Regeling van de Minister voor Klimaat en Energie van 15 februari 2022, nr. WJZ/ 21250773, tot wijziging van de Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking in verband met wijzigingen van aanvraagvereisten, zeggenschap coöperatie en postcoderoosvereiste vereniging van eigenaars en inwerkingtreding Omgevingswet

De Minister voor Klimaat en Energie,

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 16, eerste lid, wordt toegevoegd ‘en een kopie van notariële akte van oprichting’.

B

In artikel 18, tweede lid, onderdeel d, wordt na ‘de locatie van de productie-installatie’ ingevoegd ‘en indien van toepassing andere, te realiseren of reeds gerealiseerde productie-installaties die gebruik maken van zonne-energie,’.

C

In artikel 24, tweede lid, onderdeel a, wordt ‘achttien maanden’ vervangen door ‘twee jaar’.

D

In artikel 28, vierde lid, vervalt ‘en een kopie van de inschrijving van die akte in de openbare registers’.

E

Artikel 31 komt te luiden:

  • 1. Onverminderd artikel 12 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek draagt de subsidieontvanger, indien hij een coöperatie is, er zorg voor dat:

    • a. al zijn leden die niet geschorst zijn, toegang hebben tot de algemene vergadering en dat die leden daar elk één stem hebben over de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen productie-installatie;

    • b. indien personen die deel uitmaken van andere organen van de vereniging en die geen lid zijn in de algemene vergadering stemrecht kunnen uitoefenen, deze personen elk niet meer dan één stem hebben over de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen productie-installatie.

  • 2. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien aan de subsidieontvanger subsidie is verstrekt op grond van een aanvraag die is ingediend in 2021.

F

In artikel 33, vijfde lid, wordt ‘zijn de leden’ vervangen door ‘is ten minste 90% van de leden’.

ARTIKEL II

Indien artikel 3.1 van de Invoeringswet Omgevingswet in werking treedt, wordt artikel 17 van de Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. indien het een productie-installatie betreft die gebruik maakt van windenergie of waterkracht en die op grond van de Omgevingswet vergunningplichtig is: de aanvraag van de omgevingsvergunning krachtens de Omgevingswet.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor de uitvoering van het eerste lid worden omgevingsvergunningen voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in de Omgevingswet waaraan een termijn is verbonden als bedoeld in artikel 5.36 van die wet niet in aanmerking genomen.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 maart 2022.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 15 februari 2022

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

TOELICHTING

1. Doel en aanleiding

Deze regeling strekt tot wijziging van de Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking. De Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking is op 27 februari 2021 gepubliceerd (Stct. 2021, 11080) en op 1 april 2021 in werking getreden. Het betreft een nieuwe regeling, die in de plaats is gekomen van de zogenoemde ‘postcoderoosregeling’ zoals opgenomen in artikel 59a en verder van de Wet belastingen op milieugrondslag.

Met het Besluit openstelling Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking 2021 (Stct. 2021, 11075) zijn de categorieën productie-installaties aangewezen waarvoor in 2021 subsidie kan worden aangevraagd. Op grond van dit besluit konden aanvragen worden ingediend van 1 april 2021 tot 1 december 2021 tot een subsidieplafond van € 92.000.000. Inmiddels zijn dus de eerste ervaringen opgedaan met deze subsidie. Daarbij is gebleken dat de Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking op enkele punten verduidelijking of wijziging behoeft. Onderhavige wijzigingsregeling voorziet daarin.

2. Wijzigingen

In onderdeel A van artikel I wordt toegevoegd dat een coöperatie bij het indienen van een aanvraag voor subsidie, ook de notariële akte van oprichting van de coöperatie overlegt. Op deze manier kan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO), de uitvoeringsorganisatie voor deze subsidieregeling, het bestaan en de status van de coöperatie controleren.

Door de wijziging in artikel I, onderdeel B, wordt bij de aanvraag voor subsidie voor een productie-installatie die gebruik maakt van zonne-energie, niet alleen gevraagd om de intekening van de aangevraagde productie-installatie op de locatie, maar ook van de reeds aanwezige of nog te realiseren productie-installaties die gebruik maken van zonne-energie. Dit is nodig om inzichtelijk te krijgen of er daadwerkelijk ruimte voor de installatie op de locatie is.

In artikel I, onderdeel C, wordt de realisatietermijn voor een productie-installatie die gebruik maakt van zonne-energie met zes maanden verlengd van achttien maanden naar twee jaar. Dat sluit aan bij de SDE++, waarbij ook een termijn van twee jaar is opgenomen in artikel 24, tweede lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021 voor zon-PV-installaties tot 1 MWp. Gebleken is dat een termijn tot twee jaar in de praktijk veelal nodig is voor realisatie van de productie-installatie.

