Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 24 februari 2022, nr. WJZ/ 22003003, tot wijziging en zevende openstelling van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 2.4.12, eerste lid, en 2.4.24, eerste lid, wordt ‘1 april 2022’ telkens vervangen door ‘1 augustus 2022’.

B

In artikel 2.5.1, eerste lid, wordt in de begripsbepaling van ‘omzet in de subsidieperiode’ de zinsnede ‘artikel 2.5.3, vierde lid’ vervangen door ‘artikel 2.5.3, vijfde lid’.

C

Onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot vijfde tot en met zevende lid wordt in artikel 2.5.3 een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode het derde kalenderkwartaal van 2020 voor een getroffen MKB-onderneming waarvan de eigenaar of een van de eigenaren ten genoegen van de minister kan aantonen minimaal drie weken van beide referentieperiodes, bedoeld in het tweede lid, recht te hebben gehad op zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg, ware zij een vrouwelijke werknemer geweest, en als gevolg daarvan door de getroffen MKB-onderneming geen representatieve omzet is behaald in de referentieperiode.

D

In artikel 2.5.6, vijfde lid, wordt ‘artikel 2a.4, eerste lid’ vervangen door ‘artikel 2.5.4, eerste lid’.

E

Na artikel 2.5.22 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

Paragraaf 2.6. Subsidie vaste lasten voor de periode januari, februari en maart 2022

Paragraaf 2.6.1. Subsidie vaste lasten voor MKB-ondernemingen
Artikel 2.6.1. (begripsbepalingen)
  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    ambulante onderneming:

    onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 47.81.1, 47.81.9, 47.82, 47.89.1, 47.89.2, 47.89.9, 49.39.1, 49.32, 49.41, 49.42, 50, 51.10, 53, 85.53 of 93.21.2 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    getroffen MKB-onderneming:

    MKB-onderneming die voldoet aan artikel 2.6.2, tweede lid, onderdelen c tot en met e;

    groep:

    twee of meer in Nederland gevestigde ondernemingen als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, die met elkaar verbonden zijn doordat zij een van de banden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, met elkaar onderhouden;

    horecaonderneming:

    onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 56.10.1, 56.10.2 of 56.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    omzet:

    opbrengst uit levering van goederen en diensten uit de onderneming, onder aftrek van kortingen en dergelijke en van over de omzet geheven belastingen;

    omzet in de referentieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2.6.3, tweede, onderscheidenlijk derde lid;

    omzet in de subsidieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2.6.3, vierde lid; omzetverlies: omzetverlies als bedoeld in artikel 2.6.3, eerste lid;

    peildatum:

    de peildatum voor de getroffen MKB-onderneming, zijnde 15 maart 2020 voor een getroffen MKB-onderneming met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode tot en met 15 maart 2020 onderscheidenlijk 30 juni 2020 voor een getroffen MKB-onderneming met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode van 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020;

  • 2. In de artikelen 2.6.2, tweede lid, onderdeel b, en 2.6.4, eerste, derde, vierde en vijfde lid, staat:

    • A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro's;

    • B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;

    • C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;

    • D voor het subsidiepercentage, dat 100% bedraagt.

Artikel 2.6.2. (verstrekking subsidie)
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart van 2022.

  • 2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:

    • a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;

    • b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 1.500 bedraagt;

    • c. die op de peildatum in het handelsregister stond ingeschreven;

    • d. waarvan de hoofdactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op de peildatum is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen of die op de peildatum is ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen;

    • e. die:

      • 1°. voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:

        • ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of

        • een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of

      • 2°. voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft;

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt aan:

    • a. een publiekrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • b. een overheidsbedrijf als bedoeld in artikel 25g, eerste lid, van de Mededingingswet;

    • c. een bekostigde school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • d. een bekostigde instelling voor educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs;

    • e. een bekostigde instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • 4. In afwijking van het tweede lid, onderdeel d, wordt subsidie verstrekt aan een MKB- onderneming indien ten genoegen van de minister blijkt dat de MKB-onderneming op de peildatum feitelijk een hoofdactiviteit uitvoerde die in de bijlage is opgenomen.

Artikel 2.6.3. (bepaling omzetverlies)
  • 1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.

  • 2. De omzet in de referentieperiode is naar keuze van de aanvrager: de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2019 of de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2020.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode voor:

    • a. een getroffen MKB-onderneming die na 31 december 2018 en voor 1 oktober 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister naar keuze van de aanvrager: de omzet in het eerste kwartaal van 2020 of de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister;

    • b. een getroffen MKB-onderneming die na 30 september 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister naar keuze van de aanvrager: de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020 of de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister.

  • 4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2022.

  • 5. Als omzet van de getroffen MKB-onderneming wordt beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de getroffen MKB-onderneming aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de getroffen MKB-onderneming.

  • 6. Tot de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode worden voor de toepassing van deze regeling niet gerekend subsidies, tegemoetkomingen of steun in andere vorm die de getroffen MKB-onderneming heeft verkregen van een bestuursorgaan in verband met, of mede in verband met, de gevolgen van de bestrijding van de verspreiding van COVID-19.

Artikel 2.6.4. (hoogte subsidie)
  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 550.000 en wordt berekend op de volgende wijze:

    A × B × C × D.

  • 2. De subsidie bedraagt € 1.500, indien de uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, minder is dan € 1.500.

  • 3. Bij element C wordt het hoogste percentage gebruikt dat van toepassing is, indien de getroffen MKB-onderneming meer dan een hoofdactiviteit uitvoert.

  • 4. Indien ten genoegen van de minister blijkt dat een activiteit van een getroffen MKB- onderneming waarvan de code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen, in werkelijkheid op de peildatum de hoofdactiviteit van die onderneming vormde, wordt bij element C het percentage behorend bij deze code van de Standaard Bedrijfsindeling gebruikt.

  • 5. Voor ondernemingen die op de peildatum zijn ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen, wordt bij element C het percentage gebruikt van de nevenactiviteit van de onderneming die in de bijlage is opgenomen. Indien de getroffen MKB-onderneming meer dan één nevenactiviteit uitvoert die in de bijlage is opgenomen, wordt het hoogste percentage gebruikt dat van toepassing is.

Artikel 2.6.5. (afwijzingsgronden)
  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

    • a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;

    • b. indien de getroffen MKB-onderneming al in moeilijkheden verkeerde, in de zin van artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, op 31 december 2019;

    • c. voor zover de totale door de getroffen MKB-onderneming ontvangen steun die wordt gerechtvaardigd door paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) na toepassing van deze regeling, en waarbij uit wordt gegaan van brutobedragen per onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, meer bedraagt dan:

      • 1°. € 2.300.000;

      • 2°. € 345.000, indien de getroffen MKB-onderneming actief is in de visserij- en aquacultuur- sector als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L 190);

      • 3°. € 290.000 indien de getroffen MKB-onderneming actief is in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 bij het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie;

    • d. indien het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de schatting van de omzet in de subsidieperiode, zoals opgenomen in de subsidieaanvraag, gedeeld door de omzet in de referentieperiode en uitgedrukt in procenten, minder dan 30% bedraagt;

    • e. indien de getroffen MKB-onderneming met zijn hoofd- of nevenactiviteit, waaronder de MKB-onderneming is ingeschreven in het handelsregister, behoort tot de codes 64.1, 64.30.1, 64.30.2, 64.91, 64.92, 65, 66.11, 66.19.2, 66.29.1 of 66.29.3 van de Standaard Bedrijfsindeling of indien de getroffen MKB-onderneming met zijn hoofdactiviteit, waaronder de MKB-onderneming is ingeschreven in het handelsregister, behoort tot de codes 64.99, 66.12, 66.19.1, 66.19.3, 66.29.2, 66.29.9 of 66.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    • f. indien de getroffen MKB-onderneming kwalificeert als een kredietinstelling of financiële instelling in de zin van paragraaf 2, onderdeel 20bis, van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I);

    • g. indien de getroffen MKB-onderneming op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdier- houderij een vergoeding heeft ontvangen voor schade, bedoeld in dat artikel.

