Wijziging Voorzieningen op verzorgingsplaatsen langs rijkswegen, Rijkswaterstaat

De Kennisgeving van 22 maart 2004 (Stcrt. 2004, 56), laatst gewijzigd op 6 januari 2021 (Stcrt. 2021, 475) wordt als volgt gewijzigd:

In hoofdstuk 3 Verzorgingsplaatsen langs rijkswegen wordt na de zin: ”Voorzieningen die geen functionele relatie hebben met de weggebruiker, zoals grootschalige detailhandel, autoreparatiebedrijven en speeltuinen, zijn niet toegestaan.”, de volgende tekst toegevoegd.

Bij de beoordeling van de vraag of een voorziening aanvullend is wordt getoetst aan de volgende criteria:

  • de aanvullende voorziening moet bereikbaar zijn via de bestaande infrastructuur. Er is geen sprake van een aanvullende voorziening als voor de bereikbaarheid ervan nieuwe infrastructuur moet worden aangelegd;

  • de aanvullende voorziening doet – in het belang van een veilig en doelmatig gebruik – geen afbreuk aan de uniforme en sobere opzet van de verzorgingsplaats. Dit betekent dat een aanvullende voorziening geclusterd moet worden gerealiseerd bij een basisvoorziening (cluster-eis). Dit zal in de meeste gevallen betekenen dat de aanvullende voorziening is gelegen op het perceel van de basisvoorziening, direct aangrenzend aan het perceel van de basisvoorziening of in de nabijheid van het perceel van de basisvoorziening;

  • de aanvullende voorziening doet geen functioneel afbreuk aan de basisvoorziening waarmee het de in- en uitritten deelt. Dit betekent dat de voor de basisvoorziening kenbare hoofdactiviteit niet kan worden veranderd door de realisatie van aanvullende voorzieningen;

  • de aanvullende voorziening leidt er niet toe dat de verkeersstromen in complexiteit toenemen of ten koste gaan van de (verkeers)veiligheid op de verzorgingsplaats. Een aanvullende voorziening mag de doorstroming van de verkeersstromen niet belemmeren;

  • de aard van de aanvullende voorziening is aanvullend aan een basisvoorziening. Dit betekent dat het per definitie om een andere voorziening gaat dan de basisvoorziening waarmee het de in- en uitritten deelt (anders is geen sprake van een aanvullende voorziening maar van uitbreiding van de basisvoorziening);

  • de aanvullende voorziening gaat in beginsel niet ten koste van bestaande groenvoorzieningen, waterberging, picknickplekken en/of speelplaatsen;

  • de aanvullende voorziening mag er niet toe leiden dat niet meer wordt voldaan aan de geldende parkeernorm op grond van het Kader inrichting verzorgingsplaatsen1. De kosten van eventuele compensatie van parkeerplaatsen komen voor rekening van de aanvrager.

De aanvragen worden van geval tot geval op volgorde van binnenkomst beoordeeld. Als blijkt dat niet alle (voorliggende) aanvragen kunnen worden gehonoreerd wegens de beperkte fysieke ruimte op de verzorgingsplaats en in het licht van veilige en doelmatige inrichting van de verzorgingsplaats, wordt de volledige aanvraag die als eerste is ingediend beoordeeld. Een elektrisch laadpunt als aanvullende voorziening behelst enkel het laadpunt en geen andere werken zoals afdak of bankje.

Geldigheidsduur

De looptijd van de vergunning voor de aanvullende voorziening wordt standaard beperkt tot maximaal 15 jaar dan wel tot het moment waarop de vergunning of het private gebruiksrecht afloopt voor de basisvoorziening benzinestation of servicestation waarmee het de in- en uitritten deelt.

DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT, Namens deze, DE DIRECTEUR GENERAAL RIJKSWATERSTAAT M. Blom

TOELICHTING

Algemeen

Met de wijziging van de Kennisgeving op 6 januari 2021 is de Kennisgeving aangepast aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 4 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2607): het voorbehoud dat alleen vergunninghouders van een basisvoorziening een aanvullende voorziening mogen realiseren, is geschrapt en bovendien is aangegeven dat niet is uitgesloten dat ook buiten het perceel van de basisvoorziening aanvullende voorzieningen mogelijk zijn. Dit deed de vraag rijzen onder welke voorwaarden een aanvullende voorziening is toegestaan. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 18 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1837). Uitgangspunt is dat een basisvoorziening de hoofdactiviteit vormt en dat de aanvullende voorzieningen aanvullend van aard zijn. De aanpassingen zijn beperkt tot een verheldering van het huidige beleid, zonder vooruit te lopen op de mogelijk meeromvattende actualisatie van het voorzieningenbeleid die in voorbereiding is genomen (Beleidsvisie Verzorgingsplaats van de Toekomst)2.

