TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Deze regeling bevat de grondslag voor het verstrekken van
specifieke uitkeringen aan gemeenten die door de gemeenten worden ingezet om
ervaring op te doen met het – al dan niet stapsgewijs – wijkgericht aanpakken
van aardgasvrij maken van gebouwen. Het overkoepelende doel is om te leren hoe
de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald.
Met een stapsgewijze aanpak wordt bedoeld een gefaseerde aanpak
waarbij de gebouwen als tussenstap naar aardgasvrij gereed worden gemaakt voor
aansluiting op een duurzame warmtebron door goede gebouwisolatie, mogelijk in
combinatie met een hybride warmtepomp.
In de meeste Nederlandse huizen wordt nu nog aardgas gebruikt om
te koken en te verwarmen. Deze fossiele brandstof stoot bij verbranding
CO2 uit. Dat is schadelijk voor het klimaat. In het Klimaatakkoord
is afgesproken dat de uitstoot van broeikasgassen in 2030 is gehalveerd en dat
Nederland in 2050 volledig is overgestapt op duurzame energie. De huidige
doelstelling van het kabinet is een minimale CO2 reductie van 55
procent in 2030 vast te leggen in de Klimaatwet waarbij beleidsmatig ingezet
wordt op een CO2 reductie van 60% in 2030, zo is neergelegd in het
coalitieakkoord ‘Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst’. Om dit te
bereiken stappen we over van aardgas naar schone energiebronnen om onze
gebouwen te verwarmen. Dat geldt voor alle ruim 8 miljoen woningen en andere
gebouwen. Deze overstap is een enorme opgave die we over een lange periode gaan
realiseren.
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat tot en met 2030 1,5
miljoen bestaande woningen en andere gebouwen worden verduurzaamd in een
wijkgerichte aanpak. Gemeenten kiezen in de wijkgerichte aanpak de beste
oplossing, in samenspraak met bewoners en gebouweigenaren. Per wijk kan de
oplossing verschillen. Dat is afhankelijk van de staat van de woningen, de
wensen van bewoners en de andere uitdagingen in de wijk. Deze bestaande
gebouwen kunnen stapsgewijs en wijk voor wijk worden geïsoleerd, op een
duurzaam alternatief worden aangesloten of alvast gereed gemaakt voor
omschakeling naar een andere duurzame energievoorziening.
De gemeente heeft hierbij de regie. Een wijkgerichte aanpak kan
gecombineerd worden met andere opgaven zoals op het gebied van woningbouw,
leefbaarheid, klimaatadaptatie en sociale vraagstukken.
Een wijkgerichte aanpak ligt voor de hand als grotere
infrastructurele aanpassingen moeten worden gedaan. Dit speelt bijvoorbeeld in
wijken waar het aardgasnet vervangen moet worden, waar het elektriciteitsnet
wordt verzwaard of waar warmtenetten worden aangelegd of uitgebreid. Maar ook
de vervanging van het riool kan een aanleiding zijn. Om overlast voor bewoners
en omgeving te beperken, is het dan logisch om te kiezen voor het direct
aardgasvrij maken van alle woningen en andere gebouwen in de wijk. Dat voorkomt
dat de wijk twee keer op de schop moet.
Ook kan wijkgericht te werk worden gegaan in wijken waar sprake
is van stads- of dorpsvernieuwing. Omdat dergelijke wijken weer vele tientallen
jaren mee moeten kunnen, ligt het voor de hand dit op een duurzame manier te
doen en de wijk direct ook aardgasvrij te maken of, indien er nog geen duurzame
warmteopties beschikbaar zijn tegen aanvaarbare condities, stapsgewijs
aardgasvrij te maken.
In 2018 is gestart met het interbestuurlijke Programma
Aardgasvrije Wijken (hierna: PAW). In het PAW wordt in gemeentelijke
proeftuinen ervaring opgedaan met de wijkgerichte aanpak en de verschillende
technieken en werkwijzen die daarbij ingezet kunnen worden. Belangrijke
aandachtspunten zijn initiatief, participatie en draagvlak van bewoners. Ook
wordt verkend hoe de opgave verbonden kan worden met andere fysieke en sociale
opgaven in de wijk. En uiteraard hoe deze aanpakken in de toekomst opgeschaald
kunnen worden. Een wijk is een aaneengesloten geografisch gebied waarbinnen
alle gebouwen deel uitmaken van de aanpak.