  • 2. Indien de getroffen MKB-onderneming deel uitmaakt van een groep wórdt bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, uitgegaan van de volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen van de MKB-ondernemingen die deel uitmaken van de groep.

Artikel 2.6.6. (informatieverplichtingen bij aanvraag)
  • 1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Een aanvraag omvat in ieder geval;

    • a. gegevens over de getroffen MKB-onderneming, waaronder het nummer waarmee de getroffen MKB-onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer dat op naam van de getroffen MKB-onderneming staat of, in geval de getroffen MKB-onderneming een eenmanszaak betreft en deze geen zakelijke rekening heeft, het rekeningnummer van de eigenaar van de eenmanszaak;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de getroffen MKB-onderneming, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. indien een MKB-onderneming deel uitmaakt van een groep, gegevens over alle ondernemingen die op het moment van aanvraag deel uitmaken van de groep, waaronder het nummer waarmee elke onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • d. de keuze voor de te hanteren referentieperiode en een opgave van de omzet in de referentieperiode, blijkend uit:

      • 1°. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte doet per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en die voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

      • 2°. indien de getroffen MKB-onderneming niet beschikt over de in onderdeel 1° bedoelde kopieën: een afschrift uit de boekhouding van de getroffen MKB-onderneming, een kopie van de baten lasten rekening of een ander bewijsstuk waaruit duidelijk het bedrag blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald;

      • 3°. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte doet per kalenderjaar: een kopie van de aangiftes voor het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en voldoet aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968, en een kopie van een bewijsstuk waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald;

      • 4°. indien de getroffen MKB-onderneming over zijn gehele omzet, of een deel daarvan, geen omzetbelasting afdraagt: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de referentieperiode duidelijk blijkt en een kopie van de jaarrekening of het jaarverslag van het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt, of een ander bewijsstuk waaruit de omzet blijkt van het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt.

    • e. een schatting van de omzet in de subsidieperiode;

    • f. indien van toepassing: een verklaring dat de getroffen MKB-onderneming een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang, blijkend uit:

      • 1°. een kopie van een zakelijke huur- of koopovereenkomst van de vestiging;

      • 2°. een kopie van de belastingaangifte van het jaar 2019 of 2020 waaruit blijkt dat er sprake is van een werkruimte waarvan de vaste lasten en kosten fiscaal aftrekbaar zijn als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, of

      • 3°. een kopie van een ander bewijsstuk.

  • 3. Indien de subsidieaanvrager een getroffen MKB-onderneming is met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode van 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020 en de uitkomst van de berekening op grond van artikel 2.6.4, eerste lid, € 25.000 of meer bedraagt, waarbij voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode die opgenomen is in de subsidieaanvraag, gaat de aanvraag tevens vergezeld van een verklaring van een onafhankelijk en ter zake kundig persoon, overeenkomstig een door de minister vastgesteld model en met gebruikmaking van een door de minister vastgesteld middel, omtrent de getrouwheid van de opgaven, bedoeld in het tweede lid, onderdelen d en e.

  • 4. De minister wijst aan welke categorieën onafhankelijke en ter zake kundige personen een verklaring als bedoeld in het derde lid, kunnen afgeven.

  • 5. Indien de uitkomst van de berekening op grond van artikel 2.6.4, eerste lid, € 125.000 of meer bedraagt, waarbij voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode die opgenomen is in de subsidieaanvraag, gaat de aanvraag tevens vergezeld van een nader vast te stellen product van een accountant of accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd document, waarin in ieder geval wordt opgegeven of de getroffen MKB-onderneming op het moment van aanvraag deel uitmaakt van een groep en indien dit het geval is, de samenstelling van die groep op het moment van aanvraag en de steun die op grond van paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) reeds is verstrekt aan de ondernemingen die deel uitmaken van de groep.

Artikel 2.6.7. (aanvraagperiode)
  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022.

  • 2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.

Artikel 2.6.8. (beslistermijn)

De minister beslist binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag. Indien niet binnen deze termijn kan worden beslist, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beslissing wel kan worden genomen.

Artikel 2.6.9. (voorschot)
  • 1. Na verlening van de subsidie wordt een eenmalig voorschot op de subsidie verleend van 80%.

  • 2. Het bedrag van het voorschot wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.6.4, eerste lid, met dien verstande dat voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode, opgenomen in de subsidieaanvraag.

Artikel 2.6.10. (verplichtingen subsidieontvanger)
  • 1. De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden dat de subsidieontvanger voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen.

  • 2. De administratie, bedoeld in het eerste lid, wordt tot tien jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling bewaard.

  • 3. De subsidieontvanger verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 4. Indien de getroffen MKB-onderneming actief of mede actief is in de verwerking en de afzet van landbouwproducten, bedoeld in artikel 2, punten 6 en 7, van verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193), geeft de onderneming de subsidie niet geheel of ten dele door aan primaire producenten.

Artikel 2.6.11. (vaststelling subsidie)
  • 1. De getroffen MKB-onderneming vraagt uiterlijk op 1 december 2022 de vaststelling van de subsidie aan met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Bij de aanvraag van de vaststelling wordt in ieder geval meegezonden een opgave van de omzet in de subsidieperiode, blijkend uit:

    • a. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

    • b. indien de getroffen MKB-onderneming niet beschikt over de kopieën, bedoeld in onderdeel a: een afschrift uit de boekhouding van de getroffen MKB-onderneming, een kopie van de baten lasten rekening of een ander bewijsstuk waaruit duidelijk het bedrag blijkt waarover zij in de subsidieperiode omzetbelasting heeft betaald;

    • c. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per kalenderjaar of de getroffen MKB- onderneming over zijn gehele omzet, of een deel daarvan, geen omzetbelasting afdraagt: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de subsidieperiode duidelijk blijkt.

  • 3. De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.6.4, eerste lid.

  • 4. Indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, gaat de aanvraag tot vaststelling vergezeld van een nader vast te stellen product van een accountant of accountant- administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document, waarin in ieder geval wordt opgegeven of de subsidie- ontvanger op het moment van subsidieaanvraag deel uitmaakte van een groep en indien dat het geval is de samenstelling van die groep op het moment van de aanvraag tot vaststelling, de omzet in de referentieperiode en subsidieperiode van de subsidieaanvrager en de kwalificatie van de getroffen MKB-onderneming als MKB-onderneming.

  • 5. De subsidie wordt in ieder geval op nihil vastgesteld, indien het omzetverlies minder dan 30% bedraagt.

