arbeidsmarkt waar de subsidieaanvrager zich op richt;

    • b. het formuleren van de eisen voor de benodigde LLO-organisatie om de arbeidsmarkt vraaggericht en op maat te bedienen; en

    • c. het inventariseren van de professionaliseringsopgaven om de beoogde LLO-organisatie te kunnen ontwikkelen.

Artikel 8. Subsidieaanvraag klein project

In aanvulling op het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, dient de subsidieaanvrager voor een klein project de volgende documenten in:

  • a. een visiedocument als bedoeld in artikel 9;

  • b. een activiteitenplan als bedoeld in artikel 10;

  • c. een begroting als bedoeld in artikel 11;

  • d. een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 12; en

  • e. een samenvatting van de aanvraag die openbaar gemaakt kan worden.

Artikel 9. Visiedocument

In het visiedocument beschrijft de aanvrager:

  • a. de ambitie van de aanvrager ten aanzien van LLO;

  • b. een beschrijving van de arbeidsmarkt binnen de regio of sector waarop de aanvrager zich met LLO op richt;

  • c. een beschrijving van de organisatie van de aanvrager en de mate waarin LLO verankerd is in strategie, beleid en uitvoering; en

  • d. de ambitie van de aanvrager ten aanzien van de beoogde LLO-organisatie.

Artikel 10. Activiteitenplan

In voorkomend geval in aanvulling op artikel 3.4 van de Kaderregeling, bevat het activiteitenplan in ieder geval:

  • a. een projectbeschrijving met de projectdoelstellingen in relatie tot het visiedocument;

  • b. een beschrijving van de projectorganisatie met een verdeling van de taken waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat de subsidieaanvrager in staat is het voorstel binnen de gestelde tijd uit te voeren; en

  • c. een activiteitenplanning met een uitgewerkt overzicht van realiseerbare activiteiten in het eerste jaar van de projectperiode en dat bestaat uit fasering, mijlpalen en beoogde tussentijdse resultaten en eindresultaten.

Artikel 11. Begroting

  • 1. De begroting bevat een overzicht van de kosten van de activiteiten, voorzien van een toelichting. Op de begroting is artikel 3.5 van de Kaderregeling van toepassing.

  • 2. Voor de begroting kan worden gekozen uit vier functies met een vast integraal uurtarief inclusief opslag voor overhead en administratie:

    • a. secretarieel of administratief medewerker € 63;

    • b. projectmedewerker € 86;

    • c. projectleider, docent of onderzoeker € 108;

    • d. (associate) practor, lector, of hoogleraar € 127.

  • 3. De begroting wordt aangeleverd in het hiervoor door DUS-I beschikbaar gestelde format.

Artikel 12. Samenwerkingsovereenkomst

  • 1. De samenwerking binnen een samenwerkingsverband voor een klein project wordt vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst.

  • 2. De samenwerkingsovereenkomst wordt ondertekend door de partijen in het samenwerkingsverband.

  • 3. In de samenwerkingsovereenkomst is in elk geval vastgelegd:

    • a. de beoogde start- en einddatum van het project;

    • b. dat de penvoerder gemachtigd is om als penvoerder namens het samenwerkingsverband op te treden;

    • c. wat elke partij in het samenwerkingsverband inhoudelijk, organisatorisch dan wel financieel bijdraagt aan het project;

    • d. dat elke partij in het samenwerkingsverband de intentie heeft om na afloop van het project de samenwerking te verduurzamen;

    • e. dat het samenwerkingsverband een open netwerk is waar geïnteresseerde partijen in de regio of sector zich onder transparante en redelijke voorwaarden bij kunnen aansluiten; en

    • f. dat alle partijen in het samenwerkingsverband medewerking verlenen aan de verantwoording van de subsidie en aan de nakoming van de aan de subsidie verbonden verplichtingen, en dat alle gegevens die daarvoor noodzakelijk zijn op verzoek aan de penvoerder worden verstrekt.

Artikel 13. Aanvullende verplichtingen

Aan de subsidieontvanger die subsidie ontvangt voor een klein project, worden de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a. het project wordt afgerond binnen een termijn van één kalenderjaar, gerekend vanaf het moment van subsidieverstrekking;

  • b. de subsidieontvanger zendt binnen 13 weken na de afronding van het project, doch uiterlijk binnen 13 weken na het einde van de in het eerste lid bedoelde termijn, een eindrapportage aan de minister. De eindrapportage wordt opgesteld met gebruikmaking van het format dat daartoe door DUS-I beschikbaar is gesteld;

  • c. de subsidieontvanger verleent gedurende de looptijd van de regeling op verzoek van de minister medewerking aan regionale of sectorale bijeenkomsten om aldaar de opgedane inzichten van het project toe te lichten;

  • d. de subsidieontvanger verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verstrekte subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd;

  • e. de subsidieontvanger voert met betrekking tot de financiering van en de kosten en inkomsten uit economische activiteiten een gescheiden boekhouding, indien de subsidieontvanger naast niet-economische activiteiten ook economische activiteiten verricht;

  • f. de activiteiten bevoordelen geen individuele ondernemingen;

  • g. de subsidieontvanger maakt alle resultaten van activiteiten voor eenieder zonder onderscheid kosteloos toegankelijk;

  • h. de subsidieontvanger verleent opdrachten aan derden voor uitvoering van de activiteiten, of een deel daarvan, op basis van transparante criteria en tegen marktconforme tarieven en houdt zich aan de toepasselijke wet- en regelgeving;

  • i. de administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende 10 jaren na de vaststelling van de subsidie bewaard.

Artikel 14. Vaststelling en verantwoording

  • 1. Indien de aanvraag voor een klein project ingevolge artikel 26 voor subsidie in aanmerking komt, stelt de minister de subsidie direct vast binnen 22 weken na de sluiting van de desbetreffende aanvraagperiode.

  • 2. De verantwoording over de verstrekte subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 1, zoals bedoeld in richtlijn 660 van de Raad voor de Jaarverslaggeving.

  • 3. De subsidieontvanger toont op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.

  • 4. Als de activiteiten zijn uitgevoerd en aan de verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

Artikel 15. Betaling

Het subsidiebedrag voor een klein project wordt ineens betaald.

Paragraaf 3. Grote projecten

Artikel 16. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De minister kan subsidie verstrekken aan een publieke opleider of de penvoerder van een samenwerkingsverband voor een groot project als bedoeld in artikel 3, eerste en derde lid.

  • 2. Een groot project is gericht op de ontwikkeling en professionalisering van een LLO-organisatie. Subsidiabele activiteiten voor een groot project zijn:

    • a. activiteiten gericht op de verbetering van de onderwijslogistiek en bedrijfsvoering door het verbeteren van logistieke en administratieve processen en systemen;

    • b. activiteiten gericht op de ontwikkeling van het aanwezige menselijk kapitaal door middel van deskundigheidsbevordering onder docenten, examenfunctionarissen, onderzoekers en ondersteunend personeel of door het aanstellen van personeel met de benodigde capaciteit en expertise;

    • c. activiteiten gericht op de ontwikkeling van de organisatiecapaciteit en dienstverlening door middel van het afstemmen en optimaliseren van de visie, strategie, besturing, beleid, de uitvoering en bedrijfsvoering in lijn met de beoogde LLO-organisatie.

Artikel 17. Subsidieaanvraag subsidie

In aanvulling op het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, dient de subsidieaanvrager die subsidie aanvraagt voor een groot project de volgende documenten in:

  • a. een visiedocument als bedoeld in artikel 18;

  • b. een activiteitenplan als bedoeld in artikel 19;

  • c. een begroting als bedoeld in artikel 20;

  • d. een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 21; en

  • e. een samenvatting van de aanvraag die openbaar gemaakt kan worden.

f.

Artikel 18. Visiedocument

  • 1. In het visiedocument beschrijft de subsidieaanvrager de LLO visie en strategie en de professionaliseringsopgaven om tot de beoogde LLO-organisatie te komen.

  • 2. Het visiedocument bevat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van de LLO ambitie, visie en strategie en de wijze waarop de werkgevers, werkenden en werkzoekenden in de regio of sector waar de subsidieaanvrager zich op richt bereikt gaan worden;

    • b. een beschrijving van de beoogde LLO-organisatie waarmee de relevante arbeidsmarkt vraaggericht en op maat bediend kan worden;

    • c. een analyse waarin de huidige organisatiecapaciteit en dienstverlening van de aanvrager, afgezet is tegen de benodigde organisatiecapaciteit en dienstverlening voor de LLO-organisatie;

    • d. een overzicht van de professionaliseringsopgaven die noodzakelijk zijn om de beoogde LLO-organisatie te realiseren; en

    • e. een ordening van de professionaliseringsopgaven begeleid door een toelichting op de verwachte bijdrage van elke opgave aan het realiseren van de beoogde LLO-organisatie.

Artikel 19. Activiteitenplan

In voorkomend geval in aanvulling op artikel 3.4 van de Kaderregeling, bevat het activiteitenplan in ieder geval:

  • a. een projectbeschrijving met de projectdoelstellingen in relatie tot het visiedocument;

  • b. een beschrijving van de projectorganisatie met een verdeling van de taken waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat de subsidieaanvrager in staat is het voorstel binnen de gestelde tijd uit te voeren;

  • c. een activiteitenplanning met een uitgewerkt overzicht van realiseerbare activiteiten in het eerste jaar van de projectperiode en dat bestaat uit fasering, mijlpalen en beoogde tussentijdse resultaten en een overzicht van realiseerbare activiteiten voor het tweede jaar van de projectperiode, bestaande uit fasering, mijlpalen en beoogde eindresultaten;

  • d. een analyse van de risico’s en een beschrijving van de wijze waarop deze risico’s worden gemitigeerd;

  • e. een beschrijving van de lerende aanpak waarmee de voortgang en de uitkomsten van het project worden geëvalueerd en de aanpak indien nodig wordt bijgesteld;

  • f. een beschrijving van de bijdrage en het bereik van het project aan de organisatieontwikkeling, het menselijk kapitaal en de dienstverlening van de subsidieaanvrager; en

  • g. een beschrijving van de wijze waarop de subsidieaanvrager de activiteiten en resultaten na afronding van het project wil verduurzamen en verankeren.

Artikel 20. Begroting

Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21. Samenwerkingsovereenkomst

  • 1. De samenwerking binnen een samenwerkingsverband voor een groot project wordt vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst.

