TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Deze regeling bevat regels met betrekking tot een specifieke uitkering aan alle gemeenten
in Nederland ten behoeve van de realisatie en instandhouding van ‘Informatiepunten
Digitale Overheid’. Het Informatiepunt Digitale Overheid is een fysieke plek waar
mensen terecht kunnen voor informatie of hulp bij hun digitale verkeer met de overheid.
Momenteel zijn diensten van 17 organisaties bij het Informatiepunt Digitale Overheid
aangesloten.1 Het is de bedoeling dat het aantal aangesloten diensten in de toekomst wordt uitgebreid.
Bij het Informatiepunt worden burgers persoonlijk geholpen door een medewerker. Ook
kunnen zij bij het Informatiepunt terecht voor algemene vragen over bijvoorbeeld overheidsvoorzieningen
en de digitale samenleving. Burgers kunnen – indien nodig – worden doorverwezen naar
de relevante overheidsorganisatie, dienstverlener of naar relevante cursussen. Doel
van de Informatiepunten is dat álle mensen mee kunnen doen in de steeds meer digitaliserende
maatschappij en gebruik kunnen maken van digitale dienstverlening.
Op dit moment bestaan in de meeste Nederlandse gemeenten al Informatiepunten. Deze
Informatiepunten, die door lokale bibliotheken worden verzorgd, zijn momenteel met
name in bibliotheken gevestigd, maar kunnen ook op andere locaties gevestigd zijn.
Zij worden vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna:
BZK) gefinancierd via de Koninklijke Bibliotheek (hierna: KB) en de zogeheten ‘Manifestgroep’
(een samenwerking van uitvoeringsorganisaties zoals de SVB en het CAK en UWV).2
Waar momenteel nog de regie en coördinatie van deze Informatiepunten bij de Manifestgroep
en de KB ligt, is besloten de regie vanaf 2023 aan gemeenten over te dragen. Om dit
mogelijk te maken en gemeenten hiervoor te bekostigen, is onderhavige regeling opgesteld.
De Staatssecretaris van BZK blijft als financierder van de regeling en opdrachtgever
verantwoordelijk voor het landelijke beleid rondom de Informatiepunten.
2. Hoofdlijnen van de regeling
2.1. Voorgeschiedenis
De overheid heeft in toenemende mate haar dienstverlening gedigitaliseerd met als
gevolg dat veel van haar loketten verdwenen zijn. Voor burgers die moeite hebben met
online dienstverlening is de overheid daardoor minder toegankelijk geworden. Professionele
en particuliere initiatieven om burgers te ondersteunen zijn zeer versnipperd waardoor
deze voor burgers lastig te vinden zijn. Daarnaast is niet voor iedereen altijd helder
welke vormen van hulp en ondersteuning waar beschikbaar zijn.
Uit onderzoek blijkt dat er in Nederland circa 3 miljoen burgers zijn die niet altijd
digitaal vaardig genoeg zijn om zelfstandig zaken met de overheid te doen. De Staatssecretaris
van BZK heeft daarom in 2018 de Manifestgroep en de KB gevraagd een plan te maken
voor het opzetten van zogenoemde ‘Informatiepunten Digitale Overheid’. Deze Informatiepunten,
die door lokale bibliotheken worden verzorgd, zijn bedoeld voor hulp aan minder digitaal
vaardige burgers en in feite voor ieder ander die vragen heeft over online overheidsdienstverlening.
Ook kunnen burgers bij het Informatiepunt terecht voor algemene vragen over overheidsvoorzieningen
en de digitale samenleving (bij dit laatste kan onder meer worden gedacht aan veilig
internetten). In juli 2019 zijn in 15 bibliotheken de eerste Informatiepunten van
start gegaan.
Het Informatiepunt Digitale Overheid biedt burgers hulp langs de volgende lijnen:
-
• Waar een burger moet beginnen;
-
• Hoe een burger iets moet vinden;
-
• Wat een burger zou moeten doen;
-
• Bij wie de burger moet zijn (zelf/maatschappelijk middenveld, organisatie);
-
• Hoe de burger verder kan leren (cursussen/trainingen).
Het Informatiepunt is gesitueerd in een bibliotheek of een andere laagdrempelige,
neutrale plek waar de doelgroep komt (bijvoorbeeld een dorpshuis of wijkcentrum).
Medewerkers worden getraind via een landelijk deskundigheidsprogramma op gespreksvaardigheden
en worden voorzien van actuele informatie over de aangesloten dienstverleners en andere
actuele ontwikkelingen in de maatschappij. Verder dragen medewerkers zorg voor het
maken van samenwerkafspraken en het actueel houden van het lokale netwerk. Met behulp
van de landelijk ontwikkelde en actueel gehouden marketingcommunicatietoolkit en het
huisstijlhandboek wordt het Informatiepunt lokaal bekend gemaakt bij doelgroepen en
lokale partners.
