Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2023, 10699 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2023, 10699 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister voor Klimaat en Energie,
Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst;
Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
aansluiting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van de Gaswet;
accountant of accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
natuurlijk persoon die een zelfstandige of onzelfstandige wooneenheid die op een blokaansluiting is aangesloten, bewoont en die een betalingsverplichting heeft voor de kosten voor elektriciteit of warmte voor de wooneenheid of die een de huurovereenkomst heeft die meer omvat dan het enkele gebruik van de woonruimte en bij die overeenkomst slechts de hoogte van de betalingsverplichtingen en niet de hoogte van de huurprijs en het voorschot van de kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en de servicekosten, is vastgesteld;
blokaansluiting voor warmte of elektriciteit;
aansluiting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Elektriciteitswet 1998, die is geregistreerd in het centraal aansluitingenregister, die in bedrijf is, en die mede bestemd is voor de levering van elektriciteit aan één of meer wooneenheden die niet individueel beschikken over een dergelijke aansluiting;
a. voorziening voor de levering van warmte aan wooneenheden waarvan de bewoners niet individueel beschikken over een overeenkomst met een warmteleverancier of waarvan de bewoners beschikken over een overeenkomst met een warmteleverancier die de verhuurder is van wooneenheden die op de blokaansluiting zijn aangesloten, en tevens lid is van een vereniging van eigenaars, en warmte levert aan zijn eigen huurders en aan de andere leden van die vereniging; of
b. aansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van de Gaswet die is geregistreerd in het centraal aansluitingenregister, die in bedrijf is, en bestemd is voor de levering van gas aan twee of meer zelfstandige of onzelfstandige wooneenheden die niet individueel beschikken over een dergelijke aansluiting, ten behoeve van de productie van warmte met behulp van een individuele warmteproductie-installatie voor één wooneenheid waarvan de bewoner niet individueel beschikt over een overeenkomst met een warmteleverancier;
omzetbelasting als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de omzetbelasting 1968;
centraal aansluitingenregister, genoemd in artikel 2.1.2 van de Informatiecode elektriciteit en gas;
EAN-code als bedoeld in artikel 2.1.1 van de Informatiecode elektriciteit en gas;
leverancier als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Elektriciteitswet 1998;
energiebelasting als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag;
gas als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1°, van de Gaswet;
leverancier als bedoeld in artikel 1, onderdeel ah, van de Gaswet;
installatie die warmte produceert met gebruik van gas voor maximaal één wooneenheid die is aangesloten op een blokaansluiting;
Minister voor Klimaat en Energie;
wooneenheid die in functioneel opzicht niet zelfstandig is en die enkel op basis van verhuur kan worden gebruikt voor permanente bewoning;
persoon die een wooneenheid verhuurt;
vereniging van eigenaars als bedoeld in artikel 112, eerste lid, onderdeel e, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek;
warmte als bedoeld in artikel 1 van de Warmtewet;
leverancier die zorgdraagt voor een betrouwbare levering van warmte als bedoeld in artikel 2 van de Warmtewet, met uitzondering van een leverancier als bedoeld in artikel 1a van de Warmtewet;
zelfstandige of onzelfstandige wooneenheid;
a. verblijfsobject als bedoeld in artikel 1, onderdeel m, van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen dat is geregistreerd met een woonfunctie als bedoeld in artikel 1.1, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 of is bedoeld voor permanente bewoning;
b. voor woondoeleinden geschikt drijvend object dat permanent is afgemeerd op een ligplaats als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen, dat als wooneenheid in functioneel opzicht zelfstandig is en is bedoeld voor permanente bewoning;
c. voor woondoeleinden geschikte ruimte die permanent is geplaatst op een standplaats als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen, die als wooneenheid in functioneel opzicht zelfstandig is en is bedoeld voor permanente bewoning.
1. De minister kan op aanvraag subsidie verlenen voor het ten goede laten komen van een tegemoetkoming voor hoge elektriciteits- of warmtetarieven aan bewoners van wooneenheden die zijn aangesloten op een blokaansluiting voor elektriciteit of warmte.
2. De subsidie wordt verleend voor:
a. een blokaansluiting voor elektriciteit waarop ten minste één zelfstandige wooneenheid is aangesloten;
b. een blokaansluiting voor warmte waarop ten minste drie zelfstandige wooneenheden zijn aangesloten;
c. een blokaansluiting waarop ten minste vier onzelfstandige wooneenheden zijn aangesloten;
d. een blokaansluiting waarop ten minste vier wooneenheden zijn aangesloten, indien geen sprake is van de minima, bedoeld in de onderdelen a, b en c.
3. De subsidie kan per blokaansluiting voor elektriciteit of warmte worden aangevraagd. Indien op een blokaansluiting voor elektriciteit en een blokaansluiting voor warmte dezelfde wooneenheden zijn aangesloten, kan daarvoor één aanvraag worden ingediend.
4. De wooneenheden, bedoeld in het eerste lid, betreffen uitsluitend wooneenheden die op 1 april 2023 of 1 januari 2023 waren geregistreerd met een woonfunctie als bedoeld in artikel 1.1, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 of waar op 1 april 2023 of 1 januari 2023 een natuurlijk persoon was ingeschreven in de basisregistratie personen, bedoeld in artikel 1.2 van de Wet basisregistratie personen, of wooneenheden die onderdeel uitmaken van dergelijke wooneenheden.
5. De subsidie voor een blokaansluiting voor warmte wordt niet verleend, indien voor de blokaansluiting als geheel een overeenkomst geldt met een verbruiksafhankelijke prijs exclusief btw en energiebelasting gedurende het gehele jaar 2023 voor de levering van:
a. warmte van € 39,15702479 per GJ of lager;
b. gas van € 0,708547107 per m3(n) of lager; of
c. elektriciteit van € 0,204588512 per kWh of lager.
1. De subsidie voor een blokaansluiting voor elektriciteit kan worden aangevraagd door de persoon die een overeenkomst heeft met een elektriciteitsleverancier voor de levering van elektriciteit aan de blokaansluiting voor elektriciteit.
2. De subsidie voor een blokaansluiting voor warmte kan worden aangevraagd door de persoon die:
a. een overeenkomst heeft met een warmteleverancier voor de levering van warmte aan de blokaansluiting voor warmte;
b. een overeenkomst heeft met een gasleverancier voor de levering van gas aan de blokaansluiting voor warmte:
1°. ten behoeve van de productie van warmte die wordt geleverd aan wooneenheden die zijn aangesloten op de blokaansluiting voor warmte;
2°. voor de doorgeleiding van gas aan wooneenheden die zijn aangesloten op de blokaansluiting voor warmte ten behoeve van de productie van warmte met behulp van een individuele warmteproductie-installatie;
c. een overeenkomst heeft met een elektriciteitsleverancier voor de levering van elektriciteit ten behoeve van de productie van warmte die wordt geleverd aan wooneenheden die zijn aangesloten op de blokaansluiting voor warmte; of
d. warmte produceert met gebruik van een andere energiebron dan gas of elektriciteit en die warmte levert aan wooneenheden die zijn aangesloten op de blokaansluiting voor warmte.
1. De subsidie voor een blokaansluiting voor elektriciteit bedraagt de som van de tegemoetkoming voor bewoners van wooneenheden die op een blokaansluiting voor elektriciteit zijn aangesloten, en de vergoeding voor de uitvoeringskosten van de subsidieontvanger.
2. De tegemoetkoming voor bewoners van wooneenheden die op een blokaansluiting voor elektriciteit zijn aangesloten, bedoeld in het eerste lid, bedraagt de som van:
a. het product van € 731,13 en het aantal zelfstandige wooneenheden dat op de blokaansluiting is aangesloten;
b. het product van € 307,63 en het aantal onzelfstandige wooneenheden dat op de blokaansluiting is aangesloten;
c. het product van het aantal zelfstandige wooneenheden dat op de blokaansluiting is aangesloten, en:
1°. het bedrag dat het product is van 968 kWh en het verschil tussen het gemiddelde tarief inclusief btw en energiebelasting per kWh elektriciteit in juli 2023 en € 0,40 per kWh elektriciteit; of
2°. € 183,92, indien dat hoger is dan het bedrag, bedoeld in subonderdeel 1°;
d. het product van het aantal onzelfstandige wooneenheden dat op de blokaansluiting is aangesloten, en:
1°. het bedrag dat het product is van 407 kWh en het verschil tussen het gemiddelde tarief inclusief btw en energiebelasting per kWh elektriciteit in juli 2023 en € 0,40 per kWh elektriciteit; of
2°. € 77,33, indien dat hoger is dan het bedrag, bedoeld in subonderdeel 1°.
3. De vergoeding voor de uitvoeringskosten, bedoeld in het eerste lid, bedraagt het product van € 8,62 en het aantal zelfstandige en onzelfstandige wooneenheden dat op de blokaansluiting voor elektriciteit is aangesloten.
1. De subsidie voor een blokaansluiting voor warmte bedraagt de som van de tegemoetkoming voor bewoners van wooneenheden die op de blokaansluiting voor warmte zijn aangesloten, en de vergoeding voor de uitvoeringskosten van de subsidieontvanger.
2. De tegemoetkoming voor bewoners van wooneenheden die op een blokaansluiting voor warmte zijn aangesloten, bedoeld in het eerste lid, bedraagt de som van:
a. het product van € 786,45 en het aantal zelfstandige wooneenheden dat op de blokaansluiting is aangesloten;
b. het product van € 329,28 en het aantal onzelfstandige wooneenheden dat op de blokaansluiting is aangesloten;
c. het product van het aantal zelfstandige wooneenheden dat op de blokaansluiting is aangesloten, en:
1°. het bedrag dat het product is van 374 m3(n) gas en het verschil van het gemiddelde tarief inclusief btw en energiebelasting per m3(n) gas in juli 2023 en € 1,45 per m3(n) gas); of
2°. € 276,76, indien dat hoger is dan het bedrag, bedoeld in subonderdeel 1°;
d. het product van het aantal onzelfstandige wooneenheden dat op de blokaansluiting is aangesloten, en:
1°. het bedrag dat het product is van 157 m3(n) gas en het verschil van het gemiddelde tarief inclusief btw en energiebelasting per m3(n) gas in juli 2023 en € 1,45 per m3(n) gas); of
2°. € 116,18, indien dat bedrag hoger is dan het bedrag, bedoeld in subonderdeel 1°.
3. De vergoeding voor de uitvoeringskosten, bedoeld in het eerste lid, bedraagt het product van € 8,62 en het aantal zelfstandige en onzelfstandige wooneenheden dat op de blokaansluiting voor warmte is aangesloten.
1. Het aantal onzelfstandige wooneenheden, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onderdelen b en d, en derde lid, en artikel 3.2, tweede lid, onderdelen b en d, en derde lid, is de som van:
a. het aantal onzelfstandige wooneenheden dat geen gedeelte is van een zelfstandige wooneenheid die op een blokaansluiting is aangesloten; en
b. het aantal onzelfstandige wooneenheden dat een gedeelte is van een zelfstandige wooneenheid die op een blokaansluiting is aangesloten, indien dat aantal vier of meer onzelfstandige wooneenheden per zelfstandige wooneenheid betreft.
2. Indien ten hoogste drie onzelfstandige wooneenheden een gedeelte zijn van een zelfstandige wooneenheid die op een blokaansluiting is aangesloten, worden die onzelfstandige wooneenheden samen aangemerkt als één zelfstandige wooneenheid en opgeteld bij het aantal zelfstandige wooneenheden, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onderdelen a en c, en derde lid, en artikel 3.2, tweede lid, onderdelen a en c, en derde lid.
1. Een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend in de periode van 25 april 2023 9:00 uur tot 30 september 2023, 17:00 uur.
2. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.
3. Een aanvraag voor subsidie bevat in ieder geval:
a. indien de aanvrager een natuurlijk persoon is: gegevens over de aanvrager waaronder de naam, het adres, telefoonnummer, het e-mailadres en het rekeningnummer;
b. indien de aanvrager een niet-natuurlijk persoon is:
1°. gegevens over de aanvrager waaronder het nummer van registratie in het handelsregister of het informatienummer voor rechtspersonen en samenwerkingsverbanden, het adres en het rekeningnummer;
2°. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;
c. gegevens over de blokaansluiting waaronder:
1°. het type blokaansluiting waarvoor de aanvraag wordt ingediend;
2°. de EAN-code van de aansluiting, indien de blokaansluiting een aansluiting voor de levering van elektriciteit of gas heeft;
3°. informatie over de overeenkomst voor de levering van elektriciteit, warmte of gas, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, b of c, indien van toepassing;
d. gegevens over de wooneenheden, waaronder:
1°. het aantal zelfstandige wooneenheden dat is aangesloten op de blokaansluiting waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.3;
2°. het aantal onzelfstandige wooneenheden dat is aangesloten op de blokaansluiting waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.3.
1. De Belastingdienst verstrekt aan de minister gegevens uit de basisregistratie personen, bedoeld in artikel 1.2 van de Wet basisregistratie personen, waaruit blijkt of op een adres één of meer natuurlijke personen zijn ingeschreven en indien dat het geval is, hoeveel personen op dat adres zijn ingeschreven.
2. Een netbeheerder als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 of een netbeheerder als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Gaswet verstrekt op verzoek van de minister voor de uitvoering van deze regeling met betrekking tot een bij een aanvraag ingediende EAN-code uit het centraal aansluitingenregister:
a. de naam van de persoon die voor de aansluiting in het centraal aansluitingenregister is geregistreerd;
b. het standaardjaarvolume van de aansluiting;
c. het adres, inclusief postcode, huisnummer en toevoeging, waarop de aansluiting is geregistreerd in het centraal aansluitingenregister;
d. de naam van de elektriciteitsleverancier of gasleverancier.
1. De minister beslist op een aanvraag voor subsidie binnen 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag.
2. De termijn, bedoeld in het eerste lid, kan eenmaal met ten hoogste 13 weken worden verlengd.
De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie, indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
b. de subsidieaanvrager failliet is verklaard of hem surséance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;
c. de subsidieaanvrager reeds subsidie heeft ontvangen voor het in 2023 toepassen van een prijsplafond overeenkomstig de Subsidieregeling bekostiging plafond energietarieven kleinverbruikers 2023 voor het leveren van elektriciteit, gas of warmte aan de wooneenheden die zijn aangesloten op de blokaansluiting waarvoor de aanvraag wordt ingediend.
De minister maakt gegevens bekend waaruit blijkt voor welke blokaansluiting een subsidieaanvraag is ingediend, toegewezen of afgewezen, zo spoedig mogelijk nadat een aanvraag is ingediend of na een besluit op een aanvraag.
1. De subsidieontvanger brengt de tegemoetkoming voor bewoners van wooneenheden die op een blokaansluiting voor elektriciteit zijn aangesloten, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, of de tegemoetkoming voor bewoners van wooneenheden die op een blokaansluiting voor warmte zijn aangesloten, bedoeld in artikel 3.2, tweede lid, volledig in mindering of laat die in mindering brengen op de betalingsverplichtingen voor de kosten voor elektriciteit of warmte in 2023 van bewoners waarbij:
a. de hoogte van het in mindering te brengen bedrag per wooneenheid in verhouding staat tot de wijze van verdeling van de kosten voor elektriciteit of warmte voor het gehele jaar 2023 over de wooneenheden; en
b. wordt aangesloten bij de periodiciteit waarmee de kosten voor elektriciteit of warmte voor het gehele jaar 2023 in rekening zijn of worden gebracht bij de bewoners.
2. De subsidieontvanger doet schriftelijk mededeling aan de bewoners over de wijze waarop de tegemoetkoming in mindering wordt gebracht op de betalingsverplichtingen binnen twee weken na het ontvangen van de subsidiebeschikking.
3. In afwijking van het eerste lid brengt de subsidieontvanger de tegemoetkoming volledig in mindering of laat die in mindering brengen op de betalingsverplichtingen die zijn vastgelegd in de huurovereenkomst, indien de huurovereenkomst meer omvat dan het enkele gebruik van de woonruimte en bij die overeenkomst slechts de hoogte van de betalingsverplichtingen en niet de hoogte van de huurprijs en het voorschot van de kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en de servicekosten, zijn vastgesteld, waarbij:
a. de hoogte van het in mindering te brengen bedrag per wooneenheid in verhouding staat tot de wijze van verdeling van de betalingsverplichtingen voor het gehele jaar 2023 over de wooneenheden; en
b. wordt aangesloten bij de periodiciteit waarmee de betalingsverplichtingen voor het gehele jaar 2023 in rekening zijn of worden gebracht bij de bewoners.