  • 6. De minister stelt de subsidie vast binnen 16 weken na de ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 2.6.2. Subsidie vaste lasten voor grote ondernemingen
Artikel 2.6.12. (begripsbepalingen)
  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    ambulante onderneming:

    onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 47.81.1, 47.81.9, 47.82, 47.89.1, 47.89.2, 47.89.9, 49.39.1, 49.32, 49.41, 49.42, 50, 51.10, 53, 85.53 of 93.21.2 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    groep;

    twee of meer in Nederland gevestigde ondernemingen als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, die met elkaar verbonden zijn doordat zij een van de banden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, met elkaar onderhouden;

    grote onderneming:

    in Nederland gevestigde onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, niet zijnde een MKB-onderneming;

    horecaonderneming;

    onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 56.10.1, 56.10.2 of 56.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    omzet:

    de vergoeding, bedoeld in artikel 8 van de Wet op de omzetbelasting 1968; omzet in de referentieperiode: omzet als bedoeld in artikel 2.6.14, tweede onderscheidenlijk derde lid;

    omzet in de subsidieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2.6.14, vierde lid; omzetverlies; omzetverlies als bedoeld in artikel 2.6.14, eerste lid;

    peildatum:

    de peildatum voor de betreffende grote onderneming, zijnde 15 maart 2020 voor een grote onderneming met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode tot en met 15 maart 2020 onderscheidenlijk 30 juni 2020 voor een grote onderneming met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode van 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020;

  • 2. In de artikelen 2.6.13, tweede lid, onderdeel b, en 2.6.15, eerste, derde en vierde lid, staat:

    • A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro's;

    • B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;

    • C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;

    • D voor het subsidiepercentage, dat 100% bedraagt.

Artikel 2.6.13. (verstrekking subsidie)
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een grote onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart van 2022, met dien verstande dat indien een grote onderneming op het moment van aanvraag deel uitmaakt van een groep, subsidie slechts wordt verstrekt aan één grote onderneming die deel uitmaakt van die groep en namens de ondernemingen die deel uitmaken van die groep een aanvraag om subsidie indient.

  • 2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een grote onderneming indien:

    • a. het omzetverlies van de grote onderneming of, indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep het omzetverlies van die groep, ten minste 30% bedraagt;

    • b. de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C voor de grote onderneming of, indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, voor die groep, ten minste € 1.500 bedraagt;

    • c. de grote onderneming die de aanvraag indient op de peildatum in het handelsregister stond ingeschreven;

    • d. de hoofdactiviteit waaronder de grote onderneming die de aanvraag indient op de peildatum is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen of de grote onderneming die de aanvraag indient op de peildatum is ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen;

    • e. in het geval dat de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, de grote onderneming die de aanvraag indient op de peildatum in het handelsregister stond ingeschreven met een hoofdactiviteit of nevenactiviteit als bedoeld in onderdeel d, die op het moment van aanvraag representatief is voor de groep;

    • f. de grote onderneming die de aanvraag indient:

      • 1°. voor zover het een grote onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:

        • ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de onderneming; of

        • een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of

      • 2°. voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft;

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt aan:

    • a. een publiekrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • b. een overheidsbedrijf als bedoeld in artikel 25g, eerste lid, van de Mededingingswet;

    • c. een bekostigde school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • d. een bekostigde instelling voor educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs;

    • e. een bekostigde instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • 4. In afwijking van het tweede lid, onderdeel d, wordt subsidie verstrekt, indien ten genoegen van de minister blijkt dat de grote onderneming op de peildatum feitelijk een hoofdactiviteit uitvoerde die in de bijlage is opgenomen.

Artikel 2.6.14. (bepaling omzetverlies)
  • 1. Het omzetverlies van de grote onderneming wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode, met dien verstande dat indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, telkens uit wordt gegaan van de omzet van die groep. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.

  • 2. De omzet in de referentieperiode is naar keuze van de aanvrager: de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2019 of het eerste kalenderkwartaal van 2020.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode, tenzij de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, in welk geval wordt uitgegaan van de inschrijfdatum in het handelsregister van de eerste in het handelsregister ingeschreven onderneming die deel uitmaakt van de groep:

    • a. voor een grote onderneming die na 31 december 2018 en voor 1 oktober 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister naar keuze van de aanvrager: de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2020 of de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister;

    • b. voor een grote onderneming die na 30 september 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister naar keuze van de aanvrager: de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020 of de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister.

  • 4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2022.

  • 5. Als de omzet van de grote onderneming, of indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, de omzet van die groep, wordt beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de grote onderneming of de groep aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in eén aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de grote onderneming of, indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, van die groep. Indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, wordt niet als omzet beschouwd de omzet tussen de ondernemingen die deel uitmaken van die groep.

  • 6. Indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, wordt bij de berekening van de omzet van de groep niet in aanmerking genomen;

    • a. de omzet van een onderneming die op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij een vergoeding heeft ontvangen voor schade;

    • b. de omzet van een onderneming die kwalificeert als een kredietinstelling of financiële instelling in de zin van paragraaf 2, onderdeel 20bis, van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C91 I).

  • 7. Tot de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode worden voor de toepassing van deze regeling niet gerekend subsidies, tegemoetkomingen of steun in andere vorm die de grote onderneming heeft verkregen van een bestuursorgaan in verband met, of mede in verband met, de gevolgen van de bestrijding van de verspreiding van COVID-19.

Artikel 2.6.15. (hoogte subsidie)
  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 600.000 en wordt berekend op de volgende wijze: A × B × C × D.

  • 2. De subsidie bedraagt € 1.500, indien de uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, minder is dan € 1.500.

  • 3. Indien ten genoegen van de minister blijkt dat een activiteit van de grote onderneming die de aanvraag indient, waarvan de code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen, in werkelijkheid op de peildatum de hoofdactiviteit van die onderneming vormde, wordt bij element C het percentage behorend bij deze code van de Standaard Bedrijfsindeling gebruikt.

  • 4. Indien de grote onderneming die de aanvraag indient op de peildatum is ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen, wordt bij element C het percentage gebruikt van de nevenactiviteit van de grote onderneming die in de bijlage is opgenomen.

Artikel 2.6.16. (afwijzingsgronden)

De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

  • a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;

  • b. indien de grote onderneming of, indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, de onderneming, bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, al in moeilijkheden verkeerde, in de zin van artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, op 31 december 2019;

  • c. voor zover de totale door de grote onderneming of, indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, de totale door de groep ontvangen steun die wordt gerechtvaardigd door paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) na toepassing van deze regeling, en waarbij uit wordt gegaan van brutobedragen per onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, meer bedraagt dan:

    • 1°. € 2.300.000;

    • 2°. € 345.000, indien de grote onderneming die de aanvraag indient actief is in de visserij- en aquacultuursector als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L 190);

    • 3°. € 290.000 indien de grote onderneming die de aanvraag indient actief is in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 bij het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie;

  • d. indien het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de schatting van de omzet in de subsidieperiode van de grote onderneming, zoals opgenomen in de subsidieaanvraag, gedeeld door de omzet in de referentieperiode en uitgedrukt in procenten, minder dan 30% bedraagt, met dien verstande dat indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, telkens uit wordt gegaan van de omzet van die groep;

  • e. indien de grote onderneming die de aanvraag indient met zijn hoofd- of nevenactiviteit, waaronder de grote onderneming is ingeschreven in het handelsregister, behoort tot de codes 64.1, 64.30.1, 64.30.2, 64.91, 64.92, 65, 66.11, 66.19.2, 66.29.1, of 66.29.3 van de Standaard Bedrijfsindeling of indien de grote onderneming met zijn hoofdactiviteit, waaronder de grote onderneming is ingeschreven in het handelsregister, behoort tot de codes 64.99, 66.12, 66.19.1, 66.19.3, 66.29.2, 66.29.9 of 66.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;

  • f. indien de grote onderneming die de aanvraag indient kwalificeert als een kredietinstelling of financiële instelling in de zin van paragraaf 2, onderdeel 20bis, van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I);

  • g. indien de grote onderneming die de aanvraag indient op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij een vergoeding heeft ontvangen voor schade, bedoeld in dat artikel;

  • h. indien een grote onderneming op het moment van aanvraag, deel uitmaakt van een groep en aan een grote onderneming die deel uitmaakt van dezelfde groep op grond van artikel 2.6.13 reeds subsidie is verstrekt.

