Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen

Opleidings- en Ontwikkelingsfonds 2022/2027

Verbindendverklaring cao-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 mei 2022 tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelezen het verzoek namens partijen bij bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, strekkende tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Partijen ter ener zijde: Transport en Logistiek Nederland en de Vereniging Verticaal Transport;

Partijen ter andere zijde: FNV, CNV Vakmensen.nl en De Unie.

Naar aanleiding van dit verzoek zijn schriftelijke bedenkingen ingebracht door Caoberoepsgoederenvervoer.nl;

Deze bedenkingen kunnen als volgt worden samengevat:

De bedenkingen zijn gericht tegen de aangeleverde representativiteitscijfers.

Bedenkinghebbende stelt dat het meten van het aantal ondernemingen dat vergunningplichtig vervoer krachtens de Wet wegvervoer uitvoert, is te achterhalen via het NIWO. Het NIWO heeft als bestuursorgaan de taak de vergunningen krachtens de Wet wegvervoer goederen te verlenen. Zij geeft op haar website aan dat op 1 januari 2022 15.737 bedrijven een dergelijke vergunning hebben. Dat aantal bedrijven zou dan ook onder de werkingssfeer van de cao moeten vallen. Daarmee heeft het SOOB-fonds onvolledige cijfers aangeleverd. Er zijn kennelijk minimaal 8.652 (15.737-7.085) werkgevers met de daarbij behorende werknemers niet meegenomen. Daarbij moet worden opgemerkt dat vermoedelijk schijnzelfstandigen zoals onder andere Deliveroo e.a. ook niet zijn meegenomen.

Van de 15.737 vergunninghouders heeft 6.586 bedrijven slechts één vergunning. Niet duidelijk is welk van de bedrijven met één vergunning personeel in dienst heeft.

Overwegende ten aanzien van de bedenkingen:

Naar aanleiding van de bedenkingen lichten cao-partijen toe dat de administratie door SOOB is uitbesteed aan TKP Pensioen B.V. (TKP). TKP is onafhankelijk van cao-partijen en heeft geen belang bij de cao en de avv daarvan.

Vereenvoudigd weergegeven wordt het aantal werkgevers dat door de werkingssfeer gebonden is aan de cao, door TKP als volgt vastgesteld:

  • Bij UWV worden gegevens opgehaald over alle ondernemingen in Nederland die werknemers in dienst hebben (die moeten immers bij UWV worden geregistreerd);

  • Uit deze gegevens wordt een selectie gemaakt van de ondernemingen die volgens de registratie bij UWV onder de werkingssfeer vallen van de cao;

  • Voorheen werd dit ook wel gedaan op basis van de registratie bij de KvK – deze registratie bleek echter minder accuraat dan de registratie bij UWV. Bovendien heeft een groot deel van de bij de KvK-geregistreerde ondernemingen in de sector geen werknemers in dienst;

  • Periodiek worden deze lijsten extra gecontroleerd, bijvoorbeeld door ze te vergelijken met (i) ledenlijsten van werkgeversorganisaties en (ii) het vergunningenregister NIWO.

    • * De ledenlijsten zijn logischerwijs kleiner dan het UWV-bestand;

    • * het NIWO-register is logischerwijs breder dan het UWV-bestand, bijvoorbeeld omdat ook ondernemingen zonder personeel een vergunning nodig hebben.

  • erder wordt extra onderzoek uitgevoerd naar aanleiding van meldingen, bijvoorbeeld door werknemers of door of werknemersorganisaties;

  • Ook worden indien daar aanleiding voor is werkingssfeeronderzoeken ter plaatse ingesteld;

  • Tot slot vinden er steekproefsgewijs looncontroles plaats door de afdeling handhaving.

  • Nadat op bovenstaande wijze is vastgesteld hoeveel werknemers er werken bij door de werkingssfeer van de cao gebonden werkgevers, wordt dat getal als noemer gebruikt. De teller wordt gevormd door het aantal werknemers dat in dienst is bij de door de werkingssfeer aan de cao gebonden werkgevers die aangesloten zijn bij een werkgeversorganisatie. Zowel op de teller als noemer worden de werknemers van gedispenseerde werkgevers in mindering gebracht.

Over de positie van beweerdelijk schijnzelfstandigen en het al dan niet onder de werkingssfeer van de cao vallen van hun werkgevers staat rechtens nog niets vast. Tot het moment dat dat wèl vast staat zullen de arbeidsrelaties van die werkgevers niet in de representativiteitsopgaven hoeven te worden betrokken.

Cao-partijen merken op dat de NIWO-cijfers op iets anders zien dan de cao-cijfers en dat de NIWO-cijfers op zichzelf dus niets zeggen over de juistheid van de cao-cijfers.

Ten eerste zien de NIWO-cijfers op een grotere groep dan de cao-cijfers. Iedere onderneming die een vrachtwagen bezit en beroepsmatig goederen vervoert, moet een transportvergunning hebben en wordt dus opgenomen in de NIWO-cijfers. De werkingssfeer van de cao beslaat echter slechts een gedeelte van die totale groep. Daarbuiten vallen bijvoorbeeld overheden die vrachtwagens bezitten, bouwbedrijven met vrachtwagens, bedrijven die weliswaar goederen vervoeren maar dat niet in hoofdzaak doen, enz. Al deze bedrijven zijn wel onderdeel van de NIWO-cijfers, maar vallen niet onder de cao-cijfers.

Ten tweede zijn de cao-cijfers beperkt tot ondernemingen die werknemers in dienst hebben. De NIWO-cijfers zien daarentegen ook op bedrijven zonder personeel, die evengoed een transportvergunning nodig hebben.

Het gegeven dat de NIWO-cijfers hoger zijn dan de cao-cijfers, zegt dus niets over de juistheid van de gegevens van TKP.

De cao-bepalingen waarop het verzoek tot avv betrekking heeft, moeten reeds gelden voor een naar het oordeel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen (artikel 2, eerste lid, van de Wet AVV). Deze belangrijke meerderheid moet blijken uit een opgave van het aantal werkgevers lid van werkgeversvereniging(en) die partij zijn bij de cao onderscheidenlijk het aantal werkgevers dat naar de aard van de bedrijfsactiviteiten en de werkzaamheden tot de werkingssfeer van de cao kan worden gerekend alsmede het aantal personen werkzaam bij werkgevers die lid zijn van de werkgeversvereniging(en) die partij zijn bij de cao, onderscheidenlijk het aantal personen werkzaam bij werkgevers die naar de aard van de bedrijfsactiviteiten en de werkzaamheden tot de werkingssfeer van de cao gerekend kunnen worden.