4. Indien een bewoner gedurende 2023 is verhuisd en het op 1 januari 2025 niet mogelijk is gebleken voor de subsidieontvanger om de tegemoetkoming aan die bewoner ten goede te laten komen, dan laat de subsidieontvanger in afwijking van het eerste en derde lid die tegemoetkoming ten goede komen aan de bewoners op dat moment overeenkomstig de wijze van verdeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of het derde lid, onderdeel a.
1. De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op een eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden dat de ontvanger voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen.
2. De administratie, bedoeld in het eerste lid, wordt tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot de subsidievaststelling bewaard.
3. De subsidieontvanger verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.
Indien bij de controle op de naleving van de aan de subsidieverstrekking verbonden voorwaarden en verplichtingen onregelmatigheden worden geconstateerd, kan de minister van de subsidieontvanger een rapport van feitelijke bevindingen van een accountant verlangen, opgesteld volgens de door de minister gegeven aanwijzingen.
1. De subsidieontvanger deelt onverwijld de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot faillietverklaring van hem, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen over hem schriftelijk mee aan de minister.
2. De subsidieontvanger verstrekt op verzoek aan de minister alle overige bescheiden, gegevens of inlichtingen die nodig zijn voor een beslissing over de subsidie.
1. Indien de subsidieverlening voor 1 augustus 2023 geschiedt, verleent de minister twee voorschotten waarbij:
a. het eerste voorschot wordt uitgekeerd binnen twee weken nadat de subsidie is verleend;
b. het tweede voorschot wordt uitgekeerd binnen twee weken na 1 augustus 2023.
2. Voor de subsidie voor een blokaansluiting voor elektriciteit bedraagt:
a. het eerste voorschot 100% van de som van de bedragen, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onderdelen a en b, en derde lid;
b. het tweede voorschot 100% van de som van de bedragen, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onderdelen c en d.
3. Voor de subsidie voor een blokaansluiting voor warmte bedraagt:
a. het eerste voorschot 100% van de som van de bedragen, bedoeld in artikel 3.2, tweede lid, onderdelen a en b, en derde lid.
b. het tweede voorschot 100% van de som van de bedragen, bedoeld in artikel 3.2, tweede lid, onderdelen c en d.
1. Indien de subsidieverlening na 31 juli 2023 geschiedt, verleent de minister één voorschot van 100% van het bedrag, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, of 3.2, eerste lid.
2. Het voorschot, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgekeerd binnen twee weken nadat de subsidie is verleend.
De minister stelt uiterlijk op 1 oktober 2024 de subsidie ambtshalve vast.
De minister kan mandaat verlenen aan de directeur-generaal Belastingdienst van het Ministerie van Financiën voor het uitvoeren van deze regeling.
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 april 2028, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verstrekt.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 4 april 2023
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Op 24 februari 2022 is de Russische Federatie Oekraïne binnengevallen. De geopolitieke instabiliteit die is ontstaan als gevolg hiervan is overgeslagen naar de energiemarkt. De prijzen van aardgas en de daaraan verwante prijzen voor elektriciteit zijn sinds de start van het conflict sterk gestegen. Voor consumenten in Nederland zijn daardoor de prijzen van elektriciteit en aardgas in sommige gevallen vervijfvoudigd. Deze ongekende prijsstijging leidt ertoe dat sommige burgers niet meer in hun basisbehoefte voor energie kunnen voorzien. Het kabinet heeft daarom een prijsplafond voor energie ingesteld.
Sinds 1 januari 2023 profiteren kleinverbruikers van elektriciteit, gas en warmte van dit energieprijsplafond. Energieleveranciers hanteren een verlaagd tarief voor deze doelgroep en ontvangen hiervoor subsidie op grond van de Subsidieregeling bekostiging plafond energietarieven kleinverbruikers 2023 (hierna: CEK23 of de regeling voor het prijsplafond).1 Voor warmtelevering aan kleinverbruikers is het prijsplafond daarnaast ook verwerkt in het door de Autoriteit, Consument en Markt (hierna: ACM) op 9 december 2023 gepubliceerde Tarievenbesluit warmteleveranciers 2023. Alle warmteleveranciers die onder de tariefregulering van de Warmtewet en daarmee onder het tarievenbesluit van de ACM vallen, zijn dus verplicht om het prijsplafond toe te passen.
De regeling voor het prijsplafond biedt geen compensatie aan verbruikers die met meerdere woningen zijn aangesloten op een grootverbruiksaansluiting en onvoldoende compensatie aan verbruikers die met meerdere wooneenheden één kleinverbruiksaansluiting delen en daardoor een hoger verbruik dan gemiddeld hebben. Er is in die gevallen sprake van een blokaansluiting van waaruit elektriciteit of warmte wordt geleverd aan de achter die blokaansluiting gelegen wooneenheden. Daarnaast hebben wooneenheden die elektriciteit geleverd krijgen vanuit een blokaansluiting voor elektriciteit, niet of onvoldoende geprofiteerd van de in november en december verstrekte compensatie van twee maal € 190 per aansluiting.
Het kabinet heeft dit probleem gesignaleerd en vanuit de Tweede Kamer is er ook op aangedrongen om bewoners achter een blokaansluiting de twee maal € 190 te doen toekomen.2 De Tweede Kamer is hierover onder meer in de brieven van 4 oktober 2022 en van 9 december 2022 geïnformeerd.3 In deze brieven is aangegeven dat aan een passende oplossing wordt gewerkt.
Met de onderhavige regeling beoogt het kabinet de bovengenoemde problemen die zich rondom blokaansluitingen voordoen met inachtneming van het belang van eenvoud en uitvoerbaarheid zo passend mogelijk op te lossen.
De regeling voorziet in een tegemoetkoming voor de hoge energiekosten van bewoners achter een blokaansluiting door middel van een subsidie die kan worden aangevraagd door degene die het energiecontract houdt voor de blokaansluiting. Die contracthouder moet de ontvangen subsidie in mindering te brengen op de energiekosten die hij in rekening brengt bij bewoners achter een blokaansluiting, zodat de tegemoetkoming uiteindelijk in zijn geheel terechtkomt bij de bewoners. De compensatie van het prijsplafond ontvangen kleinverbruikers via de energieleveranciers waardoor kleinverbruikers niet zelf subsidie hoeven aan te vragen. De TTB is in die zin gelijk aan de regeling voor het prijsplafond, omdat individuele bewoners de tegemoetkoming van de TTB krijgen via hun contracthouder en ze niet zelf subsidie hoeven aan te vragen. Deze keuze ontlast bewoners, vermindert het aantal aanvragers en zorgt dat de regeling sneller en gemakkelijker kan worden uitgevoerd.
Per type wooneenheid en blokaansluiting zijn forfaitaire bedragen vastgesteld. De keuze voor forfaitaire bedragen is ingegeven door de overweging dat subsidiëring naar rato van het daadwerkelijke energieverbruik van de afzonderlijke wooneenheden te complex en daarmee onuitvoerbaar is. Deze complexiteit wordt mede veroorzaakt door het grote aantal verschillende situaties bij blokaansluitingen.
Hieronder wordt nader ingegaan op de uitgangspunten voor het begrip blokaansluiting, het type wooneenheden dat in aanmerking komt, de hoogte en vorm van de subsidie en het proces van de subsidieverlening.
In de regeling worden twee soorten blokaansluitingen onderscheiden, de blokaansluiting voor elektriciteit en de blokaansluiting voor warmte.
Van een blokaansluiting voor elektriciteit is sprake indien er op een aansluiting elektriciteit wordt ontvangen die bestemd is voor de levering van elektriciteit aan één of meerdere zelfstandige wooneenheden of meerdere onzelfstandige wooneenheden. Die wooneenheden beschikken niet zelf over een elektriciteitsaansluiting en bewoners daarvan hebben dus ook niet individueel een contract voor de levering van elektriciteit met een leverancier. Bewoners van wooneenheden die zelf rechtstreeks zijn aangesloten op het elektriciteitsnet krijgen namelijk compensatie via de regeling voor het prijsplafond, omdat het dan gaat om individuele kleinverbruiksaansluitingen.
Vanaf één zelfstandige wooneenheid kan al sprake zijn van een blokaansluiting elektriciteit. Een winkel met één bovengelegen woning kunnen namelijk vanuit één aansluiting van elektriciteit worden voorzien. Een ander voorbeeld is een fabriek met naast gelegen woning die vanuit één aansluiting van elektriciteit worden voorzien. Vaak zal het in deze situaties gaan om een grootverbruiksaansluiting die niet profiteert van het prijsplafond en niet heeft geprofiteerd van de eerder genoemde compensatie in november en december 2022 compensatie. Om in dergelijke situaties vanuit de onderhavige regeling compensatie te kunnen bieden is er bij elektriciteit voor gekozen om reeds bij één wooneenheid die niet individueel is aangesloten, te spreken van een blokaansluiting.
Van een blokaansluiting voor warmte is sprake als er één warmtevoorziening is voor twee of meer wooneenheden en de bewoners van die wooneenheden niet individueel een contract voor de levering van warmte met een leverancier, anders dan een verhuurder of vereniging van eigenaars (hierna: VvE) hebben. Hierbij gaat het om drie te onderscheiden situaties:
1. er wordt warmte geleverd vanuit een warmtenet en die wordt vanaf een centraal punt doorgeleid naar de wooneenheden;
2. er wordt centraal warmte geproduceerd en geleverd aan de wooneenheden. Warmteproductie op locatie kan bijvoorbeeld op basis van gas met een cv-ketel, op basis van elektriciteit met een warmtepomp, of op basis van biogrondstoffen of andere brandstoffen die geschikt zijn om warmte te produceren;
3. er wordt gas geleverd vanuit het gasnet op één gasaansluiting en die wordt doorgeleid naar wooneenheden die niet zelf een gasaansluiting hebben, en die met een individuele cv-ketel warmte produceren voor de eigen wooneenheid.
Het gaat hierbij vooral om situaties waarbij een VvE warmte levert aan zijn eigen leden of een verhuurder warmte levert aan zijn eigen huurders, omdat op die warmtelevering de tariefregulering van de Warmtewet niet van toepassing is. De VvE en verhuurder vallen in die situatie niet onder het begrip leverancier en hebben daardoor ook geen subsidie op grond van de regeling voor het prijsplafond aan kunnen vragen. De bewoners in die situatie profiteren dus niet van lagere tarieven. Iedere andere vorm van levering aan kleinverbruikers valt wel onder de tariefregulering van de Warmtewet. Op grond van het eerder genoemde Tarievenbesluit warmteleveranciers 2023 moet dan het prijsplafond worden toegepast en is compensatie vanuit de onderhavige regeling niet nodig.
Gemengde situatie warmtelevering
Er zijn situaties waarbij een verhuurder die lid is van een VvE niet alleen warmte levert aan zijn eigen huurders, maar ook aan de andere leden van de VvE. Een dergelijke situatie is vaak ontstaan doordat één of meer appartementen in een gebouw met uitsluitend huurwoningen door de verhuurder zijn verkocht. Er ontstaat dan een zogenaamde gemengde VvE waarbij zowel de verhuurder en de (nieuwe) eigenaar-bewoners als lid zijn aangesloten. In dat geval komt het vaak voor dat de warmtelevering aan alle appartementen in het gebouw door de verhuurder blijft geschieden. De verhuurder levert dan niet langer alleen aan zijn eigen huurders maar ook aan de (nieuwe) eigenaar-bewoners. Voor de levering aan de eigen huurders zou sprake zijn van een blokaansluiting warmte, omdat huurders een warmteleveringsovereenkomst hebben met de verhuurder en niet met een andere leverancier, De verhuurder zou daarvoor de TTB aan kunnen vragen. Voor de levering aan de eigenaar-bewoners in hetzelfde gebouw zou in principe geen sprake van een blokaansluiting warmte zijn, omdat de verhuurder een leverancier is die het Tarievenbesluit warmteleveranciers 2023 moet toepassen. Daarvoor had hij CEK23 aan kunnen vragen en zou hij niet in aanmerking komen voor de TTB. Daarmee zouden twee verschillende compensatieregelingen op één situatie van toepassing zijn. Dit wordt onwenselijk geacht en daarom wordt de levering door een verhuurder aan eigenaar-bewoners die zich achter dezelfde aansluiting bevinden als zijn eigen huurders, als geheel als blokaansluiting gezien en komt die ook in aanmerking voor subsidie vanuit de onderhavige regeling.
Blokaansluiting warmte collectieve gasaansluiting voor individuele cv-ketels
Onder een blokaansluiting voor warmte valt ook de situatie waarbij gas wordt ontvangen op een collectieve aansluiting op het gasnet waarna dat gas wordt geleverd aan meerdere wooneenheden die een individuele cv-ketel hebben waarmee warmte wordt geproduceerd. Aangezien het prijsplafond niet van toepassing is op de levering van gas vanuit de collectieve aansluiting, profiteren de bewoners achter deze aansluiting daar dus niet van. Daarom is er voor gekozen om die situatie ook onder de definitie van blokaansluiting te laten vallen. Het gas moet wel worden gebruikt voor warmteproductie, omdat de tegemoetkoming alleen voor warmte geldt. Gas uitsluitend gebruikt voor koken komt namelijk niet voor subsidie in aanmerking. De hoeveelheid gas alleen gebruikt voor koken is gering in vergelijking met het gebruik van gas voor ruimteverwarming en zou daarom niet dezelfde hoeveelheid tegemoetkoming rechtvaardigen. Een tegemoetkoming voor kookgas zou daarom een aparte categorie in de regeling moeten vormen. Dit zou de regeling complexer en daarmee moeilijker uitvoerbaar maken. Daarnaast is het gemiddelde nadeel van het niet profiteren van het prijsplafond in geval van het niet inzetten van het door geleverde gas voor ruimteverwarming dermate klein dat het niet compenseren daarvan in de afweging acceptabel wordt geacht. Om voorgenoemde redenen is bepaald dat de bewoner van de betreffende wooneenheid geen overeenkomst mag hebben met een leverancier van warmte om te waarborgen dat het geleverde gas wordt gebruikt voor ruimteverwarming.
Contracten voor blokaansluiting warmte onder het prijsplafondtarief
Blokaansluitingen voor warmte waarvoor een overeenkomst geldt met een verbruiksafhankelijk tarief exclusief btw en energiebelasting dat gedurende het gehele jaar onder het niveau van het relevante prijsplafondtarief ligt, komen niet in aanmerking voor subsidie. Hiervoor is gekozen, omdat die bewoners geen nadeel ondervinden van het feit dat ze niet of onvoldoende profiteren van het prijsplafond. Daarvoor is dus geen compensatie nodig. Het gaat om de volgende plafondtarieven:
– € 39,15702479 per GJ warmte
– € 0,708547107 per m3 aardgas
– € 0,204588512 per kWh elektriciteit
Als de prijs van energie in de leveringsovereenkomst op het moment van de subsidieaanvraag onder het niveau van het prijsplafond ligt, maar er in de overeenkomst is bepaald dat de prijs gedurende 2023 aangepast kan worden is er geen zekerheid dat de prijs gedurende het gehele jaar onder het bedoelde niveau ligt en komt de blokaansluiting wel in aanmerking voor subsidie.
De keuze om uit te gaan van tarieven exclusief btw en energiebelasting is ingegeven door het feit dat de verschuldigde btw en energiebelasting niet altijd duidelijk blijkt uit de leveringsovereenkomsten. Bij de omrekening van de voor kleinverbruikers geldende plafondtarieven naar bedragen exclusief btw en energiebelasting is gerekend met 21% btw en de hoogste schijf van de voor 2023 geldende energiebelasting. In een beperkt aantal gevallen kan deze keuze ertoe leiden dat een tarief exclusief energiebelasting boven de bovenstaande plafondtarieven ligt, terwijl het bij doorrekening inclusief energiebelasting onder het plafondtarief zou liggen. Bij een blokaansluiting voor warmte op basis van gas is dit niet aan de orde, omdat voor dergelijke situaties altijd het blokverwarmingstarief geldt dat gelijk is aan de hoogste schijf. Bij grotere elektriciteitsaansluitingen kan sprake zijn van een lager belastingtarief waardoor dit zich wel kan voordoen. De kans dat een blokaansluiting als gevolg daarvan in aanmerking komt voor subsidie, terwijl het tarief inclusief btw en energiebelasting gedurende het gehele jaar 2023 onder het prijsplafond ligt, wordt zeer klein ingeschat. Het daaruit voortvloeiende kleine risico op overcompensatie wordt acceptabel geacht.
