Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs van 24 januari 2022, nr. FEZ (31216758), houdende wijziging van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs in verband met definities, gewijzigde regelingen en het mbo-studentenfonds

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs,

Gelet op de artikelen 2, vierde lid en 4 van het Besluit informatievoorziening WPO/WEC, artikel 24, zesde lid, van Besluit bekostiging WVO 2021, de artikelen 2.5.3, tweede lid, en 2.5.4, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, de artikelen 5.2.1 en 5.2.2 van het Uitvoeringsbesluit WEB, en artikel 2.14 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Regeling jaarverslaggeving onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, die luiden:

m. WEB:

Wet educatie en beroepsonderwijs;

n. WHW:

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. wordt de jaarverslaggeving vastgesteld in de Nederlandse taal en in de in Nederland wettige valuta, en wordt zij door de onderwijsinstelling openbaar gemaakt;.

2. Onderdeel l1 komt te luiden:

  • l1. onverminderd onderdeel l, zorgt het bevoegd gezag van een instelling voor hoger onderwijs die kwaliteitsbekostiging ontvangt op grond van hoofdstuk 4, afdeling 5, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, ervoor dat aan het bestuursverslag en de jaarrekening over de jaren 2021 tot en met 2024 een reflectie wordt toegevoegd van de medezeggenschap op de realisatie van het plan en de betrokkenheid van belanghebbenden en de facilitering van de medezeggenschap;.

C

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘bijlage 4’ vervangen door ‘bijlage 1’.

2. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt:

  • 2a. Mbo-instellingen nemen met gebruikmaking van de in bijlage 2 opgenomen tabel in het bestuursverslag op aan hoeveel mbo-studenten zij uit het mbo-studentenfonds, bedoeld in artikel 8.1.5 WEB, ondersteuning hebben verleend. Daarbij geven de mbo-instellingen tevens aan hoeveel mbo-studenten ondersteuning hebben aangevraagd, hoeveel mbo-studenten ondersteuning toegekend hebben gekregen, hoeveel in totaal is toegekend en wat de gemiddelde hoogte was van de toekenningen. Deze informatie wordt uitgesplitst in vier categorieën:

    • a. mbo-studenten die lid zijn van een studentenraad als bedoeld in artikel 8a.1.2 WEB, van een andere door het bevoegd gezag ingestelde medezeggenschapsstructuur of van het bestuur van een studentenorganisatie van enige omvang met volledige rechtsbevoegdheid;

    • b. mbo-studenten die activiteiten verrichten op bestuurlijk of maatschappelijk gebied die naar het oordeel van het bevoegd gezag mede in het belang zijn van de instelling of van het onderwijs dat de student volgt;

    • c. mbo-studenten, of diens wettelijk vertegenwoordigers, die aantoonbaar onvoldoende financiële middelen hebben voor de aanschaf van onderwijsbenodigdheden waarover de student geacht wordt te beschikken; en

    • d. mbo-studenten die in verband met de aanwezigheid van een bijzondere omstandigheid studievertraging hebben opgelopen.

3. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt ‘in de notities’ vervangen door ‘in de Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten, alsmede de volgende notities’.

b. In onderdeel b wordt de komma aan het slot vervangen door ‘, en’.

c. Onderdeel d vervalt, onder vervanging van ‘, en’ aan het slot van onderdeel c door een punt.

D

Aan de regeling wordt na bijlage 1 een bijlage toegevoegd, die luidt:

Bijlage 2. Behorende bij artikel 4 lid 2a

Tabel uitkeringen mbo-studentenfonds

Omschrijving

Aantallen studenten

Totaal van de toekenningen

Gemiddelde hoogte van de toekenningen

Mbo-studenten die lid zijn van een studentenraad als bedoeld in artikel 8a.1.2 WEB, van een andere door het bevoegd gezag ingestelde medezeggenschapsstructuur of van het bestuur van een studentenorganisatie van enige omvang met volledige rechtsbevoegdheid

Aanvragen

....................

Toekenningen

....................

Mbo-studenten die activiteiten verrichten op bestuurlijk of maatschappelijk gebied die naar het oordeel van het bevoegd gezag mede in het belang zijn van de instelling of van het onderwijs dat de student volgt

Aanvragen

....................

