Regeling van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van 25 april 2023, nr. 2023-0000235187, tot wijziging van de Tijdelijke maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden in verband met de verlaging van het drempelbedrag en het openstellen van de regeling voor individuele arbeidsorganisaties

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,

Gelet op de artikelen 2, 3, eerste lid, en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Tijdelijke maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. In de alfabetische volgorde worden, onder vervanging van de punt aan het slot van de laatste begripsbepaling door een puntkomma, de volgende begripsbepalingen ingevoegd:

    aanvrager:

    en hoofdaanvrager of een arbeidsorganisatie die subsidie aanvraagt op grond van deze regeling;

    bedrijfsanalyse:

    een analyse waarin inzicht wordt gegeven in de problematiek en oplossingsrichtingen op het gebied van duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden in de arbeidsorganisatie, waarop de analyse betrekking heeft;

    werknemersvertegenwoordiging:

    de werknemersorganisatie of werknemersorganisaties of de vertegenwoordiging van de in de onderneming werkzame personen als bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden.

2. De begripsbepaling van activiteitenplan komt te luiden:

activiteitenplan:

een plan met activiteiten voor duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden gebaseerd op een sectoranalyse of bedrijfsanalyse;

3. In de begripsomschrijving van duurzame inzetbaarheid wordt na ‘gezond en productief houden van’ ingevoegd ‘in Nederland werkzame’.

4. In de begripsomschrijving van ‘eerder uittreden’ wordt na ‘vervroegde uittreding’ ingevoegd ‘voor in Nederland werkzame werkenden’.

5. In de begripsomschrijving van externe adviseur wordt na ‘het samenwerkingsverband’ ingevoegd ‘of de arbeidsorganisatie’ en wordt ‘hoofdaanvrager’ vervangen door ‘aanvrager’.

6. In de begripsomschrijving van project wordt na ‘sectoranalyse’ ingevoegd ‘, update van een sectoranalyse’.

B

In artikel 3, eerste lid, vervalt ‘sectorale’ en wordt na ‘uittreden’ ingevoegd ‘binnen sectoren en arbeidsorganisaties’.

C

In artikel 4, eerste lid, wordt na ‘sectoranalyses’ ingevoegd ‘, updates van sectoranalyses’.

D

Het achtste en negende lid van artikel 5 worden vervangen door zes leden, luidende:

  • 8. Het achtste aanvraagtijdvak loopt van 1 september 2023 9.00 uur tot en met 30 november 2023 17.00 uur en is bestemd voor aanvragen voor het uitvoeren van een activiteitenplan door samenwerkingsverbanden. Het subsidieplafond voor het achtste aanvraagtijdvak bedraagt € 250.000.000.

  • 9. Het negende aanvraagtijdvak loopt van 1 september 2023 9.00 uur tot en met 30 november 2023 17.00 uur en is bestemd voor aanvragen voor het uitvoeren van een activiteitenplan door arbeidsorganisaties. Het subsidieplafond voor het negende aanvraagtijdvak bedraagt € 7.500.000 voor aanvragen tot € 300.000 en bedraagt € 75.000.000 voor aanvragen van € 300.000 en hoger.

  • 10. Indien een van de subsidieplafonds uit het negende aanvraagtijdvak niet volledig wordt benut, kan de minister de resterende middelen benutten voor aanvragen uit het negende aanvraagtijdvak die het andere subsidieplafond te boven gingen.

  • 11. Indien een van de subsidieplafonds uit het achtste of negende aanvraagtijdvak na toepassing van het tiende lid niet volledig wordt benut, kan de minister de resterende middelen benutten voor aanvragen die het andere subsidieplafond te boven gingen.

  • 12. De minister doet in de Staatscourant mededeling van aanpassingen van de subsidieplafonds als gevolg van de toepassing van het tiende of elfde lid.

  • 13. In 2024 volgt nog één aanvraagtijdvak voor aanvragen voor het uitvoeren van een sectoranalyse als bedoeld in artikel 10 en het uitvoeren van een update van een sectoranalyse als bedoeld in artikel 10a, één aanvraagtijdvak voor aanvragen voor het uitvoeren van een activiteitenplan door samenwerkingsverbanden en één aanvraagtijdvak voor aanvragen voor het uitvoeren van een activiteitenplan door arbeidsorganisaties. De minister doet in de Staatscourant mededeling van de vaststelling van de aanvraagtijdvakken met vermelding van de bestemmingen en de subsidieplafonds voor de desbetreffende aanvraagtijdvakken.

E

In artikel 6, derde en vierde lid, wordt ‘hoofdaanvrager’ vervangen door ‘aanvrager’.

F

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift en het eerste lid wordt ‘hoofdaanvrager’ vervangen door ‘aanvrager’.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De aanvrager past voor zover van toepassing de voorwaarden voor subsidieverlening op grond van deze regeling toe bij de verdeling van de subsidie over de arbeidsorganisaties waar het activiteitenplan van de arbeidsorganisatie op ziet of bij de verdeling van de subsidie in de sector.

3. Het derde lid komt te luiden:

3. Indien de aanvrager gebruikmaakt van het in artikel 12, vijfde lid, bedoelde onderscheid, dan is dat ook van toepassing op de verdeling van de subsidie over de arbeidsorganisaties waar het activiteitenplan van de arbeidsorganisatie op ziet of bij de verdeling van de subsidie in de sector.

G

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na ‘bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel d,’ ingevoegd ‘de subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel h,’.

2. In het derde lid wordt ‘onder a, b, d en e’ vervangen door ‘onderdeel a, b en e’.

3. In het derde en vierde lid vervalt ‘ten hoogste’.

4. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zevende en achtste lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 5. De subsidie voor aanvragen die worden gedaan op of na 1 september 2023 bedraagt 100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel d, tot een maximum van € 10.000. Indien deze kosten hoger zijn, bedraagt de subsidie 50% voor het meerdere.

  • 6. De subsidie bedraagt € 5.000 voor de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel h.

5. Aan het achtste lid (nieuw) wordt een zin toegevoegd, luidende: De aangevraagde subsidie, verminderd met de subsidie voor toeslag als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel e, bedraagt ten minste € 75.000 voor aanvragen die worden gedaan op of na 1 september 2023.

H

In artikel 13, onderdeel a, vervalt ‘sectorale’.

I

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de punt aan het slot van het eerste lid wordt toegevoegd: en eindigt uiterlijk op 31 december 2025.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De aaneengesloten projectperiode van een activiteitenplan waarvoor in het achtste of negende aanvraagtijdvak subsidie is aangevraagd, eindigt uiterlijk op 31 december 2025 en kan daarmee in afwijking van het eerste lid langer duren dan 24 aaneengesloten maanden.

J

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het opschrift wordt toegevoegd ‘door hoofdaanvrager’.

2. In het eerste lid, aanhef, wordt ‘In de subsidieaanvraag’ vervangen door ‘In de door een hoofdaanvrager ingediende subsidieaanvraag’.

3. In het derde lid, onderdeel e, wordt ‘artikel 12, vijfde lid’ vervangen door ‘artikel 12, zevende lid’.

4. In het zesde lid wordt ‘subsidieaanvrager’ vervangen door ‘hoofdaanvrager’.

K

Na artikel 16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 16a. Subsidieaanvraag activiteitenplan door arbeidsorganisatie

  • 1. In de door een arbeidsorganisatie ingediende subsidieaanvraag voor het uitvoeren van een activiteitenplan wordt onder meer vermeld:

    • a. een beschrijving van de arbeidsorganisatie of arbeidsorganisaties en van de sector of branche waarvan de arbeidsorganisatie of arbeidsorganisaties deel uitmaken;

    • b. het bedrag waarvoor subsidie wordt aangevraagd; en

    • c. de startdatum en de verwachte datum van afronding van het activiteitenplan.

  • 2. De subsidieaanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend door middel van een elektronisch aanvraagformulier ondertekend door een daartoe bevoegd functionaris van de arbeidsorganisatie en gaat vergezeld van:

    • a. een bedrijfsanalyse van de arbeidsorganisatie of arbeidsorganisaties waarop het activiteitenplan betrekking heeft; en

    • b. een activiteitenplan.

  • 3. Het activiteitenplan, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is opgesteld en wordt uitgevoerd in overleg met de werknemersvertegenwoordiging en bestaat ten minste uit:

    • a. een beschrijving van de wijze waarop het activiteitenplan bijdraagt aan het in artikel 3, eerste lid, omschreven doel en op welke wijze de activiteiten uiting geven aan de in artikel 3, tweede lid, bedoelde thema’s met inachtneming van artikel 12, tweede lid;

    • b. een beschrijving van de aanpak met doelstellingen, beoogde effecten en doelgroep van de activiteiten en de hiermee beoogde resultaten voor het oplossen van de problematiek uit de bedrijfsanalyse;

    • c. een beschrijving van de uitvoering van het activiteitenplan, met inbegrip van een beschrijving van de administratieve organisatie en interne beheersmaatregelen en een tijdpad;

    • d. een onderbouwde begroting van de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, met een financieringsplan waaruit blijkt hoe de activiteiten gefinancierd worden;

    • e. indien van toepassing een onderbouwing van de reden voor het hanteren van verschillende percentages voor kleine ondernemingen als bedoeld in artikel 12, zevende lid;

    • f. een beschrijving van de noodzaak van subsidiëring door het Rijk in de gevraagde omvang;

    • g. een beschrijving van de voorwaarden waaronder de respectievelijke activiteiten worden uitgevoerd en de wijze waarop deze voorwaarden worden gehandhaafd;

    • h. een beschrijving van de wijze waarop het project na de projectperiode naar verwachting een structureel positief effect zal hebben en in potentie breder inzetbaar is; en

    • i. een beschrijving van de wijze waarop de werknemersvertegenwoordiging is betrokken bij het opstellen en uitvoeren van het activiteitenplan.