Of blokaansluitingen voor elektriciteit in aanmerking komen voor de subsidie, is niet afhankelijk van het overeengekomen verbruiksafhankelijke tarief, omdat de subsidie voor elektriciteit ook de misgelopen compensatie van tweemaal € 190 omvat en die compensatie ook niet afhankelijk was van het overeengekomen verbruiksafhankelijke tarief.
De TTB is bedoeld voor bewoners van wooneenheden achter blokaansluitingen. Daarom moet een blokaansluiting betrekking hebben op eenheden die voor wonen zijn bestemd of worden gebruikt, en niet alleen op eenheden voor beroep, bedrijf of recreatie. Hiermee wordt dubbele compensatie voorkomen, omdat voor ondernemers een aparte compensatieregeling bestaat.4 Om die reden moeten eenheden geregistreerd zijn met een woonfunctie of permanent worden gebruikt voor bewoning. In de regeling wordt ten aanzien van wooneenheden onderscheid gemaakt tussen zelfstandige en onzelfstandige wooneenheden, omdat het gemiddelde energieverbruik bij een zelfstandige wooneenheid aanzienlijk hoger ligt dan bij een onzelfstandige wooneenheid. Zonder onderscheid zou de tegemoetkoming voor zelfstandige wooneenheden te laag zijn of voor onzelfstandige wooneenheden te hoog.
Een zelfstandige wooneenheid is in functioneel opzicht zelfstandig. Voor de invulling van het begrip ‘in functioneel opzicht zelfstandig’ wordt aangesloten bij de criteria voor de huurtoeslag. Een wooneenheid wordt voor de onderhavige regeling alleen als zelfstandig aangemerkt als zij in ieder geval over de volgende elementen beschikt:
1. een eigen woon/slaapkamer;
2. een eigen keuken met aanrecht, aan- en afvoer voor water en een aansluitpunt voor een kooktoestel;
3. een eigen wc met waterspoeling; én
4. een eigen toegangsdeur die van binnen en buiten op slot kan worden gedaan.
De keuken en het toilet deelt de wooneenheid niet met andere wooneenheden.
Het begrip zelfstandige wooneenheid kent binnen de TTB drie typen, die aansluiten bij de definities in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen (hierna: de Wet BAG).
Een zelfstandige wooneenheid die zich in een pand bevindt, kwalificeert als verblijfsobject en is als zodanig geregistreerd in de basisregistratie adressen en gebouwen. Bij blokaansluitingen zal het dan vaak gaan om appartementen in gestapelde bouw, zoals een galerij- of portiekflat. Het kan echter ook gaan om vrijstaande huizen, rijtjeshuizen of vakantiehuizen die permanent worden bewoond. Bij dergelijke huizen valt het begrip pand en wooneenheid gelet op de definities in de Wet BAG dan samen. Voorwaarde is wel dat deze huizen of de eenheden waarin deze huizen zijn gesplitst van energie worden voorzien vanuit een blokaansluiting en niet individueel zijn aangesloten. Voor de meeste vrijstaande- en rijtjeshuizen zal dit niet het geval zijn. Deze zijn meestal niet gesplitst in afzonderlijke zelfstandige wooneenheden en worden vrijwel altijd via een individuele aansluiting van energie voorzien.
Zelfstandige wooneenheden kunnen ook woonboten of -schepen zijn of zich daarin bevinden. De ligplaatsen daarvan zijn geregistreerd in de basisregistratie adressen en gebouwen.
Een woonwagen kan ook een zelfstandige wooneenheid zijn. Hiervan zijn de standplaatsen geregistreerd.
Een onzelfstandige wooneenheid in het kader van deze regeling is een wooneenheid die in functioneel opzicht niet zelfstandig is. Deze eenheid deelt dus in elk geval de keuken of het toilet met één of meer andere wooneenheden in tegenstelling tot de zelfstandige wooneenheid. Daarnaast kan een onzelfstandige wooneenheid enkel op basis van verhuur worden gebruikt voor permanente bewoning. Er bestaat in wet- en regelgeving niet een eenduidig begrip voor de onzelfstandige wooneenheid waarbij kon worden aangesloten in deze regeling. Daarnaast bestaat ook geen registratie van deze wooneenheden waar gebruik van kon worden gemaakt. Studentenkamers en kamers voor zorgcliënten kunnen onder andere onzelfstandige wooneenheden zijn.
Doordat er sprake moet zijn van een huurovereenkomst voor de wooneenheid wordt voorkomen dat ook kamers die bijvoorbeeld in gezinsverband worden bewoond in het kader van deze regeling meetellen als onzelfstandige wooneenheid. Het begrip huur is daarbij in het kader van deze regeling niet nader gedefinieerd, omdat de bepalingen dienaangaande in het Burgerlijk Wetboek voldoende zijn. Het zou ook kunnen gaan om onderhuur of een doorverhuursituatie. Het kan hierbij ook een gemengde overeenkomst betreffen voor zorg en huur of verblijf bijvoorbeeld. Essentieel is wel dat de bewoner zelf de kosten van de huur of verblijf en de energiekosten draagt. Dat is niet het geval als de kosten worden betaald bijvoorbeeld via een eigen bijdrage op basis van de Wet langdurige zorg.
Alleen wooneenheden komen in aanmerking voor de tegemoetkoming voor blokaansluitingen. Hiermee vallen ook gemeenschappelijke ruimtes en voorzieningen buiten de regeling. Hiervoor is gekozen met het oog op het uitvoerbaar houden van de regeling en het behouden van de gelijkheid met de regeling voor het prijsplafond.
Voor verblijfsobjecten is relevant of die in de basisregistratie adressen en gebouwen in elk geval zijn geregistreerd met een woonfunctie. Is dat het geval dan kwalificeert een verblijfsobject als zelfstandige wooneenheid en de onzelfstandige eenheden daarbinnen als onzelfstandige wooneenheid, mits voor bewoning van die onzelfstandige eenheden een huurovereenkomst vereist is. De woonfunctie moet daarvoor op 1 april 2023 of anders 1 januari 2023 zijn geregistreerd. De registratie van functies in de basisregistratie is niet 100% volledig, omdat deze achterhaald kan zijn. Daarnaast kunnen stand- en ligplaatsen niet met een functie worden geregistreerd. Daarom is bepaald dat een blokaansluiting ook in aanmerking komt voor subsidie, indien de eenheid of eenheden daarachter feitelijk wordt of worden gebruikt voor permanente bewoning. Van feitelijke permanente bewoning is sprake als op het adres een persoon staat ingeschreven in de basisregistratie personen. Onzelfstandige wooneenheden hebben geen eigen adres en daarvoor bestaat geen registratie, dus voor het bewijs van feitelijke bewoning kan alleen worden gekeken naar inschrijving op het adres waar die eenheid onderdeel van uitmaakt. Voor de inschrijving in de basisregistratie personen geldt in eerste instantie eveneens de peildatum 1 april 2023. Om te voorkomen dat een blokaansluiting wordt uitgesloten van de TTB, omdat een wooneenheid tussen twee verhuizingen op 1 april 2023 tijdelijk leeg stond, is er voor gekozen om voor de inschrijving in de basisregistratie een tweede ijkmoment te hanteren, namelijk op 1 januari 2023. De gegevensverwerking die deze verificatiemethode via de basisregistratie met zich brengt, is nader onderbouwd in hoofdstuk 4 van deze toelichting.
De peildata hebben als gevolg dat blokaansluitingen die op 1 april en 1 januari niet voldoen aan de hierboven geschetste regels voor wooneenheden of die later in gebruik worden genomen dan 1 april, zijn uitgesloten van de TTB. Die data zijn echter gekozen om mogelijk te maken dat de verificatiemethode ten aanzien van de wooneenheden voorafgaand aan de openstelling van de regeling kan worden ingericht en die tijdens de openstellingsperiode niet meer hoeft te worden aangepast. Dit vergemakkelijkt de behandeling van subsidieaanvragen waardoor deze sneller kunnen worden behandeld.
Wooneenheden kunnen naast voor bewoning ook voor bijvoorbeeld beroep of bedrijf worden gebruikt of daarvoor zijn geregistreerd. In dat geval is de eenheid niet uitgesloten van de TTB. Het gaat erom dat er in elk geval een woonfunctie is of in elk geval feitelijk woongebruik.
Blokaansluitingen komen vanaf een bepaald aantal wooneenheden in aanmerking voor subsidie. Het gaat om de volgende aantallen:
Blokaansluiting voor elektriciteit |
Blokaansluiting voor warmte |
---|---|
4 onzelfstandige wooneenheden of meer |
4 onzelfstandige wooneenheden of meer |
1 zelfstandige wooneenheid of meer |
3 zelfstandige wooneenheden of meer |
4 of meer wooneenheden, indien van bovenstaande aantallen geen sprake is |
4 of meer wooneenheden, indien van bovenstaande aantallen geen sprake is |
De keuze voor deze ondergrenzen vloeit voort uit de overweging dat het bij minder eenheden achter een blokaansluiting vrijwel altijd om een kleinverbruiksaansluiting gaat die al voldoende van het prijsplafond profiteert. Vanaf deze aantallen zou sprake zijn van geen of onvoldoende voordeel van het prijsplafond. Blokaansluitingen voor elektriciteit komen al in aanmerking vanaf één zelfstandige wooneenheid, om ervoor te zorgen dat die wooneenheden alsnog de compensatie van tweemaal € 190 krijgen. Die compensatie was voor kleinverbruiksaansluitingen waarvoor geen ondergrens qua aantal werd gehanteerd. In lijn daarmee hanteert de TTB ook geen ondergrens als het gaat om zelfstandige wooneenheden. Onzelfstandige wooneenheden kregen die compensatie niet individueel, maar moesten die delen. Een ondergrens is daarvoor daarom wel gerechtvaardigd.
De hoogte van de totale subsidie is afhankelijk van de soort blokaansluiting, van het type wooneenheid en de hoeveelheid wooneenheden. De hoogte van het gemiddelde nadeel is afhankelijk van de situatie. Een onzelfstandige wooneenheid zal gemiddeld minder energie verbruiken dan een zelfstandige wooneenheid en daarmee ook minder nadeel ondervinden. Vanwege de verschillende prijzen en tarieven zal het nadeel bij elektriciteit ook anders zijn dan het nadeel bij warmte. Daarnaast wordt bij de tegemoetkoming voor elektriciteit ook de gemiste compensatie uit november en december 2022 opgeteld.
Het forfaitaire bedrag voor de tegemoetkoming voor de energiekosten in 2023 is vastgesteld op het gemiddelde ondervonden nadeel van de bewoners van de wooneenheden vanwege het niet of onvoldoende profiteren van het prijsplafond. Op grond van dit uitgangspunt wordt voor het bepalen van de hoogte van het forfaitaire bedrag per wooneenheid de volgende formule gehanteerd:
Tegemoetkoming = gemiddeld energieverbruik x (gemiddelde energieprijs – relevante plafondprijs)
Voor wat betreft het gemiddelde verbruik van zelfstandige wooneenheden is bij de invulling van bovenstaande formule gebruik gemaakt van gegevens van het CBS en voor wat betreft het gemiddelde verbruik van onzelfstandige wooneenheden van door Kences aangeleverde informatie. Daarbij zijn ook aannames gedaan ten aanzien van de gemiddeld in 2023 te verwachten besparing als gevolg van gedragsaanpassingen (zoals minder warm stoken) van de gemiddelde verbruiker. Dit is nader onderbouwd in de brief van 16 december aan de Tweede Kamer over de contouren van de regeling.5
Omdat er bij het overgrote deel van de blokaansluiting voor warmte sprake is van een situatie waarbij de warmte in een collectieve cv-ketel met gas wordt geproduceerd is het forfaitaire bedrag voor alle soorten blokaansluiting voor warmte gebaseerd op het verbruik en de prijs van gas. Hiermee wordt voorkomen dat er verschillende bedragen gehanteerd moeten worden, wat de regeling complexer en moeilijker uitvoerbaar zou maken.
Verder bestaat de tegemoetkoming uit een forfaitair bedrag voor de eerste helft van het jaar en een forfaitair bedrag voor de tweede helft van het jaar. Hiervoor is gekozen, zodat voor de tweede helft van het jaar rekening kan worden houden met de ontwikkeling van de gemiddelde relevante energieprijs. Het bedrag voor de eerste jaarhelft is in de regeling vastgesteld en voor de tweede jaarhelft is een formule opgenomen.
Voor de berekening van de forfaitaire bedragen wordt uitgegaan van het volgende gemiddelde energieverbruik6:
Gemiddeld verbruik blokaansluiting warmte (in m3 gas) |
Gemiddeld verbruik blokaansluiting elektriciteit (in kWh) |
|||
---|---|---|---|---|
1e halfjaar |
2e halfjaar |
1e halfjaar |
2e halfjaar |
|
Zelfstandige eenheid |
535 |
374 |
949 |
968 |
Onzelfstandige eenheid |
224 |
157 |
399 |
407 |
De relevante plafondprijs in de formule is voor warmte € 1,45 per m3 gas en voor elektriciteit € 0,40 per kWh elektriciteit. Die prijzen zijn inclusief btw en energiebelasting. De gemiddelde energieprijzen in de formule worden gebaseerd op de gemiddelden van de gas- en elektriciteitsprijzen die blijken uit de gegevens die RVO van de energieleveranciers heeft ontvangen en nog zal ontvangen in het kader van de CEK23. Hierbij zijn variabele tarieven en tarieven onder de plafondprijs van het prijsplafond niet meegenomen. Voor het eerste halfjaar zijn die gebaseerd op de ontvangen CEK23-aanvragen van gas- en elektriciteitsleveranciers voor de maand januari. Op basis van die gegevens zijn de volgende gemiddelde energieprijzen bepaald: € 2,92 per m3 gas en € 0,77 per kWh elektriciteit. Deze prijzen zijn inclusief btw en energiebelasting. Voor het tweede halfjaar zal worden gekeken naar de gemiddelde prijzen uit de aanvragen van genoemde leveranciers voor de maand juli.
Voor het eerste halfjaar gelden de volgende bedragen per type wooneenheid:
Blokaansluiting voor warmte |
Blokaansluiting voor elektriciteit |
|
---|---|---|
Zelfstandige wooneenheid |
535 x (€ 2,92 – € 1,45) = 786,45 |
949 x (€ 0,77 – € 0,40) = 351,13 |
Onzelfstandige wooneenheid |
224 x (€ 2,92 – € 1,45) = 329,28 |
399 x (€ 0,77 – € 0,40) = 147,63 |
Voor het tweede halfjaar gelden de volgende formules voor de bedragen:
Blokaansluiting voor warmte |
Blokaansluiting voor elektriciteit |
|
---|---|---|
Zelfstandige wooneenheid |
374 x (A – € 1,45) |
968 x (B – € 0,40) |
Onzelfstandige wooneenheid |
157 x (A – € 1,45) |
407 x (B – € 0,40) |
Daarbij is A het gemiddelde van de door leveranciers van gas voor de maand juli verwachte gemiddelde contractuele leveringstarief voor gas zoals genoemd in artikel 6.1.4 van de CEK23. Dat is de component aangeduid met VLGtc in dat artikel. B is het gemiddelde van de door leveranciers van elektriciteit voor de maand juli verwachte gemiddelde contractuele leveringstarief voor elektriciteit zoals genoemd in artikel 6.1.3 van de CEK23. Dat is de component aangeduid met VLEtc in dat artikel. Het verschil van gemiddelde energieprijs en de relevante plafondprijs vormt de prijs die gehanteerd wordt om het bedrag te berekenen. Om enige zekerheid te verschaffen voor de subsidieontvangers over het bedrag voor het tweede half jaar is bepaald dat de gehanteerde prijs voor de berekening in elk geval niet minder is dan 50% van de gehanteerde prijs voor het eerste subsidiebedrag. Dat betekent dat voor het tweede half jaar de bedragen minimaal de volgende zijn:
Blokaansluiting voor warmte |
Blokaansluiting voor elektriciteit |
|
---|---|---|
Zelfstandige wooneenheid |
€ 276,76 |
€ 183,92 |
Onzelfstandige wooneenheid |
€ 116,18 |
€ 77,33 |
In november en december 2022 hebben kleinverbruiksaansluitingen op het elektriciteitsnet via de leverancier een compensatie van twee maal € 190 per aansluiting gekregen. Wooneenheden achter een blokaansluiting hebben hier niet of onvoldoende van geprofiteerd, zoals in de toelichting gesteld. Via onderhavige regeling wordt die compensatie alsnog geboden. Voor zelfstandige wooneenheden wordt aangesloten bij de compensatie aan kleinverbruiksaansluitingen in 2022 van in totaal € 380 per zelfstandige wooneenheid. Naar rato van het energieverbruik van onzelfstandige wooneenheden ten opzichte van zelfstandige woonheden is de compensatie vastgesteld op in totaal € 160 per onzelfstandige wooneenheid.