Artikel 2.6.17 (informatieverplichtingen bij aanvraag)
  • 1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Een aanvraag omvat in ieder geval:

    • a. gegevens over de grote onderneming die de aanvraag indient, waaronder het nummer waarmee de onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer dat op naam van de onderneming staat;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, gegevens over alle ondernemingen die op het moment van aanvraag deel uitmaken van de groep, waaronder het nummer waarmee elke onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • d. de keuze voor de te hanteren referentieperiode en een opgave van de omzet in de referentieperiode, met dien verstande dat indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, telkens uit wordt gegaan van de omzet van die groep, blijkend uit;

      • 1°. indien omzetbelasting wordt afgedragen over de omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte wordt gedaan per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen die voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

      • 2°, indien de grote onderneming of de groep niet beschikt over de in onderdeel 1° bedoelde kopieën: een afschrift uit de boekhouding van de grote onderneming of de groep, een kopie van de baten lasten rekening of een ander bewijsstuk waaruit duidelijk het bedrag blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald;

      • 3°. indien omzetbelasting wordt afgedragen over de omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte wordt gedaan per kalenderjaar: een kopie van de aangiftes voor de kalenderjaren waarin de referentieperiode valt, en die voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968, en een kopie van een bewijsstuk waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover in de referentieperiode omzetbelasting is betaald;

      • 4°. indien geen omzetbelasting wordt afgedragen over de gehele omzet, of een deel daarvan: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de referentieperiode duidelijk blijkt en een kopie van de jaarrekening of het jaarverslag van het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt, of een ander bewijsstuk waaruit de omzet blijkt van het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt;

    • e. een schatting van de omzet in de subsidieperiode;

    • f. indien van toepassing: een verklaring dat de grote onderneming die de aanvraag indient een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang, blijkend uit:

      • 1°. een kopie van een zakelijke huur- of koopovereenkomst van de vestiging;

      • een kopie van de belastingaangifte van het jaar 2019 of 2020 waaruit blijkt dat er sprake is van een werkruimte waarvan de vaste lasten en kosten fiscaal aftrekbaar zijn als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, of 3°. een kopie van een ander bewijsstuk;

    • g. een verklaring dat voldaan wordt aan artikel 2.6.21, vierde tot en met zesde lid;

  • 3. Indien de grote onderneming die de aanvraag indient een grote onderneming is met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode van 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020, tenzij de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, in welk geval wordt uitgegaan van de inschrijfdatum in het handelsregister van de eerste in het handelsregister ingeschreven onderneming die deel uitmaakt van die groep, en indien de uitkomst van de berekening op grond van artikel 2.6.15, eerste lid, € 25.000 of meer bedraagt, waarbij voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode die opgenomen is in de subsidieaanvraag, gaat de aanvraag tevens vergezeld van een verklaring van een onafhankelijk en ter zake kundig persoon, overeenkomstig een door de minister vastgesteld model en met gebruikmaking van een door de minister vastgesteld middel, omtrent de getrouwheid van de opgaven, bedoeld in het tweede lid, onderdelen d en e.

  • 4. De minister wijst aan welke categorieën onafhankelijke en ter zake kundige personen een verklaring als bedoeld in het derde lid, kunnen afgeven.

  • 5. Indien de uitkomst van de berekening op grond van artikel 2.6.15, eerste lid, € 125.000 of meer bedraagt, waarbij voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode die opgenomen is in de subsidieaanvraag, gaat de aanvraag tevens vergezeld van een nader vast te stellen product van een accountant of accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd document, waarin in ieder geval wordt opgegeven of de grote onderneming die de aanvraag indient op het moment van aanvraag deel uitmaakt van een groep en indien dit het geval is de samenstelling van die groep op het moment van aanvraag, tijdens de referentieperiode en tijdens de subsidieperiode, en de steun die op grond van paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) reeds is verstrekt aan de ondernemingen die deel uitmaken van de groep.

Artikel 2.6.18. (aanvraagperiode)
  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022.

  • 2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.

Artikel 2.6.19. (beslistermijn)

De minister beslist binnen dertien weken na ontvangst van een aanvraag. Indien niet binnen deze termijn kan worden beslist, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beslissing wel kan worden genomen.

Artikel 2.6.20. (voorschot)
  • 1. Na verlening van de subsidie wordt een eenmalig voorschot op de subsidie verleend van 80%.

  • 2. Het bedrag van het voorschot wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.6.15, eerste lid, met dien verstande dat voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode, opgenomen in de subsidieaanvraag.

Artikel 2.6.21. (verplichtingen subsidieontvanger)
  • 1. De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden dat de ontvanger voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen.

  • 2. De administratie, bedoeld in het eerste lid, wordt tot tien jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling bewaard.

  • 3. De subsidieontvanger verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 4. Indien de subsidieontvanger actief of mede actief is in de verwerking en de afzet van landbouwproducten, bedoeld in artikel 2, punten 6 en 7, van verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193), geeft de onderneming de subsidie niet geheel of ten dele door aan primaire producenten.

  • 5. Indien de subsidieontvanger deel uitmaakt van een groep, geeft de subsidieontvanger de subsidie niet direct of indirect door aan een onderneming die deel uitmaakt van die groep en kwalificeert als kredietinstelling of financiële instelling in de zin van paragraaf 2, onderdeel 20bis, van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I).

  • 6. Indien de subsidieontvanger deel uitmaakt van een groep en ondernemingen binnen die groep actief zijn in de visserij- en aquacultuursector, bedoeld in artikel 2.6.16, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, dan wel de primaire productie van landbouwproducten, bedoeld in artikel 2.6.16, eerste lid, onderdeel c, onder 3°, hanteren deze ondernemingen een gescheiden boekhouding en bedraagt de totale direct of indirect doorgegeven steun aan deze ondernemingen niet meer dan € 270.000 respectievelijk € 225.000.

Artikel 2.6.22. (vaststelling subsidie)
  • 1. De subsidieontvanger vraagt uiterlijk op 1 december 2022 de vaststelling van de subsidie aan met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Bij de aanvraag van de vaststelling wordt in ieder geval meegezonden een opgave van de omzet in de subsidieperiode, met dien verstande dat indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, telkens uit wordt gegaan van de omzet van die groep, blijkend uit:

    • a. indien omzetbelasting wordt afgedragen over de omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte wordt gedaan per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen die voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

    • b. indien de grote onderneming of de groep niet beschikt over de kopieën bedoeld in onderdeel a: een afschrift uit de boekhouding van de grote onderneming of de groep, een kopie van de baten lasten rekening of een ander bewijsstuk waaruit duidelijk het bedrag blijkt waarover zij in de subsidieperiode omzetbelasting heeft betaald;

    • c. indien omzetbelasting wordt afgedragen over de omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte wordt gedaan per kalenderjaar, of indien geen omzetbelasting wordt afgedragen over de gehele omzet, of een deel daarvan: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de subsidieperiode duidelijk blijkt.