  • 2. De samenwerkingsovereenkomst wordt ondertekend door de partijen in het samenwerkingsverband.

  • 3. In de samenwerkingsovereenkomst is in elk geval vastgelegd:

    • a. de beoogde start- en einddatum van het project;

    • b. dat de penvoerder gemachtigd is om als penvoerder namens het samenwerkingsverband op te treden;

    • c. wat elke partij in het samenwerkingsverband inhoudelijk, organisatorisch dan wel financieel bijdraagt aan het project;

    • d. dat het samenwerkingsverband een open netwerk is waar geïnteresseerde partijen in de regio of sector zich onder transparante en redelijke voorwaarden bij kunnen aansluiten;

    • e. de financiële of bestuurlijke afspraken over de verduurzaming van de activiteiten en de samenwerking na afloop van het project, waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat de ambities over het bereik onder werkgevers, werkenden en werkzoekenden gerealiseerd gaan worden;

    • f. dat alle partijen in het samenwerkingsverband medewerking verlenen aan de verantwoording van de subsidie en aan de nakoming van de aan de subsidie verbonden verplichtingen, en dat alle gegevens die daarvoor noodzakelijk zijn op verzoek aan de penvoerder worden verstrekt.

Artikel 22. Aanvullende verplichtingen

Aan de subsidieontvanger voor een groot project, worden de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a. het project wordt afgerond binnen een termijn van ten hoogste twee kalenderjaren, gerekend vanaf het moment van subsidieverlening;

  • b. de subsidieontvanger zendt een voortgangsrapportage aan de minister met gebruikmaking van het format dat daartoe door DUS-I beschikbaar is gesteld, een jaar na de datum van de subsidieverlening;

  • c. de subsidieontvanger zendt binnen 13 weken na de afronding van het project, doch uiterlijk binnen 13 weken na het einde van de in onderdeel a bedoelde termijn, een eindrapportage aan de minister, die is opgesteld met gebruikmaking van het format dat daartoe door DUS-I beschikbaar is gesteld;

  • d. de subsidieontvanger verleent gedurende de looptijd van de regeling op verzoek van de minister medewerking aan regionale of sectorale bijeenkomsten om aldaar de opgedane inzichten van het project toe te lichten;

  • e. de subsidieontvanger verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd;

  • f. de subsidieontvanger voert met betrekking tot de financiering van en de kosten en inkomsten uit economische activiteiten een gescheiden boekhouding, indien de subsidieontvanger naast niet-economische activiteiten ook economische activiteiten verricht;

  • g. de activiteiten bevoordelen geen individuele ondernemingen;

  • h. de subsidieontvanger maakt alle resultaten van activiteiten voor eenieder zonder onderscheid kosteloos toegankelijk;

  • i. de subsidieontvanger verleent opdrachten aan derden voor uitvoering van de activiteiten, of een deel daarvan, op basis van transparante criteria en tegen marktconforme tarieven en houdt zich aan de toepasselijke wet- en regelgeving;

  • j. de administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende 10 jaren na de vaststelling van de subsidie bewaard.

Artikel 23. Verlening en verantwoording

  • 1. Indien een aanvraag ingevolge artikel 26 voor subsidie in aanmerking komt, verleent de minister de subsidie. De minister besluit binnen 22 weken op de aanvragen voor grote projecten.

  • 2. De verantwoording over de verleende subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 2.

  • 3. De subsidieontvanger toont via een activiteitenverslag aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.

  • 4. De subsidie wordt uitsluitend besteed aan de activiteiten waarvoor deze wordt verleend. Niet-bestede middelen worden teruggevorderd.

  • 5. De minister stelt de subsidie vast binnen een jaar na ontvangst van de jaarverslaggeving over het laatste jaar van de projectperiode.

Artikel 24. Bevoorschotting en betaling

De subsidie voor een groot project wordt ieder kwartaal bij voorschot verleend, waarbij het eerste voorschot 35% van de totale toegekende subsidie bedraagt en de overige voorschotten als gelijke delen van het resterende subsidiebedrag worden uitgekeerd.

Paragraaf 4. Overige bepalingen

Artikel 25. Beoordeling subsidieaanvragen

  • 1. De minister stelt een onafhankelijke beoordelingscommissie in die is belast met het adviseren van de minister over de beoordeling en de rangschikking van de aanvragen.

  • 2. Na de sluitingsdatum van de desbetreffende aanvraagperiode worden de ingediende volledige aanvragen, voor grote en voor kleine projecten afzonderlijk, beoordeeld door de beoordelingscommissie en voorzien van een advies aan de minister.

  • 3. De beoordelingscommissie beoordeelt de aanvragen aan de hand van het beoordelingskader dat is opgenomen als bijlage 1 bij deze regeling.

  • 4. Aanvragen voor kleine projecten worden alleen schriftelijk beoordeeld als voldoende of onvoldoende.

  • 5. Aanvragen voor grote projecten die als voldoende zijn beoordeeld worden gerangschikt op basis van hun score zodanig dat een hoger toegekende puntenscore ook leidt tot een hogere rangschikking.

  • 6. Voor aanvragen van kleine en grote projecten geldt dat de minimale score voldoende moet zijn op elk van de in bijlage 1 bedoelde criteria Impact, Kwaliteit en Verankering, om van een positief advies voorzien te worden.

  • 7. De beoordelingscommissie kent een hoger aantal punten toe naarmate de score op Impact, Kwaliteit en Verankering hoger is, blijkend uit:

    • a. de kwaliteit van het visiedocument en de verbinding met de regio of sector waar de aanvrager zich op richt;

    • b. de ambities van het project qua doelstellingen, bereik en bijdrage aan de organisatiecapaciteit en dienstverlening van de aanvrager;

    • c. de kwaliteit van de samenwerking en het draagvlak waardoor het aannemelijk is dat de doelen van het project behaald worden;

    • d. de kwaliteit van het activiteitenplan waardoor het project uitvoerbaar en haalbaar is;

    • e. de kwaliteit van de begroting waaruit blijkt dat het project zo kostenefficiënt mogelijk wordt uitgevoerd en middelen effectief worden ingezet;

    • f. er voldoende aandacht is voor de verduurzaming van de activiteiten.

  • 8. Een toelichtingsgesprek met de beoordelingscommissie is een vast onderdeel in de beoordelingsprocedure van een grote projectaanvraag.

Artikel 26. Besluitvorming minister

  • 1. De minister beoordeelt de aanvragen met kennisneming van het advies van de beoordelingscommissie.

  • 2. Indien in een aanvraagronde bij toewijzing van alle door de minister als voldoende beoordeelde aanvragen voor een klein project, het desbetreffende subsidieplafond, bedoeld in artikel 5, zou worden overschreden, bepaalt de minister de rangschikking van de aanvragen op basis van loting.

  • 3. De minister bepaalt de rangschikking van de aanvragen voor grote projecten aan de hand van de kwaliteit van de aanvragen op basis van bijlage 1, en verdeelt het beschikbare bedrag op basis van deze rangschikking totdat het budget voor die aanvraagronde is uitgeput.

  • 4. Indien de minister aan meerdere aanvragen een gelijk puntenaantal heeft toegekend, en het desbetreffende in artikel 5 bedoelde subsidieplafond ontoereikend is om alle gelijke gewaardeerde aanvragen te kunnen toewijzen, bepaalt de minister de rangschikking van deze aanvragen op basis van loting.

  • 5. Indien in een aanvraagronde voor grote projecten budget resteert, maar een gerangschikt voorstel niet volledig te honoreren is, wordt aan de subsidieaanvrager voorgesteld met het nog resterende bedrag van het subsidiebudget zijn project in volledige of aangepaste vorm uit te voeren. Indien de betreffende aanvrager hiermee niet akkoord gaat wordt de aanvraag niet toegekend.

Paragraaf 5. Slotbepalingen

Artikel 27. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 7 juli 2023.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 31 december 2026, met dien verstande dat zij van toepassing blijft ten aanzien van subsidies die op grond van deze regeling zijn verstrekt.

Artikel 28. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Subsidieregeling LLO-Katalysator (LLO-professionalisering opleiders 2023–2026).

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

BIJLAGE 1. BEOORDELINGSKADER

Deze bijlage behoort bij artikel 25, derde lid, van de Subsidieregeling LLO-professionalisering opleiders 2023–2026

Kleine projecten € 50.000 tot € 125.000

Criterium

Minimumvereisten

Impact (10-punts schaal)

Er is duidelijk onderbouwd:

• wat de ambitie van de aanvrager is ten aanzien van LLO;

• op welke regio of sector de aanvrager zich met LLO richt en hoe de arbeidsmarkt eruit ziet;

• een beschrijving van de organisatie van de aanvrager en de mate waarin LLO verankerd is in strategie, beleid en uitvoering;

• wat de beoogde LLO-organisatie is om de ambitie van de aanvrager te verwezenlijken.

Weging 30%

In het visiedocument is in elk geval opgenomen:

• de ambitie ten aanzien van LLO van de aanvrager in elk geval qua bereik van werkenden, werkzoekenden en werkgevers;

• een beschrijving van de arbeidsmarkt met een overzicht van de relevante partijen binnen de regio of sector waar de aanvrager zich op richt;

• een beschrijving van de regionale of sectorale human capital agenda in zoverre deze beschikbaar is;

• een beschrijving van de organisatie van de aanvrager en de mate waarin LLO verankerd is in strategie, beleid en uitvoering;

• een schets van de beoogde LLO-organisatie die nodig is om de ambitie van de aanvrager te verwezenlijken en die aansluit op de vraag vanuit de arbeidsmarkt.

Criterium

Minimumvereisten

Kwaliteit (10-puntsschaal)

Inhoud

Er wordt beschreven hoe de subsidieaanvrager tot een LLO visie en strategie gaat komen en hoe de eisen voor een LLO-organisatie geformuleerd worden en op welke wijze de relevante professionaliseringsopgaven geïnventariseerd worden.

Samenwerking

a) De samenwerking met interne en externe stakeholders is helder beschreven en indien er sprake is van een samenwerkingsverband dan is er sprake van een gedragen samenwerking, bij voorkeur ook met private opleiders formeel onderwijs.

Projectorganisatie

b) Er is inzichtelijk gemaakt hoe het project georganiseerd gaat worden, waardoor een succesvolle uitvoering mogelijk is.

Begroting

c) De begroting bevat een overzicht van de kosten van de activiteiten, voorzien van een toelichting.