Genoemde forfaitaire bedragen zijn in de regeling opgeteld bij de hierboven in paragraaf 2.3.1 genoemde bedragen bij blokaansluitingen voor elektriciteit in het eerste halfjaar. Als gevolg daarvan resulteren bij blokaansluitingen voor elektriciteit in het eerste halfjaar de volgende forfaitaire bedragen:
a. € 351,13 + € 380 = € 731,13 per zelfstandige wooneenheid;
b. € 147,63 + € 160 = € 307,63 per onzelfstandige eenheid.
In lijn met de CEK23 is er ook in de onderhavige regeling voor gekozen om de uitvoeringskosten van de aanvrager te vergoeden. Het gaat om een forfaitair bedrag van € 8,62 per wooneenheid achter een blokaansluiting voor elektriciteit en voor warmte. Dit bedrag geldt ongeacht de soort wooneenheid, omdat er geen aanleiding is te veronderstellen dat de kosten van een aanvrager zullen verschillen afhankelijk van het soort wooneenheid.
Indien een subsidieaanvraag betrekking heeft op een wooneenheid die zowel achter een blokaansluiting voor warmte en elektriciteit ligt, dan bedraagt het forfaitaire bedrag voor de kosten van de aanvrager tweemaal het genoemde bedrag. Ook dit is in lijn met de CEK23. In die regeling heeft een leverancier die zowel elektriciteit als gas aan een woning levert, recht op tweemaal het in die regeling genoemde bedrag per aansluiting.
Verschillende partijen die potentiële subsidieaanvragers vertegenwoordigen, hebben inschattingen aangeleverd ten aanzien van de door hen verwachte uitvoeringskosten voor deze regeling. Deze verschillende inschattingen boden onvoldoende basis om de hoogte van het bedrag per wooneenheid vast te stellen. Vanuit de overweging dat de onderhavige regeling compensatie biedt voor het niet of onvoldoende profiteren van het prijsplafond is er daarom voor gekozen om het bedrag per wooneenheid gelijk te laten zijn aan het bedrag per aansluiting in de CEK23. Onder de CEK23 is € 8,62 gehanteerd als tegemoetkoming voor de uitvoeringskosten waarna dit bedrag is gesplitst in een component voor elektriciteit en een component voor warmte of gas omdat het merendeel van de klanten beide energiedragers samen afneemt. Bij blokaansluitingen is er in het merendeel van de gevallen slechts sprake van één type energielevering. In de meeste gevallen blokverwarming. Hierom ligt een splitsing van het bedrag niet in de rede en heeft het kabinet gekozen de € 8,62 te hanteren als tegemoetkoming per wooneenheid en per energiedrager.
De hierboven toegelichte forfaitaire bedragen zijn steeds per wooneenheid achter een type blokaansluiting. Het totale subsidiebedrag per blokaansluiting is dus afhankelijk van het aantal zelfstandige en onzelfstandige wooneenheden achter een blokaansluiting. In principe worden hiervoor alle zelfstandige wooneenheden enerzijds en onzelfstandige wooneenheden anderzijds bij elkaar opgeteld.
Het kan voorkomen dat een zelfstandige wooneenheid die zich achter een blokaansluiting bevindt, is onderverdeeld in onzelfstandige wooneenheden, bijvoorbeeld bij kamergewijze verhuur van een appartement. Voor de situatie van onderverdeling is bepaald dat een onderverdeling van een zelfstandige wooneenheid achter een blokaansluiting in maximaal drie onzelfstandige wooneenheden, als één zelfstandige wooneenheid meetelt voor het totaal aantal zelfstandige wooneenheden. Het aantal onzelfstandige wooneenheden binnen de zelfstandige wooneenheid blijft dan dus buiten beschouwing voor het totaal aantal onzelfstandige wooneenheden. Vanaf vier onzelfstandige wooneenheden binnen één zelfstandige wooneenheid achter een blokaansluiting, telt het aantal onzelfstandige wooneenheden voor het totaal aantal onzelfstandige wooneenheden. De zelfstandige wooneenheid blijft dan dus buiten beschouwing voor het totaal aantal zelfstandige wooneenheden.
Deze keuze is gemaakt om overcompensatie te voorkomen die zou ontstaan indien er zowel subsidie zou worden verstrekt voor de zelfstandige wooneenheid als voor de onzelfstandige wooneenheden. Zoals eerder toegelicht is er geen registratie van onzelfstandige wooneenheden. Het kan lastig zijn voor een aanvrager om te weten of een zelfstandige wooneenheid is onderverdeeld in onzelfstandige wooneenheden en dus om te weten hoeveel wooneenheden hij van welk type op moet geven bij de aanvraag. Hoe meer onzelfstandige wooneenheden zich in de zelfstandige wooneenheden bevinden, hoe groter de kans dat de aanvrager weet van de onderverdeling. De grens van maximaal drie onzelfstandige eenheden is gekozen omdat het gemiddelde verbruik van drie onzelfstandige eenheden ongeveer overeenkomt met het gemiddelde verbruik van een zelfstandige eenheid.
Voor de meeste gevallen is de aanvrager degene die een overeenkomst met een elektriciteits-, gas- of warmteleverancier heeft voor de levering aan de blokaansluiting. In de praktijk wordt dit ook wel de contracthouder genoemd. De contracthouder zal de subsidie ontvangen en de tegemoetkoming moeten verrekenen met de energiekosten die hij direct of indirect in rekening brengt bij de bewoners van wooneenheden achter de blokaansluiting.
De subsidieaanvraag voor de blokaansluiting voor elektriciteit kan alleen worden ingediend door de persoon die de overeenkomst voor de levering van elektriciteit aan de blokaansluiting heeft met de leverancier.
Wie de subsidie kan aanvragen voor een blokaansluiting voor warmte, is afhankelijk van het type blokaansluiting en of daarvoor een overeenkomst met een elektriciteits-, gas- of warmteleverancier bestaat of warmte wordt geproduceerd met gebruik van een andere bron dan gas of elektriciteit. Als er warmte aan de blokaansluiting wordt geleverd die vervolgens wordt doorgeleid naar de wooneenheden, dan gaat het om de persoon die de overeenkomst voor de levering van warmte met een warmteleverancier anders dan een verhuurder of VvE heeft. Zoals in paragraaf 2.1.2 is uitgelegd, gaat het niet om een overeenkomst met een warmteleverancier die tevens de verhuurder of de VvE is, omdat de huurders respectievelijk de andere leden van de VvE dan ook kwalificeren als persoon met een overeenkomst met een warmteleverancier. Dan zouden die bewoners individueel aanvragen in kunnen dienen en zouden er voor één blokaansluiting meer aanvragen zijn. Uit het oogpunt van lastenverlichting voor de bewoners en uitvoerbaarheid van de regeling is hier niet voor gekozen. Als er op locatie van de blokaansluiting warmte wordt geproduceerd met gebruik van gas of elektriciteit, dan gaat het om de persoon die een overeenkomst heeft voor de levering van gas of elektriciteit ten behoeve van de productie van warmte. Als de warmteproductie op locatie op basis van een andere bron, zoals biogrondstoffen of propaan, geschiedt, dan kan de persoon die de warmte produceert en levert aan de wooneenheden, de aanvraag doen.
In de praktijk van blokaansluitingen zal met name de verhuurder of VvE de contracthouder of persoon zijn die warmte produceert en levert anders dan met gebruik van gas of elektriciteit. Zij zullen op grond daarvan de mogelijkheid hebben om de subsidie aan te vragen en de tegemoetkoming te verrekenen met de kosten van bewoners. In een gemengde situatie van warmtelevering, die in paragraaf 2.1.2 is geïllustreerd, zal de verhuurder die aan zijn eigen verhuurders én aan leden van de VvE levert, ook een overeenkomst hebben met een elektriciteits-, gas- of warmteleverancier of degene zijn die warmte produceert met gebruik van een andere energiebron dan gas of elektriciteit. Op die manier kwalificeert die verhuurder als aanvrager voor de blokaansluiting voor warmte in die situatie.
Er kunnen zich situaties voordoen waarbij de aanvrager van de subsidie niet degene is die de kosten voor de levering van elektriciteit of warmte bij de bewoners achter de blokaansluiting in rekening brengt. In dit soort situaties zal de aanvrager vaak niet zelf beschikken over een deel van de voor een aanvraag benodigde gegevens, zoals het aantal wooneenheden waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Hij zal die gegevens dan moeten krijgen van de partij die de kosten in rekening brengt bij de bewoners. Ook ten aanzien van de andere voorwaarden van de regeling zoals de eis dat de subsidie moet worden verrekend met de verbruikskosten van bewoners is dan medewerking van die partij noodzakelijk. Een voorbeeld van een dergelijke situatie is een VvE met een blokaansluiting die de elektriciteit of warmte levert aan één of meer andere VvE’s die de elektriciteit of warmte op hun beurt weer leveren aan wooneenheden. De regeling legt de verantwoordelijkheid voor het in acht nemen en naleven van de bepalingen en voorwaarden van de regeling volledig bij de aanvragende partij. Daarom zal in dit voorbeeld de aanvragende VvE daarover duidelijke afspraken moeten maken met de VvE’s aan wie hij de elektriciteit of warmte levert.
Aanvragers die reeds subsidie hebben ontvangen op grond van de regeling voor het prijsplafond, om het prijsplafond toe te passen op de levering aan de wooneenheden die in de TTB-aanvraag zijn opgegeven, krijgen geen subsidie. De bewoners van die wooneenheden krijgen daardoor al compensatie. Wie subsidie heeft gekregen op grond van de CEK23 is bekend gemaakt. Aan de hand van die publicatie kan gecontroleerd worden of de aanvrager al subsidie heeft gekregen. Deze aanvragen worden enkel afgewezen als alle wooneenheden via de eerder verleende subsidie al worden gecompenseerd.
Andere personen dan hierboven genoemd, kunnen geen aanvraag indienen. In de regel betekent dit dat bewoners achter de blokaansluiting dus niet zelf de subsidie kunnen aanvragen, aangezien zij meestal niet de contracthouder of degene die warmte produceert en levert, zullen zijn. Hiervoor is gekozen om de lasten van het indienen van een subsidieaanvraag te voorkomen voor bewoners en de uitvoerbaarheid van de regeling op korte termijn te bevorderen. Bewoners zelf aan laten vragen zou betekenen dat 700.000 mensen een aanvraag in moeten dienen om de gehele doelgroep te compenseren. Het behandelen van zoveel aanvragen in een korte tijd is niet mogelijk, wat het uitbetalen van de compensatie aanzienlijk zou vertragen. Ook zouden hierdoor minder mensen worden bereikt, omdat het erg moeilijk zou zijn de regeling bij iedereen onder de aandacht te brengen, het moeten aanvragen een drempel kan zijn en waarschijnlijk niet iedereen goed in staat is een aanvraag in te dienen. Voor het indienen van een aanvraag is het nodig gegevens op te geven over de blokaansluiting zelf. Deze informatie heeft alleen de contracthouder en kan ook persoonsgegevens van de contracthouder bevatten. De gegevens zouden dus bij de contracthouder moeten worden opgevraagd. Bewoners zouden in die zin derden zijn die mogelijk persoonsgegevens van de contracthouder bij de aanvraag moeten opgegeven. Ter bescherming van de privacy heeft het niet de voorkeur dat derden persoonsgegevens van een ander moeten verstrekken. Omdat het indienen door bewoners substantieel meer aanvragen zou betekenen, zouden daarmee ook meer persoonsgegevens, ook die van de aanvragers zelf, moeten worden verwerkt. Het beperken van het aantal aanvragen draagt op die manier bij aan dataminimalisatie en bescherming van persoonsgegevens.
De activiteit waarvoor subsidie wordt gegeven is het verrekenen van de tegemoetkoming met de kosten die aan de bewoners van de wooneenheden achter de blokaansluiting in rekening worden gebracht voor elektriciteit of warmte. De subsidieontvanger kan de verrekening zelf doen of laten doen door iemand anders. Het kan zijn namelijk dat de subsidieontvanger niet degene is die de energiekosten in rekening brengt bij de bewoners, omdat de subsidieontvanger de facturering aan een derde heeft uitbesteed. In dat geval kan het praktisch zijn om het verrekenen door diezelfde partij te laten doen. Ook kan het zijn dat de subsidieontvanger niet degene is die rechtstreeks de kosten in rekening brengt bij bewoners. Een voorbeeld is als een hoofd-VvE de contracthouder is en de energiekosten in rekening brengt bij een VvE die bij die hoofd-VvE is aangesloten. De tweede VvE brengt de energiekosten in rekening bij de bewoners. In dit geval zou de verrekening bijvoorbeeld via die tweede VvE kunnen geschieden doordat die de tegemoetkoming in mindering brengt op de energiekosten van bewoners. De hoofd-VvE voldoet dan als subsidieontvanger alsnog aan de subsidiabele activiteit, doordat zij de tegemoetkoming ten goede laat komen aan bewoners via de verrekening door de aangesloten VvE.
De tegemoetkoming moet aan de bewoners ten goede komen in dezelfde verhouding als dat de kosten bij de bewoners in rekening worden gebracht. Dus de verdeelsleutel die geldt in 2023 voor de energiekosten, bepaalt hoeveel geld per wooneenheid in mindering moet worden gebracht op die kosten. Hiermee wordt bereikt dat de hoogte van de tegemoetkoming per wooneenheid in verhouding staat tot de hoogte van de energiekosten die de bewoners moeten betalen voor de wooneenheid. Daarnaast moet worden aangesloten bij de periodiciteit die gehanteerd wordt voor het in rekening brengen van de energiekosten. Gebeurt dat elke eerste van de maand, dan wordt de subsidie ook elke eerste van de maand verrekend. Op deze manier sluit het uitvoeren van de subsidiabele activiteit aan bij de wijze en het moment waarop de subsidieontvanger de energiekosten in rekening brengt en kan hij die uitvoering daarin meenemen. Zo kan ook de werkwijze voor veranderingen in de bewoners van wooneenheden, door bijvoorbeeld verhuizing, die wordt gehanteerd voor het in rekening brengen van de energiekosten, worden toegepast op het verrekenen van de subsidie. Door dit voorschrift heeft de subsidieontvanger dus niet de beleidsvrijheid om een andere systematiek van verdeling van de tegemoetkoming te hanteren dan dat hij aanhoudt voor de energiekosten. Of de subsidieontvanger de verrekening zelf doet of laat doen, laat onverlet dat de hierboven toegelichte verdeelsleutel en periodiciteit moeten worden gehanteerd.