Deze opgave dient voorzien te worden van een toelichting op de wijze van verzameling van de gegevens als bedoeld in artikel 2:2, eerste lid, sub c van het Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het verzoeken om algemeenverbindendverklaring.

Door cao-partijen is in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat de bepalingen van de cao waarop het verzoek tot avv betrekking heeft reeds gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen.

Cao-partijen hebben bij de aanlevering van de representativiteitsgegevens gebruik gemaakt van het formulier representativiteitsgegevens. Uit het ingevulde formulier representativiteitsgegevens, waarin een toelichting wordt gegeven op de gehanteerde onderzoeksmethode, de gebruikte bronnen, de wijze van meting, de relatie tot de werkingssfeer en de actualiteit van de cijfers, volgt een representativiteit die voldoet aan het meerderheidsvereiste. De voor de representativiteitsopgave gehanteerde bronnen, namelijk de ledenlijsten van de werkgeversorganisatie TLN en VVT, de administratie van het SOOB-fonds (administrateur TKP), zijn door cao-partijen in voldoende mate toegelicht.

Met een representativiteit van 66,75% op basis van het gebruikte bronmateriaal kan met voldoende zekerheid worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan het meerderheidsvereiste.

De bedenkingen zijn naar mijn oordeel voldoende weerlegd en doen geen afbreuk aan de door cao-partijen overgelegde representativiteitsgegevens.

Op grond van het bovenstaande concludeer ik dat de bedenkingen geen beletsel vormen om tot algemeen verbindendverklaring over te gaan.

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

Dictum I

Verklaart algemeen verbindend de navolgende bepalingen van bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, zulks met inachtneming van hetgeen in de dicta II, III, IV, V en VI is bepaald:

Algemene bepaling

Waar in deze CAO de mannelijke vorm van voornaamwoorden of zelfstandige naamwoorden wordt gebruikt, gebeurt dat in neutrale zin, steeds eveneens omvattend de vrouwelijke vorm.

Artikel 1 Werkingssfeer

  • 1. Deze overeenkomst is van toepassing op:

    • a. Alle werkgevers en werknemers van in Nederland gevestigde ondernemingen die vergunningplichtig vervoer krachtens de Wet wegvervoer goederen (hierna Wwg), zoals deze laatstelijk is gepubliceerd op 20 december 2016 (staatsblad 518), verrichten, en/of die tegen vergoeding geheel of ten dele vervoer verrichten anders dan van personen, over de weg of over andere dan voor het openbaar verkeer openstaande wegen.

    • b. Werkgevers en werknemers in het kraanverhuurbedrijf, waaronder wordt verstaan alle in Nederland werkzame ondernemingen, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van het verhuren van mobiele kranen.

  • 2.

    • a. De overeenkomst is niet van toepassing op ondernemingen die:

      • een eigen CAO dienen toe te passen; ofwel

      • een eigen bedrijfstak CAO dienen toe te passen; ofwel

      • over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken.

      Daarbij worden de volgende voorwaarden gesteld:

      • Het niveau van voorvermelde regelingen dient tenminste gelijkwaardig te zijn aan het niveau van de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen en;

      • De hoofdactiviteit van de onderneming is een andere dan beroepsgoederenvervoer over de weg, logistieke dienstverlening of de verhuur van mobiele kranen.

    • b. De hoofdactiviteit van de onderneming is een andere dan beroepsgoederenvervoer over de weg, logistieke dienstverlening of de verhuur van mobiele kranen, wanneer in de regel niet meer dan 20% van de omzet met voornoemde activiteiten wordt gerealiseerd.

      Maatgevend daarbij is de juridische eenheid waarvoor een vergunning beroepsgoederenvervoer is aangevraagd of toegekend, danwel waarbinnen de verhuur van mobiele kranen plaatsvindt.

    • c. Tevens zijn uitgezonderd ondernemingen, die in hoofdzaak gemeten naar de loonsom van het bedrijf bouwwerkzaamheden uitvoeren en tevens mobiele kranen exploiteren.

Artikel 2 Definities

1. Werkgever:

Iedere natuurlijke of rechtspersoon, wiens onderneming valt onder de werkingssfeer van deze overeenkomst.

2. Werknemer:

ieder, die door een werkgever in dienst is genomen voor een bepaalde of onbepaalde tijd van 5 achtereenvolgende werkdagen of langer en die zijn werkzaamheden voor de werkgever gewoonlijk verricht in of vanuit de in Nederland gevestigde onderneming. Onder werknemer wordt niet begrepen de statutaire bestuurder van een rechtspersoon tenzij deze in hoofdzaak werkzaamheden verricht welke behoren tot de functie van chauffeurs of van machinisten mobiele kranen.

3. Stichting:

De Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen, gevestigd te Amsterdam.

4. SOOB-CAO:

De Collectieve Arbeidsovereenkomst Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen.

Artikel 3 Uitvoering

De nadere uitwerking van deze overeenkomst geschiedt volgens de statuten en reglementen van de Stichting. De statuten en reglementen maken integraal onderdeel uit van deze CAO. De statuten en reglementen zullen geen bepaling bevatten in strijd met deze overeenkomst.

Artikel 4 Heffing

  • 1. De werkgever is per kalenderjaar ten behoeve van de Stichting een jaarlijkse bijdrage verschuldigd over de bruto loonsom sociale verzekeringen van het lopend jaar met dien verstande dat de heffingsgrondslag per werknemer maximaal gelijk is aan het voor dat jaar geldende tot een jaarbedrag herleide maximum premiedagloon ingevolge de Wet financiering sociale verzekering. De werkgever is een jaarlijkse bijdrage van 0,86% van voornoemd loon verschuldigd. Bovenbedoeld premiebedrag zal herrekend worden naar een premiebedrag per maand.

  • 2. De werkgever is gehouden om op een hiertoe strekkend schriftelijk verzoek van de Stichting binnen 30 dagen na dagtekening hiervan op nader te bepalen wijze opgave te doen van het onder sub 1 bedoelde premieplichtig loon.

  • 3. Bij niet voldoening van het onder sub 2 genoemde verzoek zal tot forfaitaire vaststelling van de verschuldigde bijdrage worden overgegaan.

  • 4. De werkgever is de gehele bijdrage voor de in dienst zijnde werknemer verschuldigd aan het fonds.

    Een gedeelte van de bijdrage, ter grootte van 0,245% van het premieplichtig loon komt voor rekening van de werknemer, die zijn aandeel in de bijdrage aan de werkgever verschuldigd is.