  • 3. De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.6.15, eerste lid.

  • 4. Indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, gaat de aanvraag tot vaststelling vergezeld van een nader vast te stellen product van een accountant of accountant- administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document, waarin in ieder geval wordt opgegeven of de subsidie- ontvanger op het moment van subsidieaanvraag deel uitmaakte van een groep en indien dit het geval is de samenstelling van die groep op het moment van de aanvraag tot vaststelling, tijdens de referentieperiode en tijdens de subsidieperiode, de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode van de subsidieontvanger, waarbij indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, wordt uitgegaan van de omzet van die groep in de referentieperiode en subsidieperiode.

  • 5. De subsidie wordt in ieder geval op nihil vastgesteld, indien het omzetverlies van de grote onderneming minder dan 30% bedraagt, met dien verstande dat indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, uit wordt gegaan van het omzetverlies van die groep.

  • 6. De minister stelt de subsidie vast binnen 16 weken na de ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, bedoeld in het eerste lid.

F

In artikel 4.2 wordt ‘en 2.5.14’ vervangen door ‘, 2.5.14, 2.6.2 en 2.6.14’ en wordt ‘en SA.101235 (2021/N)’ vervangen door ‘SA.101235 (2021/N) en SA.101892 (2022/N)’.

G

In het opschrift van de bijlage wordt ‘en 2.5.15’ vervangen door ‘, 2.5.15, 2.6.1, 2.6.2, 2.6.4, 2.6.12, 2.6.13 en 2.6.15’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt ten aanzien van artikel I, onderdelen B en C, terug tot en met 18 december 2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 24 februari 2022

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

TOELICHTING

Algemeen

1. Aanleiding en doel

Op 14 december 2021 heeft het kabinet besloten de coronasteunmaatregelen ook in het eerste kwartaal van 2022 beschikbaar te stellen.1 Vanwege de contactbeperkende coronamaatregelen zijn er ook in het eerste kwartaal van 2022 nog veel bedrijven die te maken hebben met sterke omzetdalingen. Met deze regeling wordt de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (hierna: TVL) opnieuw opengesteld om deze bedrijven te ondersteunen in het betalen van hun vaste bedrijfslasten. Aangezien de maatregelen, in tegenstelling tot het vierde kwartaal van 2021, vanaf het begin van het kwartaal van kracht zijn, is het minimale omzetverliespercentage weer op 30% gesteld. Dit komt overeen met het omzetverliespercentage dat van toepassing was in de eerdere openstellingen. Alleen in het vierde kwartaal van 2021 is hierop een uitzondering gemaakt vanwege het feit dat de lockdown aan het eind van dit kwartaal van kracht werd en waardoor zonder aanpassing van de drempel een substantieel deel van de getroffen ondernemingen de omzetverliesdrempel van 30% niet zou halen.2

Dit betekent dat ondernemers die in het eerste kwartaal van 2022 minimaal 30% omzetverlies hebben ten opzichte van de referentieperiode en ook aan de overige voorwaarden van de regeling voldoen, voor dit kwartaal TVL-subsidie kunnen aanvragen voor hun vaste bedrijfslasten. De overige voorwaarden voor de regeling zijn gelijk gebleven ten opzichte van de voorwaarden voor het vierde kwartaal van 2021. Zo is het subsidiepercentage nog steeds 100% en blijft het maximum subsidiebedrag € 550.000 voor mkb-ondernemingen en € 600.000 voor grote ondernemingen.

Met deze wijzigingsregeling worden de benodigde aanpassingen verwerkt in de TVL en wordt de TVL opengesteld voor aanvragen voor subsidie voor het eerste kwartaal van 2022, voor zowel MKB-ondernemingen als grote ondernemingen. De enige inhoudelijke wijzing in de openstelling voor het eerste kwartaal van 2022 betreft de aanpassing van de referentiekwartalen, die in de paragraaf 2 wordt toegelicht. Verder wordt met deze wijzigingsregeling een gerichte hardheidsclausule geïntroduceerd voor het vierde kwartaal van 2021. Deze gerichte hardheidsclausule is bedoeld voor ondernemers die als gevolg van zwangerschaps- en bevallingsverlof (waar zij recht op zouden hebben gehad als zij een werknemer waren geweest) in de twee opeenvolgende referentiekwartalen geen representatieve omzet hebben behaald. In paragraaf 3 wordt deze gerichte hardheidsclausule verder toegelicht.

De TVL bevat geen subsidieplafond, waartoe de Minister van Financiën overeenkomstig artikel 3, derde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV subsidies heeft ingestemd. Het totale geraamde budget voor de TVL voor het eerste kwartaal van 2022 bedraagt € 1,9 miljard. De openstelling van de TVL voor het eerste kwartaal van 2022 loopt van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022.

2. Referentiekwartalen voor het eerste kwartaal van 2022

Voor het berekenen van het omzetverlies in het eerste kwartaal van 2022 wordt een referentieperiode gebruikt. Net als bij de openstellingen van de TVL voor het tweede, derde en vierde kwartaal van 2021 wordt ook nu de mogelijkheid geboden om te kiezen uit twee referentiekwartalen. Dit betreft het eerste kwartaal van 2019 of het eerste kwartaal van 2020. Het eerste kwartaal van 2019 was nog voor de coronapandemie en is aldus een representatief referentiekwartaal. In het eerste kwartaal van 2020 was er weliswaar corona, maar waren er geen beperkende maatregelen, afgezien van de laatste twee weken van het kwartaal. Waar in de TVL voor het tweede en derde kwartaal van 2021 de mogelijkheid bestond om het derde kwartaal van 2020 als referentieperiode te kiezen, is dat voor deze openstelling, net als in het vierde kwartaal van 2021, niet opportuun vanwege het seizoenseffect; het verschil in seizoensgebonden omzet tussen het derde en het eerste kwartaal is veel groter dan tussen het derde en eerste kwartaal. Voor het vierde kwartaal van 2019 is niet gekozen om opeenvolgende kalenderkwartalen als referentiekwartaal te vermijden.

MKB-ondernemingen en grote ondernemingen die na 31 december 2018 en voor 1 1 oktober 2019 zijn gestart kunnen het eerste kalenderkwartaal van 2020 als referentiekwartaal gebruiken. Daarnaast kunnen zij ook kiezen voor het eerste volledige kalenderkwartaal na inschrijving. Deze keuze wordt, net als tijdens de openstellingen van de TVL voor het tweede, derde en vierde kwartaal van 2021, geboden aangezien ondernemingen die na 31 december 2018 voor de eerste keer zijn ingeschreven in het handelsregister in het eerste kwartaal van 2019 nog geen omzet hebben kunnen genereren. Ondernemingen die na 30 september 2019 in het handelsregister zijn ingeschreven, kunnen beide standaardreferentieperiodes niet gebruiken. Daarom kunnen deze ondernemingen kiezen voor het derde kwartaal van 2020 of het eerste kwartaal na inschrijving. Voor ondernemingen die na 30 maart 2020 zijn ingeschreven in het handelsregister geldt dat hun eerste gehele kalenderkwartaal na inschrijving gelijk is aan het derde kwartaal van 2020. Daarom geldt voor deze ondernemingen het derde kwartaal van 2020 als referentieperiode.