Tot op heden is de Manifestgroep verantwoordelijk voor het programmanagement. De KB
is verantwoordelijk voor de uitvoering. Lokale bibliotheekorganisaties konden tot
op heden bij de KB subsidie krijgen voor het opzetten en beheer van Informatiepunten.
De Manifestgroep en de Staatssecretaris van BZK bepaalden gezamenlijk de aan te sluiten
diensten en kaders voor dienstverlening en communicatie. De KB zorgde voor generieke
ondersteuningsinstrumenten in de uitvoering, zoals een e-learning en training voor
bibliotheekmedewerkers, communicatiematerialen en een campagne voor bekendheid onder
burgers.
2.2. Hoofdlijnen van deze regeling
Naar aanleiding van de kabinetsmaatregelen rondom de Kinderopvangtoeslagenaffaire
zijn er sinds 2022 structurele middelen op de begroting van BZK beschikbaar voor de
Informatiepunten. Vanaf 2022 worden de Informatiepunten dus structureel gefinancierd.
Tevens is ervoor gekozen de regiefunctie met betrekking tot de Informatiepunten vanaf
2023 niet meer bij de Manifestgroep en de KB te beleggen, maar bij alle afzonderlijke
gemeenten. De gemeente staat dichter bij de burger dan de Manifestgroep of de KB.
Gemeenten zijn daarom beter in staat om – in samenwerking met de lokale bibliotheken
– te bepalen op welke concrete plaatsen Informatiepunten het hardst nodig zijn. Dit
kan bijvoorbeeld het geval zijn op locaties waar doelgroepen vaak komen zoals buurt-
en wijkcentra of koffiehuizen. Informatiepunten hoeven dus niet noodzakelijkerwijze
in bibliotheken gevestigd te zijn.
Ook kunnen gemeenten op basis van hun taken binnen het sociaal domein goed bepalen
welke doelgroepen en bijbehorende lokale maatschappelijke opgaven prioriteit hebben.
Gemeenten zijn in een goede positie om vanuit de lokale digitale inclusie-aanpak in
te schatten welke publieke en private partners opgenomen moeten worden in het lokale
hulpnetwerk rond het Informatiepunt. Tot slot kunnen gemeenten goed inschatten welke
overheidsdiensten nog aanvullend op het Informatiepunt zouden kunnen worden aangesloten.
Hierbij kan in de eerste plaats worden gedacht aan de gemeente zelf.
Om de regiefunctie met betrekking tot de informatiepunten bij gemeenten neer te leggen
en gemeenten hiervoor afdoende te financieren, is besloten een specifieke uitkering
op te stellen. Daartoe strekt onderhavige regeling. In totaal is € 17,13 miljoen voor
de specifieke uitkering beschikbaar.
De gemeenten besteden de ontvangen middelen in de eerste plaats aan de financiering
van lokale bibliotheken die de Informatiepunten uitvoeren of gaan uitvoeren. Indien
in een bepaalde gemeente geen Informatiepunt aanwezig is binnen een bereikbare afstand
van burgers3, dan kan de gemeente met een lokale bibliotheek in overleg te treden om alsnog een
Informatiepunt te realiseren. Gemeenten hoeven met de ontvangen middelen zelf geen
Informatiepunten op te zetten; de uitvoering van Informatiepunten blijft onder de
verantwoordelijkheid van lokale bibliotheken. Op deze wijze hoeven gemeenten niet
opnieuw ‘het wiel uit te vinden’ bij het opzetten van een Informatiepunt. Ook is bij
de lokale bibliotheken een bepaalde expertise aanwezig en is een bepaalde mate van
uniformiteit gewaarborgd (het logo van het Informatiepunt, landelijk kwaliteitskader
etc.). Het is daarom aan gemeenten om afspraken met de bibliotheken te maken over
de dienstverlening en de locaties met betrekking tot Informatiepunten en de bibliotheken
van voldoende middelen voor deze dienstverlening te voorzien.
In de tweede plaats kunnen de gemeenten de ontvangen middelen besteden aan de promotie
van de informatiepunten Digitale Overheid. In de derde en laatste plaats kan de gemeente
de specifieke uitkering besteden aan het voeren van regie over het netwerk van organisaties
en hulpaanbod rond de Informatiepunten Digitale Overheid die voor haar inwoners relevant
zijn. Zoals hierboven reeds is aangegeven, is de gemeente immers in een goede positie
om de relevante partijen rond een Informatiepunt Digitale Overheid samen te brengen.