  • 4. De bedrijfsanalyse, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, die is uitgevoerd en opgesteld in overleg met de werknemersvertegenwoordiging, kijkt ten minste vijf jaar vooruit en geeft in ieder geval:

    • a. een onderbouwing van de omvang en samenstelling van het aantal werkenden in de arbeidsorganisatie of arbeidsorganisaties;

    • b. een beschrijving van de problematiek met betrekking tot duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden in de sector en de arbeidsorganisatie of arbeidsorganisaties; en

    • c. een beschrijving van de wijze waarop de werknemersvertegenwoordiging is betrokken bij het uitvoeren en opstellen van de bedrijfsanalyse.

  • 5. Een arbeidsorganisatie die franchisegever is kan tevens subsidie aanvragen voor activiteiten gericht op arbeidsorganisaties waarmee deze een franchiserelatie heeft als bedoeld in titel 16 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 6. Een arbeidsorganisatie kan tevens subsidie aanvragen voor arbeidsorganisaties waarmee deze zodanig verbonden is dat een gezamenlijk activiteitenplan in de rede ligt.

  • 7. Bij de subsidieaanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruikgemaakt van de modellen voor het activiteitenplan en de begroting.

  • 8. Per aanvraagtijdvak kan één subsidieaanvraag worden ingediend door een arbeidsorganisatie, waarbij geldt dat in twee opeenvolgende aanvraagtijdvakken slechts eenmaal subsidie wordt verstrekt voor een activiteitenplan, tenzij de projectperiode van het eerdere activiteitenplan, waarvoor reeds subsidie is verstrekt, is geëindigd voordat de projectperiode van het volgende activiteitenplan start.

  • 9. Door het indienen van een aanvraag stemt de arbeidsorganisatie ermee in dat het subsidiedossier, met uitzondering van persoonsgegevens, openbaar kan worden gemaakt.

L

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 16’ vervangen door ‘de artikelen 16 en 16a’.

2. In het tweede lid wordt ‘hoofdaanvrager’ vervangen door ‘aanvrager’.

3. In het derde lid, onderdeel c, vervalt ‘ indien de hoofdaanvrager een voorschot heeft gevraagd op grond van artikel 21, eerste lid’.

M

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de puntkomma aan het slot van onderdeel c wordt toegevoegd: of bedrijfsanalyse.

2. Onderdeel d komt te luiden:

  • d. de omvang van het aangevraagde subsidiebedrag, mede gelet op eerder op basis van deze subsidieregeling verleende subsidiebedragen, de omvang en problematiek van de sector of de arbeidsorganisatie in relatie tot alle sectoren overstijgt;

3. In onderdeel h wordt ‘hoofdaanvrager’ vervangen door ‘aanvrager’.

N

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel g, door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • h. kosten van een bedrijfsanalyse als bedoeld in artikel 16a.

2. In het tweede lid wordt na ‘met uitzondering van de buiten de projectperiode gemaakte kosten op grond van het eerste lid, onderdeel c,’ ingevoegd ‘door of op verzoek van de aanvrager,’.

3. In het derde lid, onderdeel b, wordt ‘subsidieaanvrager’ vervangen door ‘aanvrager’ en wordt voor de punt aan het slot toegevoegd: ‘exclusief btw’.

4. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Een uurtarief van een externe adviseur wordt geacht marktconform te zijn, indien het uurtarief van de externe adviseur maximaal € 125 exclusief btw bedraagt of het uurtarief op maximaal dat bedrag is bepaald. Voor aanvragen die worden gedaan op of na 1 september 2023 wordt een uurtarief van een externe adviseur geacht marktconform te zijn, indien het uurtarief van de externe adviseur maximaal € 135 exclusief btw bedraagt of het uurtarief op maximaal dat bedrag is bepaald. Dit lid is niet van toepassing, indien de Aanbestedingswet 2012 op de subsidieontvanger van toepassing is.

5. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, zijn activiteiten slechts subsidiabel op basis van directe loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en de toeslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, indien deze zijn uitgevoerd door:

    • a. verbonden organisaties;

    • b. een partij in het samenwerkingsverband;

    • c. een organisatie die, direct of indirect, is vertegenwoordigd in het bestuur van de aanvrager of in het bestuur van een partij in het samenwerkingsverband; of

    • d. een organisatie waarin een persoon, die ook werkzaam is voor of in het bestuur van de aanvrager of een partij in het samenwerkingsverband, een aanmerkelijk financieel belang heeft.

6. In het zesde lid wordt ‘hoofdaanvrager’ telkens vervangen door ‘aanvrager’.

O

Artikel 20, onderdeel c, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van subonderdeel 3 vervalt ‘en’.

2. Onder vernummering van subonderdeel 4 tot subonderdeel 5 wordt een subonderdeel ingevoegd, luidende:

  • 4°. de kosten voor een activiteit met betrekking tot eerder uittreden als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder e, die zijn gemaakt in de periode van 1 april 2023 tot de datum waarop de projectperiode, bedoeld in artikel 15, is gestart, waarvoor de aanvraag is ingediend in het achtste of negende aanvraagtijdvak; en

3. De punt aan het slot van subonderdeel 5 (nieuw) wordt vervangen door een puntkomma.

P

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het eerste tot en met zesde lid tot tweede tot en met zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 1. Bij de beschikking tot subsidieverlening wordt een voorschot van € 5.000 verstrekt voor de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel h.

2. In het tweede lid (nieuw) wordt ‘tweede of derde lid’ vervangen door ‘derde of vierde lid’.

3. In het derde lid (nieuw) wordt na ‘het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiebedrag’ ingevoegd ‘, verminderd met het bedrag, bedoeld in het eerste lid,’.

4. In het vierde lid (nieuw) wordt na ‘het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiebedrag’ ingevoegd ‘, verminderd met het bedrag, bedoeld in het eerste lid,’.

5. In het vijfde lid (nieuw) wordt na ‘het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiebedrag’ ingevoegd ‘, verminderd met het bedrag, bedoeld in het eerste lid,’.

6. In het tweede (nieuw), derde (nieuw), vierde (nieuw) en zesde lid (nieuw), wordt ‘hoofdaanvrager’ vervangen door ‘aanvrager’.

Q

In artikel 22, eerste lid, wordt ‘hoofdaanvrager’ vervangen door ‘aanvrager’.

R

In artikel 23, eerste en zesde lid, wordt ‘hoofdaanvrager’ telkens vervangen door ‘aanvrager’.

S

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste, tweede, derde en vierde lid wordt ‘hoofdaanvrager’ vervangen door ‘aanvrager’.

2. In het vijfde lid wordt ‘Elk van de partijen in het samenwerkingsverband stelt’ vervangen door ‘De aanvrager en elk van de partijen in het samenwerkingsverband stellen’.

T

In artikel 25, derde lid, wordt ‘hoofdaanvrager’ vervangen door ‘aanvrager’.

U

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘hoofdaanvrager’ telkens vervangen door ‘aanvrager’.

2. Het derde lid vervalt.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding

Bij brief van 24 november 2022 (Kamerstukken II, 2022/23, 25 883, 446) is de Tweede Kamer op de hoogte gebracht van de voortgang van de tijdelijke Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU). Daartoe is de eerste voortgangsrapportage aangeboden van het monitorings- en evaluatieonderzoek naar de MDIEU, uitgevoerd door onderzoeksbureau SEOR.

Belangrijk thema in deze voortgangsrapportage was het bereik van de regeling. Brede toegankelijkheid van de subsidieregeling voor iedereen die wil investeren in duurzame inzetbaarheid, is van belang. Daarom is bij de opzet van de MDIEU in 2021 voorzien in de openstelling van een extra tijdvak in 2023 voor individuele arbeidsorganisaties, tenzij uit onderzoek zou blijken dat de sectorale opzet van de regeling voldoende bereik heeft. Dit was neergelegd in artikel 5, negende lid, van de MDIEU (dit lid is vervallen met deze wijziging van de regeling, het negende lid heeft nu een andere inhoud).

Uit het onderzoek van SEOR is echter niet gebleken dat er sprake is van voldoende bereik. SEOR stelt dat de MDIEU tot nu toe 40-45% van de werkgelegenheid in Nederland bereikt en dat er mogelijkheden zijn dit bereik te vergroten. Om deze reden is in genoemde brief aangekondigd dat na de zomer van 2023 een aanvraagtijdvak voor arbeidsorganisaties wordt opengesteld en dat het drempelbedrag wordt verlaagd, met behoud van voldoende schaalgrootte. Zo kunnen niet alleen individuele arbeidsorganisaties maar ook kleinere sectoren en branches gemakkelijker MDIEU-subsidie aanvragen. Uit onderzoek is gebleken dat het voor sectoren met een lagere organisatiegraad vaker lastig is om subsidie aan te vragen. Samenwerking is niet in alle sectoren eenvoudig en aansluiten bij een aanvraag van een ander samenwerkingsverband blijkt in de praktijk weerbarstig. Ook het minimumbedrag van de aangevraagde subsidie (€ 125.000) is voor sommige (kleinere) sectoren een belemmering.