Toekenningen

....................

Mbo-studenten, die of waarvan diens wettelijk vertegenwoordigers, aantoonbaar onvoldoende financiële middelen hebben voor de aanschaf van onderwijsbenodigdheden waarover de student geacht wordt zelf te beschikken

Aanvragen

....................

Toekenningen

....................

Mbo-studenten die in verband met de aanwezigheid van een bijzondere omstandigheid studievertraging hebben opgelopen

Aanvragen

....................

Toekenningen

....................

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. De regeling werkt daarbij terug tot en met 1 januari 2021, met uitzondering van artikel I, onderdelen C, onder 2 en 3, en D, die terugwerken tot en met 1 januari 2022.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma

TOELICHTING

Deze regeling wijzigt de Regeling jaarverslaggeving onderwijs (RJO) en betreft:

  • een aanscherping van artikel 3, onderdeel b, dat betrekking heeft op de openbaarmaking van de jaarverslaggeving;

  • de toevoeging van het mbo-studentenfonds betreffende de verantwoording over diverse voorzieningen die getroffen worden voor de ondersteuning van diverse categorieën studenten;

  • de toevoeging van een verwijzing naar de beleidsregel ‘Investeren met publieke middelen in private activiteiten’; en

  • enkele definitiewijzigingen.

Openbaarmaking jaarverslaggeving

In 2020 zijn de deugdelijkheidseisen in het funderend onderwijs geactualiseerd, waaronder het verminderen van administratieve verplichtingen en het invoegen van enkele wettelijke grondslagen op basis waarvan de inspectie haar toezichthoudende taken kan blijven uitoefenen. Onder het funderend onderwijs wordt verstaan: het primair onderwijs (po), het (voortgezet) speciaal onderwijs (vso) en het voortgezet onderwijs (vo). Daarnaast wordt onder deugdelijkheidseisen verstaan: ‘objectieve eisen die voor alle scholen gelden’. Enkele voorstellen voorzien in technische wijzigingen, andere vullen leemten op in de onderwijswetgeving. De voorstellen hebben met elkaar gemeen dat zij betrekking hebben op de bekostigingsvoorwaarden voor en verplichtingen van scholen en het toezicht daarop door de Inspectie van het Onderwijs. Op basis van de actualisering deugdelijkheidseisen dient het jaarverslag door de onderwijsinstelling openbaar te worden gemaakt, in ieder geval op de website. Voor de jaarverslaggeving heeft dit gevolg voor de verplichte openbaarmaking van het jaarverslag.

Mbo-studentenfonds

Met ingang van 1 augustus 2021 zijn de artikelen 8.1.5 tot en met 8.1.5f WEB in werking getreden. Op grond hiervan zijn bekostigde mbo-instellingen verplicht voorzieningen te treffen voor de ondersteuning van de in artikel 8.1.5, tweede lid, WEB genoemde categorieën van studenten. Deze voorzieningen worden gezamenlijk aangeduid als het ‘mbo-studentenfonds’. De invoering van het mbo-studentenfonds maakte onderdeel uit van de Wet versterken positie mbo-studenten.1 Bij de totstandkoming van deze wet is reeds aangekondigd dat de verantwoording over het studentenfonds via de jaarverslaggeving van de mbo-instellingen zou verlopen en dat de RJO hiertoe zou worden aangepast.2

Deze wijzigingsregeling voorziet hierin. In artikel 4 van de regeling is een nieuw lid 2a ingevoegd. Dit lid regelt dat het bevoegd gezag van een bekostigde mbo-instelling de verantwoording over de besteding van middelen voor het mbo-studentenfonds opneemt in het bestuursverslag. Het model hiervoor wordt opgenomen in een nieuwe bijlage 2 bij de regeling. Deze verplichting geldt voor het eerst voor de jaarverslaggeving over het verslagjaar 2022.

