TOELICHTING
Algemeen
Achtergrond, doel en aanleiding
Deze regeling betreft de uitvoering van het onderzoekdeel van het Meerjarenprogramma
Topsector Logistiek 2021–2023. Tevens zijn in het kader van de structurele aanpak
stikstofproblematiek middelen beschikbaar gesteld voor meerjarig onderzoek dat bijdraagt
aan de emissiereductie van bouwlogistieke ketens en de ontwikkeling van verdere digitalisering
en ketenregieactiviteiten in de bouwlogistiek als onderdeel van het programma Schoon
en Emissieloos Bouwen.
De meerjarige onderzoeksactiviteiten betreffen in hoofdzaak toegepast onderzoek, en
de bijbehorende kennisoverdracht op het terrein van verkeer en vervoer. Toegepast
onderzoek is industrieel onderzoek, experimenteel onderzoek of een combinatie van
beiden. Het gaat uitsluitend om onderzoeksactiviteiten die uitgevoerd worden in publiek-private
samenwerkingsverbanden, waarin de vraagsturing van het onderzoek wordt vormgegeven.
De grote maatschappelijke opgaven en de realisatie van de ambities en doelstellingen
van de Topsector Logistiek noodzaakt tot (nieuwe) strategische samenwerking tussen
bedrijven, kennisinstellingen en overheid om:
-
• het creëren van synergie en samenhang van onderzoeks- en innovatieactiviteiten voor
de realisatie van de ambities en doelstellingen van de Topsector Logistiek;
-
• het bijdragen aan het vergroten van de efficiëntie en de effectiviteit van onderzoek
en ontwikkeling;
-
• het leiden tot meer excellent onderzoek en belangwekkende innovatieve producten en
processen en versnelde verspreiding van kennis naar het bedrijfsleven door een vraag
gestuurde inzet van het onderzoek.
De Topsector Logistiek heeft voor de jaren 2021–2023 een uitvoeringsprogramma opgesteld
voor onderzoek en innovatie in en voor de logistieke sector. Dit uitvoeringsprogramma
geeft invulling aan een gezamenlijk ambitiedocument met de sector (‘Logistiek en goederenvervoer
in 2050’). Het motto van dit uitvoeringsprogramma is: ‘Op weg naar een concurrerende én emissieloze logistiek in Nederland’. Concreet wordt aan het uitvoeringsprogramma invulling gegeven met een actieagenda
voor de periode 2021–2023.
Het gehele uitvoeringsprogramma is een samenspel van onderzoek, innovatie en valorisatie
en toepassing van oplossingen in de praktijk. De onderzoeksactiviteiten sluiten hierbij
nauw aan bij de actieagenda van de topsector en lopende onderzoeksinitiatieven, en
Living Labs.
Topsector Logistiek, een van de negen topsectoren van Nederland, werkt onder regie
van het Topteam Logistiek – bestaande uit vertegenwoordigers uit bedrijfsleven, kenniswereld
en overheid – aan de volgende ambitie: in 2030 heeft Nederland een internationale
toppositie in de afwikkeling van goederenstromen, als ketenregisseur van (inter)nationale
logistieke activiteiten en als land met een aantrekkelijk innovatie- en vestigingsklimaat
voor verladend en logistiek bedrijfsleven.
Het Topteam Logistiek stuurt de uitvoering van het meerjarenprogramma aan. Dit programma
bestaat uit een onderzoekdeel en een praktisch deel met niet-onderzoeksprojecten.
Het onderzoekdeel (toegepast en fundamenteel onderzoek) wordt geadviseerd door het
Topconsortium Kennis en Innovatie (TKI) Logistiek en wordt ook met deze subsidieregeling
nader ingevuld. Een onderzoeksproject wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband
van een of meerdere onderzoeksorganisaties en ondernemingen waarbij de onderzoeksorganisatie
bij daadwerkelijke samenwerking betrokken is op het gebied van experimentele ontwikkeling,
fundamenteel onderzoek, en industrieel onderzoek dat valt onder het toepassingsgebied
van de algemene groepsvrijstellingsverordening (artikel 1, eerste lid, onder d, algemene
groepsvrijstellingsverordening).