Onderhavige wijziging van de MDIEU voorziet in een verruiming van de regeling zodat ook individuele arbeidsorganisaties hierop een beroep kunnen doen, in de instelling van een aanvraagtijdvak voor arbeidsorganisaties en in de instelling van een nieuw aanvraagtijdvak voor sectoren en in een verlaging van het drempelbedrag.

In het nu volgende wordt eerst ingegaan op de uitgangspunten die gelden voor de verruiming van de regeling voor arbeidsorganisaties, vervolgens worden de hoofdpunten van deze wijziging behandeld. Daarna komen de internetconsultatie en de gevolgen voor de regeldruk aan bod.

2. Uitgangspunten voor de verruiming van de MDIEU naar individuele arbeidsorganisaties

Ten aanzien van subsidieaanvragen van individuele arbeidsorganisaties zullen zoveel mogelijk dezelfde uitgangspunten gehanteerd worden als op basis van de huidige regeling gelden voor subsidieaanvragen van sectorale samenwerkingsverbanden. Dit betekent:

  • a) dat bij de subsidieaanvraag een analyse moet worden gevoegd die inzicht geeft in de knelpunten rondom duurzame inzetbaarheid en zwaar werk binnen de arbeidsorganisatie;

  • b) dat er een drempelwaarde voor subsidieaanvragen gehanteerd zal worden, die voldoende schaalgrootte garandeert;

  • c) dat er sprake moet zijn van betrokkenheid van de werknemers bij de opstelling en uitvoering van het activiteitenplan en de bedrijfsanalyse;

  • d) dat er sprake moet zijn van cofinanciering door de arbeidsorganisatie van 50% van de subsidiabele kosten voor duurzame inzetbaarheid en van 75% van de subsidiabele kosten voor eerder uittreden;

  • e) dat het aangevraagde subsidiebedrag voor ten minste 25% betrekking moet hebben op activiteiten gericht op duurzame inzetbaarheid;

  • f) dat er geen subsidie wordt verleend wanneer de aanvraag alleen betrekking heeft op activiteiten gericht op eerder uittreden. Een subsidieaanvraag, die enkel gericht is op duurzame inzetbaarheid, kan wel gehonoreerd worden;

  • g) dat de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt en de eisen waaraan deze moeten voldoen, dezelfde zijn als voor de sectorale samenwerkingsverbanden.

Ook gelden voor subsidieaanvragen van individuele arbeidsorganisaties dezelfde weigeringsgronden als voor subsidieaanvragen van sectorale samenwerkingsverbanden. Als dezelfde subsidiabele kosten reeds uit hoofde van deze of een andere subsidieregeling worden gefinancierd dan wordt de aanvraag tot verlening van subsidie geweigerd. Dit is bijvoorbeeld het geval als voor een analyse van de arbeidsorganisatie en het maken van een toekomstgericht scholings- en ontwikkelingsplan reeds subsidie aan de arbeidsorganisatie is toegekend op basis van de subsidieregeling leren en ontwikkelen in het MKB (SLIM). Hiermee wordt dubbelfinanciering voorkomen.

In sommige gevallen is er echter een vertaalslag nodig voor individuele arbeidsorganisaties. Zo is – anders dan bij subsidieaanvragen voor sectoren – niet vereist dat er sprake is van een samenwerkingsverband van werknemers- en werkgeversorganisaties, namens wie de aanvraag wordt ingediend. De werknemers moeten wel betrokken zijn bij de subsidieaanvraag van de individuele arbeidsorganisaties, maar dat geschiedt op een andere wijze dan bij sectoren. Ook de aanpak bij de analyse van de knelpunten – de bedrijfsanalyse – verschilt op enkele punten van de sectoranalyse. In het onderstaande zal hierop worden ingegaan.

De openstelling van de subsidieregeling voor individuele arbeidsorganisaties heeft geleid tot de introductie van het begrip ‘aanvrager’. Als een bepaling zowel geldt voor samenwerkingsverbanden als voor arbeidsorganisaties, spreekt de regeling van ‘aanvrager’. Geldt een bepaling alleen voor een arbeidsorganisatie, dan wordt het woord ‘arbeidsorganisatie’ gebruikt. Geldt een bepaling alleen voor samenwerkingsverbanden, dan staat in het artikel het woord ‘hoofdaanvrager’.

Verlaging van het drempelbedrag voor de subsidieaanvraag

Het drempelbedrag om een subsidieaanvraag te kunnen indienen is met deze wijziging van de regeling verlaagd van € 125.000 naar € 75.000, in artikel 12, achtste lid. Dit betekent dat alleen aanvragen waarin minimaal € 75.000 aan subsidie wordt aangevraagd, in behandeling worden genomen. De verlaging van het drempelbedrag zal zowel gelden voor individuele arbeidsorganisaties als voor sectoren.

Hiermee krijgen niet alleen arbeidsorganisaties maar ook kleinere sectoren of branches de gelegenheid om subsidie aan te vragen, terwijl er tegelijkertijd gezorgd wordt voor voldoende schaalgrootte in de projecten. Het behoud van voldoende schaalgrootte is noodzakelijk vanwege de balans tussen de subsidiabele kosten en de (kosten van de) met het project gemoeide administratieve lasten.

Bedrijfsanalyse

Individuele arbeidsorganisaties zullen bij hun subsidieaanvraag voor een activiteitenplan een analyse moeten voegen die inzicht geeft in de knelpunten rondom duurzame inzetbaarheid en zwaar werk binnen de arbeidsorganisatie en van de inzet die nodig is om te zorgen dat werkenden in de betreffende arbeidsorganisatie in de toekomst zoveel mogelijk gezond werkend hun pensioen bereiken. Bij de indiening van het activiteitenplan dient derhalve een bedrijfsanalyse gevoegd te worden. Pas daarna krijgt men een subsidie in de vorm van een forfaitaire vergoeding voor de kosten van de bedrijfsanalyse. Dit betekent dat er niet – zoals wel voor sectoren het geval is bij sectoranalyses – een apart aanvraagtijdvak opengesteld wordt voor bedrijfsanalyses en dat er geen toekenning plaats vindt van subsidie voor een bedrijfsanalyse voorafgaand aan de indiening van het activiteitenplan zoals dit wel kan voor sectoren. Hiervoor is gekozen omdat arbeidsorganisaties – anders dan sectoren – geen samenwerkingsverband hoeven aan te gaan om te kunnen komen tot een bedrijfsanalyse. Zij kunnen dit eigenstandig doen. Daardoor is het gemakkelijker om te komen tot een bedrijfsanalyse. Om een grote toevloed van subsidieaanvragen te voorkomen en om tegen te gaan dat enkel subsidie wordt gevraagd voor bedrijfsanalyses, is bepaald dat een bedrijfsanalyse enkel gesubsidieerd kan worden indien (ook) subsidie wordt gevraagd voor het uitvoeren van een activiteitenplan. Als er reeds sprake is van een sectoranalyse en de arbeidsorganisatie maakt deel uit van betreffende sector, kan de arbeidsorganisatie gebruik maken van deze sectoranalyse en deze vertalen naar de arbeidsorganisatie ten behoeve van het opstellen van de bedrijfsanalyse. Een bedrijfsanalyse bevat vergelijkbare elementen als een sectoranalyse. Voor het opstellen van een bedrijfsanalyse wordt een subsidie van € 5.000 ter beschikking gesteld. Bij de bepaling van de hoogte van dit forfaitaire bedrag is rekening gehouden met het feit dat een bedrijfsanalyse minder omvattend is dan een sectoranalyse, de benodigde gegevens gemakkelijker beschikbaar zijn en dat deze analyse als gevolg daarvan minder tijd en geld kost.

Betrokkenheid van werknemers bij subsidieaanvraag arbeidsorganisatie

Net zoals bij een sectoraal samenwerkingsverband is ook bij een subsidieaanvraag door een individuele arbeidsorganisatie vereist dat de werknemers betrokken zijn. De wijze waarop dit geschiedt is echter anders. Betreft het een subsidieaanvraag van een sector dan zijn een of meer werknemersorganisaties uit die sector partij in het samenwerkingsverband. Via die weg is betrokkenheid van de werknemersvertegenwoordiging gewaarborgd. Betreft het een individuele arbeidsorganisatie dan dient zowel de bedrijfsanalyse als het activiteitenplan in overleg met de werknemersvertegenwoordiging te worden opgesteld en uitgevoerd. De arbeidsorganisatie dient bij de subsidieaanvraag aan te geven wat het karakter is van de werknemersvertegenwoordiging en op welke wijze deze betrokken is bij de bedrijfsanalyse en het activiteitenplan. Werknemers binnen een arbeidsorganisatie kunnen vertegenwoordigd worden door een werknemersorganisatie of werknemersorganisaties maar dit kan ook door de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging.

De vorm van vertegenwoordiging zal aansluiten bij de reguliere praktijk van de arbeidsorganisatie. In het geval van een ondernemings-cao, is dit in eerste instantie een werknemersorganisatie of meerdere werknemersorganisaties die partij zijn bij deze cao.