De verdeelsleutel en periodiciteit moeten worden toegepast op de totale tegemoetkoming. Daarbij hoeft geen onderscheid te worden gemaakt in de bedragen voor zelfstandige en voor onzelfstandige wooneenheden en ook niet voor de bedragen voor de eerste en tweede jaarhelft. Voor de blokaansluiting elektriciteit geldt daarbij ook dat de compensatie voor 2022 (de gemiste twee maal € 190 voor zelfstandige wooneenheden en de twee maal € 80 voor onzelfstandige wooneenheden) wordt opgeteld bij de tegemoetkoming voor 2023. Op dat totale bedrag moeten de verdeelsleutel en de periodiciteit worden toegepast. Hiervoor is gekozen zodat de subsidieontvanger één totaal bedrag moet verdelen onder de bewoners en geen onderscheid hoeft te maken. Het uitsplitsen van de tegemoetkoming naar het bedrag naar het type wooneenheid, voor de eerste en tweede jaarhelft en voor de tegemoetkoming voor 2023 en de compensatie voor 2022, zou de verrekening ingewikkeld maken en lastig uitvoerbaar voor de subsidieontvanger.
Het voorschrift voor de wijze waarop de tegemoetkoming bij bewoners terecht moet komen, betreft de verdeling van de energiekosten en de periodiciteit van het in rekening brengen voor het gehele jaar 2023. Als energiekosten per maand in rekening worden gebracht, dan zal de subsidie voor de reeds verstreken maanden op het moment van ontvangen van de subsidie dus nog moeten worden verrekend met de kosten van de bewoners die in die verstreken maanden de wooneenheid bewoonden. Die verrekening voor reeds verstreken periodes zou mee kunnen lopen in de gehanteerde systematiek van de eindafrekening. Het deel dat een bewoner voor reeds verstreken periodes van 2023 aan tegemoetkoming zou moeten krijgen overeenkomstig de verdeelsleutel voor de energiekosten, kan ook met de eerstvolgende betaling worden verrekend.
Voormalige bewoners die op het moment van ontvangen van de subsidie uit de wooneenheid zijn verhuisd, moeten hun deel van de tegemoetkoming voor de periodes in 2023 dat ze in de wooneenheid woonden, ook nog krijgen. Indien een eindafrekening wordt gehanteerd voor de energiekosten, kan de tegemoetkoming voor voormalige bewoners daarmee worden verrekend. Indien geen eindafrekening wordt gehanteerd, dan volstaat het ook dat voormalige bewoners de tegemoetkoming rechtstreeks krijgen uitgekeerd. Het kan voorkomen dat de subsidieontvanger de gegevens van die bewoner die hij nodig heeft om het aan hem toekomende deel van de tegemoetkoming nog aan de bewoner uit te keren, niet heeft op het moment dat hij de subsidie heeft ontvangen. Dit kan bijvoorbeeld komen, doordat na verhuizing de gegevens niet meer zouden mogen worden bewaard of doordat iemand vanwege verhuizing naar het buitenland geen Nederlands rekeningnummer meer heeft en geen ander rekeningnummer bekend is. De subsidieontvanger zal zich in moeten spannen om aan de verplichting te voldoen om de tegemoetkoming aan alle bewoners ten goede te laten komen, dus ook ten opzichte van voormalige bewoners. Indien dit op 1 januari 2025 niet is gelukt, dan zal de subsidieontvanger het restant van de tegemoetkoming aan de huidige bewoners uit moeten keren. Anders zou de subsidieontvanger een deel van de tegemoetkoming over houden, terwijl dat niet voor hem is bedoeld maar voor bewoners. Dat restant moet worden verdeeld in dezelfde verhouding als de energiekosten. De datum van 1 januari 2025 is gekozen, omdat dit subsidieontvangers na het eindigen van de subsidiabele periode een jaar de tijd geeft om de tegemoetkoming bij alle bewoners terecht te laten komen. Dat lijkt een redelijke termijn voor subsidieontvangers om zich hiervoor in te spannen. Ook zouden voormalige bewoners zich in die periode zelf kunnen melden bij de subsidieontvanger. Met de termijn van een jaar wordt subsidieontvangers ook niet gevraagd om het restant van de tegemoetkoming te lang te bewaren om nog uit te keren. Er is niet voor gekozen om de subsidieontvanger het restant van de tegemoetkoming als het ware terug te laten geven aan de minister. Dit zou onwenselijk zijn, omdat dat een wijziging van de beschikking tot subsidieverlening of -vaststelling zou vergen met daarbij een besluit tot terugvordering. Dit brengt extra last voor de uitvoeringsorganisatie met zich.
Wanneer een wooneenheid een periode leeg staat in 2023, dan wordt het bedrag van de tegemoetkoming dat overeenkomstig de verdeelsleutel voor die periode voor die wooneenheid zou moeten worden verrekend, verdisconteerd met de tegemoetkoming die wordt verrekend met de energiekosten voor de overige wooneenheden.
Het kan zijn dat bewoners weliswaar betalen voor elektriciteit of warmte, maar die kosten niet worden uitgesplitst ten opzichte van de huurprijs bijvoorbeeld. Er is dan sprake van een zogenoemde ‘all-in-prijs’. In die situatie zijn er geen te onderscheiden betalingsverplichtingen voor de levering van elektriciteit of warmte in 2023. Voor die situatie is apart geregeld dat in dat geval de subsidie wordt verrekend met de betalingsverplichtingen voor de wooneenheid. Daarvoor geldt dan de verdeelsleutel voor de kosten voor de wooneenheden in het algemeen en het moment van in rekening brengen van die kosten. Bij een all-in-prijs is geen sprake van een systematiek van een eindafrekening. Voorop staat dat de tegemoetkoming in mindering moet worden gebracht op betalingsverplichtingen en daarvoor volstaat het als het bedrag dat een bewoner toekomt, met de laatste rekening wordt verrekend, indien die bewoner tijdens 2023 verhuist uit de wooneenheid. In eerste instantie zal de verhuurder het risico van verhoogde energiekosten dragen bij een ‘all-in-prijs’. Als hij deze verhoging niet doorberekent aan zijn huurders, dan ondervinden zij geen nadeel van de gestegen energieprijzen. De verhuurder kan er dan voor kiezen om de subsidie niet aan te vragen. De verhuurder kan in dat geval niet de subsidie aanvragen om zelf te houden, zodat hij zelf wordt gecompenseerd voor de gestegen energieprijzen.
De tegemoetkoming is uitsluitend voor wooneenheden bedoeld. In het geval dat achter een blokaansluiting ook andere eenheden zitten, dan moet de subsidie dus niet met de betalingsverplichtingen voor die andere eenheden worden verrekend. Hiermee wordt voorkomen dat de subsidie ten goede komt aan andere eenheden dan wooneenheden en dat in het geval van een VvE met gemengde eenheden de gelijke verdeling over alle eigenaren of de verdeling zoals afgesproken in de akte van splitsing van toepassing is. Voor de verdeelsleutel gaat het in die situatie om de verhouding van de kostenverdeling tussen enkel de wooneenheden. Naar rato kan dan worden berekend welk bedrag met de kosten voor welke wooneenheid moet worden verrekend.
De Belastingdienst voert de subsidieregeling uit. Voor tegemoetkoming voor de kosten voor elektriciteit en warmte voor heel 2023 hoeft slechts eenmalig een aanvraag te worden gedaan. Voor de aanvraag bestaat een reguliere route voor aanvragers die minder dan tien aanvragen voor blokaansluitingen indienen. In dat geval wordt de subsidieaanvraag gedaan in een digitaal loket van de Belastingdienst. Hiervoor moet worden ingelogd met DigiD waarbij het aanvraagformulier automatisch wordt aangevuld met het Burgerservicenummer (hierna: BSN) van degene die inlogt. Het aanvullen van het BSN is inherent aan het gebruik van DigiD. Het BSN wordt verder niet verwerkt, zoals de aanvraaggegevens. Inloggen met DigiD is ook nodig, indien de aanvraag een niet natuurlijk persoon is, zoals een bedrijf is. Dit zou een medewerker van het bedrijf kunnen zijn. Het inloggen is enkel noodzakelijk om in het aanvraagformulier te komen en betekent niet dat die persoon de subsidieaanvrager en -ontvanger wordt. De aanvrager is officieel degene wiens naam en gegevens op het formulier worden ingevuld en die de contracthouder voor de blokaansluiting of de producent van warmte anders dan met gebruik van gas of elektriciteit is. De inlogmethode eHerkenning zou geschikter zijn voor bedrijven, maar die was op de korte termijn waarop deze regeling tot stand moest komen, niet beschikbaar. Er is voor gekozen om ook voor niet natuurlijke personen DigiD te gebruiken, omdat die inlogmethode wel een laagdrempelige en veilige manier is om de aanvraag te doen. Een aanvraag kan ook per post worden ingediend. Zo kan een aanvrager zelf kiezen of hij digitaal wil aanvragen via DigiD.
Voor partijen die 10 of meer aanvragen indienen en bewijs kunnen leveren van een verhoogde mate van betrouwbaarheid, is een alternatieve wijze voor het indienen van de aanvraag opgezet om de administratieve lasten te beperken. In de praktijk zijn dit met name woningcorporaties, VvE-beheerders die de administratie voeren voor meerdere VvE’s, en institutionele beleggers. Zij krijgen de mogelijkheid om meerdere individuele aanvragen in bulk in te dienen, ook wel de bulkroute genoemd.
Voor beide routes moet de aanvraag ten minste bestaan uit gegevens over de subsidieaanvrager, de blokaansluiting en de wooneenheden.
De minister beslist op een aanvraag voor subsidieverlening binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. Deze termijn kan eenmalig met dertien weken verlengd worden, bijvoorbeeld als meer tijd nodig is voor de beoordeling van de aanvraag.
Indien er voor 1 augustus 2023 positief wordt beschikt op de aanvraag, dan zal het totale subsidiebedrag in twee voorschotten worden verleend. Het eerste voorschot wordt binnen twee weken na de subsidiebeschikking uitgekeerd.
Dit eerste voorschot bestaat uit de tegemoetkoming voor elektriciteit of warmte voor het eerste half jaar van 2023, zoals in paragraaf 2.3.1 toegelicht, en de vergoeding van de uitvoeringskosten van de subsidieontvanger. Het tweede voorschot bestaat uit de tegemoetkoming voor elektriciteit of warmte voor het tweede half jaar van 2023, zoals in paragraaf 2.3.1 toegelicht. Dit voorschot wordt binnen twee weken na 1 augustus 2023 uitgekeerd, omdat dan bekend is wat de gemiddelde prijs is die zal worden gehanteerd voor de berekening van de tegemoetkoming voor het tweede half jaar.
Indien er na 31 juli 2023 positief wordt beschikt op de aanvraag dan zal het totale subsidiebedrag in één voorschot worden verstrekt en dus in één keer worden uitbetaald. Dit voorschot zal gelijk zijn aan de som van het hierboven toegelichte eerste en tweede voorschot ingeval van een subsidiebeschikking voor 1 augustus 2023.
De subsidie zal uiterlijk 1 oktober 2024 ambtshalve worden vastgesteld. Deze termijn is gekozen om voldoende tijd te hebben voor het uitvoeren van controles ten aanzien van de aanvraag en het naleven door de aanvrager van de voorwaarden van de regeling. Van belang voor dit laatste is dat veel aanvragers pas een eindafrekening presenteren aan bewoners halverwege 2024, waarmee pas op dat moment vastgesteld van worden of het gehele bedrag verrekend is. Er is gekozen voor een systeem met ambtshalve vaststelling om de administratieve lasten aan de kant van de aanvrager en de kant van de uitvoerder van de regeling zo laag mogelijk te houden. Daarmee wijkt de TTB af van het Uniform Subsidiekader (hierna: USK) dat het rijksbeleid voor subsidieverstrekking bevat.
Voor de TTB zullen subsidiebeschikkingen worden verstrekt aan contracthouders waarin de uitgekeerde bedragen uiteenlopen van minder dan € 25.000 tot meer dan € 125.000 alle drie de verantwoordingsregimes van het USK moeten worden toegepast. Subsidies vanaf € 25.000 kunnen in principe alleen op aanvraag worden vastgesteld en niet ambtshalve. Afhankelijk van het bedrag moeten bij die aanvraag bepaalde stukken ter verantwoording worden aangeleverd. De conclusie bij deze regeling is echter dat vaststelling op aanvraag met een vorm van verantwoording door de subsidieontvanger, niet kan worden uitgevoerd door de Belastingdienst vanwege gebrek aan tijd en capaciteit. De uitvoeringstechnische beperkingen en de noodzaak snel tot implementatie over te gaan zorgen ervoor dat de toepassing van het passende USK-verantwoordingsregime niet mogelijk is voor deze regeling.
Het USK geeft de mogelijkheid het lichte regime waarbij ambtshalve zonder verantwoording wordt vastgesteld, ook op subsidieverleningen in de categorieën € 25.000-125.000 en € 125.000 toe te passen, indien dit op grond van een risicoanalyse mogelijk wordt geacht. Dit is echter niet aan de orde binnen deze regeling door generieke risico’s op fouten, misbruik en oneigenlijk gebruik die naar voren zijn gekomen in de uitvoeringstoets van de Belastingdienst (zie paragraaf 6.1). Ambtshalve vaststellen zonder verantwoording van subsidiebedragen hoger dan € 25.0000 betekent een afwijking van het USK. De consequentie hiervan is dat (een deel van) de uitgaven binnen deze regeling hoogstwaarschijnlijk als onrechtmatig zal worden bestempeld door de Auditdienst Rijk (hierna: ADR) en de Algemene Rekenkamer (hierna: ARK). Het kabinet accepteert dit risico om snelle compensatie voor de deels kwetsbare huishoudens achter een blokaansluiting mogelijk te maken.
Hierbij speelt mee dat een groot deel, naar verwachting circa 85-90%, van de huishoudens met een blokaansluiting een contracthouder heeft die het kabinet ziet als een professionele partij, zoals woningcorporaties, studentenhuisvestingcorporaties, zorginstellingen, en professionele VvE-beheerders. In relatie tot de subsidiecategorieën van het USK is het belangrijk om vast te stellen dat juist in de categorieën vanaf € 25.000 de doelgroep grotendeels bestaat uit deze professionele partijen. Die professionaliteit kan betekenen dat het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik binnen die doelgroep juist lager zou zijn. Kleine VvE’s en kleine particuliere verhuurders (met naar verwachting hogere risicowaardes) zullen veelal onder de € 25.000 blijven. Dit lagere risico bij hogere bedragen, door de professionaliteit van de partijen in dit segment, doet niet af aan de algehele risico’s die geconstateerd worden bij deze regeling, maar biedt wel wezenlijke context bij de effecten van het besluit om voor bedragen vanaf € 25.000 af te wijken van het USK.
Voor de TTB is geen subsidieplafond vastgesteld en is derhalve ook geen wijze van verdeling van het beschikbare budget vastgelegd. Hiervoor is gekozen om tegemoetkoming te kunnen bieden voor alle huishoudens achter blokaansluitingen. Een vastgesteld subsidieplafond zou die mogelijkheid kunnen beperken. Daarnaast zou het hanteren van een wijze van verdeling leiden tot meer werk voor de uitvoering, omdat daarvoor de volgorde van binnenkomst van aanvragen zou moeten worden bijgehouden, een loting zou moeten worden georganiseerd of aanvragen zouden moeten worden gerangschikt. Een andere optie voor verdeling zou een evenredige verdeling van het subsidieplafond zijn. Hierdoor zou geen onderscheid in de hoogte van het subsidiebedrag tussen aanvragers gemaakt kunnen worden en zou de subsidie niet afgestemd kunnen worden op het aantal wooneenheden per blokaansluiting. In dat geval zouden blokaansluitingen met een verschillend aantal wooneenheden evenveel subsidie krijgen. Dat zou rechtsongelijkheid opleveren en geen passende compensatie bieden. Op grond van artikel 3, derde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies is om voormelde redenen met instemming van de Minister van Financiën het vaststellen van een subsidieplafond en een wijze van verdeling achterwege gelaten. Wel is ingeschat wat het budgettair beslag van de regeling mogelijk is. Dat is bij publicatie geraamd op € 862.000.000,-.
De regeling schept geen directe rechten aan de bewoners achter een blokaansluiting, omdat zij geen aanvraag in kunnen dienen en geen subsidieontvanger zullen zijn, als zij niet de contracthouder zijn. Daarom ontvangen zij niet zelf het besluit over de toekenning van de subsidie en kunnen zij geen rechtstreeks beroep op de regeling richting de Belastingdienst doen. Ze kunnen ook niet zelf het hen toekomende deel van de tegemoetkoming bij de Belastingdienst claimen, indien de contracthouder in hun situatie weigert deze aan te vragen.