De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2023. Teneinde de overgang
van de nieuwe financieringsstructuur van de Informatiepunten zo goed mogelijk te laten
verlopen, heeft de Staatssecretaris van BZK een overbruggingsbijdrage van € 2.691.040
beschikbaar gesteld aan de RDW/Manifestgroep. Dit bedrag, wat neerkomt op ongeveer
€ 0,15 per inwoner, wordt via een subsidie uitgekeerd aan de lokale bibliotheken.
Hiermee kunnen eventuele liquiditeitsproblemen van lokale bibliotheken worden voorkomen
in de periode tussen de inwerkingtreding van deze regeling en het moment dat de financiering
van de Informatiepunten via de gemeente(n) geregeld is.
3. Verhouding met de Financiële-verhoudingswet
Uit artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet (hierna: Fvw) volgt dat elke bijdrage
uit ’s Rijks kas die door of vanwege Onze Minister wie het aangaat onder voorwaarden
ten behoeve van een bepaald openbaar belang aan provincies of gemeenten wordt verstrekt,
een specifieke uitkering is. Aangezien de bijdrage aan gemeenten voor Digitale Informatiepunten
onder voorwaarden aan gemeenten wordt verstrekt, is hier dus sprake van een specifieke
uitkering als bedoeld in artikel 15a Fvw. Als hoofdregel geldt dat specifieke uitkeringen
bij of krachtens de wet worden geregeld (art. 17, eerste lid, Fvw). Vooruitlopend
op deze wettelijke grondslag (in de Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer)
wordt de specifieke uitkering op grond van deze regeling verstrekt. Artikel 17, tweede
lid, Fvw jo. artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, Awb maakt dit mogelijk. Artikel
7 van deze regeling bepaalt dat zodra artikel Ib van de Wet modernisering elektronisch
bestuurlijk verkeer in werking is getreden, deze regeling op artikel Ib van de Wet
modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer berust.
Aangezien sprake is van een specifieke uitkering, zijn op deze uitkering de voorschriften
uit de Fvw ten aanzien van een specifieke uitkering van toepassing. Dat betekent dat
bijvoorbeeld de verantwoording verloopt op de in artikel 17a van die wet beschreven
wijze.
4. Gevolgen
Door de regiefunctie met betrekking tot de Informatiepunten Digitale Overheid bij
gemeenten te leggen, beoogt de Staatssecretaris van BZK een lokale aanpak op maat,
passend bij de lokale maatschappelijke opgaven op digitale inclusie en hulp aan burgers
bij digitale diensten. Gemeenten worden bij deze taak geholpen vanuit het Ministerie
van BZK via een landelijk programma op de Informatiepunten.
Aan deze regeling zijn geen gevolgen voor de regeldruk van burgers en bedrijven verbonden,
omdat deze regeling gericht is op gemeenten. Het uiteindelijke doel van deze regeling
is juist om burgers te helpen met overheidsdiensten en eventuele regeldruk en complexe
dienstverlening te signaleren en dit terug te leggen bij de betreffende overheidsorganisatie.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
5. Financiële gevolgen
Voor de Informatiepunten is structureel € 20,95 miljoen beschikbaar op de begroting
van het Ministerie van BZK. Daarvan is in totaal € 17,13 miljoen voor deze specifieke
uitkering gereserveerd. Het overige budget wordt gebruikt voor de uitvoering van het
landelijke programma en de ontwikkeling van generieke ondersteuningsinstrumenten voor
bibliotheken vanuit de KB en de VNG.
Voor de bijdrage ten behoeve van het realiseren van een soepele overgang naar de nieuwe
financieringssystematiek (overbruggingsbijdrage) is eenmalig € 2.691.040 uitgetrokken.
Deze middelen zijn afkomstig van het overschot van het budget voor de Informatiepunten
van het jaar 2022.
6. Advies en consultatie
De ontwerpregeling is voor consultatie voorgelegd bij de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) en de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB).
De reactie van de VNG is ontvangen op 5 december 2022. In deze reactie adviseert de
VNG positief op de ontwerpregeling. Volgens de VNG kunnen gemeenten met deze regeling
een aanpak op maat ontwikkelen die past bij de lokale maatschappelijke opgaven op
het gebied van digitale inclusie. Ook stelt de VNG vast dat de inhoud van de regeling
overeenkomt met de afspraken die zijn gemaakt over de inzet van de middelen voor de
Informatiepunten die beschikbaar zijn gekomen als onderdeel van de kabinetsmaatregelen
naar aanleiding van het rapport van de Parlementaire Onderzoekscommissie Kinderopvangtoeslag.