Weging 60%

Uit het visiedocument en indien van toepassing, de samenwerkingsovereenkomst blijkt:

• met welke publieke opleiders en private opleiders formeel onderwijs wordt samengewerkt en waarom;

• dat de aanvrager zich voldoende georiënteerd heeft op het externe veld blijkend uit de betrokken partijen uit de regio of sector;

• wat elke partij in het samenwerkingsverband in inhoudelijk, organisatorisch of financieel bijdraagt aan het project;

• dat het samenwerkingsverband een open netwerk is waar geïnteresseerde partijen in de regio of sector zich onder transparante en redelijke voorwaarden bij kunnen aansluiten;

• wat de financiële of bestuurlijke afspraken zijn die gemaakt zijn over verduurzaming van de activiteiten en de samenwerking na afloop van het project;

• wat het draagvlak is voor het project binnen de organisatie.

In het activiteitenplan is minimaal beschreven:

• wat het project inhoudt en wat de doelstellingen zijn in relatie tot het visiedocument;

• welke resultaten het project concreet oplevert;

• welke activiteiten in samenhang worden ondernomen om het gewenste resultaat te behalen vormgegeven in een activiteitenplanning (wie doet wat wanneer en met welk resultaat) waardoor het aannemelijk is dat de projectdoelen behaald gaan worden;

• wat de projectorganisatie- en overlegstructuur is en hoe die wordt ingevuld, passend bij de omvang van het project.

Uit de begroting blijkt:

• welke kosten door wie worden gemaakt tegen welke bijdrage. Waarbij kostenefficiëntie en effectiviteit van de ingezette middelen belangrijk is;

• dat de juiste functies en uurtarieven opgenomen zijn.

Criterium

Minimumvereisten

Verankering (10-puntsschaal)

Er is duidelijk onderbouwd:

• hoe de visie en strategie bestuurlijk verankerd gaan worden binnen de organisatie van de aanvrager;

• hoe de uitkomsten van de analyse gebruikt gaan worden om de LLO-organisatie vorm te gaan geven;

• hoe het externe werkveld binnen de regio of sector waar de aanvrager zich op richt betrokken blijft worden na afloop van het project.

Weging 10%

Uit het visiedocument, activiteitenplan en eventuele samenwerkingsovereenkomst blijkt:

• welke afspraken zijn gemaakt over de verduurzaming en verankering van de activiteiten en resultaten van het project na afloop;

• de wijze waarop de relatie met het externe werkveld en de relevante partijen in de regio of sector wordt versterkt en verduurzaamd;

• de wijze waarop de aanvrager na afloop van het project vorm gaat geven aan de LLO-organisatie en het verankeren van LLO binnen de eigen organisatie.

Grote projecten € 125.000 tot € 2.000.000

Criterium

Minimumvereisten

Impact (10-puntsschaal)

Er is duidelijk onderbouwd:

• wat de LLO ambitie, visie en strategie is van de aanvrager;

• hoe de aanvrager werkenden, werkzoekenden en werkgevers in de regio of sector gaat bereiken;

• op basis van een analyse wat de professionaliseringsopgaven zijn om de beoogde LLO-organisatie te bereiken;

• naast een overzicht is er ook een ordening aangegeven in de professionaliseringsopgaven op basis van de impact of bijdrage aan het bereiken van de ambitie en doelstellingen.

Weging 30%

Uit het visiedocument blijkt:

• een beschrijving van de ambitie van de aanvrager ten aanzien van LLO en van de wijze waarop de beoogde werkgevers, werkenden en werkzoekenden in de regio of sector waar de aanvrager zich op richt worden bereikt;

• de visie en strategie van de aanvrager ten aanzien van LLO en een beschrijving van de beoogde LLO-organisatie waarmee de ambitie gerealiseerd kan worden;

• een analyse waarin de huidige organisatiecapaciteit en dienstverlening van de aanvrager, afgezet is tegen de benodigde capaciteit en dienstverlening voor de LLO-organisatie;

• een overzicht van de professionaliseringsopgaven die op basis van de analyse, volgens de aanvrager noodzakelijk zijn om de LLO-organisatie te realiseren;

• een ordening van de professionaliseringsopgaven begeleid door een toelichting op de verwachte bijdrage van elke opgave aan het realiseren van de beoogde LLO-organisatie.

Criterium

Minimumvereisten

Kwaliteit (10-puntsschaal)

Inhoud

Er is duidelijk beschreven en onderbouwd voor welke LLO-professionaliseringsopgave is gekozen.

Samenwerking

a) De samenwerking met interne en externe stakeholders is helder beschreven en indien er sprake is van een samenwerkingsverband dan is er sprake van een gedragen samenwerking, bij voorkeur ook met private opleiders formeel onderwijs.

Projectorganisatie

b) Er is inzichtelijk gemaakt hoe het project georganiseerd gaat worden, waardoor een succesvolle uitvoering mogelijk is.

Begroting

c) De begroting bevat een overzicht van de kosten van de activiteiten en is voorzien van een toelichting.

Weging 60%

Uit het visiedocument en indien van toepassing, de samenwerkingsovereenkomst blijkt:

• met welke relevante opleiders dan wel andere partijen wordt samengewerkt en waarom;

• dat er voldoende draagvlak is intern voor het project;

• dat de aanvrager zich voldoende georiënteerd heeft op het externe veld blijkend uit de betrokken partijen uit de regio of sector;

• dat er goede afspraken zijn gemaakt waardoor het aannemelijk is dat de projectdoelen gehaald gaan worden;

• wat elke partij in het samenwerkingsverband in inhoudelijk, organisatorisch of financieel bijdraagt aan het project;

• dat er financiële of bestuurlijke afspraken zijn gemaakt over verduurzaming van de activiteiten na afloop van het project waaruit blijkt dat de ambities over het bereik onder werkgevers, werkenden en werkzoekenden gerealiseerd gaan worden.

In het activiteitenplan is minimaal beschreven:

• wat het project inhoudt en wat de doelstellingen zijn in relatie tot het visiedocument;

• welke resultaten het project concreet oplevert;

• welke activiteiten in samenhang worden ondernomen om het gewenste resultaat te behalen vormgegeven in een activiteitenplanning (wie doet wat wanneer en met welk resultaat) waardoor het aannemelijk is dat de projectdoelen behaald gaan worden;

• wat de projectorganisatie- en overlegstructuur is en hoe die wordt ingevuld, passend bij de omvang van het project en waardoor het aannemelijk is dat het project binnen de gestelde tijd uit te voeren is;

• hoe het project invulling geeft aan een lerende aanpak;

• wat de risico’s en bijbehorende beheersmaatregelen zijn tijdens de uitvoering van het project;

• een beschrijving van de wijze waarop de aanvrager het resultaat van het project gaat evalueren.

Uit de begroting blijkt:

• welke kosten door wie worden gemaakt tegen welke bijdrage. Waarbij kostenefficiëntie en effectiviteit van de ingezette middelen belangrijk is;

• dat de juiste functies en uurtarieven opgenomen zijn.

Criterium

Minimumvereisten

Verankering (10-puntsschaal)

Er is duidelijk beschreven:

• hoe de projectresultaten van het project duurzaam verankerd worden op het strategische, tactische en operationele niveau van de organisatie die de aanvrager vertegenwoordigd;

• hoe het externe werkveld binnen de regio of sector waar de aanvrager zich op richt betrokken blijft worden na afloop van het project;

• hoe de aanvrager ook na afloop van het project vorm blijft geven aan LLO en de LLO-organisatie.

Weging 10%

Uit het visiedocument, activiteitenplan en eventuele samenwerkingsovereenkomst blijkt:

• hoe de resultaten en inzichten van het project dat gericht is geweest op de onderwijslogistiek en bedrijfsvoering, het menselijk kapitaal, de organisatiecapaciteit en dienstverlening, of een combinatie hiervan, na afronding van het project worden verduurzaamd en verankerd binnen de organisatie van de aanvrager;

• hoe in het kader van LLO blijvend geïnvesteerd wordt in deskundigheidsbevordering en organisatieontwikkeling inclusief veranderkundige aanpak;

• de wijze waarop de relatie met het externe werkveld en de relevante partijen in de regio of sector wordt versterkt en verduurzaamd;

• hoe kennisdeling wordt gefaciliteerd waardoor beproefde werkwijzen, ervaringen en inzichten gebruikt kunnen worden door andere opleiders gedurende en na afloop van het subsidieproject;

• hoe de aanvrager na afloop van het project verder vormgeeft aan de LLO-organisatie.

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling is een uitwerking van Bouwsteen 3 van het Nationale Groeifonds Programma de LLO-Katalysator, tranche 1 2023–2026. Deze regeling stimuleert de vorming en professionalisering van LLO-organisaties binnen publieke opleiders of samenwerkingsverbanden van opleiders, die qua organisatiecapaciteit en dienstverlening in staat zijn om vraaggericht en op maat LLO-oplossingen te bieden aan de regionale of sectorale arbeidsmarkt. Anders gesteld, door het professionaliseren van de organisatie, het personeel en de dienstverlening (LLO-professionalisering) zijn publieke opleiders of samenwerkingsverbanden van opleiders steeds beter in staat om snel, flexibel en op maat (LLO-organisatie) werkgevers, werkenden en werkzoekenden (LLO doelgroepen) te helpen met een innovatie-, ontwikkel- of scholingsvraagstuk (LLO-oplossingen).

Deze regeling stimuleert de professionalisering van LLO-organisaties van opleiders door in vier aanvraagronden verdeeld over een periode van drie jaar geld beschikbaar te stellen. Opleiders die in staat zijn vraaggericht en op maat LLO vorm te geven voor werkenden, werkzoekenden en werkgevers dragen in belangrijke mate bij aan het oplossen van competentieknelpunten in het kader van de transities, versterken daarmee het LLO-ecosysteem en dragen bij aan de vanzelfsprekendheid om een leven lang te ontwikkelen.

1. Aanleiding

Een goed opgeleide beroepsbevolking is één van de fundamenten van de Nederlandse economie. Nederland (evenals andere EU-landen) staat voor grote maatschappelijke transities en vragen om innovatieve oplossingen. De vraag naar arbeid zal in de komende jaren ingrijpend veranderen. Het gaat bijvoorbeeld om de energie- en grondstoffentransitie om klimaatdoelstellingen te kunnen halen en om de automatisering van werk. Maar ook om de vergrijzing met de daarmee samenhangende aandacht voor duurzame inzetbaarheid en de stijgende zorgvraag, het tekort aan (betaalbare) woningen en de digitale transformatie van de economie. De aansluiting van de beroepsbevolking op de arbeidsmarkt staat daardoor onder druk. Dit kan het verdienvermogen van de Nederlandse economie beperken en kwetsbare doelgroepen van werkenden en werkzoekenden op de arbeidsmarkt raken.