Doel van de proeftuinen is gemeenten in staat te stellen om te
leren hoe de wijkgerichte aanpak het beste vorm kan krijgen door het werken aan
het daadwerkelijk aardgasvrij maken van wijken (“leren door te doen”). Dit doet
het PAW door een brede en diverse portefeuille proeftuinen samen te stellen,
door te organiseren dat gemeenten van elkaar kunnen leren en door knelpunten te
signaleren, te agenderen en, waar mogelijk, op te lossen. Door het hele proces
van planvorming tot uitvoering te doorlopen kan worden geleerd over een
effectieve en opschaalbare wijkaanpak door gemeenten. Hierdoor wordt er ook
collectief en institutioneel geleerd binnen het PAW, ten behoeve van de
opschaling van de wijkgerichte aanpak, versnelling van het transitieproces en
adresseren van knelpunten op institutioneel niveau. De proeftuinen worden
ondersteund met een Rijksbijdrage.
De selectie van proeftuinen is in meerdere rondes verlopen. Na de
eerste twee rondes in 2018 en 2020 staat het aantal proeftuinen op 50. In 2022
is er in totaal € 50 miljoen beschikbaar voor een derde en laatste ronde
proeftuinen. Deze regeling heeft tot doel om nieuwe proeftuinen te selecteren,
die een aanvulling zijn op de huidige portefeuille proeftuinen.
In de derde ronde proeftuinen zijn andere accenten gelegd ten
opzichte van de eerste twee rondes om te komen tot een brede en gevarieerde
portefeuille aan proeftuinen. Uit analyse van de bestaande proeftuinen bleek
dat er nog weinig aanpakken waren met een warmtenet op basis van lagere
temperaturen (<50°C), aanpakken met woningisolatie, al dan niet gecombineerd
met een (hybride) warmtepomp en all-electric oplossingen. Wel zijn er reeds
voldoende proeftuinen met midden- of hoge temperatuur (70-90°C) warmtenetten,
waterstof en groen gas om van te leren.
Er zijn in deze derde ronde uitsluitend proeftuinen geselecteerd
waarbij isolatie integraal onderdeel is van de aanpak en er is in deze ronde
aanvullend gekeken naar stapsgewijze oplossingen met een groot
CO2-besparingspotentieel. Stapsgewijs betekent een gefaseerde aanpak
waarbij eerst de gebouwen gereed worden gemaakt voor aansluiting op een
duurzame warmtebron door goede gebouwisolatie. Een toetsvoorwaarde die is
meegenomen in de uitvraag voor selectie voor de derde ronde is dat het
eindbeeld (het alternatief voor aardgas) bekend is en dat de wijkgerichte
aanpak centraal staat. In de beoordeling van de stapsgewijze aanpak is getoetst
of aannemelijk is dat alle gebouwen uiterlijk in 2040 aardgasvrij zijn.
De financiële Rijksbijdrage voor elke proeftuin heeft tot doel de
meerkosten te financieren van de aanpak richting aardgasvrij. Het betreft het
gedeelte van de investeringen dat niet afgedekt kan worden uit de exploitatie
(ook wel de “onrendabele top” genoemd). Dit maakte een onderdeel uit van de
uitvraag onder het thema ‘Financiën’, zie daarover hoofdstuk 2 van deze
toelichting.
De uitkering kan worden ingezet voor de financiering van de
onrendabele top bij de uitvoering van het project, waaronder begrepen
projectgebonden proces- en advieskosten. Deze kosten moeten direct gerelateerd
zijn aan de betreffende proeftuin en het – al dan niet stapsgewijs –
aardgasvrij maken daarvan. Binnen deze kaders is sprake van beleids- en
bestedingsvrijheid. Deze kaders zijn niet opgenomen in deze regeling, maar
speelden een rol bij de uitvraag en de beoordeling van de aanvragen.
Wettelijke grondslag
In het onderhavige geval is gebruik gemaakt van artikel 17,
tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet. Dat biedt in samenhang met
artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht, de
mogelijkheid om, vooruitlopend op de totstandkoming van een wettelijke
grondslag, een ministeriële regeling vast te stellen. Dit kan alleen mits
binnen een jaar na vaststelling van de regeling de wettelijke grondslag
daarvoor (in dit geval een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel
81, tweede lid, van de Woningwet) is gerealiseerd. Het opstellen van deze
algemene maatregel van bestuur is een separaat en al lopend
regelgevingstraject.