Wel adviseert de VNG om de regeling na drie jaar na de datum van inwerkingtreding
te evalueren, zodat onderzocht kan worden of de toegekende middelen (nog) toereikend
zijn en de verdeelsleutel kan worden aangepast aan de laatste demografische ontwikkelingen.
Ook adviseert de VNG de toegekende middelen te indexeren volgens de prijsontwikkeling
teneinde de waardevastheid van de specifieke uitkering te borgen.
De reactie van de VOB is op 22 november 2022 ontvangen. Net als de VNG reageert ook
de VOB met instemming op de ontwerpregeling. Volgens de VOB wordt met deze regeling
de positie van de openbare bibliotheken verankerd waar het gaat om de realisatie en
de instandhouding van de Informatiepunten Digitale Overheid. Ook stelt de VOB in haar
reactie dat een heldere rolverdeling tussen gemeenten, bibliotheken en de organisaties
in het netwerk rond de Informatiepunten noodzakelijk is om de essentiële dienstverlening
van de Informatiepunten in stand te houden.
Wel brengt de VOB drie aandachtspunten bij de regeling naar voren. In de eerste plaats
merkt de VOB op dat het bibliotheekorganisaties tijd en inspanning kost om tot goede
duurzame afspraken te komen met de gemeente, zeker indien er meerdere gemeenten tegelijk
worden bediend. Het feit dat de regeling pas kort voor de inwerkingtredingsdatum wordt
gepubliceerd, heeft dan ook tot onrust in de sector geleid. Naar het oordeel van de
VOB is het daarom goed dat hiervoor een oplossing is gevonden in de vorm van de overbruggingsbijdrage.
In de tweede plaats merkt de VOB op dat in de regeling geen indexering is opgenomen.
Uit de nulmeting van Berenschot blijkt dat de huidige bijdrage voor slechts 50% van
de bibliotheken kostendekkend is. Een groot deel van de bibliotheken dient dan ook
een aanvullende financiering voor de instandhouding van Informatiepunten vrij te maken
uit de eigen bibliotheekexploitatie. Hoewel de VOB blij is met het feit dat op grond
van de specifieke uitkering meer middelen naar de Informatiepunten gaan, adviseert
zij dan ook om uiterlijk na twee jaar te onderzoeken of de financiering nog afdoende
is voor de realisatie van de Informatiepunten. In de derde en laatste plaats constateert
de VOB dat in deze regeling de dienstverlening van de Informatiepunten wordt verbreed
van hulp bij het digitale verkeer met (enkel) de overheid naar dienstverlening die
ook betrekking heeft op private organisaties. Volgens de VOB zijn er tal van succesvolle
voorbeelden van samenwerking tussen de bibliotheken met bijvoorbeeld banken, zorginstellingen
andere private organisaties. Naar het oordeel van de VOB dienen deze private dienstverleners,
net als de overheid, dan ook financieel bij te dragen aan de Informatiepunten.
Het advies van de VNG en de VOB om de middelen die op grond van deze regeling worden
verstrekt, (jaarlijks) te indexeren, wordt niet overgenomen. De reden hiervoor is
dat het jaarlijkse beschikbare budget voor de Informatiepunten (€ 20,95 miljoen) de
komende jaren vastligt en er dus geen budgettaire ruimte is om op voorhand te indexeren.
Wel worden, zoals de VOB terecht opmerkt, op grond van deze regeling meer middelen
verstrekt dan de afgelopen jaren. Waar de bijdrage in de afgelopen jaren € 0,83 per
inwoner van een gemeente bedroeg, bedraagt de huidige bijdrage € 0,83 per inwoner
en € 0,70 per inwoner van de gemeente die ten hoogste vmbo heeft afgerond. Ook zullen
de exploitatiekosten en maatschappelijke kosten en baten van de Informatiepunten worden
onderzocht, waarbij ook aandacht zal worden besteed aan de nieuwe financieringssystematiek
die met ingang van 1 januari 2023 ingaat. Ook in de jaren daarna zullen de inkomsten
en uitgaven van de Informatiepunten nauwgezet door het Ministerie van BZK worden gevolgd.
Verder is de Staatssecretaris van BZK zich ervan bewust dat de bibliotheken door de
late afronding van deze regeling en de onzekerheid omtrent de wijze van financiering
van de Informatiepunten voor een uitdaging hebben gesteld. Om te voorkomen dat de
bibliotheken door de invoering van deze regeling in acute liquiditeitsproblemen terecht
komen, is daarom de in paragraaf 2 beschreven overbruggingsbijdrage van € 2.691.040
beschikbaar gesteld.