    De werkgever is verplicht bij de loonbetalingen op het loon in te houden het aandeel in de bijdrage, dat de werknemer aan zijn werkgever verschuldigd is terzake van de periode waarop de loonbetaling betrekking heeft.

  • 5. De werkgever is verplicht de door hem verschuldigde bijdrage aan het fonds te betalen binnen 28 dagen na vaststelling en verzending van de desbetreffende nota van het fonds.

  • 6. Bij niet tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim. Het fonds is dan bevoegd te vorderen:

    • rente over het verschuldigde bedrag de dag af dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn en

    • vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet.

    De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke intrest als bedoeld in boek 6, de artikelen 119 en 120 van het Burgerlijk Wetboek, dat geldt voor de periode waarover de rente door het fonds wordt gevorderd. De buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag, met een minimum van € 50,– en een maximumgrens van € 5500,–.

  • 7. De rechtsvordering tot terugbetaling van een onverschuldigd betaalde bijdrage vervalt door verloop van drie jaren sedert het einde van het boekjaar, waarover de bijdrage is betaald.

Artikel 5 Besteding der gelden

  • 1. De op grond van artikel 4 ter beschikking komende gelden worden gebruikt voor de financiering, dan wel subsidiëring van:

    • a. de kosten terzake van:

      • 1. het verzorgen van voorlichting en promotie met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, relevante sociale zekerheid en arbeidsmarktontwikkelingen;

      • 2. voorlichting, vorming, scholing en opleiding, onderwijs en ontwikkeling met betrekking tot wet- en regelgeving en relevante ontwikkelingen op het gebied van:

        • arbeidsvoorwaarden;

        • arbeidsverhoudingen;

        • sociale zekerheid;

        • aan arbeid gerelateerde bedrijfsvoering en functieontwikkeling; en,

        • employability;

      • 3. het (doen) verrichten van onderzoek en publicatie op het gebied van arbeidsmarkt en arbeidsomstandigheden;

      • 4. het verrichten van werkzaamheden om een vergroting van de participatie op de arbeidsmarkt en een beter functioneren van de arbeidsmarkt van de sector te bewerkstelligen;

      • 5. het behandelen door sociale partners van dispensatieverzoeken en/of vragen over de in de bedrijfstak vigerende collectieve arbeidsovereenkomsten;

      • 6. het bevorderen van de naleving van de in de bedrijfstak vigerende collectieve arbeidsovereenkomsten.

    • b. activiteiten van de Stichting Sectorinstituut Transport en Logistiek, bestaande uit;

      • 1. het geven van voorlichting inzake het functiewaarderingssysteem en de toepassing ervan;

      • 2. het ontwikkelen en beheren van referentiefuncties;

      • 3. het uitvoeren van bedrijfsbezoeken, functie-onderzoeken, functiebeschrijvingen en graderingen.

    • c. activiteiten op het gebied van bedrijfsgezondheidszorg in de bedrijfstak door de Stichting Sectorinstituut Transport en Logistiek en andere stichtingen die op dit gebied werkzaam zijn, bestaande uit:

      • 1. het bevorderen van een goed arbo- en verzuimbeleid, risico-inventarisatie, arbocheck kleinere bedrijven, werkplekonderzoek, reïntegratie, rugprojecten, traumabegeleiding, overleg met ondernemingsraden, keuringen, sociaal maatschappelijk team overleg en spreekuren;

      • 2. onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten, waarbij de resultaten zullen worden gepubliceerd;

      • 3. voorlichting over preventieve arbozorg en verzuimbeleid.

    • d. activiteiten op het gebied van opleiding en ontwikkeling door de Stichting Sectorinstituut Transport en Logistiek of andere stichtingen die op dit terrein werkzaam zijn, bestaande uit:

      • 1. het bevorderen en/of verzorgen van vakopleidingen van toekomstig en reeds werkzaam personeel in de bedrijfstak;

      • 2. het bevorderen van de verhoging van vakbekwaamheid van toekomstig en reeds werkzaam personeel in de bedrijfstak;

      • 3. het bevorderen van het behalen van de benodigde rijbewijzen door leerlingen in het beroepsgoederenvervoer door het geven van kredieten;

      • 4. het bemiddelen bij het verwerven van leerarbeidsplaatsen en stageplaatsen in de beroepsbegeleidende leerweg ten behoeve van opleidingen voor vol- en deeltijd middelbaar onderwijs;

      • 5. het oprichten en instandhouden van één of meer studiecentra voor de bedrijfstak;

      • 6. het bevorderen en instandhouden van praktijkopleidingen;

      • 7. het (doen) afnemen van examens en het uitreiken van vakdiploma´s, getuigschriften en certificaten;

      • 8. het onderzoeken en publiceren op het terrein van de arbeidsmarkt van de sector.

    • e. de werkzaamheden benodigd voor het doen naleven van de voor de bedrijfstak overeengekomen arbeidsvoorwaarden, bestaande uit:

      • 1. het toezien op de naleving van de in de bedrijfstak vigerende collectieve arbeidsovereenkomsten;

      • 2. het tegengaan van handelen in strijd met de in de bedrijfstak vigerende collectieve arbeidsovereenkomsten;

      • 3. het opstellen van gedragsregels.

    • f. door de werkgevers vallende onder de SOOB-CAO, met goedkeuring van het bestuur, voor te dragen onvoorziene, dan wel specifiek afgebakende projecten voortvloeiend uit nieuwe wet- en regelgeving en ontwikkelingen op het gebied van:

      • arbeidsvoorwaarden;

      • arbeidsverhoudingen;

      • sociale zekerheid;

      • aan arbeid gerelateerde bedrijfsvoering en functieontwikkeling; en,

      • employability.

    • g. het verzorgen van arbeidsmarkt toeleiding projecten voor de sector gericht op (langdurig) werklozen, gedeeltelijk arbeidsongeschikten, jongeren, minderheden en branchewisselaars.

  • 2. Alle activiteiten die door de stichting bekostigd worden geschieden ten behoeve van welke werkgever of werknemer dan ook, werkzaam in het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen.

Artikel 7 Dispensatie

  • 1. Werkgevers vallende onder de werkingssfeer hebben de mogelijkheid om dispensatie te verzoeken van de toepassing van deze CAO of van 1 of meer artikelen daarvan.

  • 2. Een verzoek tot dispensatie dient te worden ingediend bij CAO-partijen, p/a de secretaris van het overleg inzake de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen, Postbus 3008, 2700 KS Zoetermeer.

  • 3. Het verzoek dient schriftelijk te worden ingediend bij CAO-partijen onder vermelding van ‘Dispensatie’.