Een financiële bijdrage van de overheid aan onderzoeksorganisaties voor het onderzoekdeel
van het meerjarenprogramma van Topsector Logistiek is gerechtvaardigd als steun voor
onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten, zoals industrieel onderzoek, fundamenteel onderzoek
of experimentele ontwikkeling.
Moderne samenlevingen zijn afhankelijk van een betrouwbaar, efficiënt, veilig en duurzaam
mobiliteits- en transportsysteem. De kansen om de vervoersefficiency te verhogen of
duurzamer te transporteren worden onvoldoende gerealiseerd. Op dit moment zijn er
voor logistieke dienstverleners weinig prikkels om te innoveren.
Het meerjarenprogramma van Topsector Logistiek draagt bij aan de actuele beleidsdoelen
van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: ministerie) op het gebied
van bereikbaarheid en duurzame mobiliteit. Hiermee wordt bijgedragen aan de maatschappelijke
belangen zoals duurzaamheid en bereikbaarheid (verhoging beladingsgraad, minder voertuigkilometers,
minder CO2-emissie en/of minder stikstof).
Voor een toekomstbestendige bouwsector is verduurzaming van de bouwlogistiek essentieel.
Effectieve verduurzaming vereist nauwe samenwerking tussen overheden, bedrijven en
kennisinstellingen. Daarom werken partijen samen aan het programma Schoon en Emissieloos
Bouwen (SEB) die de bouwsector verder op weg helpt naar schoon en emissieloos bouwen
in 2030. Het programma streeft ernaar om in 2030 60% stikstofreductie, 75% gezondheidswinst,
0,4 mton CO2-reductie en klimaatneutrale infraprojecten te realiseren in de bouw. Deze regeling
maakt het mogelijk om als onderdeel van het programma SEB subsidies aan te vragen
voor de ontwikkeling van effectieve bouwlogistieke ketens, de ontwikkeling van verdere
digitalisering en ketenregieactiviteiten.
Ontwikkeling van duurzame bouwlogistieke voertuigen, van de toepassing van bouwmaterieel
of van emissievrije bouwplaatsen als onderdeel van de aanpak SEB, vallen buiten het
kader van deze regeling.
De resultaten uit de onderzoeks- en innovatieprojecten worden de komende jaren met
een zo groot mogelijke impact op de reductie van stikstof in de keten uitgerold.
Wettelijke grondslag
De Kaderwet subsidies I en M geeft in de artikelen 3, eerste lid, 4, eerste en tweede
lid, en 5, de mogelijkheid om bij ministeriële regeling subsidies te verstrekken voor
activiteiten die passen in het verkeers- en vervoersbeleid. Deze wet vormt de grondslag
voor de onderhavige regeling. Verder is de grondslag voor deze regeling gelegen in
diverse artikelen van het Kaderbesluit subsidies I en M.
De afdelingen 4.2.1 tot en met 4.2.7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)
zijn rechtstreeks van toepassing op de subsidieverstrekking.
Subsidieplafonds
Er is voor de jaren 2022 tot en met 2026 voor de doelen in artikel 2, onder a en b,
maximaal € 7.000.000 respectievelijk € 5.500.000 beschikbaar.
Lasteneffecten en administratieve lasten voor het bedrijfsleven
De administratieve lasten voor de aanvragende bedrijven kunnen als volgt worden becijferd:
-
- Voor de aanvragers voor projecten in artikel 3, eerste lid, zullen de administratieve
lasten naar schatting per aanvraag 200 uur á € 50 bedragen. Uitgaande van naar verwachting
5 tot 10 aanvragen zullen de totale geschatte administratieve lasten voor het bedrijfsleven
€ 50.000 tot € 100.000 bedragen.