Tot slot is de Staatssecretaris de mening toegedaan dat de verantwoordelijkheid voor
de dienstverlening van private dienstverleners in de eerste plaats bij deze dienstverleners zelf ligt. De Informatiepunten
kunnen hier wel bij ondersteunen. Bij publieke dienstverlening uitgevoerd door private
partijen (waarbij gedacht kan worden aan zorgverzekeraars) ziet de Staatssecretaris
nadrukkelijk wel een rol voor de Informatiepunten. In het geval van nieuwe samenwerkingen
wordt in overleg bepaald wat de rol van de Informatiepunten kan zijn en hoe deze rol
vorm kan krijgen, zowel inhoudelijk als financieel.
ARTIKELSGEWIJS
Artikel 1
In artikel 1 van deze regeling zijn de definitiebepalingen opgenomen. In het artikel
wordt onder meer gedefinieerd wat een Informatiepunt Digitale Overheid is. Het Informatiepunt
is niet per se een ‘vast’ hulppunt in een bibliotheek. Er zou namelijk ook voor kunnen
worden gekozen om een spreekuur op locatie aan te bieden of een bus of bakfiets rond
te laten rijden waarmee de diensten van het Informatiepunt worden verzorgd. Wel geldt
als vereiste dat het Informatiepunt ‘fysiek’ is; ondersteuning op afstand via het
internet of de telefoon valt niet onder de in de regeling opgenomen definitie.
Bij het Informatiepunt Digitale Overheid kunnen burgers in de eerste plaats terecht
voor hulp bij het digitale verkeer met publieke en private dienstverleners. Bewust
is in de definitiebepaling voor de begrippen ‘publieke dienstverlener’ ‘en private
dienstverlener’ gekozen, omdat het te beperkt zou zijn om slechts te spreken van een
bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Bij het Informatiepunt
wordt namelijk ook ondersteuning geboden bij het digitale verkeer met organisaties
die geen bestuursorgaan zijn. Zo bestaat het voornemen om in de toekomst ook pensioenfondsen
op de Informatiepunten aan te sluiten. Ook worden in de praktijk vragen door burgers
gesteld over private dienstverleners bij het Informatiepunt. De samenwerking met private
organisaties wordt nader uitgewerkt in het landelijk programma op de Informatiepunten.
In de tweede plaats draagt het Informatiepunt Digitale Overheid bij aan de digitale
ondersteuning en zelfredzaamheid van burgers door begeleiding naar (passende) cursussen
digitale vaardigheden te bieden, zoals workshops van banken. Vanuit het Informatiepunt
zelf worden ook leermiddelen voor digitale vaardigheden gefaciliteerd (zoals cursussen
‘Klik en Tik’ en ‘Werken met de e-overheid’). Op deze wijze kan de digitale zelfredzaamheid
van burgers worden vergroot.
In de derde plaats kunnen burgers bij het Informatiepunt terecht voor algemene informatie
over de digitale samenleving. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan vragen die
verband houden met veilig internetten.
De taken van de Informatiepunten Digitale Overheid beperken zich echter niet tot digitale
ondersteuning; ook voor algemene inhoudelijke vragen over publieke en private diensten
kunnen burgers terecht bij het Informatiepunt Digitale Overheid. Zo kunnen medewerkers
van het Informatiepunt helpen met algemene informatie over regelingen en brieven van
overheidsinstanties. Nadrukkelijk wordt hierbij opgemerkt dat Informatiepunt-medewerkers
geen overheidsmedewerkers zijn. Zij zijn geen case managers en zijn niet bevoegd om
inhoudelijk advies te geven bij complexere vragen. Medewerkers kunnen burgers met
complexere, persoonlijke vragen begeleiden naar de bevoegde instantie of naar een
hulpverlener die burgers verder kan helpen. Medewerkers kunnen ook vragen beantwoorden
over private diensten zoals online bankieren, maar zijn niet verantwoordelijk voor
aanleren van de juiste vaardigheden hiervoor. Wel kunnen zij doorverwijzen naar bijvoorbeeld
workshops van banken. Publieke en private dienstverleners blijven altijd zelf verantwoordelijk
voor de eigen inclusieve dienstverlening.
Artikel 2
Uit artikel 2 volgt dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
jaarlijks een specifieke uitkering aan gemeenten ter beschikking stelt voor de realisatie
of instandhouding van Informatiepunten Digitale Overheid. Jaarlijks wordt deze uitkering
aan het begin van het kalenderjaar aan gemeenten overgemaakt. In artikel 3 is beschreven
hoe hoog de uitkering per gemeente is en in artikel 5 is beschreven aan welke doelen
de gemeente de specifieke uitkering dient te besteden.