Is dit niet het geval dan is betrokkenheid van de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging vereist. Hierop is de Wet op de ondernemingsraden van toepassing.

Definitie arbeidsorganisatie

De onderhavige wijziging bevat geen nieuwe definitie voor het begrip arbeidsorganisatie, maar sluit daarvoor aan bij het reeds in artikel 1 gedefinieerde begrip arbeidsorganisatie. Arbeidsorganisatie wordt hierin omschreven als een onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 6 van de Handelsregisterwet 2007, waarin door werknemers arbeid wordt verricht. In sommige situaties kan dit begrip echter te beperkt zijn. Daarom is hiervoor in artikel 16a, vijfde en zesde lid, een aparte voorziening getroffen waardoor zeker wordt gesteld dat bijvoorbeeld een moederonderneming ook subsidie kan aanvragen voor activiteiten gericht op haar dochterondernemingen en een franchisegever voor activiteiten gericht op de franchisenemers.

De MDIEU vormt een uitvloeisel van het pensioenakkoord van 5 juni 2019 met sociale partners over de vernieuwing van het pensioenstelsel. De MDIEU is er daarom op gericht subsidie te verlenen voor activiteiten ten behoeve van in Nederland werkzame personen. De MDIEU en de onderhavige wijziging daarvan zijn niet van toepassing op Caribisch Nederland.

Aanvraagtijdvakken

De onderhavige wijziging voorziet in de openstelling van een aanvraagtijdvak voor activiteitenplannen van arbeidsorganisaties en een aanvraagtijdvak voor activiteitenplannen van samenwerkingsverbanden. Aangezien de MDIEU op 31 december 2025 eindigt, zullen in 2024 tenminste nog een aanvraagtijdvak voor sectoranalyses en updates hiervan, een aanvraagtijdvak voor activiteitenplannen van arbeidsorganisaties en een aanvraagtijdvak voor activiteitenplannen van sectorale samenwerkingsverbanden worden opengesteld. De precieze openstelling van de aanvraagtijdvakken in 2024 en de daarbij behorende subsidieplafonds worden op een later moment geregeld.

Nieuw maximum uurtarief voor externe inhuur

Voor arbeidsorganisaties en kleine sectoren of branches is het belangrijk hen te ontlasten bij een subsidieproject, waarbij men ook externe partijen inschakelt. Het uitvoeren van een benchmark of offerteprocedure kan voor subsidieontvangers tijdsintensief zijn en een behoorlijke belasting betekenen. In de regeling is daarom een maximum uurtarief opgenomen voor werkzaamheden op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Zolang de aanvrager met de door een aanbieder te realiseren werkzaamheden onder dit maximum uurtarief blijft, is zo’n offerteprocedure niet nodig. In de onderhavige wijziging is een nieuw, verhoogd maximum uurtarief van € 135 opgenomen voor externe inhuur dat geacht wordt marktconform te zijn in het licht van de staatssteunregels.

Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in februari en maart 2023 namelijk een onderzoek laten uitvoeren door Significant APE naar actuele gehanteerde tarieven van een aantal veelvoorkomende vormen van externe inhuur binnen de projecten op het gebied van duurzame inzetbaarheid die met MDIEU-subsidie worden uitgevoerd. Er is daarbij uitgegaan van de volgende categorieën activiteiten:

  • communicatie activiteiten

  • ICT-activiteiten

  • strategische adviesactiviteiten

  • trainingsactiviteiten

  • individuele begeleidings- en ontwikkelgesprekken

  • onderzoeks-, analyse en monitoringsactiviteiten en

  • inhoudelijke projectleiding.

Het onderzoek is gepubliceerd op de website www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.

Op basis van dit onderzoek is gekozen voor een verhoging van het maximum uurtarief van € 125 naar € 135. Hoewel het onderzoek laat zien dat de tarieven kunnen variëren tussen categorieën activiteiten, blijft omwille van de eenvoud van de projectadministratie één maximumtarief gelden, conform artikel 19, vierde lid.

Het nieuwe maximum uurtarief van € 135 zal gelden voor projecten waarvoor vanaf 1 september 2023 subsidie kan worden aangevraagd. Voor projecten waarvoor subsidie is aangevraagd in aanvraagtijdvakken vóór 1 september 2023 blijft het maximum uurtarief van € 125 gelden, dat op het moment van het indienen van de aanvraag binnen die aanvraagperiode van toepassing was.

3. Internetconsultatie

De onderhavige wijziging van de MDIEU heeft van 20 februari tot en met 20 maart 2023 open gestaan op internet ter consultatie. In deze periode zijn 14 reacties ingediend. In 3 gevallen betrof het een niet-openbare reactie. In aanvulling op de internetconsultatie heeft het Ministerie van SZW op 16 maart een bijeenkomst georganiseerd over de voorgenomen subsidiemogelijkheden voor individuele arbeidsorganisaties met een zestal grote bedrijven. In het nu volgende wordt ingegaan op de uitkomsten van de internetconsultatie en de bijeenkomst.

In een aantal reacties op de internetconsultatie is gepleit voor een verdere verlaging van het drempelbedrag om de regeling toegankelijk te maken voor MKB-bedrijven. Het drempelbedrag om een subsidieaanvraag te kunnen indienen wordt met de wijziging verlaagd van € 125.000 naar € 75.000, maar ook dit laatste bedrag acht men een te hoge drempel voor het MKB, omdat dit een vergelijkbaar bedrag aan cofinanciering zou vergen van de individuele onderneming. Deze reacties hebben niet geleid tot een aanpassing van de regeling. Reden daarvoor is het belang dat wordt gehecht aan het behoud van voldoende schaalgrootte van de projecten. Een verdere verlaging van het drempelbedrag zou ertoe leiden dat een te groot gedeelte van de subsidie besteed wordt aan de administratieve verplichtingen en niet ten goede komt aan de activiteiten gericht op duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden. Bovendien kunnen MKB-bedrijven profiteren van de subsidieregeling door aansluiting te zoeken bij een MDIEU-project van een sectoraal samenwerkingsverband, zoals de mobiliteitsbranche, de Retailsector of de bouwsector. Daarbinnen is ook maatwerk gericht op individuele arbeidsorganisaties mogelijk. Tot slot is van belang dat het benodigde bedrag aan cofinanciering voor een project lager is dan € 75.000.

Het aan te vragen subsidiebedrag moet minimaal € 75.000 zijn. In dit bedrag is € 5.000 voor de bedrijfsanalyse en de vergoeding voor de kosten van de projectaccountant meegerekend. Dit betekent dat voor een project dat alleen ziet op duurzame inzetbaarheid ongeveer € 60.000 tot € 65.000 aan eigen investering wordt gevraagd. Deze cofinanciering kan bestaan uit werkelijke uitgaven, maar kan ook in de vorm van de inzet van eigen personeel worden gerealiseerd. Daarmee is de drempel in de praktijk dus minder hoog dan het in eerste instantie lijkt.

Verder wordt in een aantal reacties op de internetconsultatie aandacht gevraagd voor het beschikbare budget voor kleinere aanvragen van arbeidsorganisaties. Het subsidieplafond bedraagt € 7.500.000 voor aanvragen tot € 300.000. Men pleit er voor een groter deel van het budget beschikbaar te stellen voor de projecten onder € 300.000 om MKB-bedrijven een grotere kans te geven om te kunnen werken aan duurzame inzetbaarheid. Deze reacties hebben niet geleid tot een aanpassing van de regeling. De verwachting is dat het beschikbare budget voor kleine aanvragen voldoende zal zijn. Mocht dit laatste niet het geval zijn, dan bevat artikel 5, elfde lid, de mogelijkheid om bij onderbenutting van het budget voor sectorale samenwerkingsverbanden budget over te hevelen en het subsidieplafond voor aanvragen tot € 300.000 op te hogen.

In een aantal reacties wordt gewezen op het financiële risico dat bij de aanvragende arbeidsorganisaties wordt gelegd. Men doelt hierbij onder meer op het risico van het niet gehonoreerd krijgen van het activiteitenplan en daarmee het risico dat men het vaste subsidiebedrag van € 5.000 voor de uitgevoerde bedrijfsanalyse misloopt. Men vraagt of er recht is op de vaste subsidie voor de bedrijfsanalyse indien het activiteitenplan niet, of gedeeltelijk niet, uitgevoerd kan worden. Ook vraagt men of er recht is op de vaste subsidie voor de bedrijfsanalyse indien de subsidieaanvraag voor het activiteitenplan moet worden afgewezen omdat het subsidieplafond is bereikt.

In reactie hierop zij opgemerkt dat als een project onverhoopt na subsidieverlening niet of niet volledig tot uitvoering komt, de arbeidsorganisatie de subsidie voor de bedrijfsanalyse mag houden. De bedrijfsanalyse is immers uitgevoerd en de kosten daarvoor zijn gemaakt. In geval van uitputting van het budget voor zowel kleinere als grotere aanvragen van arbeidsorganisaties, kan – zoals eerder opgemerkt – gebruik worden gemaakt van artikel 5, elfde lid, om budget van de sectorale samenwerkingsverbanden over te hevelen.