-
- Voor de aanvragers voor projecten in artikel 3, tweede lid, zullen de administratieve
lasten naar schatting per aanvraag 100 uur á € 50 bedragen. Uitgaande van naar verwachting
10 tot 15 aanvragen zullen de totale geschatte administratieve lasten voor het bedrijfsleven
€ 50.000 tot € 75.000 bedragen.
Er zijn geen inhoudelijke nalevingskosten verbonden aan deze regeling. Het Adviescollege
toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies,
omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
Vaste verandermomenten
Het belang van de uitvoering van het meerjarenprogramma van de TKI Logistiek en het
programma ‘Slimme bouwlogistiek en emissievrije bouwplaats’ maakt het wenselijk dat
deze regeling op korte termijn in werking treedt. Daarom wordt gebruik gemaakt van
de uitzondering van de vaste verandermomenten op grond van aanwijzing 4.17, vijfde
lid, aanhef en onder a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Europeesrechtelijke aspecten
Staatssteun dient overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie, vooraf te worden aangemeld, met uitzondering van
maatregelen die voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in een groepsvrijstellingsverordening
die de Commissie heeft vastgesteld op grond van artikel 1 van Verordening (EG) nr.
994/98 van de Raad (AGVV). Onder de voorwaarden van de AGVV kan toekenning van de
steun worden gerechtvaardigd. Op grond van artikel 25 van de AGVV is steun voor samenwerkingsprojecten
die bestaan uit fundamenteel onderzoek, of uit industrieel onderzoek of experimentele
ontwikkeling, of een combinatie daarvan onder voorwaarden toelaatbaar.
Een van de voorwaarden is dat de steunintensiteit beperkt blijft tot de in de AGVV
genoemde percentages. Ingevolge artikel 25 van de AGVV bedraagt de steunintensiteit
ten hoogste 50% van de in aanmerking komende kosten voor industrieel onderzoek en
25% van de in aanmerking komende kosten voor experimentele ontwikkeling. Deze maximale
steunintensiteiten zijn opgenomen in artikel 3, derde lid, van deze regeling. De steunintensiteit
voor fundamenteel onderzoek is in deze regeling gelijk aan de steunintensiteit voor
industrieel onderzoek. De reden hiervoor is dat binnen de Topsector Logistiek uitgegaan
wordt van minimaal 50% co-financiering.
Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie, moet een subsidieaanvraag passen binnen
de randvoorwaarden die de AGVV stelt. Binnen die randvoorwaarden biedt deze subsidieregeling
ruimte voor verschillende kennisinstellingen om in aanmerking te komen voor onderzoeksubsidie.
Tot de kennisinstellingen behoren naast universiteiten en hogescholen, ook de onderzoeksinstituten
TNO en Wageningen Research. TNO en Wageningen Research zijn voorbeelden van organisaties
voor toegepast onderzoek (TO2). TO2-instellingen ontvangen via het Ministerie van
EZK een structurele rijksbijdrage om hun wettelijk vastgelegde hoofdtaken uit te voeren.
De onderzoeksprogramma’s waar TO2-instellingen met deze subsidieregeling aan kunnen
werken, behoren niet tot de wettelijke vastgelegde onderzoekstaken. Voor deze subsidieregeling
wordt daarom aangenomen dat subsidieaanvragen door TO2-instellingen zijn aan te merken
als economische activiteit en niet vallen onder de niet-economische activiteiten als
bedoeld in de Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en
innovatie (2014, C198/1), aangeduid als O&O&I-steunkader.
Andere kennisinstellingen die in aanmerking kunnen komen voor subsidie zijn onderzoeksinstituten
vallend onder de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en
onderzoeksinstituten aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen
(KNAW).
Deze subsidieregeling richt zich op onderzoek-consortia: samenwerkingsverbanden die
minimaal bestaan uit een kennisinstelling en twee bedrijven. Als penvoerder van het
samenwerkingsverband treedt bij voorkeur de kennisinstelling op. Uiteindelijk begunstigden
van deze subsidieregeling zijn deelnemers in een samenwerkingsverband.