Het model zoals opgenomen in de nieuwe bijlage 2 bij deze regeling is qua opzet vergelijkbaar met de wijze waarop ho-instellingen zich over het profileringsfonds moeten verantwoorden (zie artikel 4, tweede lid, en bijlage 1 van de RJO). Het betreft een tabel waarin het bevoegd gezag dient op te nemen hoeveel studenten dat jaar ondersteuning uit het mbo-studentenfonds hebben aangevraagd, hoeveel van hen die ondersteuning ook toegekend hebben gekregen, wat het totaalbedrag aan toekenningen is en wat het gemiddelde bedrag van een toekenning is, uitgesplitst naar de categorieën van studenten die op grond van artikel 8.1.5, tweede lid, WEB in aanmerking komen voor ondersteuning uit het fonds. Het model is bij een aantal bekostigde mbo-instellingen en de MBO Raad getoetst en in deze vorm werkbaar bevonden. Met ‘toekenningen’ wordt gedoeld op alle gevallen waarin de instelling een aanvraag van een student heeft goedgekeurd en dus een verplichting jegens de student aangaat. Dit staat los van eventuele feitelijke betaalmomenten.

Door bovenstaande verplichting in de regeling op te nemen, wordt het mogelijk een landelijk beeld te schetsen van het beroep dat studenten doen op het mbo-studentenfonds.

De beleidsregel ‘Investeren met publieke middelen in private activiteiten’

Sinds de wijziging van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs in 2016 (Stcrt. 2016, 7270) zijn de bekostigde hoger onderwijsinstellingen en de bekostigde mbo-instellingen verplicht zich in het bestuursverslag te verantwoorden over het gevoerde beleid zoals beschreven in de Notities Helderheid uit 2004 3 en een daarop volgende brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 20 juli 2005 4.

De Notities Helderheid bevatten verschillende beleidsthema’s. Thema 2 van de notities betrof het investeren van publieke middelen in private activiteiten. Naar aanleiding van een door de Inspectie van het Onderwijs uitgevoerd veldonderzoek naar publiek/private activiteiten 5 heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – overeenkomstig de aanbevelingen die hieruit voortvloeien – de regels over publiek/private activiteiten verduidelijkt. Met ingang van 15 april 2021 is de Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten in werking getreden (hierna: de beleidsregel). Deze beleidsregel is in de plaats getreden van thema 2 van de Notities Helderheid en de latere publicaties van OCW die hierop betrekking hebben. 6

Artikel 4 vijfde lid van de RJO wordt als gevolg hiervan aangepast. Bekostigde instellingen voor hoger onderwijs en het mbo worden verplicht zich in het bestuursverslag te verantwoorden over het gevoerde beleid zoals aangegeven in de beleidsregel. De verwijzing naar de eerdergenoemde brief van 20 juli 2005 vervalt.

Artikel 5 van de beleidsregel bepaalt dat de verantwoordingsplicht dient te worden toegepast over het verslagjaar 2021. Op verzoek van de MBO Raad, de Vereniging Hogescholen, Universiteiten van Nederland (voorheen VSNU), en de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants, en in overleg met de Inspectie van het Onderwijs is op 28 september 2021 besloten om een jaar uitstel te verlenen van de datum waarop conform de nieuwe beleidsregel moet worden verantwoord.

Hiermee hebben alle bekostigde mbo- en ho-instellingen voldoende gelegenheid om indien nodig aanpassingen in de bedrijfsvoering door te voeren zodat zij ook daadwerkelijk conform de nieuwe beleidsregel kunnen verantwoorden. Voor het verslagjaar 2021 mogen instellingen zelf beslissen of zij verantwoorden conform thema 2 van de oude notities Helderheid dan wel conform de nieuwe beleidsregel. Vanaf het verslagjaar 2022 zijn alle bekostigde mbo- en ho-instellingen verplicht om uitvoering te geven aan de verantwoordingsplicht zoals door de nieuwe beleidsregel is voorgeschreven.

Definitiewijzigingen

Een aantal definities is toegevoegd aan artikel 1.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma


X Noot
1

Stb. 2020, 234.

X Noot
2

Kamerstukken II 2018/19, 35 252, nr. 3, p. 5 en 19.

X Noot
3

Bijlage bij Kamerstukken II, 2004/05, 28 248, nr. 72.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2004/05, 28 248, nr. 84.

Naar boven