Verder is in een reactie op de internetconsultatie gepleit voor een standaard bevoorschotting naar 40% in plaats van 20% in verband met liquiditeitskrapte bij arbeidsorganisaties. Deze reactie heeft niet geleid tot een aanpassing van de regeling, omdat een voorschot van 40% op grond van artikel 21, derde lid, al mogelijk is, mits daartoe een onderbouwd verzoek – in verband met reeds eerder gemaakte kosten – wordt ingediend. Naast dit eventuele voorschot zal bovendien altijd ook het vaste subsidiebedrag voor de bedrijfsanalyse als voorschot worden uitgekeerd.

In de reacties op de internetconsultatie en in de ronde tafelbijeenkomst is gevraagd naar de verhouding tussen een sectorale subsidieaanvraag en een subsidieaanvraag van een individuele arbeidsorganisatie binnen dezelfde sector. In reactie hierop zij opgemerkt dat een arbeidsorganisatie een subsidieaanvraag voor een activiteitenplan kan indienen ook al maakt de sector waar deze organisatie binnen valt tegelijkertijd gebruik van de subsidiemogelijkheden. Bij de beoordeling van de aanvraag van de arbeidsorganisatie wordt bekeken of er geen sprake is van overlap.

Hiervan is sprake als dezelfde duurzame inzetbaarheidsactiviteiten in beide aanvragen voorkomen en de kosten daarvan dus dubbel worden opgevoerd voor subsidie.

In enkele reacties op de internetconsultatie wordt aandacht besteed aan de rol van medezeggenschap binnen een arbeidsorganisatie. Hierbij is gepleit om expliciet het recht van instemming voor ondernemingsraden op te nemen in de wijzigingsregeling. Het doel hiervan is om de positie en expertise van de ondernemingsraden te benadrukken en om grotere bekendheid bij en betrokkenheid van werknemers te bewerkstelligen. Deze reactie heeft niet geleid tot een aanpassing van de regeling. Voor zover maatregelen gericht op duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden vallen onder de onderwerpen genoemd in artikel 27, eerste lid, van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR), kan de ondernemingsraad immers al een beroep doen op haar instemmingsrecht. De instemming van de ondernemingsraad is op grond van artikel 27, derde lid WOR niet vereist voor zover de aangelegenheid reeds inhoudelijk geregeld is in een cao of in een regeling van arbeidsvoorwaarden vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan. De positie van de ondernemingsraden zal daarom niet expliciet worden opgenomen in de wijzigingsregeling omdat de WOR al van toepassing is.

Zowel in de reacties op de internetconsultatie als in de ronde tafelbijeenkomst zijn veel vragen gesteld. Opgemerkt wordt onder andere dat een deel van de arbeidsorganisaties de kennis en ervaring niet in huis heeft om een subsidieaanvraag te doen. Een portal of helpsdesk voor ondersteuning en informatie is derhalve wenselijk. Aan deze wens zal tegemoet worden gekomen. Het Ministerie van SZW zal zorgdragen voor het instellen van een helpdesk.

Ten opzichte van de internetconsultatieversie zijn nog enkele technische wijzigingen aangebracht. In artikel 12 is een aanpassing doorgevoerd betreffende de berekening van het subsidiebedrag dat betrekking moet hebben op duurzame inzetbaarheid. In artikel 19 is een verduidelijking opgenomen omtrent de partijen die subsidiabele kosten kunnen hebben gemaakt en is verduidelijkt dat de genoemde bedragen in het derde en vierde lid exclusief btw zijn. Verder is artikel 21 aangepast om het mogelijk te maken dat naast een eerste voorschot ook het vaste subsidiebedrag voor de bedrijfsanalyse zal worden uitgekeerd. Tot slot is naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek naar uurtarieven voor externe inhuur bij de MDIEU, het maximum uurtarief in artikel 19, vierde lid, verhoogd van € 125 naar € 135. Dit geldt voor projecten waarvoor vanaf 1 september 2023 subsidie kan worden aangevraagd.

4. Gevolgen voor de regeldruk

Naast sectoren kunnen door deze wijziging van de regeling MDIEU nu ook arbeidsorganisaties subsidie aanvragen voor een activiteitenplan, inclusief bedrijfsanalyse. Er zijn regeldrukeffecten voor arbeidsorganisaties verbonden aan een subsidieaanvraag voor een activiteitenplan.

Een bedrijfsanalyse vormt een verplicht onderdeel van de subsidieaanvraag voor het activiteitenplan. Daarom wordt in het nu volgende eerst ingegaan op de regeldrukeffecten van een bedrijfsanalyse en daarna op de regeldrukeffecten van een activiteitenplan.1

Regeldrukeffecten bedrijfsanalyse

Een bedrijfsanalyse is een analyse van de meerjarige opgaven waar een arbeidsorganisatie voor staat op het gebied van duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden. Een subsidieaanvraag voor een activiteitenplan moet een gedegen bedrijfsanalyse bevatten. Om arbeidsorganisaties te helpen om te komen tot een bedrijfsanalyse, wordt via een vereenvoudigd proces een forfaitaire subsidie van € 5.000 euro beschikbaar gesteld.

De regeldrukkosten voor het opstellen van een bedrijfsanalyse bestaan uit het eenmalig kennisnemen van de regeling en het invullen van een elektronisch aanvraagformulier. Daarnaast moet de werknemersvertegenwoordiging betrokken worden bij het opstellen van de bedrijfsanalyse. Er is een schatting gemaakt van de totale regeldrukkosten voor bedrijfsanalyses, zie tabel 1. In de schatting wordt uitgegaan van 500 bedrijfsanalyses in twee aanvraagtijdvakken. Het betreft het negende aanvraagtijdvak voor arbeidsorganisaties dat start op 1 september 2023 en het daarop volgende aanvraagtijdvak voor arbeidsorganisaties dat start op een nog te bepalen tijdstip in 2024. Voorts wordt ervan uitgegaan dat bepaalde werkzaamheden rondom de bedrijfsanalyses worden uitgevoerd door theoretisch geschoolde medewerkers. Daarom is hierbij uitgegaan van een uurtarief van € 54 en € 77, de hoogste tarieven uit het handboek.2

Tabel 1: Schatting regeldrukkosten bedrijfsanalyse

Taak

Uurtarief

Eenheid (uren)

Kosten per arbeidsorganisatie

Kosten alle arbeidsorganisaties

Kennisnemingskosten

€ 54

0,5

€ 27

€ 13.500

Invullen elektronisch aanvraagformulier

€ 54

1

€ 54

€ 27.000

Betrekken werknemersvertegenwoordiging

€ 77

1

€ 77

€ 38.500

Totale regeldrukkosten bedrijfsanalyse arbeidsorganisaties

     

€ 79.000

Regeldrukeffecten activiteitenplan

Arbeidsorganisaties kunnen subsidie aanvragen voor activiteiten rondom duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden die zijn opgenomen in een activiteitenplan. Het aangevraagde subsidiebedrag voor een activiteitenplan bedraagt ten minste € 75.000 exclusief de subsidie voor overhead. De kosten voor een accountantsverklaring worden tot een bedrag van maximaal € 10.000 volledig gesubsidieerd en voor het meerdere voor 50%. Naar verwachting zal deze aanpak erin resulteren dat de meerderheid van de arbeidsorganisaties geen accountantskosten hoeft te dragen.

De regeldrukkosten voor het aanvragen van de subsidie bestaan uit het eenmalig kennisnemen van de regeling en het invullen van een elektronisch aanvraagformulier. Daarnaast moeten een bedrijfsanalyse en een activiteitenplan als bijlage worden aangeleverd. Verder moet de werknemersvertegenwoordiging betrokken worden bij het opstellen en uitvoeren van het activiteitenplan. Het activiteitenplan moet onder meer bestaan uit een beschrijving van de wijze waarop het activiteitenplan bijdraagt aan het doel van de regeling, een beschrijving van de aanpak met doelstellingen, beoogde effecten en doelgroep van de activiteiten en de hiermee beoogde resultaten voor het oplossen van de problematiek uit de bedrijfsanalyse. Daarnaast moet het activiteitenplan een beschrijving van de uitvoering van het activiteitenplan bevatten, met inbegrip van een beschrijving van de administratieve organisatie, een onderbouwde begroting en een financieringsplan.

De regeldrukkosten voor de verantwoording van de subsidie bestaan uit het opstellen van een tussentijds voortgangsverslag en het invullen van een elektronisch formulier met verzoek tot vaststelling van de subsidie. Als bijlage bij dit formulier moeten een einddeclaratie, een verslag van de uitgevoerde activiteiten en een overzicht van de kosten per activiteit worden gevoegd.

Er is een schatting gemaakt van de totale regeldrukkosten voor activiteitenplannen, zie tabel 2. In de schatting wordt uitgegaan van 500 aanvragen voor activiteitenplannen.

Er wordt van uitgegaan dat bepaalde werkzaamheden rondom de activiteitenplannen worden uitgevoerd door hoogopgeleide medewerkers. Daarom is hierbij uitgegaan van een uurtarief van € 54 en € 77, de hoogste tarieven uit het handboek.