De volgende tekortkomingen in economie en arbeidsmarkt spelen hier een rol:

  • 1. Onvoldoende en ongerichte economische groei door krimp van de beroepsbevolking en onvoldoende arbeidsproductiviteitsgroei;

  • 2. Veranderende en verschuivende vraag naar arbeid op de arbeidsmarkt als gevolg van verschillende transities;

  • 3. Toenemende kloof tussen de toekomstige arbeidsvraag en de vaardigheden van de huidige beroepsbevolking.

Om deze tekortkomingen aan te pakken zijn er voldoende goedopgeleide mensen nodig met specifieke en actuele vaardigheden of competenties die, in de continu veranderende omgeving (werk)taken uit kunnen (blijven) voeren en problemen oplossen. Hiervoor moet het vanzelfsprekend worden voor iedereen om zich een leven lang te blijven ontwikkelen (LLO).

De regering heeft van LLO een speerpunt gemaakt en maakt zich hard voor een sterke leercultuur en leerinfrastructuur en voor flexibel en passend onderwijs, door te investeren in en samen te werken met werkenden en werkzoekenden, bedrijven en opleiders1. Deze inzet zal de komende jaren geïntensiveerd worden. Daarnaast verschijnt na de zomer van 2023 een nieuwe LLO brief met een toekomstverkenning gericht op LLO waarmee dit kabinet aanvullende ambities voor de komende jaren kenbaar maakt.

1.1. LLO-Katalysator

De Nationale Groeifondscommissie heeft ook bijzondere aandacht voor LLO en heeft in ronde 1 en 2 binnen de pijler Kennisontwikkeling diverse projectaanvragen gehonoreerd met betrekking tot LLO. Eén van de grotere projecten die is toegekend en tevens de basis vormt voor deze regeling is de LLO-Katalysator. De ‘Nationale LLO-Katalysator’ (hierna: LLO-Katalysator) is geïnitieerd door de drie publieke onderwijskoepels voor middelbaar en hoger onderwijs (MBO Raad, Vereniging Hogescholen (VH) en Universiteiten van Nederland (UNL)) en is door een breed consortium van onderwijs, bedrijfsleven en overheden vormgegeven en ondertekend.

In april 2022 heeft het kabinet op advies van de Adviescommissie NGF € 391,6 miljoen ter beschikking gesteld aan de LLO-Katalysator, waarvan € 167 miljoen onvoorwaardelijk is toegekend voor realiseren van de eerste tranche (tot en met 31-12–2026) gericht op de energie- en grondstoffentransitie. Het resterende bedrag van € 224,6 miljoen is voorwaardelijk toegekend2.

De praktijk laat zien dat de huidige regionale of sectorale LLO-ecosystemen niet optimaal functioneren, met als gevolg dat het aanbod niet goed op de vraag is afgestemd. Het doel van de LLO-Katalysator is het realiseren van een systeeminnovatie door het afstemmen van vraag en aanbod binnen een regionaal of sectoraal LLO-ecosysteem. Daarvoor zijn robuuste samenwerkingsverbanden nodig, passende LLO-oplossingen en opleiders die in staat zijn vraaggericht en op maat het leren te ondersteunen van werkenden, werkzoekenden en werkgevers. Het LLO-ecosysteem bevordert het leren en ontwikkelen en stimuleert tot een sterke leercultuur en leerinfrastructuur, waarin vraag en aanbod (nieuwe) innovatievraagstukken, competentieknelpunten en veranderende behoefte aan vaardigheden kunnen adresseren. Gedacht kan worden aan partijen binnen een arbeidsmarktregio die gezamenlijk zorgen voor scholing op maat voor kwetsbare werkenden en werkzoekenden. Of om sectorale samenwerkingsverbanden waarin brancheverenigingen, vakbonden, werkgevers, O&O fondsen, bedrijfstakscholen en publieke opleiders gezamenlijk zorgen voor de op-, om- en bijscholing van werknemers op de werkvoer en daarbuiten en zo bijdragen aan het versterken van de leercultuur op de werkvloer.

Het programma bestaat uit twee tranches:

  • Tranche 1 richt zich specifiek op het oplossen van competentieknelpunten in het kader van de energie- en grondstoffentransitie en loopt tot en met 2026. Deze fase is daarmee vooral bedoeld om via de lerende aanpak te komen tot een werkende katalysator waarmee voor een urgente transitie, energie- en grondstoffen, daadwerkelijke oplossingen met impact worden gecreëerd waar zowel het mkb als het grootbedrijf wat aan heeft.

  • Tranche 2 (2026–2029) is bedoeld voor andere transities zoals de digitale transformatie of de transitie in de zorg, en zal ingezet kunnen worden pas nadat gebleken is dat tranche 1 met succes is afgerond.

De landelijke Uitvoeringsorganisatie LLO-Katalysator (hierna: ULK) is verantwoordelijk om de werkzame bestanddelen te destilleren uit de regionale en sectorale samenwerkingsverbanden en activiteiten die in het kader van dit programma ontplooid worden en via kennisopbouw te komen tot een werkende LLO-Katalysator.

De LLO-Katalysator kent vier bouwstenen:

  • Bouwsteen 1: Faciliteren van kwantitatieve vraagarticulatie, middels het opzetten van een LLO-radar die inzicht geeft in de vaardigheden- en competentiebehoefte van de (toekomstige) arbeidsmarkt op sector of regionaal niveau. Het gaat om analyse van sector- en regio-behoeften afkomstig uit meerdere databronnen.

  • Bouwsteen 2: Aanjagen van het proces van vraagarticulatie, ontwerp en ontwikkeling van LLO-oplossingen voor de regio of sector. Het doel is om regionale of sectorale samenwerkingsverbanden te stimuleren tot het afstemmen van vraag en aanbod. Zo worden de betrokkene partijen in staat gesteld om in co-makerschap leer- en ontwikkeloplossingen te ontwikkelen voor competentieknelpunten die (in eerste instantie) op kleine of grote schaal toegepast kunnen worden, bijvoorbeeld op regio-niveau. Vervolgens kunnen deze eveneens beschikbaar worden gesteld aan een breed publiek van werkenden en werkzoekenden, en dan op landelijk niveau.

  • Bouwsteen 3: Professionaliseren van publieke opleiders of samenwerkingsverbanden van publieke en private opleiders formeel onderwijs, opdat ze in staat worden gesteld vraaggerichte LLO-oplossingen op maat te ontwikkelen en uit te voeren in de regio of sector als zijnde een LLO-organisatie. Het gaat hierbij om ontwikkeling van de organisatie en de dienstverlening, om de competenties en capaciteiten te ontwikkelen waardoor het leveren van maatwerk schaalbaar, betaalbaar, kwalitatief hoogwaardig en toegankelijk wordt voor LLO-doelgroepen. In het geval van een samenwerkingsverband kan de professionalisering zich richten op kennisdelen en synergie- of schaalvoordelen, maar ook op het vormen van een regionaal of sectoraal platform, fysiek of digitaal, waar het opleiden van werkenden en werkzoekenden gezamenlijk door publieke en private opleiders formeel onderwijs (in afstemming met het bedrijfsleven) vormgegeven wordt.

  • Bouwsteen 4: Het stimuleren van de leercultuur op de werkvloer. Dit gebeurt indirect via de ontwikkeling en implementatie van LLO-oplossingen. Daarnaast gaat het om kennisontwikkeling, kennisdeling en het maken van goede afspraken met sociale partners, de brancheverenigingen en de vakbonden over onderzoek, pilots en instrumentontwikkeling. De betrokkenheid van en samenwerking met de sociale partners rondom leercultuur is essentieel, omdat zij primair verantwoordelijk zijn voor een sterke leercultuur op de werkvloer.

Bouwsteen 3

In de huidige subsidieregeling is de uitvoering gegeven aan Bouwsteen 3 (tranche 1). Deze subsidieregeling is gericht op het ondersteunen van publieke opleiding of samenwerkingsverbanden bij LLO-professionalisering. Zo worden ook kleinere en financieel minder draagkrachtige partijen gestimuleerd, i.e. financieel in staat gesteld, tot het bijdragen aan LLO-oplossingen. Er is voor een tenderregeling gekozen om de voorstellen met de hoogst mogelijke kwaliteit te kunnen selecteren voor ondersteuning. In totaal is er een budget van € 64 miljoen beschikbaar gesteld, verdeeld over vier aanvraagronden.

Stichting LLO-Katalysator

De landelijke coördinatie van de LLO-Katalysator is belegd bij de Stichting LLO-Katalysator. De ULK is ondergebracht in de Stichting LLO-Katalysator. De ULK kijkt mee op de inhoud van de jaarlijkse voortgangsrapportages en peer reviews waar DUS-I verantwoordelijk voor is en biedt ondersteuning van deelnemers en de organiseert de monitoring van het programma met het doel te komen tot een katalysator die werkt.

Evaluatie tranche 1

Het programma zal eind 2025 worden geëvalueerd. De uitkomsten van de evaluatie en de bevindingen van de ULK vormen input voor de Adviescommissie van het NGF voor het advies richting het kabinet over de toekenning van tranche 2. Ook zal het ULK gedurende tranche 1, ten behoeve van kennisdeling en overdraagbaarheid, op basis van alle regionale en sectorale activiteiten de werkzame principes proberen te destilleren van een LLO-Katalysator. Dit is onderdeel van de lerende aanpak zodat blijvend duurzame LLO-ecosystemen worden gerealiseerd die bijdragen aan het verdienvermogen van Nederland en de wendbaarheid en weerbaarheid van de beroepsbevolking op de arbeidsmarkt.