Volgens de voorwaarden van de AGVV wordt de regeling binnen 20 dagen na publicatie
ter kennisgeving bij de Europese Commissie gemeld.
Risicoanalyse
De regeling is getoetst aan de uitkomsten van de risicoanalyse die ingevolge de Aanwijzingen
voor de subsidieverstrekking verplicht is (aanwijzing 20). In deze analyse is niet
gebleken van risico’s die tot aanvullende maatregelen leiden.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Begripsbepalingen
Dit artikel bevat begripsbepalingen. Voor een aantal begrippen is aangesloten bij
de begripsbepalingen van de AGVV. Dit betreft onder meer de begrippen experimentele
ontwikkeling, fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en toegepast onderzoek.
Artikel 2. Doel van de subsidieregeling
Dit artikel geeft aan wat het doel is van de subsidieregeling. Onderzoeksprojecten
dragen bij, of geven uitvoering aan, aan de Gezamenlijke Ambitie Logistiek en goederenvervoer
in 2050 of aan het kennis- en innovatieprogramma Bouwlogistiek en Mobiele Werktuigen
als onderdeel van de routekaart Schoon en Emissieloos Bouwen (SEB).
Artikel 3. Subsidiabele projecten en steunpercentages
Dit artikel geeft aan voor welke activiteiten subsidie kan worden verleend. Die activiteiten
worden genoemd in de activiteitenplannen die behoren bij het onderzoekdeel van het
Meerjarenprogramma Topsector Logistiek 2021–2023 of het kennis- en innovatieprogramma
Bouwlogistiek en Mobiele Werktuigen. Die activiteitenplannen die behoren bij het onderzoekdeel
van het Meerjarenprogramma Topsector Logistiek 2021–2023 worden door de Minister goedgekeurd.
Deze goedkeuring valt buiten het bestek van de regeling.
Het derde lid van artikel 3 bevat de maximale steunintensiteiten die voor subsidie
in aanmerking komen. De maximale steunintensiteiten uit de AGVV worden gevolgd waar
het industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling betreft. Voor fundamenteel
onderzoek is de maximale steunintensiteit 50% van de subsidiabele kosten.
Artikel 4 Subsidieplafond en wijze van verdelen subsidieplafond
Dit artikel geeft aan dat pas subsidie kan worden verstrekt, wanneer de regeling is
opengesteld en een subsidieplafond is vastgesteld. Van het openstellen van de subsidieregeling
en het subsidieplafond wordt kennisgegeven in de Staatscourant. De Minister kan voor
achtereenvolgende jaren verschillende perioden openstellen, of kan jaarlijks tot openstelling
besluiten.
Artikel 4, tweede lid, verduidelijkt dat voor onderzoeken onder het uitvoeringsprogramma
Topsector Logistiek 2021–2023 een ander jaarlijks subsidieplafond kan worden vastgesteld
dan voor onderzoeken binnen het kennis- en innovatieprogramma Bouwlogistiek en Mobiele
Werktuigen. Op dit moment is over de periode 2021 tot en met 2026 in totaliteit € 7.000.000
voor het uitvoeringsprogramma Topsector Logistiek beschikbaar. Onder het kennis- en
innovatieprogramma Bouwlogistiek en Mobiele Werktuigen (‘stikstofgelden’) is over
deze periode € 5.500.000 aan subsidiegelden beschikbaar.
De subsidieaanvragen die binnen de periode van openstelling zijn ingediend, worden
beoordeeld aan de hand van het formulier met rangschikkingscriteria dat als bijlage
1 van de regeling is opgenomen. Subsidie wordt toegekend aan de aanvraag die het hoogste
puntentotaal heeft behaald. De stichting TKI Logistiek rangschikt de aanvragen op
basis van het formulier en adviseert de Minister over de uiteindelijke rangschikking
van de aanvragen.