Artikel 3
In dit artikel is bepaald wat de hoogte is van de specifieke uitkering die elke gemeente
afzonderlijk ontvangt. In de bijlage bij deze regeling zijn de bedragen per gemeente
opgenomen. Deze bedragen zijn eenmalig berekend en liggen voor de komende jaren vast.
Het bedrag dat een gemeente ontvangt, is berekend op basis van twee componenten. De
eerste component van de specifieke uitkering is berekend aan de hand van het aantal
inwoners dat een gemeente heeft (de ‘inwonerscomponent’). Dit hangt nauw samen met
de beleidsdoelstelling dat iedere inwoner in de gemeente gebruik zou moeten kunnen
maken van een Informatiepunt Digitale Overheid. Tot op heden werden bibliotheken die
Informatiepunten verzorgden, ook gesubsidieerd met een bedrag dat afhing van het aantal
inwoners van de gemeente (€ 0,83 per inwoner). Onder deze specifieke uitkering wordt
deze verdeelsleutel gecontinueerd. Dat betekent dat gemeenten voor de inwonerscomponent
€ 0,83 per inwoner ontvangen naar de stand van 1 januari 2022. In totaal is voor de
inkomenscomponent van deze specifieke uitkering jaarlijks afgerond € 14,6 miljoen
beschikbaar.
Naast de inwonerscomponent bestaat deze specifieke uitkering uit een component die
berekend wordt op basis van het aantal lager opgeleiden in de gemeente (uitkeringscomponent
‘opleidingsniveau’). Uit onderzoek dat het CBS in samenwerking met andere EU-lidstaten
heeft uitgevoerd, blijkt namelijk dat lager opgeleiden gemiddeld genomen over minder
digitale vaardigheden beschikken dan hoger opgeleiden. Waar van de hoger opgeleiden
ongeveer 68 procent over digitale vaardigheden boven het basisniveau beschikt, is
dit percentage bij lager opgeleiden slechts 30 procent.4 Dit betekent dat de ondersteuning bij digitale zaken harder nodig is in gemeenten
waar relatief meer lager opgeleiden wonen. Besloten is hiermee in de verdeling van
de specifieke uitkering rekening te houden. Daarom wordt afgerond € 2,53 miljoen van
het totale beschikbare budget over de gemeenten verdeeld op basis van het aantal inwoners
in de gemeente tussen de 15 en 75 jaar dat ten hoogste vbo of mavo (thans vmbo) heeft
afgerond. Deze gegevens worden thans ook gebruikt voor de uitkering ‘educatie’ die
op grond van het Uitvoeringsbesluit WEB (Wet educatie en beroepsonderwijs) wordt verstrekt.5 Op basis van de uitkeringscomponent ‘opleidingsniveau’ ontvangt de gemeente € 0,70
per inwoner tussen de 15 en 75 jaar die ten hoogste vmbo heeft afgerond. Ook deze
component wordt – net als de inkomenscomponent – eenmalig berekend en ligt voor de
komende jaren vast.
Voor de vier kleinere Waddeneilanden (Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog)
bleek dat ten aanzien van het opleidingsniveau enkel gegevens beschikbaar waren van
de vier eilanden gezamenlijk. Daarom is voor deze vier eilanden een gemiddelde berekend van het aantal inwoners
tussen de 15 en 75 jaar dat ten hoogste vmbo heeft afgerond. Dit is gedaan door het
aantal inwoners met ten hoogste vmbo (1700) af te zetten tegen het totaal aantal inwoners
van de vier gemeenten (10 856). Daaruit bleek dat de groep met ten hoogste vmbo circa 16% van het totaal aantal
inwoners omvat. Dit percentage is vervolgens op het inwonertal van de vier gemeenten
afzonderlijk toegepast om het aantal inwoners met ten hoogste vmbo per gemeente te
berekenen.
In de bijlage bij deze regeling is weergegeven hoeveel inwoners en hoeveel inwoners
tussen de 15 en 75 jaar die ten hoogste vmbo hebben afgerond elke gemeente telt. Op
basis daarvan zijn de uitkeringscomponenten ‘inwoners’ en ‘opleidingsniveau’ en uiteindelijk
het totaalbedrag vastgesteld.
Artikel 4
Elk jaar ontvangt elke gemeente van de Minister van BZK een toekenningsbeschikking
waarin de gemeente wordt medegedeeld welk bedrag aan specifieke uitkering zij ontvangt.
Bij deze beschikking wordt 100% van de uitkering als voorschot uitgekeerd. Nadat de
verantwoordingsinformatie op grond van artikel 17a Fvw is ontvangen, wordt nog een
definitieve vaststellingsbeschikking door de Minister van BZK vastgesteld.
Artikel 5
In dit artikel is nader uitgewerkt voor welke doelen de specifieke uitkering is bedoeld.