2. Het doel en de inhoud van de regeling

Het doel van deze subsidieregeling is gericht op het professionaliseren van de organisatiecapaciteit en dienstverlening van publieke opleiders of samenwerkingsverbanden van publieke opleiders dan wel publieke en private opleiders formeel onderwijs, om vraaggericht en op maat LLO-oplossingen te kunnen bieden aan de regionale of sectorale arbeidsmarkt om zo competentieknelpunten op te lossen, met name in het kader van de transities. Het gaat om het ontwikkelen van de juiste competenties en expertise in de organisatie om snel en flexibel op een LLO vraag in te kunnen spelen. Gedacht kan worden aan het ontwikkelen van een visie en strategie voor LLO of aan procesoptimalisatie, deskundigheidsbevordering van docenten en het aantrekken van het juiste personeel, tot aan het inrichten van een online of offline omgeving voor de doelgroep of het wendbaarder maken van de onderwijslogistiek.

De regeling richt zich op opleiders van formeel onderwijs, om zo te bevorderen dat het met publieke middelen opgebouwde onderwijsstelsel voor mbo en hoger onderwijs beter wordt ontsloten voor LLO. Met private opleiders formeel onderwijs worden de niet-bekostigde instellingen bedoeld die door OCW erkende (onderdelen van) mbo- en ho- opleidingen mogen uitvoeren. Private opleiders die enkel non-formeel onderwijs aanbieden kunnen niet deelnemen aan een subsidieaanvraag in een samenwerkingsverband. Zij kunnen natuurlijk wel in de praktijk betrokken zijn en onderdeel vormen van een externe LLO-organisatie in de regio of sector waar het bedrijfsleven en het onderwijs samenwerken. Ook zijn de resultaten en producten die met subsidie van voorliggende regeling worden gemaakt vrij en toegankelijk voor iedereen.

2.1 Begripsverduidelijking

Voor een beter begrip van deze regeling volgt eerst een lijst met aanvullende begrippen op het bepaalde in artikel 1. Dit geeft de lezer meer context bij het lezen van de toelichting:

  • co-makerschap: vorm van partnerschap waarin de samenwerking dusdanig is dat alle deelnemers invloed hebben op en bijdragen aan het ontwikkelproces van een LLO-oplossing en een aantoonbaar belang hebben bij het resultaat van de samenwerking;

  • competentieknelpunt: belemmering in de ontwikkeling of beschikbaarheid van menselijk kapitaal op de arbeidsmarkt doordat de benodigde competenties of vaardigheden ontbreken of niet beschikbaar zijn, onvoldoende ontwikkeld zijn of onvoldoende erkend worden;

  • leercultuur: cultuur waardoor een organisatie als geheel in staat is om externe kennis te internaliseren, deze kennis onderling te delen en deze kennis terug te laten komen in de werkzaamheden die worden uitgevoerd;

  • leerinfrastructuur: op leren en ontwikkelen gericht geheel van voorzieningen dat door de stakeholders binnen de context van een regio, een sector of een samenwerkingsverband beschikbaar wordt gesteld in de vorm van instrumenten, gebouwen, digitale services, regelingen, middelen, onderwijsaanbod en ontwikkelprogramma’s en dat is bedoeld voor het gebruik door werkenden, werkzoekenden en arbeidsorganisaties;

  • LLO-ecosysteem:samenhangend geheel van interacterende partijen als overheid, brancheverenigingen, vakbonden, opleiders en uitvoerders binnen de context van een (arbeidsmarkt)regio of sector dat gericht is op het stimuleren van leren en ontwikkelen van werkenden, werkzoekenden en organisaties en bijdraagt aan een sterke leercultuur en leerinfrastructuur;

  • regio: door aanvrager zelf gedefinieerde, aaneengesloten geografisch gebied met een bepaald economisch, cultureel, demografisch en/of institutioneel karakter;

  • vraagarticulatie: voortdurend proces van afstemming tussen arbeidsorganisaties en opleiders als partners om een leer- en ontwikkelvraagstuk in de (toekomstige) praktijk te signaleren, te verkennen en te doorgronden, waarbij het resultaat van dit proces de basis vormt voor het ontwerpen en ontwikkelen van een werkbare LLO-oplossing en waarbij de hierbij opgedane inzichten kunnen leiden tot nieuwe vragen.

2.2 Aanvragen voor kleine en grote projecten

In deze regeling worden twee aanvraagcategorieën onderscheiden: aanvragen voor kleine projecten en aanvragen voor grote projecten. Het totale subsidiebudget van deze regeling bedraagt € 64 miljoen, € 4 miljoen hiervan is beschikbaar voor kleine projecten en € 60 miljoen voor grote projecten. Het budget voor de eerste aanvraagronde in 2023 bedraagt € 16 miljoen, waarvan € 1,4 miljoen beschikbaar is voor kleine projecten en € 14,6 miljoen voor grote projecten. De hoogte van het budget en de verdeling van dat budget over de aanvraagcategorieën voor de overige drie aanvraagronden in 2024 en 2025 zullen middels de wijziging van deze regeling worden toegevoegd.

De aanvraag wordt gedaan door een publieke opleider of een publieke opleider die als penvoerder van een samenwerkingsverband van opleiders optreedt. Dit geldt zowel voor de aanvraag voor een klein project als voor de aanvraag voor een groot project. Een publieke opleider kan individueel of als penvoerder van een samenwerkingsverband per aanvraagronde maximaal één aanvraag voor een klein project of een groot project indienen. Wel is het toegestaan om als publieke opleider als deelnemer aan meerdere samenwerkingsverbanden tegelijk te participeren, doch slechts eenmaal in de rol als penvoerder.

Kleine projecten maken het mogelijk om vanuit een ambitie ten aanzien van LLO, een visie en strategie op LLO te formuleren en om op basis van de competentieknelpunten in de regio of sector waar de aanvrager zich op richt, de eisen te beschrijven van de benodigde LLO-organisatie. Daarnaast stelt een klein project de aanvrager in staat om een analyse uit te voeren van de eigen organisatie om te bepalen welke professionaliseringsopgaven er zijn in het kader van de beoogde LLO-organisatie. Op die manier ontstaat een overzicht van wat er te doen staat om de beoogde visie en strategie te verwezenlijken en wat nodig is om de gewenste interne of externe LLO-organisatie waarmee vraaggericht en op maat LLO-oplossingen geboden kunnen worden aan de arbeidsmarkt, vorm te geven. Het resultaat van een kleine project kan worden gebruikt als basis voor een aanvraag voor een groot project in een latere aanvraagronde. De looptijd van een klein project is maximaal een jaar. De subsidie bedraagt voor een klein project tenminste € 50.000 en minder dan € 125.000.

Grote projecten maken het mogelijk om een project in het kader van LLO-professionalisering voor te bereiden en uit te voeren in een periode van maximaal twee jaar. Een subsidie voor een groot project bedraagt minimaal € 125.000 en maximaal € 2 miljoen. De keuze voor het project moet onderbouwd worden vanuit de ambitie, visie en strategie van de aanvrager en vanuit een analyse waaruit blijkt wat er nodig is om de gewenste organisatiecapaciteit en dienstverlening te realiseren in het kader van de LLO-organisatie. Uit deze analyse zullen meerdere professionaliseringsopgaven naar voren komen. Het is daarom van belang dat er in de aanvraag wordt onderbouwd met welk project de grootste impact kan worden gerealiseerd op de beoogde doelstellingen in het kader van de LLO-organisatie.

Afhankelijk van de professionaliseringsopgaven en de ordening wordt een groot project vormgegeven. Het kan gaan om een project gericht op de interne organisatie van de aanvrager, maar het kan ook zijn dat de aanvrager binnen de regio of sector een externe organisatie wil vormgeven, al dan niet in samenwerkingsverband. Ieder professionaliseringsproject dient zich te richten op de ontwikkeling en professionalisering van een LLO-organisatie, en meer in het bijzonder op de onderwijslogistiek of bedrijfsvoering, op de ontwikkeling of het aantrekken van menselijk kapitaal, op de organisatiecapaciteit en dienstverlening, of een combinatie hiervan. Alle projecten moeten direct bijdragen aan de mate waarin de organisatie in staat is vraaggericht en op maat LLO-oplossingen te bieden.

2.3 LLO-organisaties

Een LLO-organisatie heeft als doel het ontwikkelen, verzorgen en het bieden van LLO-oplossingen voor vragen van werkenden, werkzoekenden en werkgevers op de regionale of sectorale arbeidsmarkt. Het gaat daarbij om de mate waarin de organisatie vraaggericht en op maat kan inspelen op de ontwikkel- en scholingsvragen vanuit het werkveld. Snelheid, flexibiliteit en de behoefte van lerenden centraal, zijn belangrijke uitgangspunten. Voor het formele vervolgonderwijs is het daarbij vooral van belang dat zij maatschappelijk een rol vervullen om snel en op maat in te kunnen spelen op de competentieknelpunten in het kader van de transities op de arbeidsmarkt. Daarbij is het tevens van belang dat deze vraaggerichte dienstverlening ook nog eens schaalbaar, betaalbaar en uitvoerbaar is. Juist op deze terreinen hebben met name publieke opleiders een achterstand ten opzichte van private opleiders. Terwijl juist de specifieke kennis en expertise vanuit onderwijs en onderzoek hard nodig is in het kader van grote maatschappelijke transities.

Een LLO-organisatie kan binnen de muren van een publieke opleider ontwikkeld worden, maar ook in gezamenlijkheid, binnen een samenwerkingsverband. Er zijn goede voorbeelden te vinden van de samenwerking van publieke en private opleiders met het bedrijfsleven (binnen de provincie) voor het ontwikkelen van een digitaal platform of een fysiek campusvoorzieningen. Deze subsidieregeling beoogt om juist ook dit type samenwerkingen verder te stimuleren. Waarbij het bedrijfsleven niet direct subsidie kan ontvangen, maar wel betrokken kan zijn in de praktijk om samen met leren en ontwikkelen op de werkvloer vorm te geven.

2.4 LLO-professionalisering

Teneinde een LLO-organisatie te realiseren waarmee in elk geval competentieknelpunten in het kader de grote maatschappelijke transities kunnen worden opgelost, is het noodzakelijk om de dienstverlening en interne organisatie van publieke opleiders dan wel de gemeenschappelijke dienstverlening en organisatie van opleiders in een samenwerkingsverband te professionaliseren. Het doel is om de dienstverlening en organisatie zodanig te professionaliseren dat zij op strategisch, tactisch en operationeel niveau in staat zijn om vraaggericht leer- en ontwikkeloplossingen te ontwikkelen en te verzorgen op maat. De regeling spreekt in dit verband dan ook van LLO-professionalisering.