  • 4. Het verzoek dient ten minste te vermelden:

    • a. naam en adres van de verzoeker;

    • b. Ondertekening door de verzoeker;

    • c. Een nauwkeurige beschrijving van de aard en het bereik van het dispensatieverzoek;

    • d. De argumenten van verzoeker om voor dispensatie in aanmerking te komen;

    • e. De dagtekening.

  • 5. Indien CAO-partijen van mening zijn dat het verzoek onvoldoende omschreven, gemotiveerd of gedocumenteerd is, dan zal binnen 2 weken aan verzoeker worden medegedeeld op welke punten en met welke documenten het verzoek dient te worden aangevuld. Aan verzoeker zal een termijn van 2 weken worden gesteld om de aanvullende gegevens bij CAO-partijen in te dienen.

  • 6. Het verzoek zal niet in behandeling worden genomen indien de aanvullende gegevens niet (voldoende) worden verstrekt. Verzoeker zal hierover schriftelijk worden geïnformeerd.

  • 7. CAO-partijen zullen binnen 2 weken na ontvangst van een voldoende omschreven, gemotiveerd en gedocumenteerd verzoek danwel binnen 2 weken na ontvangst van de gevraagde aanvullende gegevens aan verzoeker berichten dat het verzoek in behandeling zal worden genomen.

  • 8. Bij de beoordeling of tot dispensatieverlening kan worden overgegaan, zullen CAO-partijen als criteria hanteren:

    • a) Of er (tijdelijk) sprake is van bijzondere omstandigheden, afwijkend van hetgeen in de bedrijfstak gebruikelijk is, op grond waarvan het in redelijkheid niet van verzoeker kan worden gevergd dat de CAO (-of bepalingen daarvan) onverkort wordt toegepast en;

    • b) Of er sprake is van een andere, tenminste aan deze CAO (-of bepalingen daarvan) gelijkwaardige regeling die tot stand is gekomen in samenspraak met een werknemersorganisatie die onafhankelijk is van werkgever.

  • 9. CAO-partijen doen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 8 weken nadat het verzoek in behandeling is genomen, uitspraak. CAO-partijen kunnen deze termijn eenmaal met 8 weken verlengen.

  • 10. CAO-partijen zullen de uitspraak schriftelijk en gemotiveerd mededelen aan verzoeker.

REGLEMENT

Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Beroepsgoederenvervoer over de weg en de Verhuur van Mobiele Kranen
Artikel 1 Definities

In dit reglement wordt verstaan onder:

Fonds:

De Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Beroepsgoederenvervoer over de weg en de Verhuur van Mobiele kranen;

Werkgever:

De werkgever als bedoeld in artikel 1 van de CAO Opleidings-en Ontwikkelingsfonds voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de Verhuur van Mobiele kranen;

Administrateur:

TKP Pensioenen, gevestigd te Groningen

SOOB-CAO:

De collectieve arbeidsovereenkomst opleidings- en ontwikkelingsfonds voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen.

Artikel 2 Heffing der bijdrage
  • 1. De werkgever is ingevolge artikel 4 lid 1 van de SOOB-CAO jaarlijkse bijdragen verschuldigd aan het Fonds welke door de administrateur worden geheven. De werkgever is ten aanzien van voormelde verplichting gekweten door betaling van het verschuldigde bedrag aan de administrateur. Ingevolge artikel 4 lid 4 van de SOOB-CAO komt een gedeelte van de bijdrage, voor rekening van de werknemer, die zijn aandeel in de bijdrage aan de werkgever verschuldigd is. De werkgever is verplicht bij de loonbetalingen op het loon in te houden het aandeel in de bijdrage, dat de werknemer aan zijn werkgever verschuldigd is terzake van de periode waarop de loonbetaling betrekking heeft.

  • 2. De werkgever is verplicht aan de administrateur - op de door de administrateur vast te stellen wijze en tijdstippen - de gegevens te verstrekken welke naar het oordeel van de administrateur nodig zijn ter berekening van de verschuldigde bijdrage en het te vorderen voorschot. Indien de werkgever niet, niet tijdig of onvolledig de benodigde gegevens aan de administrateur verstrekt, is de administrateur bevoegd de hoogte van de bijdrage of het voorschot naar beste weten zelf vast te stellen. De kosten van het vergaren en verstrekken van de door de administrateur gewenste informatie komen voor rekening van de werkgever.

  • 3. Bij niet tijdige betaling van de voorschottermijn wordt het gehele resterende bedrag van de voorschotnota direct opeisbaar.

  • 4. Bij niet tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim. Het fonds is dan bevoegd te vorderen:

    • rente over het verschuldigde bedrag van de dag af dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn en

    • vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet.

    De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke rente als bedoeld in boek 6, de artikelen 119 en 120 van het burgerlijk wetboek, dat geldt voor de periode waarover de rente door het fonds wordt gevorderd. De buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag, met een minimum van € 50,– en een maximumgrens van € 5.500,–.

Artikel 3 Hoogte van de bijdrage
  • 1. De werkgever is per kalenderjaar ten behoeve van de Stichting een jaarlijkse bijdrage verschuldigd over de bruto loonsom sociale verzekeringen van het lopend jaar met dien verstande dat de heffingsgrondslag per werknemer maximaal gelijk is aan het voor dat jaar geldende tot een jaarbedrag herleide maximum premiedagloon ingevolge de Wet financiering sociale verzekeringen.

    De werkgever een jaarlijkse bijdrage verschuldigd van 0,86% van voorbedoeld loon.

  • 2. De werkgever is gehouden om op een hiertoe strekkend schriftelijk verzoek van de Stichting binnen 30 dagen na dagtekening hiervan op nader te bepalen wijze opgave te doen van het onder sub 1 bedoelde premieplichtige loon.

  • 3. Bij niet voldoening van het onder sub 2 genoemde verzoek zal tot forfaitaire vaststelling van de verschuldigde bijdrage worden overgegaan.

  • 4. De werkgever is de gehele bijdrage voor de in dienst zijnde werknemer verschuldigd aan het fonds. Een gedeelte van de bijdrage, ter grootte van 0,245% van het sub 1 bedoelde premieplichtige loon, komt voor rekening van de werknemer, die zijn aandeel in de bijdrage aan de werkgever verschuldigd is.

    De werkgever is verplicht bij de loonbetalingen op het loon in te houden het aandeel in de bijdrage, dat de werknemer aan zijn werkgever verschuldigd is terzake van de periode waarop de loonbetaling betrekking heeft.