3. Gerichte hardheidsclausule voor het vierde kwartaal 2021

In de openstelling van de TVL voor het vierde kwartaal van 2021 waren de twee standaard referentiekwartalen opeenvolgend, namelijk het vierde kwartaal van 2019 en het eerste kwartaal van 2020. Deze opeenvolgende referentiekwartalen leidden tot de situatie dat ondernemers met zwangerschaps- en/of bevallingsverlof (althans het zwangerschaps- en/of bevallingsverlof waar zij recht op zouden hebben gehad als zij een werknemer waren geweest) gedurende beide periodes, over een niet representatieve referentieomzet beschikten, waardoor zij niet in aanmerking kwamen voor TVL-subsidie of minder TVL-subsidie ontvingen. Om deze ondernemers tegemoet te komen, wordt een gerichte hardheidsclausule geïntroduceerd. Deze hardheidsclausule voorziet erin dat ondernemers die met bewijsstukken kunnen aantonen dat zij in beide standaard referentiekwartalen van de TVL voor het vierde kwartaal van 2021 (te weten, het vierde kwartaal van 2019 en het eerste kwartaal van 2020) minimaal drie weken zwangerschaps- of/en bevallingsverlof hadden, het derde kwartaal van 2020 als alternatief referentiekwartaal krijgen aangeboden. Het gaat hierbij om zwangerschaps- en bevallingsverlof, zoals bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg, waarop de betreffende ondernemer recht op zou hebben gehad in het geval zij een vrouwelijke werknemer zou zijn geweest. Het opvragen van bewijsstukken, zoals een uittreksel uit het bevolkingsregister of een zwangerschapsverklaring, is noodzakelijk om de gerichte hardheidsclausule op een goede manier uit te voeren. Hoewel een zwangerschapsverklaring iets zegt over de medische conditie van de aanvrager, gaat het opvragen van deze stukken niet verder dan noodzakelijk is om aan te tonen dat gedurende een bepaalde periode daadwerkelijk sprake is geweest van zwangerschaps- en/of bevallingsverlof.

Aan deze hardheidsclausule ligt de aanname ten grondslag dat een zwangerschap door het daaraan verbonden zwangerschaps- en bevallingsverlof redelijkerwijs tot gevolg heeft dat een ondernemer geruime tijd niet of verminderd inzetbaar is, waardoor haar onderneming waarschijnlijk geen representatieve omzet heeft.

Op het moment dat besloten werd om deze gerichte hardheidsclausule te introduceren, konden ondernemers nog een aanvraag indienen voor subsidie voor het vierde kwartaal van 2021.3 De uiterste datum waarop subsidie voor dit kwartaal kon worden aangevraagd is immers verlengd van 28 januari 2022 tot 11 februari 2022 (Stcrt 2022, nr. 2965). Gedurende de laatste twee weken van de openstelling is daarom de beoogde doelgroep ervan op de hoogte gebracht dat zij alsnog een aanvraag konden indienen en een beroep op de gerichte hardheidsclausule konden doen. Nu de Europese Commissie goedkeuring heeft gegeven aan deze wijziging, wordt de hardheidsclausule in deze regeling opgenomen en kan RVO de ingediende aanvragen met een beroep op de hardheidsclausule beoordelen.

4. Staatssteun

De subsidie die wordt verleend op grond van deze regeling is aan te merken als staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Conform artikel 108, derde lid, van het VWEU is deze steunmaatregel ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld. Om geoorloofd steun te kunnen verstrekken op basis van deze subsidieregeling is gebruik gemaakt van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I).

Data goedkeuring openstellingen:

  • De oorspronkelijke subsidieregeling is op 26 juni 2020 goedgekeurd door de Europese Commissie (SA.57712 (2020/N)).

  • De eerste wijzigingsregeling ten behoeve van de tweede openstelling van de regeling is door de Europese Commissie goedgekeurd op 20 november 2020 (SA.59535 (2020/N)).

  • De tweede wijzigingsregeling ten behoeve van wijzigingen in de tweede openstelling, en ten behoeve van de derde openstelling is door de Europese Commissie goedgekeurd op 9 februari 2021 (SA.60166 (2021/N)).

  • De derde wijzigingsregeling ten behoeve van de derde openstelling is door de Europese Commissie goedgekeurd op 15 maart 2021 (SA.62241 (2021/N)).

  • De vierde wijzigingsregeling ten behoeve van de vierde openstelling is door de Europese Commissie goedgekeurd op 22 juni 2021 (SA.63257 (2021/N)).

  • De vijfde wijzigingsregeling ten behoeve van de vijfde openstelling is door de Europese Commissie goedgekeurd op 26 juli 2021 (SA.63984 (2021/N)).

  • De zesde wijzigingsregeling ten behoeve van zesde openstelling is door de Europese Commissie goedgekeurd op 10 december 2021 (SA.100829 (2021/N)).

  • De zevende wijzigingsregeling ten behoeve van de wijziging in de zesde openstelling is door de Europese Commissie goedgekeurd op 19 januari 2022 (SA.101235 (2021/N)).

  • Onderhavige wijzigingsregeling, ten behoeve van de zevende openstelling, is door de Europese Commissie goedgekeurd op 21 februari 2022 (SA.101892 (2022/N)).

Zie hiervoor artikel 4.2, eerste lid, van de regeling. De goedkeuring van de Europese Commissie heeft, net als de voorgaande goedkeuringen, betrekking op het verlenen van de subsidie en op de vrijstelling van deze subsidie van belastingheffing.

5. Regeldruk

Het invoeren van een gerichte hardheidsclausule in het vierde kwartaal van 2021 voor ondernemers met zwangerschaps- en/of bevallingsverlof heeft geen gevolgen voor de regeldruk. In onderstaande paragraaf wordt ingegaan op de regeldruk die het gevolg is van de wijzigingen in de openstelling van de subsidie voor het eerste kwartaal van 2022.

De regeldruk voor de getroffen onderneming behelst het kennisnemen van de regeling, het invullen van de aanvraag en het afgeven van de bedoelde verklaringen op twee momenten: bij aanvraag en bij vaststelling, waarbij de vaststelling voor een deel van de ondernemingen slechts een controle van gegevens wordt. Hierbij is het tarief gehanteerd voor een administratief medewerker, aangezien er vanuit wordt gegaan dat administratief personeel de aanvraag zal indienen.

Aangezien de maatregelen, in tegenstelling tot het vierde kwartaal van 2021, vanaf het begin van het kwartaal van kracht zijn, is het minimale omzetverliespercentage weer op 30% gesteld. Dit omzetverliespercentage in combinatie met de heropening van de meeste sectoren en het aantal aanvragen van eerdere kwartalen leidt tot de inschatting dat er 70.000 aanvragen voor het eerste kwartaal van 2022 zullen worden ingediend. Dit heeft de volgende gevolgen voor de regeldruk.

5.1. Regeldruk bij aanvraag

Het aanvragen van subsidie kan eenvoudig worden gedaan middels het invullen en het aanvinken van de verklaringen op een afvinklijst die is opgenomen in het aanvraagformulier. Daarnaast dient de onderneming bij de aanvraag een bewijs te leveren, zoals een kopie van de aangifte van de omzetbelasting of een kopie van een ander bewijsstuk uit de boekhouding van de omzetgegevens over 2019 het betreffende kalenderjaar waarin de referentieperiode valt (het kalenderjaar 2019 of 2020, afhankelijk van de gekozen referentieperiode). Voor zover deze gegevens reeds beschikbaar zijn bij RVO, hoeven ze niet opnieuw aangeleverd te worden, maar worden de bekende gegevens in de aanvraag hergebruikt en dient enkel een controle hierop te worden uitgevoerd.