Bij een klein project ligt de focus bij het opstellen van een LLO visie en strategie op basis van een analyse van de arbeidsmarkt, het formuleren van de eisen voor een LLO-organisatie, alsook het inventariseren van de professionaliseringsopgaven voor een LLO-organisatie. Bij een groot project ligt de nadruk op onderwijslogistiek en bedrijfsvoering, het menselijk kapitaal, de organisatiecapaciteit en dienstverlening, of een combinatie hiervan. Meer concreet gaat het om:

  • Onderwijslogistiek en bedrijfsvoering: dit kunnen projecten zijn gericht op het verbetering van de aanmelding en inschrijving van werkenden en werkzoekenden, een betere loketfunctie voor bedrijven, de juiste ondersteunende ICT systemen om het LLO portfolio beter te ontsluiten voor externen, enzovoorts.

  • Menselijk kapitaal: gedacht kan worden aan projecten gericht op deskundigheidsbevordering van docenten en examenfunctionarissen, bijvoorbeeld gericht op een bij werkenden en werkzoekenden passende pedagogisch-didactische aanpak en inrichting van de examinering. Ook zijn projecten denkbaar gericht op de ontwikkeling van onderwijskundige modellen met aandacht voor het valideren van (eerdere) leer- en werkervaring en het hierop volgende maatwerk in het opleidingstraject. Het kan ook gaan om projecten gericht op het opzetten of verbeteren van accountmanagement in de regio of sector of op het gezamenlijk vormgeven van vraagarticulatie met werkgevers. Hieronder valt ook het relatiemanagement en de verbetering van de samenwerking met partijen in de arbeidsmarktregio.

  • Organisatiecapaciteit en dienstverlening: gedacht kan worden aan het inrichten van een gemeenschappelijk digitaal platform voor LLO, een gemeenschappelijke organisatie in de regio waar bedrijfsleven en onderwijs samenwerken, een goede interne organisatie om snel maatwerk op te zetten voor externe partijen, of het verbeteren van de dienstverlening aan cursisten bijvoorbeeld.

Opleiders binnen een samenwerkingsverband moeten juist op deze terreinen belangrijke stappen zetten in hun professionalisering willen zij in staat zijn vraaggericht en op maat LLO-oplossingen te ontwikkelen en te verzorgen. Alle professionaliseringsprojecten moeten direct bijdragen aan de vraaggerichtheid en wendbaarheid van de organisatie en dienstverlening met betrekking tot LLO.

2.5 Samenwerkingsovereenkomst

Elk samenwerkingsverband sluit verplicht een samenwerkingsovereenkomst waarin alle partijen als gelijkwaardige partners afspraken vastleggen. Voor kleine projecten mag dit een beperkte weergave van de gemaakte afspraken zijn, de doelen die nagestreefd worden en de bijdrage die elke partij in het samenwerkingsverband gaat leveren.

Voor een groot project geldt dat het samenwerkingsverband een impact op de LLO-organisatie moet nastreven die passend is bij de schaal en omvang van het LLO-professionaliseringsproject. Daarnaast is het van belang dat er goede afspraken vooraf worden gemaakt over wie wat bijdraagt en hoe het samenwerkingsverband de samenwerking wil verduurzamen na afloop van het project. Het samenwerkingsverband dient daarnaast alle resultaten vrij en toegankelijk beschikbaar te stellen na afloop van het project om ook landelijk bij te dragen aan flexibele opleiders die vraaggericht en op maat op LLO vragen in kunnen spelen. De Uitvoeringsorganisatie LLO-Katalysator ondersteunt hierbij als intermediair.

Een samenwerkingsverband mag nieuw gevormd worden voor deze regeling, maar waar dat kan verdient het de voorkeur om aan te sluiten bij bestaande samenwerkingsverbanden. Het is daarom belangrijk dat een samenwerkingsverband zich eerst goed oriënteert op de aanwezige samenwerkingsverbanden binnen de regio of sector en de kennis en oplossingen die reeds beschikbaar zijn.

2.6 Kennisdeling en overdraagbaarheid

Kennisdeling en overdraagbaarheid van resultaten vormen een belangrijk element. De ontwikkeling van ecosystemen voor LLO kan aanmerkelijk worden versterkt als de in een project behaalde resultaten breed beschikbaar zijn en kunnen worden ingezet door partijen die niet aan de regeling hebben deelgenomen. Specifieke producten of diensten die in het kader van de LLO-professionalisering met deze subsidieregeling worden ontwikkeld moeten na afloop publiek beschikbaar worden gesteld aan iedereen, vrij en toegankelijk. Hiermee wordt gedoeld op kennis over onderwijslogistieke processen en systemen, programma’s in het kader van deskundigheidsbevordering en didactiek en kennis over sturing, structuur en dienstverlening.

Daarnaast dient de subsidieontvanger op verzoek van het ULK actief mee te werken aan kennisdeling en uitwisseling opdat andere regio’s of sectoren hier ook van kunnen leren.

3. Onderdelen van een subsidieaanvraag

Een subsidieaanvraag bestaat uit meerdere onderdelen of documenten zoals beschreven in artikelen 8 en 17.

3.1 Visiedocument

In het visiedocument voor kleine en grote projecten wordt de ambitie van de aanvrager of de visie en strategie van de aanvrager beschreven die de basis vormt voor de professionalisering van de interne of gemeenschappelijke dienstverlening en organisatiecapaciteit teneinde een vraaggerichte LLO-organisatie te realiseren. Bij een aanvraag voor een klein project moet de visie, strategie en de beoogde LLO-organisatie nog uitgedacht worden. Ook moet de analyse nog gedaan worden welke professionaliseringsopgaven er zijn om tot die beoogde LLO-organisatie te komen. De visie, strategie en beoogde LLO-organisatie moet gebaseerd zijn op een goede analyse van het regionale of sectorale speelveld waar de aanvrager zich op richt en de competentieknelpunten die daarin gesignaleerd worden.

Bij een aanvraag voor een groot project is de visie en strategie, evenals de analyse al een gegeven. Een visie begint met ambitie ten aanzien van de bijdragen die aanvrager wil leveren aan de LLO opgaven binnen de eigen regio of sector. Een ambitie gaat ook over de gewenste positie, profilering die de aanvrager voor ogen heeft met betrekking tot LLO.

Kleine projecten zijn juist bedoeld om publieke opleiders of samenwerkingsverbanden van opleiders die nog aan het begin van hun LLO-professionalisering staan, te ondersteunen bij het formuleren van een goede visie en strategie passend bij de ambities op het gebied van LLO en om deze te verankeren in de strategische koers van de organisatie die de aanvrager vertegenwoordigd. Een tweede stap is dan om een analyse uit te voeren die in kaart brengt wat er nodig is aan LLO-professionalisering op het gebied van onderwijslogistiek en ICT, aan menselijk kapitaal en rondom de organisatiecapaciteit en haar dienstverlening om vraaggerichte LLO-oplossingen op maat te kunnen bieden in het kader van de transities. Het resultaat van de analyse maakt het mogelijk om een strategische koers uit te stippelen gericht op professionalisering en competentieontwikkeling, teneinde een vraaggerichte LLO-organisatie te realiseren.

In het visiedocument bij een aanvraag voor een groot project staan de uitkomsten van een dergelijke analyse helder beschreven waaruit blijkt wat er nodig is aan LLO-professionalisering om een vraaggerichte LLO-organisatie te worden. Deze uitkomsten dienen vervolgens geordend te worden met onderbouwing zodat de aanvrager laat zien wat de meest impactvolle professionaliserings-activiteiten naar verwachting zijn en die passen bij een van hoofdcategorieën die subsidiabel zijn. Deze onderbouwing vormt het fundament voor de projectkeuze die in het activiteitenplan verder staat uitgewerkt. Tot slot moet de aanvrager van een groot project laten zien hoe de visie en ambitie om een vraaggerichte LLO-organisatie te realiseren is ingebed in de strategische koers van de organisatie en geoperationaliseerd wordt.

Zowel voor kleine als grote projecten is het van belang dat de aanvrager aantoont dat er een goede oriëntatie is geweest op het externe werkveld in de regio of sector waar de aanvrager zich op richt. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een overzicht van relevante partijen in de regio of sector of een human captial agenda. Daarnaast dient er een ambitie geformuleerd te zijn qua bereik van werkenden, werkzoekenden en werkgevers evenals een beschrijving van hoe de relatie met het externe werkveld wordt vormgegeven en uitgebouwd.

3.2 Activiteitenplan

Het tweede onderdeel van de aanvraag is een activiteitenplan. De verplichte onderdelen zijn opgenomen in artikelen 10 en 19 (voor kleine en grote projecten respectievelijk).

3.3 Begroting

Het derde onderdeel van de aanvraag is een begroting. De verplichte onderdelen zijn opgenomen in artikelen 11 en 20.

Voor de begroting wordt gewerkt met vier verschillende functies en uurtarieven. In dit uurtarief zit ook een toeslag verdisconteerd voor overhead en administratie. Overheadkosten kunnen dus niet apart begroot worden.

3.4 Samenwerkingsovereenkomst

Het vierde onderdeel van de aanvraag is een samenwerkingsovereenkomst, indien van toepassing. De verplichte onderdelen zijn opgenomen in artikelen 12 en 21. Zie voor meer toelichting paragraaf 2.5 in deze toelichting.

3.5 Samenvatting van de aanvraag die openbaar gemaakt kan worden

Tot slot dient er een samenvatting te worden ingevoegd, conform het format van DUS-I, van de aanvraag die ook openbaar gemaakt kan worden.

4. Bevoorschotting en betaling

Zie de overeenkomstige artikelen 15 en 24 in deze regeling.

5. Uitvoerbaarheid en handhaving

De subsidieregeling is gebaseerd op de Kaderregeling VWS-, SZW- en OCW-subsidies. De regeling is voorgelegd aan DUS-I. DUS-I acht de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar.

6. Afstemming en advisering

Er is voor de totstandkoming van deze regeling overlegd met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Er is daarnaast veelvuldig overlegd met de publieke onderwijskoepels die onderdeel zijn van het uitvoerend consortium achter de LLO-Katalysator en daarnaast met de vele stakeholders uit het veld tijdens informatiebijeenkomsten, zoals vertegenwoordigers van publiek-private samenwerkingen in het beroepsonderwijs, werkgevers, sociale partners en brancheorganisaties. De feedback is verwerkt in de definitieve versie van deze regeling.