Belangrijkste aanpassingen

In deze wijziging van de Kennisgeving wordt toegelicht waar en onder welke voorwaarden elektrische laadpunten als aanvullende voorziening zijn toegestaan. Het uitgangspunt is hetzelfde als voor andere aanvullende voorzieningen. Uitgangspunt blijft het zoveel mogelijk groeperen van voorzieningen. Dit doet recht aan het beginsel van een uniforme, herkenbare en daarmee voorspelbare opzet van de verzorgingsplaats. Met het perceel van de basisvoorziening wordt bedoeld de in verhuur of erfpacht uitgegeven kavel.

Met in- en uitritten van de basisvoorziening wordt bedoeld de wegen die toegang geven naar en van het perceel van de basisvoorziening.

In welke omvang en mate een aanvullende voorziening is toegestaan is afhankelijk van de situatie op de betreffende verzorgingsplaats en kan dus per verzorgingsplaats verschillen. Dit vergt maatwerk.

De omvang van de voorziening is tevens afhankelijk van de plek op de verzorgingsplaats waar de e-laadpunten zijn beoogd door de aanvrager.

De criteria die van belang zijn bij de beoordeling van de vraag of een voorziening aanvullend (en daarmee naar haar aard ondergeschikt) is, zijn puntsgewijs opgenomen. Het aantal aangevraagde elektrische laadpunten als aanvullende voorziening is niet een zelfstandig criterium bij de beoordeling van de vraag of een voorziening een aanvullend karakter heeft. Met het oog op een verkeersveilig en doelmatig gebruik van de verzorgingsplaats is op voorhand niet aan te geven hoeveel elektrische laadpunten toelaatbaar zijn. Dit is enerzijds afhankelijk van de situatie op de verzorgingsplaats en anderzijds de beoogde plek waar de elektrische laadpunten zullen worden gerealiseerd zoals opgenomen in de betreffende vergunningaanvraag. Er is dus ook geen verhouding aan te geven tussen het aantal (opstelplaatsen bij) tankzuilen en elektrische laadpunten. Gelet hierop worden aantallen uit verschillende aanvragen voor elektrische laadpunten niet bij elkaar opgeteld. Het aantal aangevraagde elektrische laadpunten wordt wel betrokken bij beoordeling van de verkeersaantrekkende werking, de doorstroming, de verkeersveiligheid en of er fysieke ruimte is.

Daarnaast speelt de omvang een rol bij het bepalen of er geen afbreuk wordt gedaan aan de uniforme en sobere opzet van een verzorgingsplaats en of de aangevraagde voorziening geen functioneel afbreuk doet aan de voor de basisvoorziening kenbare hoofdactiviteit.

Tot slot is duidelijker gemaakt dat ook de Wbr-vergunning voor een aanvullende voorziening in looptijd beperkt is. De looptijd van maximaal 15 jaar van basis- en aanvullende voorzieningen is van belang om momenten te hebben voor heroverweging van de inrichting van de verzorgingsplaatsen. Dit is nodig met het oog op de ontwikkeling van de behoeften van het openbaar verkeer en van alternatieve energie en technologie voor mobiliteit. Na afloop van de looptijd kan beoordeeld worden of de aard, omvang en inrichting van de relevante voorzieningen aangepast dienen te worden met het oog op het veilig en doelmatig gebruik van de rijkswegen en de verzorgingsplaats.


X Noot
1

Kader inrichting verzorgingsplaatsen, opgesteld door Rijkwaterstaat (met inbegrip van alle toekomstige wijzigingen in dit Kader), te raadplegen via: https://standaarden.rws.nl

X Noot
2

Zie Kamerbrief d.d. 16 december 2021, Kst 31 305, nr. 337

Naar boven