Uitgegaan wordt van een verwachte tijdsbesteding van vijftien minuten voor de kennisneming, zeventien minuten voor het invullen van de complete aanvraag en tien minuten voor het opzoeken en toevoegen van de bewijsstukken, in totaal 42 minuten. Dit komt – bij een standaarduurtarief van € 39 (conform het Handboek Meting Regeldrukkosten) – neer op € 27 per onderneming. Dit is een gemiddelde: voor ondernemingen die vaker TVL hebben aangevraagd zal het minder zijn, voor grote ondernemingen meer. De naar verwachting 70.000 aanvragen leiden tot een regeldruk van afgerond € 1,9 mln.

Naar verwachting zal bij circa 2.100 bedrijven de subsidie een bedrag boven de € 125.000 bedragen. Dit heeft tot gevolg dat een aanvullende accountantsverklaring moet worden aangeleverd. Deze verklaring is onder meer noodzakelijk om te waarborgen dat de groep verbonden ondernemingen tezamen niet meer dan het Europese maximale staatssteunbedrag krijgt. Deze ondernemingen zullen hierover door RVO geïnformeerd worden. RVO vraagt deze ondernemingen te bevestigen dat zij akkoord gaan met het aanleveren van de verklaring bij de aanvraag tot subsidievaststelling. Al deze accountantsproducten zijn in de afgelopen TVL-openstellingen in nauwe samenwerking met de NBA ontwikkeld en geoptimaliseerd, om de extra regeldruk maximaal te verlagen. Ook zijn deze met webinars toegelicht aan accountants die van deze producten gebruik maken. Het accountantsproduct zal naar verwachting 4 uur kosten, bij een uurtarief van € 85 betekent dit € 340 per aanvraag. Bij 2.275 aanvragen met een accountantsverklaring bedraagt de regeldruk hiervoor € 773.500.

Voor ondernemingen met een inschrijfdatum in het handelsregister vanaf 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020, die een subsidie van meer dan € 25.000 aanvragen, vereist de regeling daarnaast een extra verklaring bij aanvraag van een onafhankelijk en ter zake deskundig persoon om aan te tonen dat de omzet in de referentieperiode en de schatting van de omzet in de subsidieperiode naar waarheid zijn ingevuld. De kosten van een verklaring van een onafhankelijk en ter zake deskundig persoon lopen sterk uiteen. Uitgaande van een gemiddeld bedrag van € 800 voor ongeveer 80 startende ondernemingen, bedraagt de regeldruk hiervoor € 64.000.

De totale regeldrukkosten voor de aanvraag komen daarmee op € 1,9 mln. + € 773.500 + € 64.000 = € 2,7 mln.

5.2. Regeldruk bij vaststelling

Voor de subsidievaststelling zal de regeldruk worden beperkt door zo veel mogelijk gebruik te maken van vooraf ingevulde formulieren. RVO beschikt voor een deel van de ondernemers over de noodzakelijke vaststellingsgegevens met betrekking tot de omzet van de aanvragers die zij heeft verkregen van de Belastingdienst. De subsidieontvanger moet vervolgens de omzet controleren met de eigen gegevens (route 1). Voor zover de gegevens niet beschikbaar zijn, dient de onderneming dit zelf in te vullen (route 2). Voor de overzichtelijkheid wordt er vanuit gegaan dat grote ondernemingen onder route 2 vallen, want hun vaststelling zal gemiddeld meer tijd vergen.

Route 1 zal gemiddeld 10 minuten kosten, zijnde € 6,50 per onderneming, en route 2 zal gemiddeld 40 minuten kosten, zijnde € 26 per onderneming.

Voor alle ondernemingen waarbij het subsidiebedrag meer bedraagt dan € 125.000 wordt een accountantsproduct gevraagd, de verwachte kosten hiervan zijn € 3.400 gemiddeld.

Naar verwachting leidt dit tot de volgende regeldruk:

  • Route 1: 10 minuten per ondernemer of € 6,5 per ondernemer maal 49.000 ondernemers komt uit op een bedrag van € 0,32 mln.

  • Route 2: 40 minuten per ondernemer, € 26 per ondernemer maal 21.000 ondernemers komt uit op een bedrag van € 0,54 mln.

  • Hier komt bij de 2.275 ondernemingen waarvoor het subsidiebedrag meer bedraagt dan € 125.000 en daarom een accountantsverklaring moeten aanleveren. De kosten hiervoor bedragen gemiddeld € 3.400 per onderneming. Dit maakt een totaal van € 7,7 mln.

De totale regeldrukkosten voor de vaststelling bedragen daarmee € 0,32 mln. + € 0,54 mln. + € 7,7 mln. = € 8,6 mln.

5.3. Totale gevolgen voor de regeldruk

De totale regeldrukkosten voor de openstelling voor het eerste kwartaal 2022 komen daarmee uit op: € 2,7 mln. + € 8,6 mln. = € 11,3 mln.

Deze regeling is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

II. Artikelen

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I
Onderdeel A

Met deze wijziging wordt de datum waarop uiterlijk de aanvraag tot vaststelling van de TVL-subsidie voor het derde kwartaal van 2021 moet zijn ingediend, aangepast. Deze datum was oorspronkelijk 1 april 2022 en wordt gewijzigd in 1 augustus 2022. De reden voor deze wijziging is dat veel subsidieontvangers niet voor 1 april 2022 het verzoek tot subsidievaststelling zullen kunnen indienen. Met het aanpassen van de datum waarop het verzoek tot vaststelling uiterlijk moet zijn ingediend, wordt voorkomen dat de subsidie ambtshalve moet worden vastgesteld, waardoor de subsidie op basis van de juiste gegevens kan worden vastgesteld. Bij het aanpassen van de datum voor de aanvraag tot vaststelling is rekening gehouden met de zomerperiode.

Onderdeel B

In verband met het toevoegen van een gerichte hardheidsclausule voor het vierde kwartaal van 2021 wordt deze verwijzing in de begripsbepalingen aangepast.

Onderdeel C

Met dit onderdeel wordt een gerichte hardheidsclausule toegevoegd aan de TVL-regeling voor het vierde kwartaal van 2021. Zie voor de toelichting op deze gerichte hardheidsclausule paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting.

Onderdeel D

Met dit onderdeel wordt in artikel 2.5.6 een foutieve verwijzing hersteld.

Onderdeel E

Met dit onderdeel wordt een nieuwe paragraaf 2.6 toegevoegd, die betrekking heeft op de subsidie voor vaste lasten voor de periode januari, februari en maart van 2022. Hieronder vallen twee subparagrafen die betrekking hebben op onderscheidenlijk subsidie voor MKB-ondernemingen (paragraaf 2.6.1) en grote ondernemingen (paragraaf 2.6.2). Hieronder worden deze paragrafen kort toegelicht.

Paragraaf 2.6.1. Subsidie vaste lasten voor MKB-ondernemingen
Artikel 2.6.1

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die van toepassing zijn op de paragraaf met betrekking tot TVL-subsidie voor MKB-ondernemingen in het eerste kwartaal van 2022. Deze begripsbepalingen zijn gelijk aan de begripsbepalingen die van toepassing waren op de openstelling van de TVL in het vierde kwartaal van 2021, behoudens de verwijzingen naar de verschillende artikelen.