Informatievoorziening bewoners
De subsidieontvanger moet de bewoners binnen twee weken na het ontvangen van de subsidiebeschikking schriftelijk mededelen hoe hij de tegemoetkoming zal verrekenen, zodat bewoners daarvan op de hoogte zijn en weten waar ze op kunnen rekenen. De subsidieontvanger voldoet hier ook aan als iemand anders dit namens hem doet. In het geval dat de subsidieontvanger niet zelf degene is die de energiekosten in rekening brengt bij de bewoners, zal het bijvoorbeeld praktisch zijn om degene die de kosten wel in rekening brengt, te vragen de bewoners op de hoogte te stellen. Die persoon heeft immers de gegevens van de bewoners. Een voorbeeld van een dergelijke situatie is als een VvE de contracthouder is en de energiekosten in rekening brengt bij een andere bij haar aangesloten VvE die een rechtstreekse betalingsrelatie voor energiekosten met bewoners heeft.
Via een digitale applicatie wordt het mogelijk gemaakt dat bewoners zelf kunnen inzien of voor een blokaansluiting een subsidieaanvraag is gedaan en of deze is toe- of afgewezen. Het Kadaster zal in deze applicatie voorzien. In die applicatie kunnen blokaansluitingen worden opgezocht aan de hand van de locatie van een woning, bijvoorbeeld via postcode en huisnummer. In de applicatie zullen de aansluitingen waarvoor een aanvraag is ingediend, worden weergegeven op een kaart. Op basis van de informatie die uitgevraagd wordt bij de subsidieaanvraag, is van een aansluiting niet bekend welke wooneenheden daarop zijn aangesloten. Daarom worden via de applicatie in principe niet direct locatiegegevens van de wooneenheden bekend gemaakt, maar slechts van de blokaansluiting zelf. In de applicatie kan daarom niet voor de wooneenheden individueel worden weergegeven of subsidie is aangevraagd, verleend of afgewezen voor de blokaansluiting waarop die zijn aangesloten. Wanneer wooneenheden zich in een ander gebouw bevinden dan de blokaansluiting of een deel van de wooneenheden in het gebouw een andere aansluiting hebben is dat niet expliciet zichtbaar. Voor bewoners is het daardoor helaas niet altijd mogelijk om via de applicatie eenduidig vast te stellen of er een aanvraag is ingediend, toe- of afgewezen voor hun wooneenheid. Omdat de informatie op een kaart in de applicatie wordt weergegeven, kunnen bewoners in elk geval wel zien of een blokaansluiting nabij hun wooneenheid ligt. Daaruit zouden ze af kunnen leiden of die blokaansluiting bij hun wooneenheid hoort. Er is niet gekozen voor een applicatie in de vorm van een ‘hit or no hit’-systeem. Vanwege het feit dat enkel het BAG-pand-ID van de blokaansluiting uit de aanvraag blijkt en niet de BAG-ID’s van de wooneenheden, zou dat echter minder informatief zijn dan de voorgenomen applicatie via een kaart. De blokaansluiting zou in een ‘hit or no hit’-systeem niet altijd te relateren zijn aan hun eigen wooneenheid.
Ten opzichte van de mededeling van de subsidieontvanger aan bewoners in het geval van een verleende subsidie heeft de applicatie van het Kadaster als meerwaarde dat bewoners ook kunnen zien of een aanvraag is ingediend en of een aanvraag is afgewezen. Door die informatievoorziening zijn bewoners daarnaast niet afhankelijk van de mededeling van de subsidieontvanger, mocht deze dat onverhoopt nalaten. De informatie die bewoners uit de applicatie kunnen afleiden, zorgt voor een sterkere positie ten opzichte van de contracthouder van hun blokaansluiting. De bewoners zouden met de informatie namelijk hun contracthouder ofwel kunnen bewegen alsnog een aanvraag in te dienen ofwel vragen om nakoming van het verrekenen van de subsidie, indien dat niet is gebeurd en wel subsidie is verleend. Via de informatievoorziening worden geen andere gegevens dan het BAG-ID van het gebouw waarin de blokaansluiting zich bevindt en of subsidie is aangevraagd, toe- of afgewezen bekendgemaakt. Over de aanvrager of de bewoners van de wooneenheden wordt dus geen informatie gepubliceerd.
Geschilbeslechting
Ondanks dat bewoners geen directe rechten ontlenen aan de TTB, hebben zij wel mogelijkheden om, waar nodig, een juiste toepassing van de subsidieregeling af te dwingen. Voor de bewoners gelden namelijk de uit het Burgerlijk Wetboek of het huurrecht voortvloeiende waarborgen rond de doorberekening van servicekosten. Zo geldt op basis van het huurrecht als maatstaf dat de reële kosten op reguliere wijze worden doorberekend. De door de subsidieontvanger ontvangen tegemoetkoming vermindert hierbij de reële energiekosten die mogen worden doorberekend.
Als de verhuurder de contracthouder is, dan bestaan voor de huurder de volgende mogelijkheden. Als een huurder het niet eens is met de door de verhuurder in rekening gebrachte servicekosten, kan deze naar de Huurcommissie voor een bindende uitspraak over de servicekosten, als er geen sprake is van een geliberaliseerde huurprijs. De Huurcommissie heeft de bevoegdheid om de servicekosten naar redelijkheid vast te stellen. De huurder zal hierbij ook de wijze waarop de verhuurder de tegemoetkoming heeft toegepast om de energiekosten van de bewoners te verminderen, aan de orde kunnen stellen. Deze toepassing en de daarbij gehanteerde verdeelsleutel zijn immers direct van invloed op de uiteindelijk in rekening gebrachte energiekosten. De Huurcommissie zal dit dan op basis van de onderbouwing door de verhuurder en de voorschriften uit de subsidieregeling kunnen meenemen bij de toets van de in rekening gebrachte servicekosten bij de individuele huurder. De Huurcommissie heeft hierbij de bevoegdheid de servicekosten lager vast te stellen, als de verhuurder de ontvangen tegemoetkoming ten onrechte niet of niet op de juiste wijze heeft doorberekend.
De bevoegdheid van de Huurcommissie om de in rekening gebrachte servicekosten naar redelijkheid vast te stellen ziet daarbij ook op de situatie waarin de kosten door toedoen van de verhuurder onnodig hoog zijn. Dit zou het geval kunnen zijn indien de verhuurder, zonder zwaarwegende redenen, geen subsidie heeft aangevraagd. De Huurcommissie heeft dan de bevoegdheid om bij het bepalen van de redelijke servicekosten rekening te houden met het bedrag aan tegemoetkoming dat de verhuurder zou hebben ontvangen als deze wel de subsidie zou hebben aangevraagd.
Als er sprake is van een geliberaliseerde huurprijs, dan kunnen huurders de Huurcommissie slechts om advies over de servicekosten vragen. Voor een bindende uitspraak kunnen deze huurders bij een geschil met de verhuurder over de servicekosten zich tot de (kanton)rechter wenden. Daarvoor geldt hetzelfde als hiervoor is geschetst over de redelijkheid van de servicekosten en hoe de tegemoetkoming daarmee in verband staat.
In de situatie dat een VvE de contracthouder is, geldt dat elke appartementseigenaar lid is van, en daarmee direct betrokken is bij, deze vereniging en de handelingen daarvan. Het is daarbij primair aan de VvE om – met inachtneming van de verhouding met de eigenaren en de gestelde voorwaarden over de doorberekening – op een passende wijze uitvoering te geven aan de subsidieregeling binnen het bredere kader van het in rekening brengen van servicekosten. Mocht toch een geschil over een besluit van de VvE ontstaan, dan kan een lid dit aan de (civiele) rechter voorleggen.
Op grond van onderhavige regeling kan de minister subsidie verstrekken ten behoeve van de bekostiging van een tegemoetkoming in de hoge energietarieven van bewoners van wooneenheden achter blokaansluitingen. De aanvragers van de subsidie kunnen natuurlijke personen zijn, maar zijn in de regel VvE’s en verhuurders. De (uiteindelijke) begunstigden zijn evenwel de bewoners van de wooneenheden achter de blokaansluiting, omdat de subsidieontvanger op grond van onderhavige regeling verplicht is om het subsidiebedrag in mindering te brengen op de betalingsverplichting van desbetreffende bewoners voor de levering van de energie. Hierdoor ontvangen de verhuurders, die aangemerkt kunnen worden als ondernemingen, geen staatssteun als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Deze regeling valt niet onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn, omdat sprake is van een niet-economische dienst van algemeen belang. Op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel a, is de richtlijn daar niet op van toepassing. De activiteit waarvoor subsidie wordt verleend, dient een publiek belang namelijk het ten goede laten komen van een tegemoetkoming in de hoge energiekosten van bewoners achter een blokaansluiting. De dienst is niet economisch, omdat die op de normale markt niet wordt aangeboden tegen een gewoonlijke vergoeding. De vergoeding van de subsidieontvanger dient om te voorkomen dat te hoge uitvoeringskosten in de weg zouden staan aan het uitvoeren van de dienst.
Voor de uitvoering van deze regeling zijn gegevens benodigd van de subsidieaanvrager, de netbeheerders en de Belastingdienst. Het uitgangspunt is dat de aanvrager zelf verantwoordelijk is voor de informatie die hij verstrekt bij zijn aanvraag.
De gegevensverwerkingen door de Minister voor Klimaat en Energie – en de Belastingdienst in mandaat – vinden plaats op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG): de vervulling van een taak van algemeen belang. De taak van algemeen belang is gelegen in de bevoegdheid subsidie te kunnen verstrekken en de verantwoordelijkheid voor het doelmatig besteden van financiële middelen. Bij dit laatste hoort ook dat controles plaatsvinden om misbruik te voorkomen. De gegevensverwerkingen die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de identiteit van de aanvrager, de communicatie met de aanvrager in het kader van deze subsidie, de beoordeling van de aanvraag voor het verstrekken van de subsidie, de vaststelling van de subsidie, en andere subsidie gerelateerde zaken vindt in eerste instantie plaats op grond van de vereisten die in de TTB zijn opgenomen en aanvullend op grond van de Awb en de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies.
De gegevensverstrekking door de Belastingdienst – niet in mandaat van de Minister voor Klimaat en Energie – voor de uitvoering van de subsidie is gerelateerd aan de hierboven beschreven taak van algemeen belang. De gegevens van de Belastingdienst zijn noodzakelijk om te verifiëren of de eenheden die de aanvrager in de aanvraag heeft opgegeven, wooneenheden zijn. De verstrekking door de Belastingdienst beperkt zich tot informatie op basis van de basisregistratie personen waaruit slechts is af te leiden of adressen bewoond zijn en zo ja, door hoeveel personen. Daaruit is niet af te leiden wie op een adres is ingeschreven. De verificatie is nodig, omdat de tegemoetkoming alleen geldt voor wooneenheden. De informatie wordt enkel geraadpleegd, indien de zelfstandige wooneenheid of de zelfstandige wooneenheid waar een onzelfstandige wooneenheid deel van uitmaakt, niet is geregistreerd met een woonfunctie in de basisregistratie adressen en gebouwen en voor de verificatie van onzelfstandige wooneenheden. De controle is nodig voor onzelfstandige wooneenheden, omdat er geen registratie bestaat van onzelfstandige wooneenheden en die geen eigen adres hebben. Het aantal personen dat is ingeschreven op een adres kan een indicatie geven van het aantal onzelfstandige wooneenheden op dat adres, waardoor dit aantal kan worden geverifieerd. In het geval van een registratie met een woonfunctie voor aanvragen voor enkel zelfstandige wooneenheden, zal de informatie over de basisregistratie dus niet worden geraadpleegd. Hiermee valt deze verwerking binnen de grenzen van de principes doelbinding en proportionaliteit. Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen rust er op de ambtenaren van de Belastingdienst een geheimhoudingsplicht die kan worden doorbroken door een wettelijk voorschrift. Daarnaast moet er een rechtsgrond zijn op grond waarvan de Belastingdienst persoonsgegevens mag verstrekken. Artikel 4.2, eerste lid, van de TTB, samen met de grondslag voor de TTB, te weten artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies, vormen het wettelijk voorschrift waarmee de geheimhoudingsplicht wordt doorbroken, en zijn tevens het wettelijk voorschrift dat de grondslag biedt voor de gegevensverwerking, zoals vereist in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de AVG.
Voor netbeheerders geldt op grond van artikel 79 van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 37 van de Gaswet een geheimhoudingsplicht voor gegevens waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, tenzij enig wettelijk voorschrift anders bepaalt. Artikel 4.2, tweede lid, van de TTB, samen met de grondslag voor de TTB, te weten artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies, vormen het wettelijk voorschrift waarmee de geheimhoudingsplicht wordt doorbroken, en zijn tevens het wettelijk voorschrift dat de grondslag biedt voor de gegevensverwerking, zoals vereist in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de AVG (voldoen aan een wettelijke verplichting). Van de netbeheerders worden gegevens verkregen met betrekking tot de naam van de contracthouder, het standaardjaarvolume, het adres van de aansluiting en de naam van de leverancier. Deze zijn nodig voor de verificatie van de aanvrager en de blokaansluiting, indien deze een aansluiting voor elektriciteit of gas betreft. De verstrekking door de netbeheerders beperkt zich tot gegevens met betrekking tot de minimaal benodigde gegevens van de subsidieaanvragers die zich melden bij de Belastingdienst in het kader van de TTB en er worden niet meer gegevens opgevraagd dan noodzakelijk. Hiermee valt deze verwerking binnen de grenzen van de principes doelbinding en proportionaliteit. Deze gegevens kunnen ook niet op andere wijze worden verkregen omdat de netbeheerder de enige partij is die over deze gegevens beschikt. Daarmee valt de gegevensverwerking door de netbeheerders ook binnen de grenzen van de subsidiariteit.
De gegevensverwerking die nodig is voor de informatievoorziening over aanvragen en besluiten op aanvragen door het Kadaster, betreft de locatiegegevens van de blokaansluiting en de vermelding of een aanvraag is ingediend en of een aanvraag is toe- of afgewezen. In paragraaf 2.7 is onderbouwd waarom deze informatievoorziening nodig is en proportioneel. De minister is verwerkingsverantwoordelijk voor deze voorziening en het Kadaster treedt op als verwerker.
Op grond van de Archiefwet 1995 en de selectielijst moeten gegevens 8 jaren worden bewaard in de administratie van de Belastingdienst, alvorens deze naar het Nationale Archief gaan.
Voor de TTB is een Privacy impact assessment uitgevoerd.
De subsidie is eenmalig, gericht op huishoudens achter een blokaansluiting, en aan te vragen door de energiecontracthouders van blokaansluitingen. Gezien de korte tijdshorizon van één jaar zijn de regeldrukkosten niet jaarlijks maar eenmalig berekend. De subsidie gaat uit van forfaitaire bedragen per wooneenheid en per energievorm (elektriciteit of warmte) achter blokaansluitingen. Het totaal geraamde budgettair beslag van de regeling is afhankelijk van de energieprijzen in de tweede helft van het jaar. De raming van het budgettair beslag is ten tijde van publicatie € 862 miljoen. Er zijn twee manieren overwogen om huishoudens achter blokaansluitingen een tegemoetkoming voor de gestegen energiekosten te geven. Ten eerste het loslaten van de volumegrens voor blokaansluitingen bij de regeling voor het prijsplafond, waardoor het volledige verbruik van blokaansluitingen met een kleinverbruikersaansluiting onder de regeling voor het prijsplafond zou vallen. Dit zou grote problemen opleveren in de uitvoerbaarheid. Energieleveranciers hebben aangegeven een dergelijke optie niet uit te kunnen voeren. Energieleveranciers (of andere instanties) hebben namelijk geen duidelijk beeld van het aantal en de locatie van blokaansluitingen in Nederland. De tweede manier is een subsidieregeling waarbij beheerders van een blokaansluiting zich moeten aanmelden om in aanmerking te komen voor subsidie (gekozen variant). Door de contracthouders van blokaansluitingen een aanvraag te laten doen, wordt het gebrek aan informatie omtrent blokaansluitingen ondervangen. Het forfaitaire bedrag wordt in twee keer overgemaakt. Daar is voor gekozen om de fluctuerende energieprijs gedurende het jaar te kunnen volgen. Huishoudens die worden gecompenseerd door de regeling voor het prijsplafond, krijgen immers ook meer voordeel van de regeling bij hogere energieprijzen en minder voordeel bij lagere energieprijzen.