2. Selectieprocedure en verdeelsystematiek
Op 2 juli 2021 is de uitvraag voor de derde ronde opengesteld
door middel van een brief aan alle colleges van burgermeester en wethouders
(hierna: colleges van B&W). Van 2 juli tot en met 1 november 2021 17.00 uur
konden gemeenten een aanvraag indienen via een digitaal aanvraagformulier.
Gedurende de aanvraagperiode was er een Helpdesk beschikbaar voor alle vragen
omtrent de regeling. Daarnaast organiseerde het PAW op 8 en 6 juli en 14 en
16 september 2021 online informatiebijeenkomsten. Gemeenten die overwogen om
een aanvraag in te dienen, konden hier terecht met vragen. De gestelde vragen
met bijbehorende antwoorden zijn op de website van het PAW gepubliceerd1.
In de brief aan de colleges van B&W zijn de algemene
randvoorwaarden, de financiële randvoorwaarden, de randvoorwaarden voor
indiening en de selectiecriteria uitgebreid omschreven. De volgende
selectiecriteria zijn gehanteerd2:
-
1. De algehele kwaliteit van de aanvraag op de uitgevraagde vijf
thema’s:
-
a. financiën;
-
b. technische oplossingen;
-
c. regie & organisatie;
-
d. participatie & communicatie; en
-
e. verbinden van opgaven.
-
2. Uitvoeringsgereedheid.
-
3. Energiebesparing en -efficiëntie en
opschalingsperspectief.
De selectieprocedure bestond uit een tweetal fases. In de eerste
fase hebben expertteams, onder coördinatie van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO), de algehele kwaliteit van de aanvraag op de uitgevraagde vijf
thema’s geanalyseerd. Ook zijn ‘energiebesparing en -efficiëntie’ en de
uitvoeringsgereedheid geanalyseerd. Deze kwaliteitsanalyses hebben gediend als
hulpmiddel voor de Adviescommissie Aardgasvrije Wijken.
In de tweede fase heeft de Adviescommissie Aardgasvrije Wijken de
Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (hierna: de minister)
geadviseerd over de te selecteren aanvragen. In het huidige tijdsgewricht is
nog niet bekend wat de meest kansrijke aanpakken zijn voor het aardgasvrij
maken van de bestaande gebouwde omgeving. Met het oog op het omgaan met, en
invullen van, deze kennislacune maakt het PAW bij zijn werkwijze maximaal
gebruik van kennis en ervaring uit de praktijk. Daarom is een breed
samengestelde Adviescommissie aangezocht die onder meer adviseert over de te
maken selecties. Naast de belangrijkste partners die namens de gebouwde
omgeving deelnemen aan het Klimaatakkoord hebben ook de medeoverheden en twee
hoogleraren zitting in de Adviescommissie. De directeur-generaal Bestuur, Wonen
en Ruimte van het Ministerie van BZK zit de Adviescommissie voor.
De Adviescommissie Aardgasvrije Wijken heeft zelfstandig alle
aanvragen beoordeeld. Zij keek hierbij naar de bovengenoemde selectiecriteria
en kon als hulpmiddel gebruikmaken van de kwaliteitsanalyses van de
expertteams. Naast de algehele kwaliteit, uitvoeringsgereedheid,
energiebesparing en -efficiëntie en opschalingsperspectief, nam de
Adviescommissie ook de spreidingscriteria mee bij het opstellen van haar advies
voor de te selecteren proeftuinen. De commissie streefde bij de totstandkoming
van het advies naar een zo divers mogelijke portefeuille met in ieder geval
spreiding over technieken, participatieaanpakken en een evenwichtige spreiding
over grote/kleine gemeenten, verdeling van huur- en koopwoningen en
utiliteitsgebouwen. Net als in de tweede ronde proeftuinen speelde het
criterium van de regionale spreiding een minder stringente rol, dan de keuze
voor kwalitatief sterke proeftuinen die samen een goede portefeuille vormen.
Uiteraard is een evenwichtige verdeling van proeftuinen over heel Nederland het
streven gebleven.
Op 10 februari 2022 vond de selectievergadering van de
Adviescommissie plaats. Zij heeft de minister geadviseerd over de te selecteren
proeftuinen. De minister heeft dit advies overgenomen.
In het compensatiepakket ‘Wind in de zeilen’ (WIZ), dat is
afgesproken vanwege het niet doorgaan van de marinierskazerne in Vlissingen, is
opgenomen dat de gemeente Vlissingen een aanvraag kon doen voor een proeftuin
in de derde ronde proeftuinen. Indien zij zou voldoen aan de randvoorwaarden
die gesteld zijn aan de derde ronde, zouden zij een Rijksbijdrage ontvangen.