De gemeenten besteden de ontvangen middelen in de eerste plaats aan de financiering
van bibliotheken die de Informatiepunten uitvoeren of gaan uitvoeren (artikel 5, eerste
lid, onderdeel a). Indien in een bepaalde gemeente nog geen Informatiepunt aanwezig
is binnen een bereikbare afstand van burgers, dan treedt de gemeente met de lokale
bibliotheek in overleg zodat deze alsnog een Informatiepunt kan realiseren. Indien
er in een bepaalde gemeente in het geheel geen lokale bibliotheek aanwezig (meer)
is, dan kan de gemeente contact leggen met een lokale bibliotheek in een andere gemeente.
Met die lokale bibliotheek zou dan kunnen worden afgesproken dat zij Informatiepunten
binnen het grondgebied van de betreffende gemeente realiseert.
Gemeenten hoeven met de ontvangen middelen zelf geen Informatiepunten op te zetten;
de uitvoering van Informatiepunten blijft de verantwoordelijkheid van lokale bibliotheken.
Op deze wijze hoeven gemeenten niet opnieuw ‘het wiel uit te vinden’ bij het opzetten
van een Informatiepunt. Bij de Informatiepunten die door bibliotheken worden verzorgd,
is immers een bepaalde expertise aanwezig en is een bepaalde mate van uniformiteit
gewaarborgd (bijvoorbeeld het gebruik van het landelijke logo ‘Informatiepunten’,
voldoen aan een landelijk kwaliteitskader6 etc.). Het is daarom aan gemeenten om afspraken met de bibliotheken te maken over
de dienstverlening met betrekking tot Informatiepunten en de bibliotheken van voldoende
middelen voor deze dienstverlening te voorzien.
Van belang is dat de Informatiepunten goed beschikbaar en bereikbaar zijn voor de
inwoners van de gemeente. Of hiervan sprake is, hangt voornamelijk af van de lokale
situatie. In een grote gemeente zou het bijvoorbeeld zeer wel mogelijk kunnen zijn
dat in elke wijk een Informatiepunt gevestigd is, terwijl bij meer uitgestrekte landelijke
gemeenten de afstand naar een vast Informatiepunt groter zou kunnen zijn. Ook is goed
voorstelbaar dat het aantal Informatiepunten in grote gemeenten groter is dan in kleine
gemeenten. Het is aan de ontvangende gemeente om samen met de lokale bibliotheek te
bepalen op welke plaatsen Informatiepunten precies nodig zijn. Tot slot wordt opgemerkt
dat het niet per se noodzakelijk is dat een Informatiepunt op het grondgebied van
de gemeente gevestigd is. Indien met samenwerking gewaarborgd blijft dat een Informatiepunt
goed bereikbaar en beschikbaar is naar behoeften van de inwoners van een gemeente,
is de vestiging van een Informatiepunt buiten het grondgebied van de gemeente niet
uitgesloten.
In de tweede plaats is in artikel 5 opgenomen dat de gemeente de specifieke uitkering
kan besteden aan de lokale promotie van de Informatiepunten onder haar inwoners (artikel
5, eerste lid, onderdeel b). Dit doet de gemeente in samenwerking met de lokale bibliotheek.
De lokale promotie wordt ondersteund met landelijke campagneactiviteiten en materialen,
bijvoorbeeld met promotiemateriaal van de KB.
In de derde en laatste plaats is in artikel 5 opgenomen dat de gemeente de specifieke
uitkering kan besteden aan het voeren van regie over het netwerk van organisaties
rond de Informatiepunten Digitale Overheid. Zoals reeds in het algemeen deel van de
toelichting beschreven, kunnen gemeenten op basis van hun taken binnen het sociaal
domein goed inschatten welke doelgroepen en bijbehorende lokale maatschappelijke opgaven
prioriteit hebben. Gemeenten zijn daarom in een goede positie om lokaal de regie te
voeren over welke lokale organisaties opgenomen moeten worden in het hulpnetwerk van
het Informatiepunt. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan wijkteams, woningcorporaties,
welzijnsinstellingen, cursusaanbieders, schuldhulpverleners, zorgverleners en sociale
raadsheren. Ook kan de gemeente goed inschatten bij welke andere digitale diensten
(bovenop landelijke overheidsdiensten) het Informatiepunt de inwoners nog extra hulp
moet bieden. De gemeente is met andere woorden goed om staat om de relevante partijen
rond het Informatiepunt Digitale Overheid samen te brengen. Daarom is in artikel 5,
eerste lid, onderdeel c, bepaald dat de gemeenten de specifieke uitkering mogen besteden
aan het voeren van regie over de relevante organisaties rond Informatiepunten Digitale
Overheid waarbij de gemeente betrokken is.