Tabel 2: Schatting regeldrukkosten activiteitenplannen

Taak

Uurtarief

Eenheid (uren)

Kosten per arbeidsorgansatie

Kosten alle arbeidsorganisasties

Kennisnemingskosten

€ 54

1,5

€ 81

€ 40.500

Invullen elektronisch aanvraagformulier

€ 54

1

€ 54

€ 27.000

Betrekken werknemersvertegenwoordiging

€ 77

4

€ 308

€ 154.000

Activiteitenplan

€ 54

12

€ 648

€ 324.000

Opstellen tussentijdse voortgangsverslag

€ 54

6

€ 324

€ 162.000

Invullen elektronisch formulier verzoek tot vaststelling subsidie

€ 54

1

€ 54

€ 27.000

Verslag van de uitgevoerde activiteiten

€ 54

8

€ 432

€ 216.000

Overzicht van de kosten per activiteit

€ 54

8

€ 432

€ 216.000

Totale regeldrukkosten activiteitenplannen

     

€ 1.166.500

De totale regeldrukkosten van activiteitenplannen (inclusief bedrijfsanalyse) die samenhangen met deze wijzigingsregeling zijn € 1.245.500.

De totale regeldrukkosten hebben betrekking op twee aanvraagtijdvakken: het negende aanvraagtijdvak voor arbeidsorganisaties dat start op 1 september 2023 en het daarop volgende aanvraagtijdvak voor arbeidsorganisaties dat start op een nog te bepalen tijdstip in 2024. De subsidieplafonds voor het aanvraagtijdvak in 2024 worden op een later moment vastgesteld. Als er voor 2024 van dezelfde subsidieplafonds voor arbeidsorganisaties wordt uitgegaan als in 2023, dan is de beschikbare subsidie voor arbeidsorganisaties over beide jaren € 165.000.000.3 Het regeldrukpercentage bedraagt in dat geval 0,75%.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft de onderhavige wijziging niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat de gevolgen voor de regeldruk toereikend in beeld zijn gebracht.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdelen B, E, H, M, Q, R en T (artikelen 3, 6, 13, 18, 22, 23 en 25)

Met deze wijziging van de regeling kunnen naast samenwerkingsverbanden ook arbeidsorganisaties subsidie aanvragen voor het uitvoeren van een activiteitenplan. Om de hele regeling aan te passen aan deze vergroting van de reikwijdte, is het begrip ‘aanvrager’ geïntroduceerd in artikel 1 van de MDIEU. Als een bepaling geldt voor zowel samenwerkingsverbanden als arbeidsorganisaties, spreekt de regeling van ‘aanvrager’. Geldt een bepaling alleen voor een arbeidsorganisatie, dan wordt het woord ‘arbeidsorganisatie’ gebruikt. Geldt een bepaling alleen voor samenwerkingsverbanden, dan staat in het artikel het woord ‘hoofdaanvrager’. Een aantal artikelen is aangepast om bij deze wijzigingen aan te sluiten. Om dezelfde reden is in sommige artikelen het woord ‘sectorale’ vervallen of het woord ‘bedrijfsanalyse’ toegevoegd, om deze artikelen aan te passen aan de vergroting van de reikwijdte.

Onderdeel A (artikel 1)

De regeling is door deze wijziging ook van toepassing op arbeidsorganisaties. De begripsbepalingen van aanvrager en bedrijfsanalyse zijn daarom toegevoegd aan de lijst met begripsbepalingen. Ook wordt de begripsbepaling van activiteitenplan hierop aangepast, zodat deze niet meer alleen toegespitst is op samenwerkingsverbanden.

Er is een begripsbepaling van ‘werknemersvertegenwoordiging’ ingevoegd, omdat de werknemersvertegenwoordiging betrokken moet worden bij het opstellen van een activiteitenplan en bedrijfsanalyse door arbeidsorganisaties. Onder werknemersvertegenwoordiging wordt verstaan: de werknemersorganisatie of werknemersorganisaties of vertegenwoordiging van de in de onderneming werkzame personen als bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden. Welke vertegenwoordiging wordt betrokken door de arbeidsorganisatie is afhankelijk van welke vertegenwoordiging de reguliere gesprekspartner is voor afspraken betreffende maatregelen voor duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden. In het geval van een ondernemings-cao, is dit in eerste instantie een werknemersorganisatie of meerdere werknemersorganisaties die partij zijn bij de cao.

In de begripsomschrijvingen van duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden wordt gespecificeerd dat het gaat om werkenden die in Nederland werkzaam zijn. Dit om de reikwijdte van de MDIEU te verduidelijken: de MDIEU subsidieert activiteiten die ten goede komen aan werkenden die in Nederland werkzaam zijn.

De begripsomschrijving van externe adviseur is zo aangepast dat deze ook van toepassing is op individuele arbeidsorganisaties.

Aan de begripsomschrijving van project is de update van een sectoranalyse toegevoegd, omdat inmiddels ook subsidie kan worden verstrekt voor de update van een sectoranalyse en dit in een eerdere wijziging van de MDIEU niet was meegenomen.

Onderdeel C (artikel 4)

Met deze wijziging is verduidelijkt dat het subsidieplafond voor de gehele regeling van € 964 miljoen ook voor updates van sectoranalyses is bedoeld.

Dit was ook al het geval voor deze wijziging van de regeling, maar dit was nog niet aangegeven in artikel 4.

Onderdeel D (artikel 5)

In het huidige artikel 5, negende lid, van de MDIEU is bepaald dat in 2023 een aanvraagtijdvak specifiek voor arbeidsorganisaties zal worden opengesteld, tenzij uit de evaluatie, bedoeld in artikel 26, derde lid, blijkt dat het bereik van de regeling voldoende is. Deze bepaling is uitgewerkt nu met deze wijziging van de MDIEU het bedoelde aanvraagtijdvak wordt opengesteld. Het negende lid komt daarmee te vervallen, wat ook geldt voor het achtste lid (waarin staat dat na het zevende nog ten minste één tijdvak wordt opengesteld).

In het nieuwe achtste en negende lid zijn twee gelijktijdige aanvraagtijdvakken opgenomen, één specifiek voor arbeidsorganisaties (negende lid) en één voor sectorale samenwerkingsverbanden (achtste lid). Hoewel beide tijdvakken gelijktijdig lopen, is voor de duidelijkheid gekozen om twee tijdvakken te onderscheiden voor de twee verschillende doelgroepen. Daarbij is ook bepaald dat de budgetten voor het ene aanvraagtijdvak bij onderuitputting benut kunnen worden voor het andere aanvraagtijdvak of bij arbeidsorganisaties voor hetzij de groep tot € 300.000 hetzij de groep van € 300.000 of meer.

Tot slot is in het nieuwe dertiende lid aangekondigd dat er in 2024 nog één aanvraagtijdvak zal worden opengesteld voor aanvragen voor het uitvoeren van (een update van) een sectoranalyse, nog één voor aanvragen voor het uitvoeren van een activiteitenplan door samenwerkingsverbanden en nog één aanvraagtijdvak voor aanvragen voor het uitvoeren van een activiteitenplan door arbeidsorganisaties.

De subsidieplafonds van deze aanvraagtijdvakken zullen later bekend worden gemaakt. In 2025 zullen geen aanvraagtijdvakken meer worden opengesteld.

Onderdeel F (artikel 8)

In de aanhef en het eerste lid van artikel 8 is hoofdaanvrager vervangen door aanvrager, omdat artikel 8 nu ziet op alle soorten aanvragers, dus zowel samenwerkingsverbanden als arbeidsorganisaties die subsidie aanvragen.

Ook het tweede en derde lid zijn aangepast om deze te laten aansluiten bij de bredere reikwijdte.

Onderdeel G (artikel 12)

In het tweede lid van artikel 12 is een verwijzing naar artikel 19, eerste lid, onderdeel h, toegevoegd. Dit omdat de kosten van de bedrijfsanalyse niet meetellen bij het berekenen van de (minimaal) 25 procent van het aangevraagde subsidiebedrag dat betrekking moet hebben op een of meer van de thema’s voor duurzame inzetbaarheid, die worden bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a tot en met d.

Met de toevoeging van een nieuw vijfde lid aan artikel 12 wordt bewerkstelligd dat de kosten van een controleverklaring of een rapport van feitelijke bevindingen van de projectaccountant volledig worden vergoed, tot een maximum van € 10.000. Als een subsidieontvanger meer accountantskosten heeft gemaakt, dan worden de resterende kosten voor 50% gesubsidieerd. Deze wijziging is opgenomen omdat de ondergrens voor het aanvragen van subsidie is verlaagd van € 125.000 naar € 75.000 subsidie. (De wijziging geldt daarom voor aanvragen die worden gedaan op of na 1 september 2023, omdat het drempelbedrag wordt verlaagd voor alle aanvragen die worden gedaan op of na 1 september 2023).

Voor kleinere projecten waarvoor tot € 125.000 wordt verstrekt, wordt de projectcontrole op grond van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS in beginsel uitgevoerd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Omdat in de MDIEU ervoor wordt gekozen de controle in eerste instantie te laten uitvoeren door een projectaccountant, is besloten de kosten daarvan voor 100% te vergoeden.

Op basis van ervaringen met vergelijkbare projecten is de verwachting dat de meeste projecten die € 125.000 of minder subsidie ontvangen maximaal € 10.000 aan uitgaven voor de accountantswerkzaamheden hebben. Voor de overige subsidieontvangers brengt deze bepaling met zich mee dat zij een hogere vergoeding gaan ontvangen voor de kosten voor de projectaccountant.

Doordat deze aparte bepaling voor de vergoeding van de kosten voor een controleverklaring of een rapport van feitelijke bevindingen is opgenomen, is de verwijzing in het derde lid naar artikel 19, eerste lid, onderdeel d, komen te vervallen.