Hier is 4 miljoen euro beschikbaar voor gesteld (Kamerstukken II 2019/20,
33 358, nr.
28). Dit bedrag valt buiten het beschikbare budget van 50 miljoen euro
voor de andere geselecteerde proeftuinen in de derde ronde.
De aanvraag van Vlissingen heeft vanwege deze toezegging niet
de gehele hier beschreven selectieprocedure doorlopen. Er is gecontroleerd of
de aanvraag aan de randvoorwaarden van de derde ronde voldoet en de expertteams
hebben een kwaliteitsanalyse opgesteld. Op basis hiervan heeft de minister
besloten dat voldaan is aan de randvoorwaarden en kan daarmee de Rijksbijdrage
worden ontvangen. Voor de proeftuin in Vlissingen gelden dezelfde voorwaarden
als voor de andere proeftuinen van de derde ronde.
3. Verplichtingen
De gemeente besteedt de specifieke uitkering volledig uiterlijk
op 31 december 2030 aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt. Zodra
aannemelijk is dat een gemeente dit niet gaat halen, dient de gemeente daar
onverwijld een schriftelijke melding van te doen. Het is mogelijk om onder
opgave van redenen uitstel te verkrijgen.
Van de gemeente wordt verwacht dat deze een actieve rol speelt
bij in onderling overleg te bepalen activiteiten van het Kennis- en
Leerprogramma (KLP) van het PAW, proactief zorgt voor overdracht van kennis die
wordt opgedaan in de proeftuin en een contactpersoon aanwijst voor de contacten
met het KLP.
Het PAW kan de gemeente verzoeken te participeren in, in
onderling overleg te bepalen, onderzoeken die betrekking hebben op het – al dan
niet stapsgewijs – aardgasvrij maken van wijken.
Bij gewijzigde of onvoorziene omstandigheden die wezenlijke
gevolgen kunnen hebben voor de uitvoering van de activiteiten in de aanvraag
treedt de gemeente in overleg met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties (hierna: het Ministerie van BZK). De gemeente kan
uitsluitend met toestemming van de minister wezenlijk afwijken van de aanpak
zoals opgenomen in de aanvraag. Alvorens een besluit te nemen op het verzoek
tot wijziging, overlegt het Ministerie van BZK hierover met de
interbestuurlijke partners van het PAW. Er wordt getoetst of de door de
gemeente voorgestelde wijziging het doel van de regeling dient.
Er is sprake van een wezenlijke wijziging als de gemeente door
gewijzigde of onvoorziene omstandigheden op voor PAW en/of de gemeente
belangrijke punten wil gaan afwijken van de aanpak zoals opgenomen in de
aanvraag. Bij wezenlijke wijzigingen gaat het voor PAW om zaken die van belang
waren bij de selectie van de proeftuin, zoals de gebruikte techniek of het
wijzigen van de temperatuur van het warmtenet van LT naar MT, of het gebied.
Een aanpassing in de aantallen aardgasvrij te maken gebouwen vormt steeds een
wezenlijke wijziging. Van wezenlijk afwijken van de aanpak is eveneens altijd
sprake bij zoveel vertraging dat de proeftuin volgens de nieuwe planning buiten
de in de aanvraag genoemde termijn gereed is.
Wezenlijke afwijkingen kunnen geen betrekking hebben op
meerkosten die gerelateerd zijn aan wijk-overstijgende activiteiten, zoals de
aanleg van het warmtenet in de naburige wijken (in geval van een warmtenet met
een schaal groter dan die van de gekozen wijk) of investeringen in een externe
duurzame warmtebron. Deze kosten komen niet in aanmerking voor financiering
vanuit de uitkering. Het genoemde overleg vindt plaats binnen een maand nadat
de gemeente of het Ministerie van BZK de wens hiertoe heeft kenbaar gemaakt aan
de andere partij.