Artikel 4 Verdeling van de gelden

De verdeling van de op grond van artikel 4 van de SOOB-CAO ontvangen gelden, geschiedt op basis van de volgende verdeling:

  • 1. Maximaal 0,157% komt ten goede aan de activiteiten omschreven in artikel 3A, lid 1 onder a van de statuten.

  • 2. Maximaal 0,01% komt ten goede aan de activiteiten omschreven in artikel 3A, lid 1 onder b van de statuten.

  • 3. Maximaal 0,08% komt ten goede aan de activiteiten omschreven in artikel 3A, lid 1 onder c van de statuten.

  • 4. Maximaal 0,51% komt ten goede aan de activiteiten omschreven in artikel 3A, lid 1 onder d en g, waarvan maximaal 0,4% bestemd is voor de Stichting Sectorinstituut Transport en Logistiek.

  • 5. Maximaal 0,103% komt ten goede aan de activiteiten omschreven in artikel 3A, lid 1 onder e van de statuten.

  • 6. Maximaal 0,04% is bestemd voor door de werkgevers vallende onder de SOOB-CAO, met goedkeuring van het bestuur, aan te wijzen projecten omschreven in artikel 3A, lid f van de statuten. Deze projecten worden gefinancierd uit de algemene middelen van het fonds.

Artikel 5 Werkwijze
  • 1. De aanvragen voor financiering dienen schriftelijk bij het bestuur te worden ingediend, en wel

    • voor éénmalige subsidies: zo spoedig mogelijk;

    • voor periodieke subsidies: jaarlijks voor de eerste oktober voorafgaand aan het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

    Bij de aanvragen dient een begroting betreffende de besteding van de aangevraagde gelden te worden meegezonden. Deze begroting dient te zijn gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 3A van de statuten genoemde bestedingsdoelen respectievelijk activiteiten. De toewijzing van de gelden geschiedt telkens voor één jaar.

  • 2. Jaarlijks zal door de gesubsidieerde instelling aan het bestuur van de stichting verantwoording omtrent de besteding van de ontvangen middelen worden afgelegd. De verantwoording omtrent de besteding van de ontvangen gelden dient vergezeld van een door een registeraccountant of accountant-administratieconsulent met gecertificeerde bevoegdheid gecontroleerde verklaring, schriftelijk bij het bestuur te worden ingediend, en wel

    • voor eenmalige subsidies: zo spoedig mogelijk na de besteding van deze gelden;

    • voor periodieke subsidies: jaarlijks voor de eerste april volgend op het jaar waarop de subsidie betrekking had.

    De verklaring moet zijn gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 3A van de statuten genoemde bestedingsdoelen respectievelijk activiteiten en maakt een integraal onderdeel uit van het in artikel 10, eerste lid van de statuten genoemde verslag.

  • 3. Het bestuur is bevoegd nadere voorschriften te geven waaraan de bij de subsidieaanvraag mee te zenden begroting c.q. de schriftelijke verantwoording dient te voldoen.

STATUTEN

Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Beroepsgoederenvervoer over de weg en de Verhuur van Mobiele Kranen
Artikel 1 Naam en zetel

De Stichting draagt de naam Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Beroepsgoederenvervoer over de weg en de Verhuur van Mobiele Kranen, verder te noemen de Stichting.

De Stichting is gevestigd te Amsterdam.

Artikel 2 Definities
1. Werkgever:

Iedere natuurlijke- of rechtspersoon, wiens onderneming valt onder de werkingssfeer van de SOOB-CAO.

2. Werknemer:

ieder, die door een werkgever in dienst is genomen voor een bepaalde of onbepaalde tijd van 5 achtereenvolgende werkdagen of langer en die zijn werkzaamheden voor de werkgever gewoonlijk verricht in of vanuit de in Nederland gevestigde onderneming. Onder werknemer wordt niet begrepen de statutaire bestuurder van een rechtspersoon tenzij deze in hoofdzaak werkzaamheden verricht welke behoren tot de functie van chauffeurs of van machinisten mobiele kranen.

3. Stichting:

de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Beroepsgoederenvervoer over de weg en de Verhuur van Mobiele Kranen.

4. SOOB-CAO:

De collectieve arbeidsovereenkomst opleidings- en ontwikkelingsfonds voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen.

6. Administrateur:

De door het stichtingsbestuur aangewezen administrateur van de regeling, te weten: TKP Pensioenen te Groningen.

7. Reglement:

het in artikel 12 bedoelde reglement.

Artikel 3 Doel

De Stichting heeft ten doel het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen in de bedrijfstak vallende onder de werkingssfeer van de SOOB-CAO en het financieren van activiteiten, die daaraan kunnen bijdragen.

Artikel 3A Realisering doelstelling
  • 1. De Stichting tracht haar doel te bereiken door de op basis van artikel 4 van de SOOB-CAO in rekening te brengen bijdragen te innen bij werkgevers in de bedrijfstak en deze met andere baten van de Stichting op basis van artikel 4 lid 1 aan te wenden ter financiering, dan wel subsidiering van:

    • a. de kosten terzake van:

      • 1. het verzorgen van voorlichting en promotie met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, relevante sociale zekerheid en arbeidsmarktontwikkelingen;

      • 2. voorlichting, vorming, scholing en opleiding, onderwijs en ontwikkeling met betrekking tot wet- en regelgeving en relevante ontwikkelingen op het gebied van:

        • arbeidsvoorwaarden;

        • arbeidsverhoudingen;

        • sociale zekerheid;

        • aan arbeid gerelateerde bedrijfsvoering en functieontwikkeling; en,

        • employability;

      • 3. het (doen) verrichten van onderzoek en publicatie op het gebied van arbeidsmarkt en arbeidsomstandigheden;

      • 4. het verrichten van werkzaamheden om een vergroting van de participatie op de arbeidsmarkt en een beter functioneren van de arbeidsmarkt van de sector te bewerkstelligen;

      • 5. het behandelen door sociale partners van dispensatieverzoeken en/of vragen over de in de bedrijfstak vigerende collectieve arbeidsovereenkomsten;

      • 6. het bevorderen van de naleving van de in de bedrijfstak vigerende collectieve arbeidsovereenkomsten.

    • b. activiteiten van het Sectorinstituut Transport & Logistiek, bestaande uit;

      • 1. het geven van voorlichting inzake het functiewaarderingssysteem en de toepassing ervan;

      • 2. het ontwikkelen en beheren van referentiefuncties;

      • 3. het uitvoeren van bedrijfsbezoeken, functie-onderzoeken, functiebeschrijvingen en graderingen.

    • c. activiteiten op het gebied van bedrijfsgezondheidszorg in de bedrijfstak door het Sectorinstituut Transport & Logistiek en andere stichtingen die op dit gebied werkzaam zijn, bestaande uit:

      • 1. het bevorderen van een goed arbo- en verzuimbeleid, risico-inventarisatie, arbocheck kleinere bedrijven, werkplekonderzoek, reïntegratie, rugprojecten, traumabegeleiding, overleg met ondernemingsraden, keuringen, sociaal maatschappelijk team overleg en spreekuren;

      • 2. onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten, waarbij de resultaten zullen worden gepubliceerd;

      • 3. voorlichting over preventieve arbozorg en verzuimbeleid.

    • d. activiteiten op het gebied van opleiding en ontwikkeling door het Sectorinstituut Transport & Logistiek of andere stichtingen die op dit terrein werkzaam zijn, bestaande uit:

      • 1. het bevorderen en/of verzorgen van vakopleidingen van toekomstig en reeds werkzaam personeel in de bedrijfstak;

      • 2. het bevorderen van de verhoging van vakbekwaamheid van toekomstig en reeds werkzaam personeel in de bedrijfstak;

      • 3. het bevorderen van het behalen van de benodigde rijbewijzen door leerlingen in het beroepsgoederenvervoer door het geven van kredieten;

      • 4. het bemiddelen bij het verwerven van leerarbeidsplaatsen en stageplaatsen in de beroepsbegeleidende leerweg ten behoeve van opleidingen voor vol- en deeltijd middelbaar onderwijs;

      • 5. het oprichten en instandhouden van één of meer studiecentra voor de bedrijfstak;

      • 6. het bevorderen en instandhouden van praktijkopleidingen;

      • 7. het (doen) afnemen van examens en het uitreiken van vakdiploma´s, getuigschriften en certificaten;

      • 8. het onderzoeken en publiceren op het terrein van de arbeidsmarkt van de sector.

    • e. de werkzaamheden benodigd voor het doen naleven van de voor de bedrijfstak overeengekomen arbeidsvoorwaarden, bestaande uit:

      • 1. het toezien op de naleving van de in de bedrijfstak vigerende collectieve arbeidsovereenkomsten;

      • 2. het tegengaan van handelen in strijd met de in de bedrijfstak vigerende collectieve arbeidsovereenkomsten;

      • 3. het opstellen van gedragsregels.

    • f. door de werkgevers vallende onder de SOOB-CAO, met goedkeuring van het bestuur, voor te dragen onvoorziene, dan wel specifiek afgebakende projecten voortvloeiend uit nieuwe wet- en regelgeving en ontwikkelingen op het gebied van:

      • arbeidsvoorwaarden;

      • arbeidsverhoudingen;

      • sociale zekerheid;

      • aan arbeid gerelateerde bedrijfsvoering en functieontwikkeling; en,

      • employability.

    • g. het verzorgen van arbeidsmarkt toeleiding projecten voor de sector gericht op (langdurig) werklozen, gedeeltelijk arbeidsongeschikten, jongeren, minderheden en branchewisselaars.

  • 2. Alle activiteiten die door de stichting bekostigd worden geschieden ten behoeve van welke werkgever of werknemer dan ook, werkzaam in het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen.

Artikel 4 Geldmiddelen
  • 1. De geldmiddelen van de Stichting bestaan uit:

    • a. het door de oprichters afgezonderde bedrag van in totaal vijftig euro (€ 50,–);

    • b. bijdragen van werkgevers ingevolge artikel 4, lid 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst; krachtens artikel 4, lid 4 van de collectieve arbeidsovereenkomst zijn, naast de werkgevers, ook werknemers verplicht bij te dragen aan de stichting. Artikel 4, lid 4 van de collectieve arbeidsovereenkomst geeft aan welk bedrag ten behoeve van de Stichting door de werkgever op het loon van de werknemer mag worden ingehouden;

    • c. bijdragen van de overheid;

    • d. de inkomsten uit het vermogen van de Stichting;

    • e. hetgeen door erfstelling, legaat of schenking wordt verkregen;

    • f. andere inkomsten.

  • 2. Erfstellingen kunnen slechts worden aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving.

  • 3. De uitgaven van de Stichting bestaan uit:

    • a. de uitgaven voortvloeiend uit de realisatie van het in artikel 3 omschreven doel;

    • b. de overige uitgaven.

Artikel 5 Bestuur
  • 1. Het bestuur van de Stichting bestaat uit tien leden, waarvan worden aangewezen:

    • vijf leden door de Werkgeversorganisaties gezamenlijk, alsmede één plaatsvervanger vanuit de Werkgeversorganisaties gezamenlijk;

    • vijf leden door de Werknemersorganisaties gezamenlijk, alsmede één plaatsvervanger vanuit de Werknemersorganisaties gezamenlijk.

  • 2. De bestuursleden worden benoemd voor een periode van vier jaar; zij zijn terstond herbenoembaar. In tussentijdse vacatures wordt zo snel mogelijk voorzien. Een bestuurslid, dat in een tussentijdse vacature is benoemd treedt af op het tijdstip waarop degene, in wiens plaats hij is benoemd, moest aftreden. De aftredenden zijn terstond herbenoembaar.

  • 3. De organisaties, die een bestuurslid benoemden, kunnen te allen tijde die benoeming intrekken en een ander in zijn plaats tot bestuurslid benoemen.

  • 4. Het bestuurslidmaatschap eindigt:

    • a. door overlijden;

    • b. door schriftelijk te bedanken;

    • c. door onder curatele stelling of faillissement;

    • d. door ontslag door het bestuur van de organisatie, die het betreffende bestuurslid benoemde;

    • e. door het verstrijken van de termijn waarvoor het bestuurslid is benoemd;

    • f. schorsing

      Met in achtneming van het bepaalde in dit lid, kan een bestuurslid door het bestuur worden geschorst indien het desbetreffende bestuurslid:

      • a. naar het oordeel van het bestuur niet (naar behoren) functioneert of zijn taak verwaarloost;

      • b. in gebreke blijft te voldoen aan de aan het bestuurslidmaatschap gestelde verplichtingen of handelt in strijd met de statuten of reglementen van de stichting;

      • c. naar het oordeel van het bestuur gedragingen verricht waardoor de goede naam of de belangen van de stichting worden geschaad;

      • d. een taak of functie uitvoert die niet verenigbaar is met het bestuurslidmaatschap;

      • e. te maken krijgt met een wijziging van omstandigheden of andere redenen op grond waarvan zijn handhaving als lid van het bestuur redelijkerwijs niet verwacht kan worden.

      Een bestuursbesluit tot schorsing geschiedt schriftelijk door het bestuur met opgave van redenen en is onmiddellijk van kracht.

  • 5. Als minder dan vijf bestuursleden ontbreken of verhinderd zijn, wordt de stichting bestuurd door de overblijvende bestuursleden. Onder verhinderd (belet) wordt in artikel 3.1.3 hier verstaan de situatie dat het bestuurslid tijdelijk zijn functie niet kan uitoefenen als gevolg van:

    • a) schorsing;

    • b) ziekte; of

    • c) onbereikbaarheid,

    in de gevallen bedoeld onder (b) en (c) zonder dat gedurende een termijn van vijftien dagen de mogelijkheid van contact tussen het bestuurslid en de stichting heeft bestaan. Ingeval van belet of ontstentenis van minder dan vijf bestuursleden zijn de overblijvende bestuursleden tijdelijk met het bestuur belast. Ingeval van ontstentenis van meer dan vijf bestuursleden nemen de Werkgeversorganisaties en Werknemersorganisaties zo spoedig mogelijk de nodige maatregelen teneinde een definitieve voorziening te doen treffen. Als alle bestuursleden ontbreken of verhinderd zijn, wordt de stichting tijdelijk bestuurd door vier personen waarvan twee door de Werkgeversorganisaties en twee door de Werknemersorganisaties zijn aangewezen. De op grond van vorige zin benoemde bestuursleden defungeren van rechtswege op het tijdstip, waarop alsnog op de wijze als omschreven in artikel 5 lid 1, in de vacatures wordt voorzien.

  • 6. Vergoedingenbeleid

    Vergoeding geschiedt volgens door het bestuur vastgestelde regels op basis van de richtlijnen van de SER. Declaraties van vergaderingen worden ten behoeve van de uitbetaling ter accordering voorgelegd aan de voorzitter van de stichting.

Artikel 6 Bevoegdheden van het bestuur
  • 1. De werkgevers- en werknemersleden kiezen elk uit hun midden een (plaatsvervangend) voorzitter. De functie van voorzitter en plaatsvervangend voorzitter worden beurtelings gedurende een kalenderjaar vervuld door een werkgevers- en een werknemerslid. In de oneven kalenderjaren wordt de functie van voorzitter vervuld door een werknemerslid en die van plaatsvervangend voorzitter door een werkgeverslid. De plaatsvervangende voorzitter vervangt de voorzitter bij diens verhindering of afwezigheid.

  • 2. Het bestuur kiest uit de werknemersleden alsmede uit de werkgeversleden een (plaatsvervangend) secretaris en een (plaatsvervangend) penningmeester. De in de vorige zin genoemde plaatsvervangers vervangen de secretaris, respectievelijk de penningmeester ingeval van verhindering of afwezigheid. De functies van secretaris, plaatsvervangend secretaris, penningmeester en plaatsvervangend penningmeester worden beurteling gedurende een kalenderjaar vervuld door een werkgevers- en een werknemerslid. In de oneven kalenderjaren worden de functies van secretaris en penningmeester vervult door een werkgeverslid en die van plaatsvervangend secretaris en plaatsvervangend penningmeester door een werknemerslid.

  • 3. Het bestuur draagt zorg voor de uitvoering van de statuten en het reglement van de Stichting. Het bestuur is belast met het beheer van het vermogen van de stichting. Het is bevoegd tot alle daden van beheer en beschikking binnen de kring van de doelstelling van de Stichting.

  • 4. De Stichting wordt vertegenwoordigd door de voorzitter en de secretaris, respectievelijk de plaatsvervangend voorzitter en de penningmeester.

  • 6. Het bestuur beslist in alle zaken, waarin de beslissing niet is opgedragen of gedelegeerd aan andere organen van de Stichting.

Artikel 7 Bestuursvergaderingen
  • 1. Het bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of tenminste twee bestuursleden dit nodig oordeelt/oordelen.

  • 2. De wijze en termijn van oproeping worden bij bestuursbesluit geregeld.

Artikel 8 Besluitvorming
  • 1. Het bestuur kan geen besluiten nemen indien niet ten minste vijf bestuursleden, waarvan ten minste twee benoemd door de werkgeversorganisaties en twee benoemd door de werknemersorganisaties, zoals vermeld in artikel 5, lid 1, aanwezig zijn. Indien geen besluiten kunnen worden genomen, omdat het vereiste aantal bestuursleden niet aanwezig is, kan de voorzitter binnen een maand schriftelijk een tweede vergadering over deze voorstellen bijeenroepen. Is in die vergadering het vereiste aantal bestuursleden wederom niet aanwezig, dan kunnen besluiten genomen worden, indien in die vergadering:

    • ten minste drie bestuursleden aanwezig zijn, waaronder ten minste één lid benoemd door de werkgeversorganisaties en één lid benoemd door de werknemersorganisaties;

    • het besluit unaniem genomen wordt.

  • 2. Voorzover in deze statuten niet anders is bepaald, kunnen geldige besluiten slechts worden genomen met volstrekte meerderheid der geldig uitgebrachte stemmen.

  • 3. Elk werkgeverslid heeft evenveel stemmen als het aantal aanwezige werknemersleden. Elk werknemerslid heeft evenveel stemmen als het aantal aanwezige werkgeversleden.

  • 4. Over zaken wordt mondeling, over personen wordt schriftelijk gestemd. Bij de bepaling van de stemmenmeerderheid blijven blanco stemmen en stemmen van onwaarde buiten beschouwing.

  • 5. Bij staking van stemmen wordt het voorstel in de volgende vergadering opnieuw aan de orde gesteld. Staken de stemmen dan opnieuw, dan wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 6. Het bestuur kan ook buiten vergadering besluiten nemen, mits dit schriftelijk of door middel van langs elektronische weg toegezonden leesbare of reproduceerbare berichten geschiedt en alle stemgerechtigde bestuursleden zich ten gunste van het desbetreffende voorstel uitspreken. De bescheiden waaruit van het nemen van een zodanig besluit blijkt, worden bij het notulenregister bewaard.

    Het bepaalde in de leden 2 en 5 is daarbij van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat bij staking van stemmen het voorstel in de eerstkomende vergadering aan de orde wordt gesteld.