In het derde en vierde lid zijn de woorden ‘ten hoogste’ vervallen, omdat de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, b en e, voor 50% worden vergoed en de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel c, voor 25% worden vergoed. Het gaat hier dus om vaste en niet om maximale percentages.

Een nieuw zesde lid is ingevoegd waarin wordt bepaald dat de subsidie voor de bedrijfsanalyse € 5.000 bedraagt. Bij de bepaling van de hoogte van dit forfaitaire bedrag is rekening gehouden met het feit dat een bedrijfsanalyse minder omvattend is dan een sectoranalyse, de benodigde gegevens gemakkelijker beschikbaar zijn en dat deze analyse als gevolg daarvan minder tijd en geld kost dan de sectoranalyse.

Met de wijziging van het nieuwe achtste lid wordt het bedrag waarvoor tenminste subsidie moet worden aangevraagd (het drempelbedrag), verlaagd van € 125.000 naar € 75.000. Dit zodat individuele arbeidsorganisaties en kleinere sectoren makkelijker MDIEU-subsidie kunnen aanvragen. Dit verlaagde drempelbedrag geldt voor aanvragen die worden gedaan op of na 1 september 2023.

Onderdeel I (artikel 15)

Het eerste lid van artikel 15 is aangepast om duidelijk te maken dat de projectperiode uiterlijk op 31 december 2025 moet eindigen. Dit omdat de regeling vervalt met ingang van 1 januari 2026.

Er is een lid ingevoegd om duidelijk te maken dat de projectperiode langer dan 24 maanden mag duren, ingeval de subsidieaanvraag voor het uitvoeren van het activiteitenplan is ingediend in het achtste of negende aanvraagtijdvak. Deze aanvraagtijdvakken staan open in de periode september tot en met november 2023. Subsidieontvangers mogen hun project laten starten op de datum van indiening van hun aanvraag. Dit betekent dat projecten die een startdatum hebben in de laatste maanden van 2023 bij een projectduur van 2 jaren af zouden lopen in de laatste maanden van 2025. Door toe te staan dat deze projecten een iets langere looptijd kunnen hebben tot en met uiterlijk 31 december 2025 krijgen subsidieontvangers de mogelijkheid om de MDIEU maximaal te benutten. Ook wordt daarmee voorkomen dat een project in twee delen wordt gesplitst om zo de volledige looptijd van de MDIEU te benutten.

Onderdeel J (artikel 16)

Artikel 16 is op een aantal punten gewijzigd om dit artikel alleen op samenwerkingsverbanden van toepassing te laten zijn. Dit is gedaan door op een aantal punten te specificeren dat het gaat om de ‘hoofdaanvrager’ die iets doet en niet om de subsidieaanvrager in het algemeen. In het nieuwe artikel 16a worden vervolgens de regels specifiek voor de arbeidsorganisatie vastgelegd.

Onderdeel K (artikel 16a)

In het nieuwe artikel 16a zijn de regels rondom een subsidieaanvraag door arbeidsorganisaties vastgelegd.

Deels zijn in dit artikel de regels en eisen overgenomen die ook al gelden voor samenwerkingsverbanden (en zijn vastgelegd in artikel 16) en deels zijn in dit artikel nieuwe regels opgenomen die specifiek voor arbeidsorganisaties gelden.

Het eerste lid is aangepast aan arbeidsorganisaties, door te vragen om een beschrijving van de arbeidsorganisatie (en indien van toepassing de andere arbeidsorganisatie(s) waarop het activiteitenplan ziet) en de sector of branche waar de arbeidsorganisatie zich in bevindt, in plaats van een omschrijving van het samenwerkingsverband.

Ook het tweede lid is aangepast aan arbeidsorganisaties, door een bedrijfsanalyse voor te schrijven in plaats van een sectoranalyse en door de eis van een samenwerkingsovereenkomst uit het artikel te halen. De bedrijfsanalyse ziet op alle arbeidsorganisaties waarvoor subsidie wordt aangevraagd, dus ook op eventuele franchisenemers of andere organisaties waarmee een arbeidsorganisatie zodanig verbonden is dat het aanvragen van subsidie voor een gezamenlijk activiteitenplan in de rede ligt.

Het derde lid bevat de eisen waaraan een activiteitenplan moet voldoen. Deze zijn overeenkomstig de eisen die aan een activiteitenplan van een sectoraal samenwerkingsverband worden gesteld. Omdat er geen sprake is van een samenwerkingsverband waarin een werknemersorganisatie deelneemt, is bepaald dat het activiteitenplan van een arbeidsorganisatie moet worden opgesteld en uitgevoerd in overleg met de werknemersvertegenwoordiging. In het activiteitenplan moet ook worden beschreven hoe de werknemersvertegenwoordiging is betrokken (onderdeel i). Hetzelfde geldt voor de bedrijfsanalyse (vierde lid): ook hiervoor is de verplichting opgenomen dat deze moet worden uitgevoerd en opgesteld in overleg met de werknemersvertegenwoordiging en wordt gevraagd de betrokkenheid te beschrijven in de bedrijfsanalyse (onderdeel c). De overige eisen die aan de bedrijfsanalyse worden gesteld, zijn overeenkomstig de eisen die aan de sectoranalyse worden gesteld.

Werknemers binnen een arbeidsorganisatie kunnen vertegenwoordigd worden door een werknemersorganisatie of werknemersorganisaties maar ook door een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging. De vorm van vertegenwoordiging dient aan te sluiten bij de reguliere bedrijfsvoering van de arbeidsorganisatie. In het geval van een ondernemings-cao, is dit in eerste instantie een werknemersorganisatie of meerdere werknemersorganisaties die partij zijn bij deze cao. Is dit niet het geval dan is betrokkenheid van de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging vereist. Hierop is de Wet op de ondernemingsraden van toepassing.

Voor de bedrijfsanalyse wordt een format beschikbaar gesteld op www.uitvoeringvanbeleid.nl. Deze volgt in grote lijnen de elementen uit het format sectoranalyse.

In het vijfde lid is opgenomen dat een franchisegever subsidie kan aanvragen voor een activiteitenplan dat ook gericht is op enkele of alle franchisenemers. In deze situatie mogen de franchisenemers als zelfstandige arbeidsorganisaties zelf subsidie aanvragen. Maar het is ook mogelijk dat de franchisegever de regie neemt en voor alle of een deel van de franchisenemers subsidie aanvraagt.

Het is niet toegestaan dat een franchisenemer zowel zelf als via de franchisegever MDIEU subsidie ontvangt voor de uitvoering van een activiteitenplan. Wanneer de franchisegever subsidie ontvangt voor activiteiten die gericht zijn op een franchisenemer, mag de franchisenemer dan ook geen subsidie ontvangen voor dezelfde activiteiten op grond van deze regeling zolang het project van de franchisegever niet is afgerond. Dit blijkt uit artikel 18, onderdeel g, waarin is bepaald dat de aanvraag tot verlening van subsidie voor het uitvoeren van een activiteitenplan in ieder geval geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd indien naar het oordeel van de minister dezelfde subsidiabele kosten reeds uit hoofde van deze subsidieregeling worden gefinancierd. Daarvan is sprake als een franchisenemer subsidie zou ontvangen, terwijl de franchisegever voor dezelfde activiteiten ook al subsidie ontvangt.

Het zesde lid regelt voor de overige situaties waarin sprake is van verbondenheid tussen arbeidsorganisatie dat zij een gezamenlijke aanvraag kunnen indienen. Zo kan een moeder bv in een holding subsidie aanvragen voor activiteiten die gericht zijn op de dochter bv’s. Ook hierbij geldt dat er geen sprake mag zijn van overlappende subsidie. Dochter bv’s kunnen dus zelfstandig subsidie ontvangen, maar niet voor activiteiten die al gesubsidieerd worden door een aanvraag van de moeder bv.

Het zevende, achtste en negende lid van artikel 16a komen overeen met het vierde, vijfde en zesde lid van artikel 16, op een paar kleine aanpassingen na om deze leden van toepassing te laten zijn op arbeidsorganisaties in plaats van samenwerkingsverbanden.

Onderdeel L (artikel 17)

Doordat er een apart artikel over de subsidieaanvraag voor het uitvoeren van een activiteitenplan door een arbeidsorganisatie is toegevoegd aan de regeling (artikel 16a), moest artikel 17, eerste lid, aangepast worden. Dit lid verwijst nu ook naar artikel 16a en omvat dus zowel de subsidieaanvraag door het samenwerkingsverband als door de arbeidsorganisatie. Door in het tweede lid het begrip ‘hoofdaanvrager’ te vervangen door ‘aanvrager’, is nu ook dat lid van toepassing op zowel het samenwerkingsverband als de arbeidsorganisatie.

Het derde lid, onderdeel c, is zo gewijzigd dat de beschikking tot subsidieverlening altijd de wijze van bevoorschotting vermeldt en niet meer alleen als de aanvrager om een voorschot heeft gevraagd. Dit omdat er op grond van het nieuwe eerste lid van artikel 21 altijd een voorschot wordt verstrekt voor de kosten van de bedrijfsanalyse. Aangezien er bij arbeidsorganisaties altijd een voorschot wordt verstrekt, moet de beschikking tot subsidieverlening ook altijd deze wijze van bevoorschotting vermelden.