Onderdeel D van artikel I bevat een wijziging van de bepaling over het zeggenschap. Er was al bepaald dat ieder lid van de coöperatie één stem heeft in de algemene ledenvergadering. Dit moet zijn vastgelegd in de statuten. Hieraan wordt toegevoegd dat ook personen die geen lid zijn van de coöperatie maar wel deel uitmaken van andere organen van de coöperatie, in de algemene ledenvergadering stemrecht kunnen krijgen over de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen productie-installatie, mits ze elk niet meer dan één stem krijgen. De mogelijkheid op zich is in lijn met het artikel 38, derde lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en wordt hier ook gerechtvaardigd geacht vanwege de geleverde inspanning van deze personen voor de coöperatie. Dat de coöperatie daarbij wel moet bepalen dat deze personen elk niet meer dan één stem hebben over de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen productie-installatie, is opgenomen om te voorkomen dat de zeggenschap over de productie-installatie geconcentreerd wordt bij één of enkele personen. Dat zou onwenselijk zijn omdat dat ten koste gaat van lokale betrokkenheid. Aangezien dit een verscherping van de verplichtingen voor de subsidieontvanger is, gaat deze verplichting pas gelden voor die subsidies die na deze aanscherping worden verstrekt.

Overigens bepaalt artikel 38, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek dat het aantal gezamenlijk uitgebrachte stemmen door deze personen, niet meer mag zijn dan de helft van het aantal stemmen dat door de leden is uitgebracht.

Voor de volledigheid is verder een verwijzing naar artikel 12 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek toegevoegd. Op grond van die bepaling kan ook aan een lid stemrecht worden ontzegd.

Met onderdeel E van artikel I wordt bepaald dat het overleggen van een kopie van de inschrijving van de akte van vestiging van het recht van opstal niet meer nodig is. Volstaan kan worden met het overleggen van een kopie van de akte van vestiging van het recht van opstal zelf. Het overleggen van de kopie van inschrijving is voor RVO niet noodzakelijk gebleken om te kunnen controleren of voldaan wordt aan het vereiste van recht van opstal, als dat van toepassing is.

Artikel I, onderdeel F, past artikel 33, vijfde lid, aan dat ziet op het postcoderoosvereiste bij een vereniging van eigenaars (hierna: VvE). Het postcoderoosvereiste voor VvE’s wordt versoepeld: niet alle leden, maar 90% van de leden van de VvE moet op het moment van indienen van de aanvraag in de postcoderoos wonen, zoals die is aangegeven in de aanvraag. Daarmee wordt de mogelijkheid voor een gemengde VvE (dat wil zeggen een VvE in een complex waar zowel eigenaars als huurders wonen) om deel te nemen aan deze regeling enigszins vergroot. Voorkomen wordt dat als slechts een enkel lid buiten de postcoderoos gevestigd is (bijvoorbeeld een elders gevestigde eigenaar die zijn woning verhuurt), de VvE niet meer als VvE kan deelnemen en alleen het oprichten van een coöperatie als alternatief overblijft. Het in die situaties moeten oprichten van een coöperatie wordt onnodig en disproportioneel geacht. Door het postcoderoosvereiste voor een VvE op 90% te houden wordt wel de lokale betrokkenheid die voorop staat in deze regeling, gewaarborgd.

Een dergelijke versoepeling is beperkt tot een VvE, omdat een VvE – anders dan een coöperatie – geen alternatief heeft wat betreft de populatie van leden en de postcoderoos.

Tot slot bevat artikel II een wijziging van de Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking voor als de Omgevingswet inwerking treedt. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) wordt ingetrokken met de Invoeringswet Omgevingswet (artikel 3.1 van de Invoeringswet Omgevingswet). Het vergunningenstelsel dat is opgenomen in de Wabo, wordt opgenomen in de Omgevingswet. Artikel 17, eerste lid, onder b, wordt hierop aangepast, zodat het aansluit op het vergunningenstelsel van de Omgevingswet. Ook wordt het tweede lid gewijzigd om aan te sluiten op het vergunningenstelsel van de Omgevingswet.

De situatie zou zich kunnen voordoen dat een aanvraag om een vergunning voor de datum van inwerkingtreding van de Invoeringswet Omgevingswet krachtens de Wabo is ingediend en de aanvraag om een subsidie op of na die datum wordt ingediend. In dat geval moet de aanvrager bij de aanvraag om subsidieverlening op grond van artikel 17, eerste lid, onder b, de aanvraag om de omgevingsvergunning krachtens de Omgevingswet overleggen. Door het overgangsrecht voor lopende procedures dat is opgenomen in artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet kan de aanvrager in zo’n geval bij zijn aanvraag om subsidieverlening de aanvraag om een vergunning overleggen, die nog krachtens de Wabo is ingediend.

3. Regeldruk

De regeldruk voortvloeiend uit deze wijzigingsregeling is slechts in samenhang te zien met de Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking. In paragraaf 4 van het algemeen deel van de toelichting op de Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking (Stct. 2021, 11080) is een uitgebreide toelichting opgenomen van de regeldruk voortvloeiend uit die regeling, in samenhang met de openstelling (voor 2021 was dat door middel van het Besluit openstelling Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking 2021). In de toelichting op het openstellingsbesluit voor 2022 (Besluit openstelling Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking 2022) wordt uitgebreid ingegaan op de regeldrukeffecten die voortvloeien uit onderhavige wijzigingsregeling. Verwezen wordt naar die toelichting.

4. Inwerkingtreding

Deze wijzigingsregeling treedt op 1 maart 2022 in werking. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten, bedoeld in Aanwijzing 4.17, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Deze afwijking voorkomt aanmerkelijke ongewenste nadelen voor de doelgroep, te weten coöperaties en VvE’s, omdat de openstelling van de subsidieregeling zelf ook per 1 maart 2022 is voorzien (via het Besluit openstelling Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking 2022, dat op 1 maart 2022 in werking treedt).

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

Naar boven