7. Regeldruk

Deze regeling levert administratieve lasten op voor aanvragers van de subsidie. Dit betreft een individuele publieke opleider of een publieke opleider die penvoerder is van een samenwerkingsverband of een partij uit het samenwerkingsverband die bijvoorbeeld een onderdeel van de aanvraag of uitvoering op zich neemt. Gezien de omvang van de bedragen zijn de administratieve lasten proportioneel.

De regeldruk wordt berekend aan de hand van het gemiddelde uurtarief (€ 100) dat in deze regeling wordt gebruikt, getoetst is bij de doelgroep en redelijk is bevonden. Met uitzondering van de kosten voor de accountant die geraamd zijn op € 200 per uur.

Er zijn administratieve lasten te verwachten bij de aanvraag, bij het leveren van jaarlijkse voortgangsrapportages in het geval van grote projecten, bij het indienen van een eindverslag, bij de medewerking aan een evaluatie en bij de jaarverslaggeving en vaststelling van de subsidie met behulp van een externe accountant. De volgende handelingen voor deelnemende partijen worden gezien:

  • het kennisnemen van de regeling en het stellen van verduidelijkingsvragen aan DUS-I;

  • het beslaan van interne overleggen ter ontwikkeling van het project;

  • het beslaan van externe overleggen ter ontwikkeling van het project;

  • het invullen een aanleveren van alle documenten noodzakelijk voor een aanvraag zoals beschreven in artikel 9 voor kleine projectaanvragen en artikel 18 voor grote projectaanvragen via de website van DUS-I;

  • het aanleveren van een jaarlijkse voortgangsrapportage bij grote projecten (maximaal drie bij een vierjarig project);

  • het meewerken aan evaluatie gedurende de looptijd van het kleine of grote project;

  • het meewerken aan een regionale, sectorale of landelijke bijeenkomsten in het kader van de lerende aanpak op verzoek van de minister voor zowel kleine als grote projecten;

  • het verstrekken van een eindrapportage door de aanvrager aan DUS-I;

  • het indienen van de jaarverslaggeving al dan niet met activiteitenverslag in het kader van de verantwoording van de subsidie.

Aanvraagfase:

Ontwikkelen van een aanvraag voor kleine projectaanvraag: 1 maal * 5 dagen *8 uur * € 100 = € 4.000. Geschat aantal aanvragen klein project over vier aanvraagronden: 45. Totaal is 45 * € 4.000 = € 180.000.

Ontwikkelen van een aanvraag voor grote projectaanvraag: 1 maal * 15 dagen * 8 uur * € 100 = € 12.000. Geschat aantal aanvragen groot project over vier aanvraagronden: 45. Totaal is 45 * € 12.000 = € 540.000.

Uitvoeringsfase:

Kleine projecten

Indienen eindrapportage, uitgaande van 32 kleine projecten: 1 maal * 4 dagen * 8 uur * € 100 = € 3.200 * 32 = € 102.400.

Meewerken aan een evaluatie, uitgaande van 32 kleine projecten: 1 maal * 1 dag * 8 uur * € 100 = € 800 * 32 = € 25.600.

Meewerken aan maximaal één bijeenkomst om inzichten te delen op verzoek van de minister: 1 maal * 3 uur * € 100 = € 300 * 32 = € 9.600.

Accountantscontrole voor kleine projecten: 1 maal * 10 uur * € 200 = € 2.000 * 32 = € 64.000.

Totaal uitvoeringsfase kleine projecten: € 102.400 + € 25.600 + € 9.600 + € 64.000 = € 201.600.

Grote projecten

Maximaal één voortgangsrapportage voor grote projecten bij een project van twee jaar, uitgaande van maximaal 30 grote projecten over de gehele looptijd met een subsidie van € 2 miljoen: 1 maal * 4 dagen * 8 uur * € 100 = € 3.200 * 1 rapportage = € 3.200 * 30 projecten = € 96.000.

Indienen eindrapportage voor grote projecten, uitgaande van 30 grote projecten: 1 maal * 5 dagen * 8 uur * € 100 = € 4.000 * 30 = € 120.000.

Meewerken aan een evaluatie, uitgaande van 30 grote projecten: 1 maal * 1 dag * 8 uur * € 100 = € 800 * 30 = € 24.000.

Meewerken aan maximaal twee bijeenkomsten om inzichten te delen op verzoek van de minister: 2 maal * 3 uur * € 100 = € 600 * 30 = € 18.000.

Accountantscontrole voor grote projecten: 1 maal * 20 uur * € 200 = € 4.000 * 30 = € 120.000.

Totaal uitvoeringsfase grote projecten: € 96.000 + € 120.000 + € 24.000 + € 18.000 + € 120.000 = € 382.000.

Totale kosten aanvraagfase en uitvoeringsfase kleine projecten: € 180.000 + € 201.600 = € 381.600.

Totale kosten aanvraagfase en uitvoeringsfase grote projecten: € 540.000 + € 382.000 = € 922.000.

De regeldrukkosten voor de subsidieprojecten bedragen in totaal € 381.600 voor kleine projecten en € 922.000 voor grote projecten voor de subsidieperiode en gaan gepaard met het indienen van de aanvraag en het rapporteren en verantwoorden over de uitgevoerde activiteiten voor deze subsidieprojecten. Dit is voor kleine projecten 9,5 procent van het totale subsidiebudget van € 4.000.000 en voor grote projecten 1,5 procent van het totale budget van € 60.000.000. Deze regeldruk is proportioneel in de context van een lerende aanpak die in deze regeling centraal staat. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat er 45 kleine aanvragen worden ingediend waarvan 32 maximaal gehonoreerd en 45 grote projecten waarvan 30 maximaal gehonoreerd.

Deze regeling is voor advies aangeboden aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). ATR

beoordeelt alle wet- en regelgeving op nut en noodzaak, minder belastende alternatieven, een

werkbare uitvoering van de naleving van de regelgeving door de doelgroepen en het effect van

regeldruk voor de beoordeling van met name de effecten van regeldruk die deze nieuwe regelgeving met zich mee zal brengen voor de doelgroepen. ATR heeft deze regeling niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen heeft voor de regeldruk.

8. Staatssteun

Overeenkomstig artikel 4.35, derde lid van de Algemene Wet Bestuursrecht, wordt verstrekking van subsidie geweigerd, indien naar het oordeel van de minister de subsidieaanvraag niet verenigbaar is met het bepaalde in de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Een individuele staatssteuntoets wordt toegepast in de aanvraagprocedure voor projecten, indien er twijfel bestaat bij de beoordelingscommissie over de risico’s van het subsidieproject met betrekking tot oneerlijke concurrentie en onvervalste mededinging.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 4

Een publieke opleider kan individueel of als penvoerder van een samenwerkingsverband slechts eenmaal per aanvraagperiode optreden als aanvrager van een kleine of grote subsidieaanvraag.

Tweede lid

Indien er sprake is van een samenwerkingsverband dan bestaat het samenwerkingsverband uit publieke opleiders of publieke en private opleiders formeel onderwijs volgende de definitie van deze regeling. Een publieke opleider is altijd penvoerder van een aanvraag, private opleiders formeel onderwijs kunnen dus niet zelfstandig een aanvraag indienen. Aanbieders van non-formeel onderwijs zijn dus uitgesloten van deze regeling.

Deze regeling stimuleert de samenwerking van publieke en private opleiders formeel onderwijs, ieder vanuit eigen kracht, om gezamenlijk tot goede LLO-organisaties te komen. Er kunnen allerlei regionale of sectorale partijen verbonden zijn aan het samenwerkingsverband zoals centrumgemeenten en UWV vanuit arbeidsmarktregio’s of brancheverenigingen, vakbonden, O&O fondsen en bedrijfstakscholen vanuit sectoren, maar zij vormen geen partij in de subsidieaanvraag en kunnen dus geen subsidie ontvangen.

Artikel 5, vijfde lid

Indien het beschikbare subsidiebudget per aanvraagronde niet volledig benut wordt dan wordt het resterende budget automatisch toegevoegd aan het budget van de eerstvolgende aanvraagronde. Indien het budget wel volledig benut wordt tijdens een aanvraagronde dan is het niet mogelijk om budget vanuit een volgend tijdvak naar voren te halen.

Artikel 6

Het is toegestaan om te participeren in meerdere samenwerkingsverbanden per aanvraagronde, doch niet als aanvrager. Een samenwerkingsverband kan ook slechts eenmaal per aanvraagronde een aanvraag indienen. Een publieke opleider kan opnieuw als aanvrager optreden in een volgende aanvraagronde. Hierdoor is het mogelijk om eerst een kleine aanvraag te doen bij wijze van experiment om vervolgens een grote aanvraag te doen en de leerinzichten te gebruiken om impact te realiseren.

Artikelen 7 en 16

Op de subsidiabele activiteiten is de Kaderregeling VWS-, SZW- en OCW-subsidies van toepassing. Een toets op (marktverstorende) staatssteun is onderdeel van de Kaderregeling. Op deze activiteiten is de Beleidsregel Investeren met publieke middelen in private activiteiten, waarin de spelregels voor publieke opleiders staan vermeld met betrekking tot het verrichten van private activiteiten, niet van toepassing.

Subsidiabele kosten:

Alleen de voor het project noodzakelijke en direct toerekenbare kosten worden gerekend als subsidiabel. Het gaat om kosten voor inzet van personeel, om exploitatiekosten en om afschrijfkosten in zoverre deze toe te rekenen zijn aan de LLO-oplossing. Dit betekent dat van de aangeschafte voorzieningen die worden ingebracht op de begroting alleen de afschrijfwaarde mag worden opgevoerd als subsidiabel voor de tijdsperiode dat deze voorzieningen binnen het project worden toegepast. Met betrekking tot personele kosten wordt hier ook de inzet van externen bedoeld, maar het heeft de voorkeur om alleen intern personeel te gebruiken indien mogelijk. Intern personeel maakt het makkelijker om de opbrengsten te verduurzamen binnen de organisatie en voorkomt BTW afdracht waardoor er 21% meer subsidie beschikbaar is.

Subsidiabele activiteiten die binnen een van de genoemde categorieën vallen in artikel 16 dienen te allen tijde bij te dragen aan de vraaggerichtheid van de organisatie en het vermogen om op maat LLO-oplossingen te bieden in het kader van de competentieknelpunten op de regionale of sectorale arbeidsmarkt, in het bijzonder ten behoeve van de transities.