Er zijn naar schatting 45.000 blokaansluitingen (zowel voor warmte als elektriciteit) met daarachter naar schatting 667.000 wooneenheden (543.000 zelfstandige en 124.000 onzelfstandige wooneenheden). Deze schattingen zijn naar verwachting niet volledig en kunnen in de praktijk hoger of lager uitvallen. Voor het bepalen van de regeldruk is gerekend met 50.000 blokaansluitingen en 700.000 wooneenheden. De contracthouders vragen subsidie aan, ontvangen subsidie en geven die subsidie door aan bewoners.
De regeldrukkosten bestaan uit kennisnamekosten en eenmalige kosten voor aanvragers, omdat het een regeling met eenmalige deelname betreft. De eenmalige regeldrukkosten zijn opgesplitst in vier fasen: 1) aanvraag, 2) tijdens looptijd, 3) vaststelling en 4) na vaststelling. Bij het berekenen van de regeldrukkosten voor bedrijven wordt gebruik gemaakt van uurtarieven die zijn vermeld in het Handboek Meting Regeldrukkosten 2023. Naar verwachting zullen vanuit de aanvragende partijen voornamelijk hoogopgeleide en administratief medewerkers de benodigde handelingen uitvoeren. Daarom hanteren de berekeningen overal een uurtarief van € 50, dat tussen het gehanteerde uurloon van hoogopgeleide medewerkers (€ 54) en administratief medewerkers (€ 39) ligt. Dit tarief is tevens gebruikt in de regeling voor het prijsplafond.
Subsidieaanvragers maken additionele kosten voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteit, namelijk het doorgeven van de tegemoetkoming aan bewoners. Een deel van deze kosten worden, net als bij de regeling voor het prijsplafond, vergoed. Met het oog op de uitvoerbaarheid en de maakbaarheid van systemen bij de uitvoeringsorganisatie, was het niet mogelijk een andere tegemoetkomingsvorm in te richten dan een tegemoetkoming per wooneenheid per energiedrager.
De hoogte van de vergoeding is afgeleid van de vergoeding voor de uitvoeringskosten die gehanteerd wordt bij de regeling voor het prijsplafond. Deze vergoeding is gebaseerd op de tijd die aanvragers naar verwachting bezig zijn met het verrekenen van de subsidie, de daaropvolgende boekhouding, en de communicatie met bewoners. Er is gekozen om aan te sluiten bij de regeling voor het prijsplafond, omdat het gezien de grote heterogeniteit niet mogelijk was een eenduidige maatstaf vast te stellen voor blokaansluitingen. Verschillende partijen die potentiële subsidieaanvragers vertegenwoordigen, hebben inschattingen aangeleverd ten aanzien van de door hen verwachte uitvoeringskosten voor deze regeling. Deze inschattingen liepen sterk uiteen en boden daarom onvoldoende basis om de hoogte van het bedrag per wooneenheid vast te stellen.
Onder de CEK23 is € 8,62 gehanteerd als tegemoetkoming voor de uitvoeringskosten waarna dit bedrag is gesplitst in een component voor elektriciteit en een component voor warmte of gas, omdat het merendeel van de klanten beide energiedragers samen afneemt. Bij blokaansluitingen is er in het merendeel van de gevallen slechts sprake van één type energielevering. In de meeste gevallen blokverwarming. Hierom ligt een splitsing van het bedrag niet in de rede en is gekozen de € 8,62 te hanteren als tegemoetkoming per wooneenheid en per energiedrager. Een subsidieontvanger die bijvoorbeeld 10 wooneenheden met zowel elektriciteit als warmte heeft, krijgt 10 * 2 * € 8,62 vergoeding voor het doorgeven van de tegemoetkoming aan bewoners. Deze administratieve vergoeding betreft een brutobedrag. Subsidieontvangers die ondernemer zijn voor de btw, dienen de btw over deze vergoeding af te dragen op hun aangifte.
Het kennisnemen van de subsidieregeling kost tijd en is vereist voor het doen van een aanvraag. De kennisnametijd wordt voor alle aanvragers gelijk verondersteld en meegenomen in de twee uur die voor de aanvraag is aangenomen. Deze kennisnametijd is niet afhankelijk van het aantal wooneenheden. Voor grote aanvragers valt deze inspanning daarom bijna helemaal weg.
Aanvragers besteden tijd aan het aanvragen van de subsidie. Hierbij worden twee routes voorzien. Een reguliere route en een route voor aanvragers met 10 of meer blokaansluitingen (de bulkroute). Voor de reguliere aanvraag moet worden ingelogd met DigiD en vervolgens worden aangeleverd:
– Gegevens als de aanvrager een natuurlijke persoon is:
o Naam;
o Adres- en contactgegevens;
o Rekeningnummer;
– Gegevens als de aanvrager een niet natuurlijke persoon is:
o Naam;
o KVK-nummer of RSIN;
o Adres- en contactgegevens;
o Rekeningnummer;
– Gegevens over de aansluiting (warmte of elektriciteit);
o Type blokaansluiting;
o EAN-code, indien van toepassing;
o Informatie over de overeenkomst voor levering van elektriciteit, gas of warmte, indien van toepassing;
o BAG-Pand-ID van de blokaansluiting;
o Aantal zelfstandige wooneenheden;
o Aantal onzelfstandige wooneenheden.
De bulkroute is een alternatieve aanvraagwijze voor partijen die 10 of meer aanvragen indienen en bewijs kunnen leveren van een verhoogde mate van betrouwbaarheid. Deze is in paragraaf 2.5.1 nader toegelicht. Deze route bevat de volgende maatregelen die de regeldruk verlagen:
a. Aanvragers hoeven niet voor elke afzonderlijke aansluiting het reguliere aanvraagformulier handmatig digitaal in te vullen. In plaats daarvan krijgen zij de mogelijkheid om hun aanvragen via een bulkbestand aan te leveren. Daarbij kunnen zij gebruik maken van automatische extracten uit hun administratieve systemen wat veel tijd zal schelen.
b. De bijlages per aanvraag worden niet vooraf opgevraagd (contract, maandfactuur en afschrift), waar dit in de individuele route wel zo is. Toezicht wordt gevoerd op basis van ‘vertrouwen, tenzij.’, indien zij uit worden geworpen bij de ingebouwde controles kan een accountmanager van de uitvoeringsorganisatie deze informatie opvragen.
c. Elke aanvrager via dit proces krijgt een accountmanager toegewezen binnen de uitvoeringsorganisatie die in direct contact staat met de contactpersoon van de bulkaanvraag.
De verwachting is dat via de bulkroute ongeveer 60% van alle huishoudens bediend kan worden middels 10.000 aanvragen en dat 600 tot 1000 aanvragende partijen via dit proces ondersteund worden.
Subsidieontvangers verrekenen de tegemoetkoming met de energiekosten van de bewoners. Daarvoor gelden de reguliere verdeelsleutels voor energiekosten per blokaansluiting. De subsidie mag alleen verdeeld worden onder wooneenheden binnen de blokaansluiting. In het geval dat er ook niet-wooneenheden aanwezig zijn vergt de verdeling daarom extra berekening. Subsidieontvangers dienen bij het berekenen van de voorschotten rekening te houden met de verrekening van de subsidie.
Het Rijk richt een communicatiecampagne in om zo veel mogelijk vragen van bewoners te voorkomen of te beantwoorden. Ook worden communicatiematerialen beschikbaar gemaakt voor subsidieontvangers om de bewoners achter de blokaansluiting te informeren. Desalniettemin is te verwachten dat ondanks de campagne er ook vragen terechtkomen bij de subsidieontvangers. Voor de schatting van de regeldruk is aangenomen dat 10% van de 700.000 bewoners vragen stelt en dat dit gemiddeld 30 minuten in beslag neemt.
Alle subsidies worden ambtshalve vastgesteld. Aanvragers hoeven daartoe dus geen aanvraag in te dienen waarbij ze bijvoorbeeld een accountantsproduct of andere bewijsstukken moeten aanleveren. Ten behoeve van de nacontrole door de uitvoeringsorganisatie kunnen subsidieontvangers incidenteel worden gevraagd een administratie te overhandigen waaruit blijkt dat de tegemoetkoming correct is doorgegeven aan alle bewoners.
Subsidieaanvragers zijn verplicht een administratie bij te houden om aan te kunnen tonen dat de tegemoetkoming correct is doorgegeven aan alle bewoners. Deze moet ten minste vijf jaar beschikbaar worden gehouden voor eventuele controle.
Enkele subsidieaanvragers zullen bezwaar maken tegen de subsidiebesluiten. Er wordt van uitgegaan dat 1% van het totale aantal aanvragers in bezwaar zal gaan. Dat zou 500 bezwaarzaken betekenen. De verwachte tijd per bezwaar is 50 uur. Dat komt uit op totaal 25.000 uur voor bezwaar.
De totale regeldrukkosten zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Aanvraag subsidie |
Verrekening subsidie |
Communicatie bewoners |
Vaststelling/ nacontrole |
Bezwaar |
Totaal |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Aantal |
50.000 |
50.000 |
10% * 700.000 |
50.000 |
500 |
– |
Uur/aanvraag |
2 |
2 |
0,5 |
0,1 |
50 |
– |
Tijdsbesteding (uur) |
100.000 |
100.000 |
35.000 |
5.000 |
25.000 |
265.000 |
Uurtarief |
€ 50,00 |
€ 50,00 |
€ 50,00 |
€ 50,00 |
€ 50,00 |
€ 50,00 |
Subtotaal |
€ 5.000.000 |
€ 5.000.000 |
€ 1.750.000 |
€ 250.000 |
€ 1.250.000 |
€ 13.250.000 |
Out-of-pocket-kosten |
€ 0,00 |
€ 0,00 |
€ 0,00 |
€ 0,00 |
€ 0,00 |
€ 0,00 |
Totaal per handeling |
€ 5.000.000 |
€ 5.000.000 |
€ 1.750.000 |
€ 250.000 |
€ 1.250.000 |
€ 13.250.000 |
Het budgettair beslag van de regeling is bij publicatie geraamd op € 862.000.000,-. De regeldrukkosten maken daarmee 1,54% uit van het geraamde budgettair beslag. Wanneer de uitkering van de tegemoetkoming voor de uitvoeringskosten van € 8,62 per aansluiting in mindering wordt gebracht, dalen de regeldrukkosten tot 0,83%.
De onderhavige subsidieregeling is vanwege de uitzonderlijke omstandigheden en korte doorlooptijd zo ontworpen dat deze zo werkbaar mogelijk is voor de subsidieaanvragers en voor de Belastingdienst. De vereisten en informatieverplichtingen in de regeling zijn tot een minimum beperkt gehouden, waarbij zij nog zo toereikend mogelijk zijn voor de voorziene controles bij de regeling. Het ervaren nut van deze regeling, dat gedefinieerd wordt als de verschillende baten of toegevoegde waarde die bedrijven, burgers of professionals verwachten door de wet- en regelgeving, voor zichzelf of voor de samenleving, is naar verwachting ruim voldoende, omdat de regeling essentieel is om huishoudens achter blokaansluitingen een tegemoetkoming te geven voor de hoge energiekosten in 2023. Er is geprobeerd de ervaren regeldruk zo laag mogelijk te houden door de regeling zo eenvoudig mogelijk te maken (zonder de complexe werkelijkheid uit het oog te verliezen) en deze tijdig en zorgvuldig op uitvoerbaarheid af te stemmen met de belangenvertegenwoordigers van onder andere verhuurders en VvE’s die te maken hebben met blokaansluitingen.
Deze regeling is in een korte tijd tot stand gekomen door middel van samenwerking tussen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en de Belastingdienst. Tijdens het proces van opstellen is regelmatig overlegd met verschillende belanghebbende partijen. De partijen zijn geconsulteerd en conceptteksten voorgelegd. Het gaat om belangenorganisaties van potentiële aanvragers, zoals verhuurders, studentenhuisvestingorganisaties, verenigingen van eigenaars, woningbouwcorporaties en zorgaanbieders. Daarnaast is het concept van de regeling aan enkele instanties voorgelegd ter toetsing en advisering.
De Belastingdienst heeft een uitvoeringstoets uitgevoerd om de gevolgen, risico’s en aandachtspunten behorend bij de uitvoering van deze regeling vast te stellen.
De Belastingdienst concludeert dat zij deze incidentele, niet-fiscale regeling alleen kan uitvoeren als de potentiële onrechtmatigheid bij het toepassen van een licht verantwoordingsregime op deze regeling en de (uitvoerings)risico’s van de regeling worden geaccepteerd. De Belastingdienst is in staat het aanvraagproces, het proces van berekenen en uitbetalen van de subsidie uit te voeren. Het enkel kunnen toepassen van een licht verantwoordingsregime brengt aanzienlijke implicaties en risico’s met zich. In het bijzonder op het gebied van foutgevoeligheid, misbruik en oneigenlijk gebruik, handhaafbaarheid en financieel beheer zijn er risico’s verbonden aan de TTB. Onderdeel van deze risico’s is het risico dat de contracthouder het bedrag niet verrekent met de energiekosten van de huishoudens voor wie de tegemoetkoming is bedoeld. Een belangrijk deel van de risico’s kan slechts gedeeltelijk worden gemitigeerd. Hierbij speelt mee dat de processen en structuren binnen de Belastingdienst uitsluitend ingericht zijn op fiscale regelingen en niet op subsidieregelingen als de TTB. Ook de inrichting van de minder massale, en daarmee veelal handmatige, processen als bezwaar en beroep, aanpassing van subsidiebeschikkingen en terugvordering is veelal nog niet afgerond en is op onderdelen beperkt tot niet realiseerbaar. Dit zou betekenen dat deze subsidieregeling niet kan worden uitgevoerd volgens het reguliere subsidieproces en op bepaalde punten niet zoals dat in de Algemene wet bestuursrecht is voorgeschreven.
De uitkomsten uit de uitvoeringstoets zijn serieus gewogen door het kabinet. Gezien de zeer beperkte tijd is er geen alternatief gevonden dat minder risico’s en beperkingen kent dan de huidige regeling. Een deel van de risico’s zijn reeds eerder door het kabinet onderkend, zoals de risico’s op fouten en misbruik en oneigenlijk gebruik, verdringing in zowel de personeels- als ICT-inzet van de Belastingdienst en algemener de complexiteit voor de Belastingdienst om een niet-fiscale regeling uit te voeren. In de uitvoeringstoets wordt aangegeven hoe het massale en grofmazige proces van aanvraag tot uitkering van de subsidie uitgevoerd kan worden door de Belastingdienst en wat de consequenties en risico’s daarvan zijn.
Wat betreft de risico’s op fouten, misbruik en oneigenlijk gebruik, handhaafbaarheid en financieel beheer is in de beperkt beschikbare tijd gewerkt aan het bouwen van controles in het aanvraagproces gericht op onder meer het vaststellen van een relatie tussen de aanvrager en de blokaansluiting, en de correctheid van het aantal opgegeven wooneenheden. Deze controles zijn niet sluitend, maar bieden wel een eerste filter. Een tweede filter bestaat uit steekproefsgewijze handmatige controle van aanvragen. Tot slot wordt na uitkering van de subsidie steekproefsgewijs gecontroleerd op de administraties van de subsidieontvangers om te zien of zij de subsidiebedragen hebben verrekend met de energiekosten van bewoners. Het kabinet begrijpt dat er ondanks deze controles een restrisico op misbruik en oneigenlijk gebruik resteert, maar accepteert deze risico’s omdat het kabinet bovenal het belang erkent om zo snel mogelijk over te gaan tot uitkering van de tegemoetkoming. Deze afweging past bij het spanningsveld tussen snelheid, volledigheid en doelmatigheid (inclusief fraudebestendigheid) van de regeling.