Onderdeel N (artikel 19)

De kosten van een bedrijfsanalyse zijn toegevoegd aan het eerste lid van artikel 19, zodat zij ook voor subsidiëring in aanmerking komen. Arbeidsorganisaties kunnen bij het indienen van de subsidieaanvraag voor hun activiteitenplan een lump sum subsidie aanvragen voor de eerder uitgevoerde bedrijfsanalyse. In artikel 12 is de hoogte van deze subsidie bepaald op € 5.000.

Aan het tweede lid is de zinsnede ‘door of op verzoek van de aanvrager’ toegevoegd, om te verduidelijken dat de subsidiabele kosten door alle partijen kunnen zijn gemaakt die onder het activiteitenplan van de aanvrager vallen. Wanneer er sprake is van een aanvraag door een samenwerkingsverband, hoeven deze bedrijven of instellingen dus geen onderdeel te zijn van het samenwerkingsverband, en in het geval van bijvoorbeeld een franchisegever die subsidie aanvraagt, kunnen ook kosten die zijn gemaakt door de franchisenemer worden gesubsidieerd. Aangezien dit op grond van de huidige tekst niet voldoende duidelijk was, is deze zinsnede toegevoegd.

In het derde lid, onderdeel b, is verduidelijkt dat het bedrag van € 50.000 dat in dat onderdeel wordt genoemd het bedrag exclusief btw betreft. Een offerteprocedure zoals beschreven in onderdeel b hoeft dus alleen te worden uitgevoerd als de kosten meer bedragen dan € 50.000 exclusief btw. Het bedrag van € 50.000 was altijd al het bedrag exclusief btw, maar dit was niet expliciet opgenomen in dit artikellid. Met deze wijziging is deze omissie hersteld.

Ook is in het derde lid, onderdeel b, het woord ‘subsidieaanvrager’ vervangen door ‘aanvrager’, omdat het woord subsidieaanvrager niet meer in de regeling gebruikt wordt. Er wordt gesproken over een aanvrager als daarmee zowel het samenwerkingsverband als de arbeidsorganisatie wordt bedoeld. In het zesde lid wordt het woord 'hoofdaanvrager’ dan ook telkens vervangen door ‘aanvrager’, omdat deze leden op zowel het samenwerkingsverband als de arbeidsorganisatie van toepassing zijn.

In de praktijk blijkt dat het naleven van de marktconformiteitsregels voor subsidieontvangers een behoorlijke belasting met zich kan meebrengen.

Het uitvoeren van een benchmark of offerteprocedure kan behoorlijk tijdsintensief zijn. Tegelijkertijd zijn er soorten externe inhuur die veelvuldig voorkomen in projecten die met MDIEU-subsidie worden uitgevoerd. Dit heeft ertoe geleid dat een onderzoek is uitgevoerd naar de tarieven van een aantal veelvoorkomende vormen van externe inhuur, op bijvoorbeeld het gebied van ICT, trainingen en communicatie. Dit onderzoek was vereist om te waarborgen dat de regels omtrent staatssteun gevolgd worden. Het onderzoek is uitgevoerd door Significant APE in februari en maart 2023 en gepubliceerd op de website www.uitvoeringvanbeleidszw.nl. Uit dit onderzoek is gebleken dat een tarief van maximaal € 135 exclusief btw als marktconform kan worden aangemerkt. Wanneer subsidieontvangers bij het inhuren van een externe adviseur op of onder dit maximumtarief blijven, wordt het overeengekomen tarief geacht marktconform te zijn. De subsidieontvanger hoeft dan geen benchmark of offerteprocedure meer uit te voeren. De verwachting is dat het voor aanvragers eenvoudiger wordt de projectbegroting te schrijven en dat de beoordeling van de subsidieaanvragen daarmee efficiënter kan plaatsvinden. Dit maximumtarief zal gelden voor de projecten waarvoor vanaf 1 september 2023 subsidie kan worden aangevraagd. Voor projecten waarvoor subsidie is aangevraagd in aanvraagtijdvakken vóór 1 september 2023 blijft het tarief van kracht dat op het moment van het indienen van de aanvraag van toepassing was. Het vierde lid is hierop aangepast.

Het vijfde lid is aangepast aan de vergrote reikwijdte van de regeling, waarbij naast samenwerkingsverbanden ook arbeidsorganisaties subsidie kunnen aanvragen. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het lid tekstueel te verduidelijken.

Onderdeel O (artikel 20)

Met toevoeging van dit subonderdeel aan onderdeel c wordt geregeld dat subsidiabele kosten voor een activiteit met betrekking tot eerder uittreden (RVU) die zijn gemaakt vanaf 1 april 2023 tot aan de start van de projectperiode ook worden gesubsidieerd, als de aanvraag is gedaan in het achtste of negende aanvraagtijdvak, dat open wordt gesteld van 1 september 2023 tot en met 30 november 2023. Dat is echter alleen het geval voor zover de RVU is gestart in de genoemde periode en nog doorloopt tot in de projectperiode van de aanvraag voor het uitvoeren van een activiteitenplan. Wanneer de RVU voor de start van die projectperiode al is gestopt, kan daarvoor geen subsidie worden verleend. De datum van 1 april 2023 geeft voldoende ruimte voor samenwerkingsverbanden om de RVU met subsidie voort te zetten. Vanuit het oogpunt van gelijke behandeling kunnen arbeidsorganisaties ook gebruik maken van deze mogelijkheid.

De punt aan het slot van het nieuwe subonderdeel 5 wordt vervangen door een puntkomma, ter herstel van een technische omissie.

Onderdeel P (artikel 21)

In het nieuwe eerste lid is bepaald dat de forfaitaire subsidie van € 5.000 voor de bedrijfsanalyse (bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel h) altijd als voorschot wordt verstrekt aan de aanvrager bij de beschikking tot subsidieverlening. De aanvrager hoeft dit niet in zijn subsidieaanvraag aan te geven of hierom te verzoeken. Zoals is aangegeven in artikel 17, derde lid, onderdeel c, zal in de beschikking tot subsidieverlening de wijze van bevoorschotting worden vermeld.

Door de toevoeging van een nieuw lid aan artikel 21, is de verwijzing in het nieuwe tweede lid naar het tweede of derde lid, vervangen in een verwijzing naar het derde of vierde lid.

Aangezien de forfaitaire subsidie van € 5.000 voor de bedrijfsanalyse altijd als voorschot wordt verstrekt, wordt dit bedrag niet meegerekend bij de berekening van het bedrag aan voorschot dat eventueel wordt verstrekt op grond van het nieuwe derde, vierde of vijfde lid. Het nieuwe derde, vierde en vijfde lid zijn hierop aangepast. Dit betekent in het geval van het nieuwe derde lid bijvoorbeeld dat wanneer een aanvrager € 100.000 subsidie verleend krijgt, het voorschot van 20% wordt berekend over een bedrag van € 100.000 – € 5.000 = € 95.000. Er wordt in dat geval dus een voorschot verstrekt van € 19.000.

In het nieuwe tweede, nieuwe derde, nieuwe vierde en nieuwe zesde lid is het woord ‘hoofdaanvrager’ steeds vervangen door ‘aanvrager’, om dit artikel te laten aansluiten bij de verbrede reikwijdte van de regeling.

Onderdeel S (artikel 24)

In het eerste, tweede, derde en vierde lid is het woord ‘hoofdaanvrager’ steeds vervangen door ‘aanvrager’, om dit artikel te laten aansluiten bij de verbrede reikwijdte van de regeling. Ook het vijfde lid is hierop aangepast.

Niet alleen de partijen in het samenwerkingsverband, maar ook de aanvrager (een arbeidsorganisatie of samenwerkingsverband) stelt op verzoek de meest recente jaarrekening beschikbaar.

Onderdeel U (artikel 26)

In het tweede lid wordt ‘hoofdaanvrager’ beide keren vervangen door ‘aanvrager’ om bij de vergroting van de reikwijdte van de regeling aan te sluiten. Verder is het onderzoek dat in het derde lid wordt genoemd inmiddels uitgevoerd, dus dit lid is komen te vervallen.

Artikel II

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling. De inwerkingtredingsdatum is de dag na plaatsing van deze wijzigingsregeling in de Staatscourant. Aangezien een aantal wijzigingen directe werking behoeft, wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn. Op die manier wordt voorkomen dat verschillende onderdelen van de regeling op verschillende momenten in werking treden. Doordat het eerstvolgende aanvraagtijdvak pas op 1 september 2023 wordt opengesteld, is er sprake van een termijn van ongeveer 4 maanden tussen het moment van publicatie en het moment dat aanvragen kunnen worden gedaan op grond van deze gewijzigde regeling.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten


X Noot
1

Hierbij wordt uitgegaan van dezelfde kaders als bij de regeldrukeffecten in paragraaf 7 van de algemene toelichting van MDIEU regeling van 18 januari 2021.

X Noot
2

Dit uurtarief volgt uit ‘Handboek Meting Regeldrukkosten’, Sevat, P., Streefkerk, E., 1 februari 2023, p. 14.

X Noot
3

Het subsidieplafond voor het negende aanvraagtijdvak bedraagt € 7.500.000 voor aanvragen van arbeidsorganisaties tot € 300.000 en bedraagt € 75.000.000 voor aanvragen van € 300.000 en hoger.

Naar boven