4. Verantwoording en terugvordering
Het beschikte bedrag dient jaarlijks uiterlijk op 15 juli van het
jaar volgend op de begrotingsjaren te worden verantwoord, tot
eindverantwoording uiterlijk op 15 juli 2031 (tenzij anders is overeengekomen)
heeft plaatsgevonden. De gemeenten verantwoorden conform de
Financiële-verhoudingswet over de rechtmatigheid van bestedingen waarvoor een
specifieke uitkering is verstrekt. Dit gebeurt via de single
information, single audit (sisa) methodiek in de jaarrekening, conform
de vereisten in de Financiële-verhoudingswet. De eindverantwoording vindt
plaats als alle middelen volledig besteed zijn, dan wel als alle activiteiten
ontplooid zijn en er op dat moment nog een deel van de uitkering over is (dat
dan zal worden teruggevorderd). Het jaartal van de eindverantwoording kan dus
per gemeente verschillen. Indien de gemeenten de uitkering ter beschikking
stellen aan medeoverheden (waaronder gemeenten, waterschappen of
gemeenschappelijke regelingen op basis van de Wet gemeenschappelijke
regelingen), dan mag verantwoording ook via toepassing van sisa
plaatsvinden.
Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering
niet volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt, dan
kan de minister (dat deel van) de toegekende specifieke uitkering
terugvorderen. De minister kan terugvorderen:
-
a. voor zover de uitkering niet, niet volledig, of onrechtmatig
is besteed;
-
b. als niet voldaan is aan de verplichtingen gesteld op grond
van artikel 5, eerste lid;
-
c. voor zover er geen (volledige) of onjuiste
verantwoordingsinformatie is verstrekt;
-
d. indien de verantwoordingsinformatie te laat is
ontvangen;
-
e. voor zover de rechtmatigheid van de besteding volgens de
controlerende accountant onzeker is.
Indien de verantwoordingsinformatie te laat, niet of niet
volledig wordt verstrekt, stelt de minister de uitkering op een lager bedrag
vast als volledige terugvordering tot een onbillijkheid van overwegende aard
zou leiden.
5. BTW
De activiteiten, waarvoor de uitkering wordt verstrekt, kunnen
activiteiten zijn waarover de gemeente BTW verschuldigd is.
De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor de over de
activiteiten verschuldigde BTW. De BTW-component, ten bedrage van € 1.567.286,
wordt gestort in het BTW-Compensatiefonds van het Ministerie van Financiën.
Gemeenten kunnen op grond van de relevante wet- en regelgeving een beroep doen
op terugontvangst van de betaalde BTW componenten.
Er wordt naar aanleiding van wijzigingen in de op voorhand
ingeschatte BTW component geen hoger bedrag uitgekeerd aan gemeenten dan het
door hun aangevraagde bedrag met aftrek van het in hun aanvraag opgenomen
bedrag aan BTW. Een latere wijziging van activiteiten, waarbij eventueel de
ingeschatte BTW component niet meer juist is, kan daarin geen verandering
brengen.
6. Staatssteun
Omdat de specifieke uitkering onder meer besteed kan worden aan
door derden verleende diensten, is het van belang dat gemeenten bij de
besteding alert zijn op de – Europese – regels inzake staatssteun.
Overigens hebben de gemeenten een zelfstandige
verantwoordelijkheid om te waarborgen dat geen verboden staatssteun wordt
verstrekt. Ook wordt opgemerkt dat bij aanbestedingen ten behoeve van de
projecten de regels uit de Aanbestedingswet 2012 van toepassing kunnen
zijn.
Ten aanzien van staatssteun is met name van belang de vraag of
er sprake is van bevoordeling van een onderneming in Europeesrechtelijke zin
(als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie), welke door de subsidie bepaalde kosten, die ze normaal
zelf moeten betalen, niet hoeven te dragen. Aangezien de projecten waarvoor de
specifieke uitkering wordt verstrekt nog niet precies zijn ingevuld (zoals
welke partijen worden ingehuurd), kan op rijksniveau geen staatssteuntoets
worden uitgevoerd. Conform de interdepartementale afspraken over
staatssteun3 moeten de gemeenten daarom zelfstandig een staatssteuntoets
uitvoeren.
Het Ministerie van BZK coördineert staatssteunprocedures via
het Coördinatiepunt Staatssteun Decentrale Overheden en heeft in dat kader
periodiek overleg met de provincies en de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten.
7. Relatie met andere wet- en regelgeving
7.1 Algemene wet bestuursrecht
Een beschikking tot het verstrekken van een specifieke
uitkering is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht
(hierna: Awb). Indien het college van B&W het niet eens is met de
beschikking van de minister, dan kan het college daartegen in bezwaar gaan en
vervolgens beroep bij de bestuursrechter instellen op grond van de Awb. Voor de
goede orde wordt opgemerkt dat volgens deze regeling alleen gemeenten in
aanmerking komen voor het ontvangen van een specifieke uitkering voor hun
bijdrage aan een programma. Dat betekent dat derden, zoals de bij het programma
betrokken andere partijen, geen rechtstreeks belang hebben bij de beschikking
van de minister en dat zij om die reden niet als belanghebbenden tegen die
beschikking in bezwaar of beroep kunnen gaan.