In het tweede lid van artikel 5 is bepaald dat als een ontvangende gemeente in een
bepaald jaar onverhoopt geld zou overhouden, zij dit geld door mag schuiven. Wel geldt
hierbij als voorwaarde dat maximaal 25% van de ontvangen uitkering in een jaar mag
worden doorgeschoven. Ook dienen gemeenten dit bij de verantwoording van de specifieke
uitkering te vermelden (zie hiervoor ook de toelichting bij artikel 6).
Artikel 6
De definitieve hoogte van de specifieke uitkering wordt bepaald in het jaar na een
bepaald uitkeringsjaar. Gemeenten leveren in het kader van hun verantwoording conform
de systematiek van ‘single information, single audit’ (Sisa-systematiek; artikel 17a
Fvw) verantwoording af over de besteding van deze specifieke uitkering. Voor de verantwoording
in Sisa zullen de volgende verantwoordingsindicatoren worden opgenomen:
-
• Besteed bedrag
-
• Hoogte bedrag dat doorgeschoven wordt naar het volgende jaar (t+1). Deze indicator behoeft slechts te worden ingevuld, indien de gemeente gebruik maakt
van de mogelijkheid om een ontvangen specifieke uitkering voor maximaal 25% door te
schuiven naar een volgend jaar (artikel 5, tweede lid).
-
• Het aantal informatiepunten dat de gemeente financiert. Voor deze indicator is geen accountantscontrole benodigd.
-
• Het aantal vragen dat in het afgelopen jaar bij de Informatiepunten in de gemeente
behandeld is. Het gaat hierbij om het totaal aantal hulpvragen van alle Informatiepunten die de
gemeente financiert. Voor deze indicator is evenmin een accountantscontrole benodigd.
Gemeenten kunnen deze informatie gemakkelijk bij de bibliotheek opvragen. In de praktijk
werken de meeste Informatiepunten namelijk al met een landelijke outputregistratietool
om het aantal behandelde vragen bij te houden.
-
• Het aantal gebruikte leermiddelen, zoals cursussen ‘Klik en Tik’ en ‘Werken met de
e-overheid.’ Het gaat hierbij niet om het aantal individuele cursisten, maar om het aantal keer
dat een leermiddel ingezet is of volledig afgerond is. Voor deze indicator is geen
accountantscontrole nodig. Gemeenten kunnen deze informatie opvragen bij de lokale
bibliotheek.
Artikel 7
In lijn met artikel 17, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, is in het wetsvoorstel
Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer een wettelijke grondslag voor deze
specifieke uitkering opgenomen (artikel Ib). Deze specifieke uitkering wordt echter
reeds vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze wet verstrekt. Artikel 17, tweede
lid, Fvw juncto artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, Awb biedt hiertoe de mogelijkheid.
Dat is ook de reden dat deze ministeriële regeling thans op artikel 17, tweede lid,
Fvw juncto artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, Awb is gebaseerd. Op het moment dat
de Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer in werking treedt, vervalt deze
(tijdelijke) grondslag. De Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer zal
een grondslag bevatten waarop deze regeling gecontinueerd kan worden. Daarom is in
artikel 7 van de regeling bepaald dat deze regeling vanaf dat moment op artikel Ib
van de Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer berust.
Artikel 8
In artikel 8 is bepaald dat deze regeling in werking treedt met ingang van 1 januari
2023. Dit is gedaan om te bewerkstelligen dat gemeenten reeds aan het begin van 2023
middelen ontvangen en de bibliotheekorganisaties op hun beurt op tijd worden gefinancierd.
Het feit dat wordt afgeweken van de minimuminvoeringstermijn is niet bezwaarlijk,
omdat gemeenten in het begin van 2022 al zijn geïnformeerd over de nieuwe rol die
gemeenten krijgen en de VNG sinds april een project is gestart om gemeenten hierbij
te ondersteunen. De gemeenten zijn dus op de komst van deze specifieke uitkering voorbereid.et
Om de afwijking van de vaste verandertermijn ook voor lokale bibliotheken zo min mogelijk
bezwaarlijk te maken, heeft de Staatssecretaris van BZK een overbruggingsbijdrage
van € 2.691.040 beschikbaar gesteld aan de RDW/Manifestgroep. Met dit bedrag, wat
neerkomt op ongeveer € 0,15 per inwoner, kunnen eventuele liquiditeitsproblemen bij
de lokale bibliotheken worden voorkomen in de periode tussen de inwerkingtreding van
deze regeling en het moment dat de financiering van de Informatiepunten via de gemeente(n)
geregeld is.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A.C. van Huffelen