Artikelen 2.6.2, 2.6.3 en 2.6.4

Deze artikelen bevatten de bepalingen betreffende de verstrekking van subsidie, het op te geven omzetverlies en de hoogte van de subsidie. Artikel 2.6.2 bevat de bepalingen betreffende de verstrekking van subsidie. In het eerste lid is opgenomen dat subsidie wordt verstrekt aan MKB-ondernemingen om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart van 2022. In het tweede lid zijn de voorwaarden voor de verstrekking voor subsidie opgenomen, die ongewijzigd zijn ten opzichte van de voorwaarden voor TVL voor het vierde kwartaal van 2021, behalve het minimale omzetverliespercentage dat voor het eerste kwartaal van 2022 weer 30% bedraagt.

Artikel 2.6.3 bevat de bepalingen inzake het omzetverlies, dat ten minste 30% moet bedragen. In het tweede, derde en vierde lid zijn de referentieperiode en de subsidieperiode aangepast. De referentieperiode voor deze openstelling is ofwel eerste kwartaal 2019 of het eerste kwartaal van 2020. In afwijking daarvan is de referentieperiode voor een MKB-onderneming die na 31 december 2018 en voor 1 oktober 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister naar keuze van de aanvrager: het eerste kwartaal van 2020 of het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van inschrijving in het handelsregister (derde lid, onderdeel a). Indien de MKB-onderneming na 30 september 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister kan tussen het derde kwartaal van 2020 of het eerste kalenderkwartaal volgend op de maand van inschrijving in het handelsregister gekozen worden (derde lid, onderdeel b). Voor MKB-ondernemingen die na 30 maart 2020 zijn ingeschreven in het handelsregister geldt dat het eerste gehele kalenderkwartaal na inschrijving gelijk is aan het derde kwartaal van 2020. Alleen dit kalenderkwartaal is daarom voor deze ondernemingen beschikbaar. Zie voor een nadere toelichting op de referentieperiodes paragraaf 2 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 2.6.4, betreffende de hoogte van de subsidie, blijft ongewijzigd ten opzichte van de openstelling in het vierde kwartaal van 2021.

Artikelen 2.6.5 en 2.6.6

Deze artikelen bevatten de bepalingen betreffende de afwijzingsgronden en de informatieverplichtingen bij aanvraag. De artikelen zijn ongewijzigd gebleven ten opzichte van de vorige openstelling. Zie voor meer informatie over de informatieverplichtingen paragraaf 5 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 2.6.7

Dit artikel bevat de aanvraagperiode voor het indienen van subsidie voor het vierde kwartaal van 2021. De aanvraagperiode loopt van 28 februari 2022, 8:00, tot en met 31 maart 2022, 17:00.

Artikelen 2.6.8, 2.6.9, 2.6.10 en 2.6.11

Deze artikelen bevatten de bepalingen betreffende de beslistermijn, het voorschot, de verplichtingen van de subsidieontvanger en de vaststelling van de subsidie. Deze artikelen zijn inhoudelijk ongewijzigd gebleven, behoudens enkele aangepaste verwijzingen en de aanpassing van de uiterlijke datum voor de aanvraag tot vaststelling. In artikel 2.6.11 is opgenomen dat de getroffen MKB-onderneming uiterlijk 1 december 2022 de aanvraag tot vaststelling moet indienen.

Paragraaf 2.6.2. Subsidie vaste lasten voor grote ondernemingen
Artikel 2.6.12

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die van toepassing zijn op de paragraaf met betrekking tot de TVL-subsidie voor grote ondernemingen in het eerste kwartaal van 2022. Deze begripsbepalingen zijn gelijk aan de begripsbepalingen die van toepassing waren op de openstelling van de TVL voor het vierde kwartaal van 2021, behoudens de verwijzingen naar de verschillende artikelen.

Artikelen 2.6.13, 2.6.14 en 2.6.15

Deze artikelen bevatten de bepalingen betreffende de verstrekking van subsidie, het op te geven omzetverlies en de hoogte van de subsidie. In het eerste lid van artikel 2.6.13 is opgenomen dat subsidie wordt verstrekt aan grote ondernemingen om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart van 2022. In het tweede lid zijn de voorwaarden voor de verstrekking voor subsidie opgenomen, die ongewijzigd zijn ten opzichte van de voorwaarden voor TVL voor het vierde kwartaal van 2021, behalve het minimale omzetverliespercentage dat voor het eerste kwartaal van 2022 weer 30% bedraagt.

Artikel 2.6.14 bevat de bepalingen inzake het omzetverlies, dat ten minste 30% moet bedragen. In het tweede, derde en vierde lid zijn de referentieperiode en de subsidieperiode aangepast. De referentieperiode voor deze openstelling is ofwel eerste kwartaal 2019 of het eerste kwartaal van 2020. In afwijking daarvan is de referentieperiode voor een grote onderneming die na 31 december 2018 en voor 1 oktober 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister naar keuze van de aanvrager: het eerste kwartaal van 2020 of het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van inschrijving in het handelsregister (derde lid, onderdeel a). Indien de grote onderneming na 30 september 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister kan tussen het derde kwartaal van 2020 of het eerste kalenderkwartaal volgend op de maand van inschrijving in het handelsregister gekozen worden (derde lid, onderdeel b). Voor grote ondernemingen die na 30 maart 2020 en voor 1 juli 2020 zijn ingeschreven in het handelsregister geldt dat het eerste gehele kalenderkwartaal na inschrijving gelijk is aan het derde kwartaal van 2020. Alleen dit kalenderkwartaal is daarom voor deze ondernemingen beschikbaar.

Artikel 2.6.15, betreffende de hoogte van de subsidie, blijft ongewijzigd ten opzichte van de opstelling in het vierde kwartaal van 2021.

Artikelen 2.6.16 en 2.6.17

Deze artikelen bevatten de bepalingen betreffende de afwijzingsgronden en de informatieverplichtingen bij aanvraag. De artikelen zijn inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van de vorige openstelling. Zie voor meer informatie over de informatieverplichtingen paragraaf 5 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 2.6.18

Dit artikel bevat de aanvraagperiode voor het indienen van subsidie voor het eerste kwartaal van 2022. De aanvraagperiode loopt van 28 februari 2022, 8:00, tot en met 31 maart 2022, 17:00.

Artikelen 2.6.19, 2.6.20, 2.6.21 en 2.6.22

Deze artikelen bevatten de bepalingen betreffende de beslistermijn, het voorschot, de verplichtingen van de subsidieontvanger en de vaststelling van de subsidie. Deze artikelen zijn inhoudelijk ongewijzigd gebleven, behoudens enkele aangepaste verwijzingen en de aanpassing van de uiterlijke datum voor de aanvraag tot vaststelling. In artikel 2.6.22 is opgenomen dat subsidieontvanger uiterlijk 1 december 2022 de aanvraag tot vaststelling moet indienen.

Onderdeel F

Dit onderdeel wijzigt artikel 4.2 in verband met actualisatie van de staatssteungoedkeuring. Zie paragraaf 3 uit het algemeen deel van de toelichting voor meer informatie over staatssteun.

Onderdeel G

Het opschrift van de bijlage wordt aangepast zodat in dit opschrift wordt verwezen naar alle artikelen waarbij deze bijlage behoort.

Artikel II

Dit artikel voorziet in de inwerkingtreding van de regeling. De regeling treedt in werking met ingang van de dag na datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt ten aanzien van artikel I, onderdelen B en C, terug tot en met 18 december 2021. Met dit moment van inwerkingtreding wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dit is gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens


X Noot
1

Kamerbrief van 14 december 2021 met kenmerk 21312594.

X Noot
2

Kamerbrief van 21 december 2021 met kenmerk 21320774.

X Noot
3

Kamerbrief van 31 januari 2022 met kenmerk 2025717.

Naar boven