7.2 Financiële-verhoudingswet
De financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten is
geregeld in de Financiële-verhoudingswet. De bepalingen over specifieke
uitkeringen uit de Financiële-verhoudingswet zijn op deze regeling van
toepassing. Daarom is in deze ministeriële regeling toepassing gegeven aan
artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet met betrekking tot de wijze van
verantwoording door de gemeente van de besteding van de specifieke uitkering en
de eventuele terugvordering als deze onrechtmatig zou worden besteed. Dit is
gedaan in lijn met het uitgangspunt bij specifieke uitkeringen om de wijze van
verantwoording en terugvordering in de regeling van de specifieke uitkering op
te nemen.
7.3 Grondslag van deze regeling
Zoals ook aan het slot van de inleiding van deze toelichting is
aangegeven: in het onderhavige geval is gebruik gemaakt van artikel 17, tweede
lid, van de Financiële-verhoudingswet. Dat biedt in samenhang met artikel 4:23,
derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht, de mogelijkheid om,
vooruitlopend op de totstandkoming van een wettelijke grondslag, een
ministeriële regeling vast te stellen. Dit kan alleen mits binnen een jaar na
vaststelling van de regeling de wettelijke grondslag daarvoor (in dit geval een
algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 81, tweede lid, van de
Woningwet) is gerealiseerd. Het opstellen van deze algemene maatregel van
bestuur is een separaat en al lopend regelgevingstraject.
8. Administratieve lasten voor burgers en bedrijven
Er is geen sprake van administratieve lasten voor burgers of
bedrijven. De begunstigden van de uitkering zijn gemeenten, verantwoording met
de bijbehorende administratieve lasten vindt door hen plaats.
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft het dossier niet
geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen
(omvangrijke) gevolgen voor de regeldruk heeft.
9. Financiële gevolgen Rijk
Op grond van deze regeling is, naast het deel dat in het
BTW-Compensatiefonds wordt gestort, in totaal € 53.813.827 toegekend aan de
gemeenten. Dit is vanuit de begroting 2022 van het Ministerie van BZK
uitbetaald.
10. Consultatie
In het kader van de Code Interbestuurlijke Verhoudingen is de
regeling ter consultatie voorgelegd aan de interbestuurlijke partners. De
stuurgroep van het PAW heeft in dit kader op 3 februari 2022 ingestemd met de
regeling. In de stuurgroep hebben de interbestuurlijke programmapartners van
het PAW zitting: het Ministerie van BZK, het Ministerie van Economische Zaken
en Klimaat, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal
Overleg en de Unie van Waterschappen. In de Kamerbrieven ‘Nadere informatie
over de 3e ronde proeftuinen en middelen van het Programma Aardgasvrije Wijken’
van 7 mei 2021 (Kamerstukken II, 2020/21,
32 847, nr.
746), ‘Bewonerstevredenheidonderzoek en 3e ronde’ van 29 juni 2021
(Kamerstukken II, 2020/21,
32 847, nr.
760) en ‘Derde ronde proeftuinen aardgasvrije wijken’ van 6 juli 2021
(Kamerstukken II, 2020/21,
32 847, nr.
764) is de totstandkoming en inhoud van de derde ronde nader
beschreven.
11. Monitoring en evaluatie
De gemeente verleent medewerking aan de monitoring en evaluatie
van de proeftuinen. In het Plan van Aanpak Monitoringssystematiek PAW4 is te vinden waaruit de monitor is opgebouwd.
12. Inwerkingtreding en vervaldatum
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum
van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee is
afgeweken van de vaste verandermomenten en het hanteren van de
minimuminvoeringstermijn. Dit wordt gerechtvaardigd omdat het een begunstigende
regeling betreft, waar geen voorbereidingstijd voor de rechtssubjecten meer
nodig is omdat de gemeenten reeds voorafgaand aan vaststelling van de regeling
hun aanvraag hebben ingediend.
De regeling is van tijdelijke aard en vervalt met ingang van
1 januari 2032, met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op
specifieke uitkeringen die voor die datum zijn verstrekt.
De Minister voor
Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening,
H.M. de Jonge