Artikel 5 Afwijzingsgronden
Op grond van artikel 5 wordt een subsidieaanvraag onder het kennis- en innovatieprogramma
Bouwlogistiek en Mobiele werktuigen geweigerd indien het voorstel niet, of slechts
beperkt bijdraagt aan de reductie van stikstof, of wanneer de reductie niet is gekwantificeerd.
De aanvraag scoort onvoldoende op punt 12 van het beoordelingsformulier. Dit artikel
maakt duidelijk dat dit niet kan leiden tot subsidie.
De subsidie bedraagt ten hoogste € 1.000.000 per project. Deze regeling bevat daarnaast
een minimale projectomvang van € 500.000.
Artikel 6, 7, 8 en 9 Subsidiabele kosten
De kosten van een project die worden genoemd in artikel 25, derde lid, onderdeel a
t/m e, van de AGVV bestaan uit:
-
– personeelskosten: onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover
zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;
-
– kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor
het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur
voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend
met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige
beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;
-
– kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project.
Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de
looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen,
als in aanmerking komende kosten beschouwd. Wat gronden betreft, komen de kosten voor
de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;
-
– kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm’s length-voorwaarden
worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede
kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project
worden gebruikt;
-
– bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal,
leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.
Gelet op artikel 7 van het Kaderbesluit subsidies I en M dient vastgesteld te worden
welke standaard-berekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven kunnen worden
gehanteerd. In artikel 6, tweede lid, worden drie beschikbare berekeningswijzen genoemd.
Ter uitwerking van deze bepaling is in artikel 7 opgenomen hoe de standaardberekeningswijze
voor de berekening van uurtarieven met behulp van de integrale kosten-systematiek
moet worden toegepast en hoe vervolgens de subsidiabele kosten kunnen worden berekend.
In artikel 8 is opgenomen hoe de standaardberekeningswijze voor de berekening van
uurtarieven op basis van de kosten per kostendrager met forfaitaire opslag moet worden
gehanteerd en hoe daarmee de subsidiabele kosten kunnen worden berekend. In artikel
9 is de standaardberekeningswijze opgenomen voor zover gebruik wordt gemaakt van een
forfaitair vastgesteld uurtarief loonkosten van € 60 per uur. In dit bedrag zijn zowel
de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten begrepen. Ook is in
dit artikel opgenomen hoe in dit geval de subsidiabele kosten kunnen worden berekend.
In artikel 7 wordt gesproken van een kostendrager. De integrale kostensystematiek
in artikel 7 kent dit begrip om een kostenplaats of een volume-eenheid voor de kostenberekening
aan te duiden. Bijvoorbeeld personeelsuren of apparaat-uren. Aan een kostenplaats
kunnen vervolgens zowel de directe als de indirecte kosten worden toegerekend. Indien
een kostendrager bijvoorbeeld personeelsuren zijn, zijn de directe kosten bijvoorbeeld de loonkosten. De indirecte kosten
zijn dan bijvoorbeeld laboratoriumfaciliteiten of managementkosten. De subsidiabele
kosten worden vervolgens berekend door het aantal uren te vermenigvuldigen met de
aan een personeelsuur toegerekende directe en indirecte kosten.
Artikel 10 Indiening aanvraag
De stichting TKI logistiek is het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) van
de Topsector Logistiek. Zij heeft ervaring met de uitvoering van subsidieregelingen
voor de Topsector en de toepassing van de AGVV-voorwaarden. Vanuit haar activiteiten
is het TKI Logistiek belast met het initiëren van onderzoek, het monitoren van projecten,
en het daarover afleggen van inhoudelijke en financiële verantwoording aan subsidieverleners.
Een aanvraag wordt ingediend bij de stichting TKI Logistiek met behulp van het in
bijlage 2 opgenomen aanvraagformulier. Een aanvraagformulier kan worden verkregen
op de website www.Dinalog.nl. Op het aanvraagformulier en de website is ook te vinden welke gegevens en bijlagen
bij de aanvraag moeten worden overlegd en welke formats daarvoor moeten worden gebruikt.