Niet subsidiabele kosten:

Niet-subsidiabel zijn alle activiteiten waarvoor de publieke instelling reeds bekostiging vanuit het Rijk ontvangt. Aanloopkosten die gemaakt zijn om de subsidieaanvraag voor te bereiden, zijn niet subsidiabel. Pas vanaf het moment van toekenning zijn activiteiten subsidiabel.

Indien een aanvrager vanuit OCW reeds een subsidie heeft ontvangen voor specifieke activiteiten van het project, dan is het niet mogelijk daar opnieuw subsidie voor te ontvangen. Aangeschafte voorzieningen zoals machines of software systemen die als randvoorwaarde noodzakelijk zijn voor het subsidieproject zijn uitgezonderd de afschrijfwaarde niet subsidiabel.

Kosten moeten qua prijs in verhouding staan tot de prestaties. Overheadstoeslagen en indirecte kosten voor administratie en beheer kunnen niet als afzonderlijke kosten worden opgevoerd. Deze worden gefinancierd worden uit de toeslag op de overheidstarieven. Bovenstaande opsomming met wat niet subsidiabel is, is niet uitputtend.

Artikelen 8 en 17

Voorafgaand aan het indienen van de aanvraag kan de aanvrager ondersteund worden door het ULK. Aanvragers die een aanvraag willen indienen worden geadviseerd contact op te nemen met het ULK. Het ULK is niet betrokken bij de uiteindelijke beoordeling van de aanvragen. Dat doet de onafhankelijke beoordelingscommissie van de LLO-Katalysator.

De aanvrager kan een subsidieaanvraag indienen op de website van DUS-I. Hiertoe dient de aanvrager de documenten aan te leveren zoals beschreven in artikel 8 en 17. De begroting dient te worden aangeleverd in het hiervoor beschikbare format van DUS-I. Tevens mag de aanvrager het gestelde maximum aantal woorden per document, zoals aangegeven op de website van DUS-I niet overschrijden. Aanvragen die onvolledig zijn bij indienen krijgen eenmalig de kans om omissies in te vullen in de door DUS-I hiervoor vastgestelde periode. Aanvragen die te laat worden ingediend om andere redenen niet voldoen aan de vereisten worden niet in behandeling genomen. Indien een subsidieaanvraag toelaatbaar is stelt DUS-I zowel voor kleine als grote projecten een inhoudelijk preadvies op voor de beoordelingscommissie.

Artikelen 12 en 21

Deze artikelen regelen dat de samenwerking binnen het samenwerkingsverband wordt vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. Met het ondertekenen van de samenwerkingsovereenkomst geven partijen ook toestemming voor het verstrekken van persoonsgegevens van alle betrokken partners aan het Ministerie, DUS-I en aan het ULK in het kader van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Daarnaast stemt het samenwerkingsverband via de samenwerkingsovereenkomst ermee in om mee te werken aan evaluatie en monitoring in het kader van de voortgang van de LLO-Katalysator. In het geval van een grote aanvraag betekent dit in elk geval het verstrekken van een voortgangsrapportage een jaar na beschikking van de subsidie. Het samenwerkingsverband achter een grote projectaanvraag gaat ermee akkoord dat het inhoudelijke deel van de voortgangrapportage ook gedeeld wordt met het ULK.

Artikelen 13 en 22

Voor kleine projecten en grote projecten is de subsidieontvanger verplicht om binnen 13 weken na afronding of na de datum waarop het gesubsidieerde project volgens de aanvraag is afgerond een eindrapportage te sturen conform het format van DUS-I aan de minister. Het gaat hierbij om een rapportage waarin de resultaten van het project beschreven zijn en er gerapporteerd wordt over de mate waarin de ambities en doelstellingen van het project gehaald zijn en wat de geleerde inzichten zijn. Daarnaast dient de subsidieontvanger gedurende de looptijd van de regeling medewerking te verlenen op verzoek van de minister aan regionale dan wel landelijke bijeenkomsten die door de ULK georganiseerd worden om aldaar de opgedane inzichten van het project toe te lichten. Tot slot dient de subsidieontvanger gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening medewerking te verlenen aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. Ook hier gaat het vooral om gegevens over de impact, kwaliteit en verankering van het project zoals beschreven in de aanvraag.

Voor grote projecten komt daar aanvullend een voortgangsrapportage bij die een jaar na de beschikkingsdatum van de subsidie wordt toegezonden aan DUS-I. Hierin rapporteert de subsidieontvanger over de voortgang van het project, over de realisatie in de begroting en over de mate waarin de ambities, de doelstellingen en het beoogde bereik is waargemaakt. De subsidieontvanger dient hiervoor het format van DUS-I te gebruiken. De subsidieontvanger gaat met het indienen van de aanvraag akkoord dat de inhoudelijke voortgang ook gedeeld wordt met het ULK in het kader van monitoring van de LLO-Katalysator.

Verder is het van belang dat de subsidieontvanger met betrekking tot de financiering van en de kosten en inkomsten uit economische activiteiten een gescheiden boekhouding voert, indien de subsidieontvanger naast niet-economische activiteiten ook economische activiteiten verricht. De activiteiten mogen ook geen individuele ondernemingen bevoordelen. Tot slot dient de administratie ten minste tien jaar bewaard te worden na afronding, conform de eisen van de Kaderregeling.

Artikelen 14 en 23

Kleine en grote projecten kennen verschillende verantwoordingsregimes. Voor kleine projecten geldt dat de verantwoording over de verstrekte subsidie via de jaarverslaggeving loopt overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 1, zoals bedoeld in richtlijn 660 van de Raad voor de Jaarverslaggeving.

Op verzoek van de minister dient de subsidieontvanger aan te tonen dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn. Als de activiteiten zijn uitgevoerd en aan de verplichtingen is voldaan kan eventueel resterend budget van de subsidie besteed worden aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt. De subsidie voor een klein project wordt na goedkeuring van de aanvraag direct vastgesteld en verstrekt.

Voor grote projecten geldt dat de verantwoording over de verleende subsidie via de jaarverslaggeving loopt overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 2. Bij grote projecten verstuurt de subsidieontvanger een voortgangsrapportage waarin zij rapporteert over de uitputting van het subsidiebedrag en de voortgang van het project.

De subsidieontvanger toont daarnaast via een activiteitenverslag aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn. De subsidie dient uitsluitend besteed te worden aan de activiteiten waarvoor deze wordt verleend. Eventuele niet-bestede middelen worden teruggevorderd. De minister besluit voor grote projectaanvragen binnen een jaar na ontvangst van de laatste jaarverslaggeving van het gesubsidieerde project tot vaststelling. De subsidie wordt vastgesteld op een bedrag tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag.

Artikel 25

Een onafhankelijke beoordelingscommissie is door de minister belast met het beoordelen van de subsidieaanvragen. De beoordelingscommissie adviseert de minister over de toekenning van de subsidie. De beoordelingscommissie bestaat uit een voorzitter en leden, die door de minister benoemd worden voor de periode 2023 tot en met 2026. De beoordelingscommissie stelt haar eigen werkwijze vast voor de beoordeling van de aanvragen op grond van de geldende beoordelingscriteria.

De beoordeling vindt als volgt plaatst. De beoordelingscommissie beoordeelt de aanvragen van aanvragers op basis van het ingediende visiedocument, het activiteitenplan, de begroting en indien van toepassing, de samenwerkingsovereenkomst. De beoordelingscriteria voor kleine en grote projectaanvragen zijn uitgewerkt in een beoordelingskader dat als Bijlage 1 bij deze regeling is gevoegd. Hierin zijn de criteria verder uitgewerkt in (deel)aspecten, waarvoor minimale vereisten zijn geformuleerd. Zo dienen de voorstellen op alle criteria voldoende te zijn beoordeeld om door de commissie van een positief advies aan de minister te kunnen worden voorzien.

De beoordelingscommissie beoordeelt vervolgens inhoudelijk de subsidieaanvragen. Kleine en grote aanvragen kennen een separate rangschikking. Alleen aanvragen die minimaal een voldoende scoren op de hoofdcriteria Impact, Kwaliteit en Verankering komen in aanmerking voor een positief advies aan de minister. Kleine projectaanvragen worden alleen schriftelijk beoordeeld met voldoende of onvoldoende. Voor grote projectaanvragen wordt na schriftelijke beoordeling een toelichtingsgesprek gepland met de afvaardiging van de beoordelingscommissie. Hierover wordt de subsidieaanvrager benaderd. De commissie kan verdiepende vragen stellen naar aanleiding van de aanvraag. Op basis van deze gesprekken en de schriftelijke beoordeling wordt een score toegekend. Op basis van deze score wordt voor grote projecten die minimaal een voldoende hebben gescoord een rankschikking gemaakt.

Een individuele staatssteuntoets wordt toegepast in de aanvraagprocedure voor grote projecten, indien er twijfel bestaat door de beoordelingscommissie over de risico’s van het subsidieproject met betrekking tot oneerlijke concurrentie en onvervalste mededinging. Overeenkomstig artikel 4.35 lid 3 van de Algemene Wet Bestuursrecht, wordt de verstrekking van een subsidie geweigerd indien uit de staatssteuntoets blijkt dat er sprake is van ongeoorloofde staatssteun die niet verenigbaar is met het bepaalde in de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 26, vijfde lid

Indien een aanvraag wel voldoende is beoordeeld, maar na rangschikking niet kan worden gehonoreerd omdat het subsidieplafond voor de betreffende subsidiecategorie in die aanvraagronde is bereikt, kan de subsidieaanvrager in een volgende aanvraagronde de aanvraag opnieuw indienen. Een aanvraag kan in dat geval grotendeels hetzelfde zijn, maar onderdelen kunnen in de loop der tijd veranderd zijn omdat er bijvoorbeeld al gestart is met een deel van de activiteiten. Daarnaast zijn nieuwe data voor het activiteitenplan nodig, is er een nieuwe samenwerkingsovereenkomst nodig met data die afgestemd zijn op de nieuwe aanvraagronde.

Aanvragen die als onvoldoende zijn beoordeeld kunnen in een volgende aanvraagronde een nieuwe, verbeterde aanvraag indienen.

Artikel 27

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en heeft 31 december 2026 als einddatum.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf


X Noot
1

Kamertukken II 2022/23, 30 012, nr. 147 (Brief van de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Primair en Voortgezet onderwijs, Leven Lang Leren, 23 september 2022.

Naar boven