  • 7. Bij de vervulling van hun taak richten de bestuursleden zich naar het belang van de stichting en de met haar verbonden organisatie. Een bestuurslid neemt niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang bedoeld in de vorige zin. Wanneer hierdoor geen bestuursbesluit kan worden genomen, wordt het besluit toch genomen door het bestuur onder schriftelijke vastlegging van de overwegingen die aan het besluit ten grondslag liggen

Artikel 9 Administrateur
  • 1. Het administratief en geldelijk beheer wordt onder toezicht en blijvende verantwoordelijkheid van het bestuur gevoerd door een daarvoor door het bestuur aan te wijzen administrateur. De kosten van dit beheer komen voor rekening van de Stichting.

  • 2. De opdracht tot het voeren van administratief en geldelijk beheer aan de administrateur wordt schriftelijk verstrekt. Bij deze opdracht behoort een instructie welke door het bestuur wordt vastgesteld.

Artikel 10 Verslag, rekening en verantwoording en begroting
  • 1. Jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar stelt het bestuur een balans, rekening van baten en lasten en verslag over de financiële toestand van de Stichting vast, welke een getrouw beeld geven van de grootte en de samenstelling van het vermogen van het fonds en de ontwikkeling daarvan gedurende het boekjaar. De rekening en verantwoording vindt plaats onder overlegging van een rapport van een door het bestuur benoemde externe registeraccountant of accountant-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid. Het verslag moet overeenkomstig de in artikel 3A genoemde bestedingsdoelen respectievelijk activiteiten zijn gespecificeerd. Uit het verslag en de accountantsverklaring moet blijken dat de uitgaven conform de bestedingsdoelen zijn gedaan. Ten blijke van de vaststelling worden deze stukken door de voorzitter en de secretaris van de Stichting ondertekend.

  • 2. Het bestuur legt in het verslag rekenschap af van het gevoerde beleid.

  • 3. Het verslag en de accountantsverklaring worden ten kantore van de administrateur en de penningmeester en voorts op plaatsen aangewezen door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ter inzage van de daarbij betrokken werkgevers en werknemers neergelegd.

  • 4. Het verslag en de accountantsverklaring worden op aanvraag aan de Stichting betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

  • 5. Het boekjaar loopt van 1 januari tot en met 31 december.

  • 6. Voorafgaand aan ieder jaar stelt het bestuur een begroting voor het eerstvolgende boekjaar vast. Deze begroting is gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 3A genoemde bestedingsdoelen respectievelijk activiteiten. De begroting is voor betrokkenen beschikbaar.

Artikel 11 Statutenwijziging en ontbinding
  • 1. Besluiten tot wijziging van de statuten respectievelijk ontbinding van de Stichting kunnen slechts worden genomen met een meerderheid van drie/vierde van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin ten minste zes bestuursleden aanwezig zijn. De oproeping voor deze vergaderingen geschiedt schriftelijk.

    De oproeping vermeldt, behalve het tijdstip en de plaats der vergadering, de te behandelen onderwerpen.

    De statuten alsmede de in de statuten aangebrachte wijzigingen zullen niet in werking treden alvorens een volledig exemplaar van die stukken onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin, door het bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van de Rechtbank te Amsterdam.

  • 2. Het ontbindingsbesluit duidt tevens de bestemming van een eventueel batig saldo van de vereffening aan. Deze bestemming zal zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met het doel van de Stichting.

  • 3. De Stichting wordt bovendien ontbonden door haar insolventie, nadat zij in staat van faillissement is verklaard of door opheffing van het faillissement wegens de toestand van de boedel, zomede door rechterlijke uitspraak in de bij de wet genoemde gevallen.

Artikel 12 Reglement
  • 1. Het bestuur stelt een reglement vast. De bepalingen van het reglement mogen niet in strijd zijn met deze statuten.

  • 2. Ten aanzien van besluiten tot vaststelling of wijziging van het reglement is het bepaalde in artikel 11, eerste lid, van toepassing.

Artikel 13 Informatieverstrekking werkgevers

Het bestuur is bevoegd van de werkgevers alle gegevens te verlangen die zij op grond van de SOOB-CAO verplicht zijn te verstrekken en welke nodig zijn voor de goede uitvoering van de statuten en het reglement.

Bij gebreke van deze gegevens is het bestuur gemachtigd de betreffende gegevens naar beste weten te schatten.

Artikel 14 Beleggingen
  • 1. Voor zover gelden van de Stichting voor belegging beschikbaar zijn, worden deze gelden door het bestuur belegd, met inachtneming van in redelijkheid daaraan te stellen eisen van liquiditeit, rendement en risicoverdeling.

  • 2. Gerede gelden worden in rekening courant gestort bij de administrateur. De titels betreffende geldleningen op onderhandse schuldbekentenissen worden in bewaring gegeven bij te goeder naam en faam bekend staande personen en instellingen. Effecten en andere geldswaardige papieren worden zoveel mogelijk in bewaring gegeven bij algemene handelsbanken.

  • 3. De kosten van beheer met betrekking tot een boekjaar worden door het bestuur vastgesteld en komen ten laste van de rekening van lasten en baten over dat boekjaar.

Artikel 15 Onvoorziene gevallen

Het bestuur is bevoegd in onvoorziene gevallen af te wijken van het bepaalde in het reglement, mits daarbij niet in strijd wordt gehandeld met de statuten.

Dictum II

De in dictum I opgenomen bepalingen zijn algemeen verbindend verklaard tot en met 30 juni 2027.

Dictum III

Voor zover de in dictum I opgenomen bepalingen strijdig zijn met bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen. Dit betekent in het licht van de gelijke behandelingswetgeving dat ten aanzien van bepalingen waarin onderscheid wordt gemaakt terwijl daarvoor een objectieve rechtvaardiging vereist is, partijen in de uitvoeringspraktijk moeten zorgen voor een legitiem doel waarbij de ingezette middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.

Dictum IV

Voor zover in de in dictum I opgenomen bepalingen wordt verwezen naar informatie die gepubliceerd is op een website, geldt dat de informatie zoals opgenomen op die website geen onderdeel uit maakt van dit besluit tot algemeenverbindendverklaring. Deze informatie wordt aangemerkt als toepassingspraktijk van cao-bepalingen, zoals bedoeld in paragraaf 3.1. van het Toetsingskader AVV. De inhoud van deze informatie valt niet onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Uitgezonderd zijn de verwijzingen die wettelijk zijn toegestaan.

Dictum V

Op grond van een daartoe strekkend verzoek van cao-partijen is dit besluit niet van toepassing op de ondernemingen die vallen onder de werkingssfeer van de cao’s afgesloten door PostNL N.V.

Dictum VI

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2022 en vervalt met ingang van 1 juli 2027 en heeft geen terugwerkende kracht.

’s-Gravenhage, 16 mei 2022

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, De directeur Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving, M.H.M. van der Goes

Naar boven