Artikel 11 Subsidieverstrekking
De percentages van de maximale steunintensiteit komen niet uit boven de maximale steunintensiteiten
van de AGVV. Voor fundamenteel onderzoek is het maximale steunpercentage in deze regeling
vastgesteld op 50% van de subsidiabele kosten. Voor industrieel- en experimenteel
onderzoek zijn de percentages uit de AGVV overgenomen. Het gaat om maximale percentages
van de in aanmerking komende kosten, zoals toegelicht bij de artikelen 6, 7, 8 en
9.
Artikel 12 Specifieke afwijzingsgronden
Mocht blijken dat de te subsidiëren activiteiten door een ander bestuursorgaan zijn
of worden gesubsidieerd, dan zal subsidieverstrekking door het ministerie voor dat
deel achterwege blijven. Hetzelfde geldt voor inkomsten van derden die zonder tegenprestatie
zijn of worden verkregen. Het is namelijk mogelijk dat bepaalde activiteiten op grond
van meer dan één regeling voor subsidie in aanmerking kunnen komen, maar het is ongewenst
dat ten behoeve van dezelfde activiteiten een beroep kan worden gedaan op meer dan
een subsidie-instrument van de overheid, voor zover dit leidt tot meer dan 100%-financiering.
Artikel 13 Subsidievaststelling
Nadat de activiteit is afgerond, dient de subsidieontvanger een verzoek om vaststelling
van de subsidie in bij de uitvoeringsinstantie. In de regeling is een termijn van
22 weken aangehouden, nadat de activiteit is afgerond.
Voor het verzoek is een formulier verkrijgbaar op de website van www.dinalog.nl. Op dit formulier is aangegeven welke gegevens moeten worden aangeleverd. Op de dezelfde
website is daarnaast een format verkrijgbaar voor de potentieberekening van de reductie
van CO2- en van NOx-emissies.
Op grond van artikel 25 van het Kaderbesluit subsidies I en M wordt binnen dertien
weken na ontvangst van het verzoek een besluit genomen. Deze termijn kan met dertien
weken worden verlengd.
Artikel 14 Inwerkingtreding
Het is noodzakelijk af te wijken van de vaste verandermomenten om te vermijden dat,
gelet op de jaarindeling van de subsidieregeling, aanmerkelijke private of publieke
voor- of nadelen voorkomen (aanwijzing 4.17, vijfde lid, aanhef en onder a, van de
Aanwijzingen voor de regelgeving).
In verband met de opgenomen horizonbepaling zal deze regeling met ingang van 1 januari
2027 vervallen. De regeling blijft in verband met de afwikkeling van de reeds verleende
subsidie van toepassing op die subsidie. Dat is met name van belang voor de subsidievaststelling.
Bijlage 1 Rangschikkingscriteria en weging
In bijlage 1 is het formulier met de rangschikkingscriteria opgenomen waarnaar in
artikel 4, vijfde lid, wordt verwezen. Bij elk van de twaalf criteria is de weging
opgenomen (artikel 4, vijfde lid). De weging komt tot uitdrukking in het aantal punten
dat voor het betreffende criterium kan worden verkregen. Hierna volgt een korte toelichting
op de rangschikkingscriteria.
-
1. Doelen: Draagt het project duidelijk bij aan een specifiek benoemd doel van de Topsector
Logistiek?
Het gaat hier om de mate waarin het voorstel aansluit op de gestelde ambities en doelstellingen
van de Topsector Logistiek zoals vastgelegd in onder meer het Actieprogramma en het
Innovatieprogramma bouwlogistiek en mobiele werktuigen.
-
2. Thema: Sluit het project goed aan bij de onderzoeksthema’s en de onderwerpen van de
call?