Hierbij onderstreept het kabinet dat voor een deel van de gesignaleerde risico’s, in het bijzonder het risico dat niet het volledige subsidiebedrag wordt doorgegeven aan de huishoudens achter de blokaansluiting, privaatrechtelijke instrumenten bestaan. Bewoners achter een blokaansluiting kunnen via de huurcommissie, VvE-vergadering of rechter naleving van het verrekenen van de subsidie met de energiekosten door de subsidieontvanger afdwingen. De informatievoorziening waarin bewoners kunnen afleiden of voor een bepaalde blokaansluiting een subsidieaanvraag is toegewezen, kan hierbij ondersteunen.
Het ontwerp van deze subsidieregeling is voor advies voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP). De AP heeft haar advies uitgebracht op 28 maart 2023. De AP heeft bezwaar op een aantal punten ten aanzien van subsidiariteit en rechtszekerheid en adviseert die bezwaren weg te nemen om de regeling voort te kunnen zetten. In haar advies gaat de AP in op drie onderwerpen: de openbaarmaking van locatiegegevens van panden waarvoor subsidie is verleend, de verwerking van persoonsgegevens van bewoners door de subsidieaanvrager en het gebruik van het BSN-nummer.
a. De openbaarmaking van locatiegegevens van panden waarvoor subsidie is verleend
Bekend zal worden gemaakt voor welke blokaansluitingen subsidie is verleend, zodat bewoners in kunnen zien of zij tegemoetkoming zullen krijgen. De AP adviseert om in de toelichting de keuze voor deze verwerking te onderbouwen in het licht van de subsidiariteit ervan en om daarbij toe te lichten dat de minister verwerkingsverantwoordelijk is en het Kadaster als verwerker optreedt.
Aan het advies van de AP is op dit punt tegemoetgekomen. Na het advies is de bepaling over de informatievoorziening zo aangepast dat ook openbaar zal worden gemaakt voor welke blokaansluitingen aanvragen zijn ingediend. In paragraaf 2.7 is nader ingegaan op de noodzaak en subsidiariteit van de informatievoorziening. In hoofdstuk 4 is opgenomen dat de minister verwerkingsverantwoordelijk is en het Kadaster als verwerker optreedt.
b. De verwerking van persoonsgegevens van bewoners door de subsidieaanvrager
De subsidieontvanger moet gedurende vijf jaar na de subsidievaststelling een administratie bewaren waaruit blijkt dat hij aan de subsidievoorwaarden heeft voldaan. Deze regel is ten behoeve van eventuele controle op de naleving en van evaluatie van de subsidieregeling. De AP adviseert om bij voorkeur in de regeling en in ieder geval in de toelichting op te nemen of en zo ja, welke persoonsgegevens in de administratie moeten worden bewaard. De AP adviseert daarbij de duur van de bewaartermijn te beperken en te onderbouwen in de toelichting.
Het advies van de AP is op dit punt deels opgevolgd. In de toelichting op artikel 5.2 is nader uiteengezet wat het bijhouden van de administratie behelst en dat niet wordt verplicht tot het bewaren van persoonsgegevens. De bewaartermijn is echter niet aangepast, omdat deze aansluit bij de Awb wat betreft de termijn waarbinnen de subsidievaststelling nog kan worden gewijzigd en de termijn waarop de regeling moet worden geëvalueerd.
c. Het gebruik van het BSN-nummer
Voor het indienen van een aanvraag via de reguliere route is inloggen met DigiD vereist. Daarbij wordt het aanvraagformulier automatisch aangevuld met het BSN van degene die heeft ingelogd. Dit zijn bijzondere persoonsgegevens. De AP adviseert het gebruik van Digid en het BSN expliciet op te nemen in de toelichting.
Op dit punt is het advies van de AP overgenomen. In paragraaf 2.6.1 van de toelichting is het gebruik van DigiD en het BSN onderbouwd.
Het ontwerp van deze subsidieregeling is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk.
Onderhavige regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin de regeling is geplaatst. Met deze inwerkingtredingsdatum wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en minimaal twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Dit is in dit geval gerechtvaardigd, aangezien de uitzonderingsgrond inzake buitensporige private kosten van vertraging van de inwerkingtreding van toepassing is.
Onderhavige regeling is in nauw overleg met belanghebbende partijen tot stand gekomen. De vormgeving van de regeling komt derhalve niet als een verrassing voor potentiële aanvragers van de subsidie. De inwerkingtreding van de regeling kan geen uitstel lijden aangezien met de subsidie de tegemoetkoming voor de hoge energieprijzen van bewoners van woningen die een blokaansluiting hebben. Voor de bewoners van woningen met een kleinverbruikersaansluiting is reeds in een tegemoetkoming via de hoogte van energieprijzen tot een bepaald plafond voorzien sinds 1 januari 2023.
De tegemoetkoming betreft de energiekosten voor 2023 en daarvoor kunnen tot 1 oktober 2023 subsidieaanvragen worden ingediend. Onderhavige regeling vervalt echter per 1 april 2028 in verband met de benodigde administratieve afhandeling. De regeling blijft van toepassing op subsidies die voor die datum zijn verstrekt.
Artikel 1.1 bevat de begripsbepalingen. Hierin worden begrippen gedefinieerd die niet op voorhand duidelijk zijn of anders worden toegepast dan in het dagelijks spraakgebruik. Het gebruik van de begrippen is zoveel mogelijk in het algemeen deel toegelicht.
Dit artikel bepaalt waarvoor subsidie kan worden verleend en wat het doel daarvan is. De subsidie is voor het ten goede laten komen van een tegemoetkoming aan bewoners van wooneenheden achter een blokaansluiting voor elektriciteit of warmte. Dat is de subsidiabele activiteit: de subsidieontvanger moet ervoor zorgen dat de tegemoetkoming uiteindelijk terechtkomt bij bewoners van de wooneenheden achter de blokaansluiting. In artikel 5.1 is vastgelegd hoe de subsidieontvanger dit moet doen. Artikel 2.1 bepaalt verder vanaf hoeveel wooneenheden een blokaansluiting in aanmerking komt voor subsidie, de zogenoemde ondergrenzen. Het moet gaan om wooneenheden die voldoen aan de in dit artikel gestelde regels met betrekking tot registratie in de basisregistratie adressen en gebouwen en de basisregistratie personen. Ook worden hiermee blokaansluitingen voor warmte met een vast tarief onder het tarief dat is vastgelegd in de Subsidieregeling bekostiging plafond energietarieven kleinverbruikers 2023 uitgesloten van subsidie. Deze keuzes zijn inhoudelijk onderbouwd in het algemeen deel van deze toelichting.
Dit artikel bepaalt wie subsidie mag aanvragen voor de verschillende situaties van blokaansluitingen. In paragraaf 2.4 van het algemeen deel is dit verder uitgelegd en is de keuze voor de aanvrager onderbouwd.
Het is mogelijk dat degene die kwalificeert als aanvrager de aanvraag namens hem door een ander laat indienen. Die ander wordt daarmee niet de subsidieaanvrager en later de subsidieontvanger waar de rechten en plichten van deze regeling op rusten. Dat blijft de contracthouder of producent van warmte anders dan met gas of elektriciteit zelf. Een VvE die contracthouder is voor een blokaansluiting voor elektriciteit, kan bijvoorbeeld de aanvraag namens hem laten indienen door een andere VvE die bij hem is aangesloten. Een dergelijke afspraak, eventueel via een machtiging, is voor partijen om onderling te regelen.
De contracthouder of degene die warmte produceert met gebruik van een andere bron dan gas of elektriciteit, kan een natuurlijke persoon zijn of niet natuurlijke persoon. Onder die laatste vallen rechtspersonen, zoals een bijzondere vennootschap, maar ook andere niet natuurlijke personen, zoals een vennootschap onder firma. Omdat van beide type personen sprake kan zijn, staat in het artikel enkel het begrip ‘persoon’.
De wijze van berekening van de hoogte van de subsidie volgt uit deze artikelen. De subsidie bestaat uit de tegemoetkoming voor de bewoners en de vergoeding voor de uitvoeringskosten van de subsidieontvanger. Voor de tegemoetkoming is een bedrag voor het eerste half jaar van 2023 en een formule voor het bedrag voor het tweede half jaar opgenomen per type wooneenheid. Voor een nadere toelichting van de berekening van de hoogte van de subsidie wordt verwezen naar paragraaf 2.3 van het algemeen deel.
Het subsidiebedrag voor de tegemoetkoming van wooneenheden is telkens het product van een bedrag en het aantal wooneenheden van dat type. Het kan voorkomen dat een zelfstandige wooneenheid die op een blokaansluiting is aangesloten, is onderverdeeld in onzelfstandige wooneenheden, bijvoorbeeld bij kamergewijze verhuur. In dit artikel is vastgelegd welk type wooneenheid in welke situatie meetelt voor het bepalen van het subsidiebedrag. Het zou namelijk dubbelop zijn als de zelfstandige wooneenheid zou meetellen voor het totaal aantal zelfstandige wooneenheden en het aantal onzelfstandige wooneenheden voor het totaal aantal onzelfstandige wooneenheden. Voor een nadere toelichting van de wijze waarop de woonheden moeten worden geteld wordt verwezen naar paragraaf 2.3.4 van het algemeen deel.
Artikel 4.1 regelt de periode waarbinnen en wijze waarop de aanvraag kan worden ingediend. Tevens regelt dit artikel, in het derde lid, welke gegevens in ieder geval bij de aanvraag moeten worden verstuurd of overgelegd. Het ontbreken van deze gegevens bij de aanvraag maakt deze onvolledig en is aanleiding om de aanvraag overeenkomstig artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet in behandeling te nemen.
Artikel 4.2 vormt de grondslag inzake de verstrekking van gegevens aan de minister door de Belastingdienst en de netbeheerders. Het betreft uitsluitend gegevens die de minister nodig heeft voor de controle van de rechtmatigheid van de subsidieaanvragen. De netbeheerders zullen enkel voor individuele aanvragen gegevens over de blokaansluiting moeten verstrekken, indien de minister daarom verzoekt. In hoofdstuk 4 van het algemeen deel is de gegevensverwerking en de grondslag voor de verstrekking nader onderbouwd.
De minister dient op grond van 4:13 van de Awb binnen een redelijke termijn of binnen de bij wettelijk voorschrift vastgestelde termijn over een aanvraag te besluiten. In artikel 4.3, eerste lid, wordt de beslistermijn vastgesteld op 13 weken. Deze termijn kan op grond van het tweede lid eenmalig en met ten hoogste 13 weken worden verlengd.
Artikel 4.4. bevat de gronden waarop een subsidieaanvraag wordt afgewezen. In paragraaf 2.4 van het algemeen deel is de afwijzingsgrond voor aanvragers die reeds subsidie op grond van de Subsidieregeling bekostiging plafond energietarieven kleinverbruikers 2023 hebben gekregen, nader toegelicht.
In artikel 4.5 is geregeld dat de minister informatie bekend maakt over de subsidiebeschikkingen voor blokaansluitingen. Op deze manier worden bewoners van woningen achter een blokaansluiting in de gelegenheid gesteld te vernemen of zij zullen worden gecompenseerd voor de hoge energiekosten. In paragraaf 2.7 en hoofdstuk 4 van het algemeen deel is dit nader onderbouwd.
Dit artikel bepaalt hoe de subsidieontvanger de subsidiabele activiteit moet uitvoeren en dus hoe de tegemoetkoming ten goede moet komen aan de bewoners van wooneenheden achter een blokaansluiting. Het gaat hierbij enkel om het bedrag voor de tegemoetkoming van wooneenheden. Dat zijn de bedragen uit de artikelen 3.1 en 3.2 exclusief de bedragen voor de uitvoeringskosten. Die tegemoetkoming moet worden verrekend met de energiekosten die in 2023 in rekening zijn of worden gebracht bij bewoners. Het artikel regelt ook hoe de tegemoetkoming moet worden verrekend in het geval dat de betalingsverplichtingen voor de woning geen uitsplitsing van energiekosten bevat. Dit is de zogenaamde ‘all-in-huur’.
In paragraaf 2.5 van het algemeen deel is de wijze van verrekenen van de tegemoetkoming nader toegelicht.
In artikel 5.2 zijn verplichtingen voor de subsidieontvanger neergelegd met betrekking tot de administratie van de uitvoering van het project waarvoor de subsidieontvanger subsidie ontvangt. De administratie moet tot vijf jaar na de subsidievaststelling worden bewaard en beschikbaar gehouden voor controle op de naleving van de bij onderhavige regeling gestelde eisen. De termijn is vijf jaar, omdat de Awb tot vijf jaar na de subsidievaststelling nog de mogelijkheid geeft om de subsidievaststelling te wijzigen in bepaalde gevallen. Als feiten of omstandigheden zich voordoen waardoor getwijfeld wordt aan het recht op subsidie of aan het voldoen aan de subsidievoorwaarden, dan kan via het opvragen van de administratie van de subsidieontvanger worden gecontroleerd of de subsidievaststelling wel juist was. Blijkt die onjuist te zijn geweest, dan kan de subsidie alsnog lager vastgesteld worden en onterecht verstrekte gelden teruggevorderd. Daarnaast is de gebruikelijke termijn voor evaluatie van subsidieregelingen vijf jaar volgens de Awb. Om voornoemde redenen is derhalve de termijn van vijf jaar gekozen. Het artikel schrijft enkel voor dat uit de administratie moet blijken dat de subsidieontvanger de tegemoetkoming heeft verrekend met de energiekosten en niet zelf heeft gehouden. De bepaling verplicht de subsidieontvanger in elk geval niet om persoonsgegevens van bewoners te bewaren.
Indien bij controle van de administratie onregelmatigheden worden geconstateerd kan de minister een accountantsrapport verlangen inzake feitelijke bevindingen. Niet naleving van de voorwaarden en verplichtingen die aan de subsidieverlening zijn verbonden kan op grond van artikel 4:49 van de Awb leiden tot de intrekking of aanpassing van de subsidievaststelling ten nadele van de subsidieontvanger.
In artikel 5.4 zijn nadere informatieverplichtingen voor de subsidieontvanger opgenomen die aan de subsidie zijn verbonden.
De artikelen 6.1 en 6.2 betreffen de bevoorschotting. Indien de subsidieverlening voor 1 augustus 2023 plaatsvindt wordt de subsidie via twee voorschotten verleend. In de artikelen is bepaald hoe de voorschotten worden berekend en dat het voor beide voorschotten 100% van het bedrag waar het voorschot uit bestaat, betreft. Indien de subsidieverlening na 31 juli 2023 geschiedt wordt één voorschot verleend ter hoogte van 100% van het totale subsidiebedrag. Voor nadere toelichting over de bevoorschotting zij verwezen naar paragraaf 2.6.1 van het algemeen deel.
Artikel 6.3 regelt de wijze van de subsidievaststelling. In afwijking van het Uniform subsidiekader geldt voor alle gevallen van subsidieverlening dat voor de vaststelling van de subsidie geen aanvraag hoeft te worden ingediend. De subsidies worden ambtshalve vastgesteld. In paragraaf 2.6.2 van het algemeen deel wordt deze wijze van subsidievaststelling nader toegelicht.
In artikel 7.1 wordt de bevoegdheid van de minister geregeld om de Belastingdienst mandaat te verlenen om onderhavige regeling uit te voeren. Door deze bevoegdheid te regelen is het gelet op artikel 10:4 van de Awb niet noodzakelijk dat de Belastingdienst en de Minister van Financiën expliciet instemming verlenen met de mandaatverlening.
Artikel 7.2 regelt de inwerkingtreding van de regeling en het moment van vervallen ervan. Een nadere toelichting inzake de inwerkingtreding en de vervaldatum staat in hoofdstuk 5 van het algemeen deel van deze toelichting.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Subsidieregeling bekostiging plafond energietarieven kleinverbruikers 2023 (Staatscourant 2022, 34154)
Onder meer motie van het lid Omtzigt c.s (Kamerstukken II 2022/23, 36 200, nr. 119), motie van het lid Kops (Kamerstukken II 2022/23, 36 200, nr. 165) en vragen van het lid Omtzigt (Kamerstukken II 2022/23, Aanhangsel 680)
De verdeling over de jaarhelften bij warmte is 58,9% in het eerste halfjaar en 41,1% in het tweede halfjaar. Bij elektriciteit is dit respectievelijk 49,5% en 50,5%. Deze verdeling is overgenomen uit de Subsidieregeling bekostiging plafond energietarieven kleinverbruikers 2023.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2023-10699.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.