Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 21 juni 2023, kenmerk 3563028-1045885-J, houdende wijziging van de Regeling specifieke uitkering vastgoedtransitie residentiële jeugdhulp 2021 in verband met de aanpassing van termijnen

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling specifieke uitkering vastgoedtransitie residentiële jeugdhulp 2021 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4, eerste lid, onder a, b en c, en artikel 10, eerste lid, onder g, aanhef, wordt ‘31 december 2024’ telkens vervangen door ‘31 december 2026’.

B

In artikel 17 wordt ‘1 september 2025’ vervangen door ‘1 september 2028’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. van Ooijen

TOELICHTING

De onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Regeling specifieke uitkering vastgoedtransitie residentiele jeugdhulp 2021 (hierna: de Regeling). Deze wijziging ziet op het verlengen van de duur van de periode waarin de activiteiten kunnen worden uitgevoerd en de looptijd van de Regeling die op 8 oktober 2021 gepubliceerd is in de Staatscourant.1

De aanleiding voor deze wijziging is dat de meeste coördinerende gemeenten die de specifieke uitkering (hierna: uitkering) vastgoedtransitie residentiële jeugdhulp toegekend hebben gekregen meer tijd nodig hebben voor het realiseren van de doelstellingen van deze Regeling. Dat heeft verschillende oorzaken.

In de eerste plaats is het rijks- en gemeentelijk beleid voor de residentiële jeugdhulp en in het bijzonder de gesloten jeugdhulp volop in ontwikkeling. In december 2021 nam de Tweede Kamer unaniem een motie aan om te stoppen met gesloten jeugdhulp.2 In juli 2022 verscheen de beleidsbrief Passende zorg voor jeugdigen die bescherming en veiligheid nodig hebben.3 Daarin staat hoe langs twee sporen de gesloten jeugdhulp getransformeerd moet worden. Het eerste spoor is dat de gesloten jeugdhulp in 2025 regionaal en kleinschalig werkt; het tweede is dat gewerkt wordt aan een situatie van zo dichtbij mogelijk thuis en nul gesloten plaatsingen in 2030.

Hierover hebben Rijk, gemeenten en aanbieders bestuurlijke afspraken gemaakt die neergelegd zijn in het Uitvoeringsplan Af- en ombouw gesloten jeugdhulp dat in februari 2023 naar de Tweede Kamer gestuurd is.4 Een van de afspraken is dat de coördinerende gemeenten de bovenregionale plannen die zij gemaakt hebben voor de uitvoering van deze Regeling actualiseren aan de hand van de gemaakte bestuurlijke afspraken. Dat is ook nodig, omdat het aantal plaatsingen in de gesloten jeugdhulp nog steeds daalt (en meer dan gedacht). Deze actualisatie vraagt tijd en ook afstemming tussen coördinerende gemeenten als het gaat om gesloten accommodaties die voor meerdere gemeenten werken. Daarnaast beïnvloeden vertragingen zoals die zich in de bouw momenteel voordoen als gevolg van tekorten aan materiaal, grondstoffen en personeel ook de vastgoedtransitie in de residentiële jeugdhulp.

Omdat activiteiten gericht op de gesloten jeugdhulp, de separeerruimtes en de open driemilieusvoorzieningen in de praktijk vaak niet los van elkaar kunnen worden gezien, wordt in artikel 4 de duur van de periode voor het uitvoeren van activiteiten binnen al deze drie categorieën met twee jaar verlengd. Dat stelt de gemeenten en instellingen in staat op een zorgvuldige wijze de vastgoedtransitie uit te voeren.

Deze verlenging is budgettair neutraal. De hoogte van de specifieke uitkeringen aan de coördinerende gemeenten wijzigt niet.

Omdat de duur van de periode waarin de activiteiten kunnen worden uitgevoerd wordt verlengd met twee jaar, wordt in de Regeling ook artikel 10, eerste lid, onder g, aangepast. Daarin staat nu dat het einddoel is dat de aan de coördinerende gemeente verleende uitkering uiterlijk 31 december 2026 besteed is, in plaats van 31 december 2024.

Om de administratieve lasten van de gemeenten te beperken, is ervoor gekozen om alle verleende uitkeringen budgetneutraal te laten doorlopen tot en met uiterlijk 31 december 2026. De inschatting is namelijk dat vanwege bovengenoemde redenen bij bijna alle projecten de uitvoering van de werkzaamheden vertraging zal hebben opgelopen.

Om in aanmerking te komen voor verlenging van de maximale projectperiode tot en met 31 december 2026 is geen aanvullende aanvraag van de gemeenten nodig. Na inwerkingtreding van deze regeling zal voor alle gemeenten waaraan in 2021 een uitkering is verstrekt, de duur van de periode waarvoor de uitkering is verleend ambtshalve met een besluit worden gewijzigd tot 31 december 2026.

Tot slot wordt de in artikel 17 opgenomen vervaldatum van de Regeling ook vooruitgeschoven. Deze wijziging is nodig, omdat door het verlengen van de periode waarin de activiteiten kunnen worden uitgevoerd tevens de uiterste datum voor het afleggen van verantwoording over de besteding van de uitkering zal opschuiven.

Deze regeling treedt conform de vaste verandermomenten bij regelgeving in werking met ingang van 1 juli 2023.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. van Ooijen


X Noot
2

Kamerstukken II, 2021/2022, 35 925 XVI, nr. 119

X Noot
3

Kamerstukken II, 2021/2022, 31 839, nr. 871

X Noot
4

Kamerstukken II, 2022/2023, 31 839, nr. 924

Naar boven