De aansluiting op de onderzoeksvragen, -thema’s, en -onderwerpen (en roadmaps) zoals
die worden geadresseerd in het inhoudelijke document van de betreffende call voor
onderzoek.
-
3. Praktijk: Adresseert het project een relevant, actueel vraagstuk?
De mate waarin het specifieke onderwerp en probleem uit het voorstel aansluiten bij
de beleving en behoeften in de logistieke sector en/of de bouwsector.
-
4. Onderzoekskwaliteit: Heeft het onderzoek een duidelijke onderzoeksvraag en onderzoek
aanpak?
Hierbij speelt onder meer:
-
• Zijn er duidelijke onderzoeksvragen geformuleerd?
-
• Zijn er duidelijke en passende onderzoeksmethodieken geformuleerd?
-
• Bouwt men duidelijk voort op bestaand onderzoek (state of the art)?
-
• Maakt men met het beoogde onderzoek een duidelijke onderzoeksstap voorwaarts?
-
5. Innovatie: Leidt het voorstel tot nieuwe oplossingen voor bedrijven?
In hoeverre is het vernieuwend en onderscheidend, en leidt het tot de ontwikkeling
van nieuwe processen, oplossingen, producten, diensten en/of procedés?
-
6. Presentatie: is het project duidelijk en rationeel gepresenteerd in het voorstel (onder
meer met een duidelijke taakverdeling tussen de partners)?
In hoeverre is het voorstel duidelijk en begrijpelijk beschreven en uitgewerkt? Is
het duidelijk wat alle partners gaan doen?
-
7. Valorisatie: kwaliteit, realisme en concreetheid van het valorisatieplan (bereik,
doelgroep, activiteiten, deliverables. planning, benoemde risico’s)?
Hoe specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden (SMART) is het valorisatieplan:
uitwerking met een heldere en realistische aanpak, duidelijk geformuleerde deliverables
en resultaten, tijdplan, risico’s etc.
-
8. Kwaliteit: kwaliteit van de onderzoekers?
Kwaliteit van de onderzoekers, gebaseerd op track record, ervaring, publicaties.
-
9. Kwaliteit: kwaliteit van het consortium (zijn de juiste partners aanwezig in het consortium)?
Kwaliteit van het consortium: zitten de noodzakelijke partijen in het project? Is
er ook een duidelijke en goede afspiegeling van het inhoudelijke projectvoorstel in
de aanwezigheid van partners in het project? Hierbij gaat het onder meer om vertegenwoordiging
van de juiste kennisinstellingen en expertise, eventuele noodzakelijke publieke instellingen
en de private bedrijven naar bijv. type bedrijven, sectoren, en deelmarkten.
-
10. Impact: Draagt het voorstel bij aan het Nederlands verdienvermogen, en genereert het
voorstel kwantificeerbaar (potentieel voor) economische toegevoegde waarde?
Is er economische impact, en een mogelijk bijdrage aan het economisch verdienvermogen
van Nederland, en in het bijzonder de logistieke sector?
-
11. Reductie CO2: Draagt het voorstel, in potentie, bij aan de CO2 doelstelling van de Topsector Logistiek
Zal het voorstel bijdragen, direct of in potentie, aan de CO2 doestelling van de Topsector Logistiek? De impact dient berekend te worden, en er
moet worden aangegeven of de bijdrage direct of in potentie is.
-
12. Reductie NOx: Draagt het voorstel, in potentie, bij aan de NOx doelstelling van de Topsector Logistiek?
De impact dient berekend te worden, en er moet worden aangegeven of de bijdrage direct
of in potentie is. Indien het voorstel valt onder het Innovatieprogramma Bouwlogistiek
en Mobiele werktuigen, dan is dit een knock-out criterium: een aanvraag komt dan niet
voor subsidie in aanmerking. Dit betekent dat het voorstel op dit criterium 3 of meer
moet scoren om voor subsidie in aanmerking te komen (artikel 5, eerste lid).
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers