Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 21 december 2022, nummer WBN 2022/7, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, het Besluit Naturalisatietoets, de Regeling naturalisatietoets Nederland, de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap, de Circulaire optie/naturalisatieverzoeken in het buitenland;

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 wordt als volgt gewijzigd:

A

Bijlage ad artikel 5a, HRWN NL is gewijzigd en komt te luiden:

Bijlage bij artikel 5a RWN

Overzicht van de landen aangesloten bij het Haags Adoptieverdrag

Het op 29 mei 1993 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie (Haags Adoptieverdrag) is voor Nederland op 1 oktober 1998 in werking getreden. Het verdrag is in werking getreden voor de volgende staten (situatie 1 oktober 2022):

Land

In werking getreden met ingang van

Albanië

1 januari 2001

Andorra

1 mei 1997

Armenië

1 juni 2007

Australië

1 december 1998

Azerbeidzjan

1 oktober 2004

België

1 september 2005

Belize

1 april 2006

Benin

1 oktober 2018

Bolivië

1 juli 2002

Brazilië

1 juli 1999

Bulgarije

1 september 2002

Burkina Faso

1 mei 1996

Burundi

1 februari 1999

Cambodja

Op 1 augustus 2007 is het Haags Adoptieverdrag in werking getreden voor Cambodja. Tussen Nederland en Cambodja is het verdrag niet in werking getreden aangezien Nederland bezwaar heeft gemaakt tegen toetreding van Cambodja tot het Verdrag.

Canada

1 april 1997

Chili

1 november 1999

China

1 januari 2006

Congo

1 september 2020

Colombia

1 november 1998

Costa Rica

1 februari 1996

Cyprus

1 juni 1995

Denemarken

1 november 1997

Dom Republiek

1 maart 2007

Duitsland

1 maart 2002

Ecuador

1 januari 1996

Estland

1 juni 2002

Fiji

1 augustus 2012

Filippijnen

1 november 1996

Finland

1 juli 1997

Frankrijk

1 oktober 1998

Georgië

1 augustus 1999

Ghana

1 januari 2017

Griekenland

1 januari 2010

Guatemala

Op 1 maart 2003 is het werking getreden voor Guatemala. Tussen Nederland en Guatemala is het verdrag echter nog niet in werking getreden aangezien Nederland bezwaar heeft gemaakt tegen de toetreding van Guatemala tot het Verdrag.

Guinee

5 april 2004

Guyana

1 juni 2019

Haïti

1 april 2014

Honduras

1 juli 2019

Hongarije

1 augustus 2005

India

1 oktober 2003

Israël

1 juni 1999

Italië

1 mei 2000

Ivoorkust

1 oktober 2015

Kaapverdië

1 januari 2010

Kenia

1 juni 2007

Kirgizië (Kirgistan)

1 november 2016

Kroatië

1 september 2014

Lesotho

1 december 2012

Letland

1 december 2002

Liechtenstein

1 mei 2009

Litouwen

1 augustus 1998

Luxemburg

1 november 2002

Macedonië

1 april 2009

Madagaskar

1 september 2004

Mali

1 september 2006

Malta

1 februari 2005

Mauritius

1 januari 1999

Mexico

1 mei 1995

Moldavië

1 augustus 1998

Monaco

1 oktober 1999

Mongolië

1 augustus 2000

Montenegro

1 juli 2012

Namibië

1 januari 2016

Nederland(Europa)

1 oktober 1998

Nieuw-Zeeland

1 januari 1999

Niger

1 september 2021

Noorwegen

1 januari 1998

Oostenrijk

1 september 1999

Panama

1 januari 2000

Paraguay

1 september 1998

Peru

1 januari 1996

Polen

1 oktober 1995

Roemenië

1 mei 1995

Rwanda

1 juli 2012

Saint Kitts en Nevis

1 februari 2021

San Marino

1 februari 2005

Senegal

1 december 2011

Servië

1 april 2014

Seychellen

1 oktober 2008

Slovenië

1 mei 2002

Slowakije

1 oktober 2001

Spanje

1 november 1995

Sri Lanka

1 mei 1995

Swaziland (Eswatini)

1 juli 2013

Thailand

1 augustus 2004

Togo

1 februari 2010

Tsjechië

1 juni 2000

Turkije

1 september 2004

Uruguay

1 april2004

Venezuela

1 mei 1997

Verenigd Koninkrijk en Noord-Ierland

1 juni 2003

Verenigde Staten

1 april 2008

Vietnam

1 februari 2012

Wit-Rusland (Belarus)

1 november 2003

IJsland

1 mei 2000

Zambia

1 oktober 2015

Zuid-Afrika

1 december 2003

Zweden

1 september 1997

Zwitserland

1 januari 2003

Zie voor recente informatie de website van de ‘Hague conference on private international law’: www.hcch.net. Het Haags adoptieverdrag is op de website gerubriceerd onder Convention nr. 33.

B

Toelichting ad artikel 5b, eerste lid, HRWN NL is gewijzigd en komt te luiden:

5b-1. Toelichting ad artikel 5b, eerste lid

Nederlander wordt ook het kind dat in het buitenland bij uitspraak van een ter plaatse bevoegde autoriteit wordt geadopteerd, indien en op het tijdstip waarop aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de adoptie voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland van artikel 108 of artikel 109 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek, en

  • b. de adoptie heeft tot gevolg dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, en

  • c. ten minste een der adoptiefouders is Nederlander op de dag dat de uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen, en

  • d. het kind was op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig.

Op 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht adoptie (Wcad) vervallen. Vanaf die datum is artikel 10:103 tot en met artikel 10:112 BW van toepassing. Artikel 10:112 BW bepaalt dat het conflictenrecht van artikel 10:103 tot en met artikel 10:112 BW van toepassing is (met terugwerkende kracht) vanaf 1 januari 2004.

Definitie familierechtelijke betrekking(en)

Voor de betekenis van het begrip familierechtelijke betrekkingen in deze paragraaf wordt verwezen naar de definitie, zoals die is opgenomen in de toelichting op artikel 1, eerste lid, onder c en d, RWN en in paragraaf ‘5a-alg Toelichting algemeen’ bij de toelichting op artikel 5a RWN.

5.1 Kern artikel 5b, eerste lid, RWN: ‘sterke adoptie’

Kern van artikel 5b, eerste lid (en onder b), RWN is dat de buitenlandse adoptie leidde tot verbreking van de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen. Dit wordt een ‘sterke adoptie’ genoemd. Of sprake is (geweest) van een ‘sterke adoptie’ volgt uit het van toepassing zijnde vreemde familierecht. Is dit niet het geval geweest: lees verder bij artikel 5b, tweede lid, RWN. Landeninformatie over buitenlandse adopties is te vinden in de overzichtslijst Simple and full adoption van het International Reference Centre for the Rights of Children Deprived of their Family, International Social Service (ISS/IRC) op de website www.iss-ssi.org.

Het moet niet alleen gaan om een ‘sterke adoptie’. De adoptie moet ook in aanmerking komen voor erkenning in Nederland, op grond van hetzij artikel 10:108 BW of artikel 10:109 BW. Onderscheiden naar artikel 10:108 BW en artikel 10:109 BW volgen hieronder twee overzichten met de voorwaarden voor de verkrijging van het Nederlanderschap. Voor de voorwaarden van artikel 10:108 BW: zie onder 5.2, en zie voor de voorwaarden van artikel 10:109 BW onder 5.4.

5.2 Concrete voorwaarden voor de verkrijging van het Nederlanderschap als artikel 10:108 BW in het spel is, zijn:
  • er is een buitenlandse adoptie (niet zijnde een adoptie conform het Haags adoptieverdrag);

  • door deze adoptie is de familierechtelijke band tussen het kind en de oorspronkelijke ouder(s) verbroken;

  • volgens artikel 10:108 BW heeft die adoptie van rechtswege werking binnen de Nederlandse rechtsorde (zie nummer 5.3);

  • op de dag dat tegen die buitenlandse adoptie geen rechtsmiddel meer openstond (in het land waar de adoptie plaatsvond) is ten minste één der adoptiefouders Nederlander;

  • op de dag dat in eerste instantie de adoptie in het buitenland werd uitgesproken, was het kind minderjarig.

Nogmaals: bij artikel 10:108 BW geldt dat het moet gaan om adoptiefouder(s) die, ten tijde van de adoptie, gewone verblijfplaats hebben (heeft) buiten Nederland, Curaçao en Sint Maarten of Aruba.

Het kind wordt Nederlander op de dag dat de buitenlandse adoptie niet langer (naar het recht van het adoptieland) vatbaar is voor aantasting door middel van het instellen van een rechtsmiddel tegen de adoptie.

5.3 Uitleg beoordeling erkenning van rechtswege van buitenlandse adoptie ex artikel 10:108 BW.

Criteria beoordeling

De erkenningsvraag in geval van artikel 10:108 BW zal doorgaans worden beantwoord door de ambtenaar van de burgerlijke stand, door de ambtenaar van de basisregistratie personen (BRP) of door de consulaire ambtenaar bij de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland. Wordt die vraag positief beantwoord dan is inschrijving van de betreffende registers mogelijk zonder dat een gerechtelijke erkennings- of exequaturprocedure nodig is. Wordt de inschrijving geweigerd, dan kan verzoeker zich tot de rechter wenden.

Leidraad bij de erkenning op grond van artikel 10:108 BW is het afschrift van de buitenlandse adoptie-uitspraak. Dit buitenlandse document moet, zo nodig, zijn gelegaliseerd of zijn voorzien van een apostille in het land van herkomst.

Ook moet met (als nodig: gelegaliseerde) bescheiden de gewone verblijfplaats van betrokkenen worden aangetoond zowel op het moment van indiening van het adoptieverzoek als het moment van totstandkoming van de adoptie.

Tenzij er aanwijzingen zijn voor fraude, zal de ambtenaar zich, behalve genoemde bescheiden, geen andere bescheiden van andere buitenlandse bij de adoptie betrokken instanties behoeven te laten overleggen. (Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer, 28 457, 2002–2003, nr. 6, pp. 7 en 8.)

Situaties artikel 10:108 BW

Als vermeld: bij de toepassing van artikel 10:108 BW gaat het altijd om adoptiefouder(s) die, ten tijde van de adoptie, gewone verblijfplaats heeft (hebben) (gehad) buiten Europees Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Onderstaand volgen twee overzichten met de voorwaarden voor de erkenning van rechtswege, onderscheiden naar gewone verblijfplaats van adoptiefouder(s) én adoptiefkind:

  • op het moment van het indienen van het adoptieverzoek alsook,

  • op het moment van de totstandkoming van de buitenlandse adoptie-uitspraak.

Overzicht situatie 1: alle betrokkenen woonachtig in het land waar de adoptie plaatsvond

Erkenning van rechtswege van een buitenlandse adoptie (niet zijnde een adoptie conform het Haags adoptieverdrag) geschiedt in het geval dat adoptiefouders én adoptiefkind hun gewone verblijfplaats hebben (gehad) in het land waar de adoptie plaatsvond als de adoptie is uitgesproken door de tot adoptie-uitspraken bevoegde autoriteit.

Het moet altijd gaan om een in het betreffende buitenland tot het uitspreken van adopties bevoegde instantie.

Zowel op het tijdstip van het indienen van het adoptieverzoek als de totstandkoming van de buitenlandse adoptie-uitspraak moeten adoptiefouders én adoptiefkind hun gewone verblijfplaats hebben gehad in het land waar de adoptie plaatsvond.

Ondanks het zojuist vermelde vindt tóch geen erkenning van rechtswege plaats als:

  • aan de adoptie-uitspraak kennelijk geen behoorlijk onderzoek is voorafgegaan; of

  • aan de adoptie-uitspraak kennelijk geen behoorlijke rechtspleging ten grondslag ligt; of

  • de erkenning van de adoptie kennelijk in strijd met de openbare orde zou zijn. Dit is in elk geval zo als de adoptie een kennelijke schijnhandeling betreft.

Overzicht situatie 2: adoptiefouders wonen in het ene vreemde land, het kind in het andere vreemde land

Voorwaarden voor erkenning van rechtswege van een buitenlandse adoptie (niet zijnde een adoptie conform het Haags adoptieverdrag) als de adoptie is uitgesproken in het land waar òf de adoptiefouder(s) zijn/hun gewone verblijfplaats heeft/hebben (gehad), òf het kind zijn gewone verblijfplaats heeft (gehad), zijn:

  • de adoptie is in den vreemde uitgesproken door de tot adoptie-uitspraken bevoegde autoriteit. Het moet altijd gaan om een in het betreffende buitenland tot het uitspreken van adopties bevoegde instantie.

  • op het tijdstip van het indienen van het adoptieverzoek alsook op het tijdstip van totstandkoming van de buitenlandse adoptie-uitspraak hadden adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in het land waar de adoptie plaatsvond; dan wel

  • op het tijdstip van het indienen van het adoptieverzoek alsook op het tijdstip van totstandkoming van de buitenlandse adoptie-uitspraak had het adoptiefkind gewone verblijfplaats in het land waar de adoptie plaatsvond.

Ondanks het zojuist vermelde vindt tóch geen erkenning van rechtswege plaats als:

  • aan de adoptie-uitspraak kennelijk geen behoorlijk onderzoek is voorafgegaan; of

  • aan de adoptie-uitspraak kennelijk geen behoorlijke rechtspleging ten grondslag ligt; of

  • de adoptie die in de staat van herkomst van het kind is uitgesproken, niet erkend is in de staat waarin de adoptiefouder(s) zowel ten tijde van het adoptieverzoek als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of

  • de adoptie die in de staat van de gewone verblijfplaats van de adoptiefouder(s) is uitgesproken, niet is erkend in de staat waar het kind zowel ten tijde van het adoptieverzoek als ten tijde van de uitspraak zijn gewone verblijfplaats had; of

  • de erkenning van de adoptie kennelijk in strijd met de openbare orde zou zijn. Dit is in elk geval zo als de adoptie een kennelijke schijnhandeling betreft.

5.4 Concrete voorwaarden voor de verkrijging van het Nederlanderschap als artikel 10:109 BW in het spel is, zijn:
  • er is een buitenlandse adoptie (niet zijnde een adoptie conform het Haags adoptieverdrag);

  • door deze adoptie is de familierechtelijke band tussen het kind en de oorspronkelijke ouder(s) verbroken;

  • er is een rechterlijke verklaring op grond van artikel 1:26 BW aanwezig (de rechterlijke verklaring);

  • op de dag dat tegen die buitenlandse adoptie geen rechtsmiddel meer openstond (in het land waar de adoptie plaatsvond) is ten minste één der adoptiefouders Nederlander;

  • op de dag dat in eerste instantie de adoptie in het buitenland werd uitgesproken, was het kind minderjarig.

Nogmaals: bij artikel 10:109 BW geldt dat het altijd gaat om adoptiefouder(s) die, ten tijde van de adoptie, gewone verblijfplaats hebben (heeft) in Europees Nederland. Let op: dus niet van toepassing als de adoptiefouders woonachtig zijn in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Het kind verkrijgt het Nederlanderschap met ingang van de datum waarop de Nederlandse rechter een verklaring op grond van artikel 1:26 BW heeft afgegeven. Deze verklaring is een constitutief vereiste voor de erkenning van de buitenlandse adoptie.

Voorbeeld

Mevrouw A heeft de Nederlandse nationaliteit en vestigt zich in 2012 in Malawi. In 2015 adopteert A volgens Malawisch recht kind B, geboren in Malawi in 2012. Malawi is in 2015 geen partij bij het Haags adoptieverdrag. Dit betekent dat artikel 5a RWN niet op deze adoptie van toepassing is, maar artikel 5b RWN. Uit de overgelegde stukken blijkt dat aan de adoptiebeslissing een behoorlijk onderzoek en een behoorlijke rechtspleging vooraf is gegaan. Ook blijkt dat de adoptie de namen van de minderjarige heeft gewijzigd (het kind heeft de geslachtsnaam van de adoptiefouder gekregen), dat de minderjarige een nieuwe geboorteakte heeft gekregen (daarop staat de adoptiefmoeder vermeld als moeder) en dat de adoptie is geregistreerd in het adoptieregister van Malawi. Er blijkt echter ook dat een adoptie naar Malawisch recht niet de erfrechtelijke band tussen het geadopteerde kind en zijn geboorte-ouder(s) verbreekt. De band blijft in tact voor zover die op het moment van de adoptie bestaat. Wel ontstaat er naar Malawisch recht een erfrechtelijke band met de adoptiefouders.

Omdat onder ‘familierechtelijke betrekkingen’ in artikel 5a RWN en 5b RWN moet worden verstaan: de ‘juridische afstammingsrelatie met de ouder’, en niet meer dan dat, is de conclusie dat hier sprake is van een sterke adoptie en van toepasbaarheid van artikel 5b, eerste lid, RWN. Dit betekent dat het kind in dit geval de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Dit voorbeeld is tot stand gekomen aan de hand van een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, van 22 december 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:14082).

C

Paragraaf 2.2.5/Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN NL is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 2.2.5. Over te leggen documenten

Paragraaf 2.2.5.1 Algemeen

De burgemeester die de optieverklaring in ontvangst neemt, verlangt in beginsel van de optant dat hij gegevens bewijst door middel van documenten. Zie ook artikel 6, vijfde lid, BvvN.

Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die opteert voor het Nederlanderschap, moet deze vreemdeling nationaliteit- en identiteitvaststellende documenten overleggen (zie onder meer artikel 6 BvvN en de paragrafen hieronder). Dit geldt ook voor de vreemdeling aan wie een regulier verblijfsrecht is verstrekt, waarbij hij, al dan niet ambtshalve, is vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’.

De vreemdeling met een verblijfsvergunning regulier die is vrijgesteld van het paspoortvereiste, kan, als hij verkrijging van het Nederlanderschap door optie beoogt, ruimschoots voorafgaand aan het starten van de optieprocedure zorg dragen voor verkrijging van de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken; waarmee een geldig nationaal paspoort en een (voor zover nodig: gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zijn bedoeld.

Zorgvuldige voorbereiding te nemen beslissing op optieverklaring

Uit art. 3:2 Awb vloeit voort dat de bevestiging van de optie zo zorgvuldig mogelijk is voorbereid en genomen. Er bestaat bovendien een rechtsbelang bij het zoveel mogelijk zorgen dat Nederlander worden plaatsvindt op juiste persoonsgegevens en juiste nationaliteit. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het aan verzoeker of optant om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en aan de staatssecretaris om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker of optant met de door hem overgelegde stukken zijn aangetoond.1 Ook als een optant is vrijgesteld van het documentenvereiste (zie paragraaf 2.2.5.5. bij artikel 6, derde lid, RWN), kan gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit daarom een reden vormen voor afwijzing. Gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit kan bijvoorbeeld bestaan op grond van een taalanalyse door Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT)2, documentonderzoek door Team onderzoek en Expertise Documenten (TOED)3, een leeftijdsonderzoek 4 of een combinatie van meerdere van voornoemde onderzoeken. Ook kan gerede twijfel ontstaan op grond van de (overige) inhoud van het (vreemdelingrechtelijke) dossier van de optant, dan wel op grond van andere bekende feiten en omstandigheden. De eerder genoemde onderzoeken worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. In beginsel mag op het advies van een deskundige worden afgegaan, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.5

In uitzondering op vorenstaande wordt de bevestiging van een optie niet geweigerd vanwege gerede twijfel aan de identiteit of nationaliteit van de verzoeker als de twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit enkel is ontstaan als gevolg van onjuiste verklaringen van zijn of haar ouders. In dat geval wordt aangenomen dat de bij vergunningverlening veelal minderjarige logischerwijs uitgaat van de gegevens die volgen uit de gegevens zoals opgegeven door de ouder(s) en dat hij/zij de waarheidsverklaring als bedoeld in artikel 31, vierde lid, BvvN naar waarheid invult en ondertekent.

Voorbeeld 1

Verzoeker stelt afkomstig te zijn uit Sierra Leone en heeft een Sierra Leoons paspoort en een geboorteakte overgelegd. Een in de vreemdelingrechtelijke procedure uitgevoerde taalanalyse had uitgewezen dat betrokkene eenduidig niet uit Sierra Leone afkomstig is maar mogelijk uit Nigeria. Daarnaast is uit stempels in het paspoort gebleken dat betrokkene veelvuldig naar Nigeria is gereisd. Op basis van deze bevindingen is gerede twijfel ontstaan aan de gestelde nationaliteit van betrokkene en is het bezwaar van betrokkene tegen de afwijzing van zijn naturalisatieverzoek ongegrond verklaard. In de bezwaarprocedure is onderzoek verricht naar de overgelegde documenten waaruit naar voren is gekomen dat de documenten echt zijn maar dat niet kan worden vastgesteld of ze ook inhoudelijk juist zijn. Het bezwaar en het daarop volgende beroep en Hoger beroep zijn ongegrond verklaard omdat de overgelegde documenten de ontstane gerede twijfel aan de nationaliteit van betrokkene niet hebben kunnen wegnemen.

Voorbeeld 2

Een Guinese houder van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd legt in het kader van zijn naturalisatieprocedure geen documenten over. De geboortedatum waarmee hij is ingeschreven in de BRP is 6 juli 1985. Deze geboortedatum komt overeen met de in zijn vreemdelingrechtelijke procedure opgegeven datum. Omdat de door betrokkene opgegeven leeftijd destijds niet geloofwaardig werd geacht, is in het kader van dezelfde verblijfsrechtelijke procedure leeftijdsonderzoek verricht waaruit is gebleken dat de opgegeven geboortedatum 6 juli 1985 niet juist kan zijn omdat de door betrokkene opgegeven leeftijd te laag was. Nu op basis van dit leeftijdsonderzoek, dat onderdeel is van zijn vreemdelingendossier, gerede twijfel bestaat aan de door betrokkene gestelde geboortedatum, en betrokkene deze geboortedatum op geen enkele andere manier aannemelijk heeft gemaakt, staat de identiteit van betrokkene onvoldoende vast en wordt zijn naturalisatieverzoek afgewezen.

Mocht binnen twaalf jaar na de optiebevestiging blijken dat sprake is geweest van valse verklaringen, bedrog of het verzwijgen van enig voor de verkrijging van het Nederlanderschap relevant feit dan dient te worden onderzocht of de verkrijging van het Nederlanderschap moet worden ingetrokken.

In de optieprocedure wordt zoveel mogelijk gestreefd naar inontvangstneming van optieverklaringen die worden ondersteund door alle benodigde (bewijs)stukken. Dit is ook in het belang van de optant, aangezien bij weigering van de bevestiging van de optie, de reeds betaalde optiegelden niet worden gerestitueerd. Als de optant een aantal benodigde gegevens niet kan verstrekken, wordt hem geadviseerd te wachten met het afleggen van de optieverklaring tot het moment dat alle verlangde gegevens kunnen worden verstrekt. Mocht de optant er echter op staan zijn optieverklaring, ondanks het niet overleggen van de door de burgemeester gevraagde documenten af te leggen, dan dient de burgemeester de verklaring in ontvangst te nemen.

Paragraaf 2.2.5.2 Buitenlands reisdocument/aantonen bezit vreemde nationaliteit

Algemeen

In beginsel moet de optant een geldig buitenlands reisdocument overleggen inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit niet alleen in verband met de identificatie maar ook om de nationaliteit van de optant te kunnen ‘vaststellen’ en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de gegevens in overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Daarnaast is kennis over de actuele nationaliteit van de vreemdeling die krachtens artikel 6, eerste lid, onder e, RWN opteert voor het Nederlanderschap noodzakelijk omdat aan de hand daarvan wordt beoordeeld of deze optant na het verkrijgen van het Nederlanderschap afstand moet doen van de oorspronkelijke nationaliteit.

Asielgerechtigden en/of staatlozen

Als hij niet in het bezit is van een geldig buitenlands reisdocument en houder is van een verblijfsvergunning asiel, of staatloos is, mag hij óf een (Nederlands) vluchtelingenpaspoort óf een (Nederlands) vreemdelingenpaspoort overleggen. Hetzelfde geldt voor de vreemdeling die in het bezit is van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die de aantekening ‘Internationale bescherming op [datum] verleend door [lidstaat]’ bevat. Personen die internationale bescherming genieten zijn personen die als asielgerechtigden zijn toegelaten in een andere lidstaat en daarna in Nederland in het bezit zijn gesteld van een reguliere verblijfsvergunning op grond van richtlijn 2003/109/EG betreffende de status van langdurig ingezeten derdelanders.

De reden waarom van asielgerechtigden niet mag worden vereist een geldig paspoort te tonen is dat deze personen niet naar de overheid van hun land van herkomst mogen worden verwezen voor het overleggen van buitenlandse bewijsstukken (als de optant toch in het bezit is van een geldig buitenlands paspoort dan wordt een kopie daarvan aan het optiedossier toegevoegd.

Wel moet vaststaan dat verzoeker daadwerkelijk een asielvergunning heeft in een ander EU-land. De verzoeker moet dit zelf aantonen. De documenten moeten voor zover mogelijk gelegaliseerd of van een apostille voorzien zijn. Bij documenten die zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, Engels, Duits of Frans moet de verzoeker bovendien een vertaling door een beëdigd vertaler overleggen. De vertaling moet gehecht zijn aan het originele (afschrift van het) document.

Geen vrijstelling overleggen documenten bij asielgerechtigden en/of staatlozen

Asielgerechtigden en/of staatlozen wordt in beginsel geen vrijstelling verleend voor het overleggen van documenten, als er sprake is van één van de onderstaande omstandigheden:

  • de optant beschikt over een document (bijvoorbeeld een identiteitsbewijs) dat ná de datum van de verleende asielvergunning aan hem in persoon is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst;

  • op verzoek van de asielgerechtigde optant heeft ná de datum van de verleende asielvergunning een rechtsfeit of rechtshandeling plaatsgevonden waarbij de autoriteiten van het land waarvan de optant de nationaliteit bezit, betrokken waren;

  • de asielgerechtigde optant is ná de datum van de verleende asielvergunning vrijwillig naar het land van herkomst gereisd, waarvan hij de nationaliteit bezit;

  • de asielgerechtigde optant is geboren in een ander land dan het land waarvan hij de nationaliteit heeft en waaruit hij is gevlucht. Een geboorteregistratiebewijs/geboorteakte mag in dat geval verlangd worden, als dat is opgemaakt.

Er kunnen echter omstandigheden zijn om een optant toch vrijstelling van het overleggen van documenten te verlenen, ondanks dat één van bovenstaande omstandigheden zich heeft voorgedaan.

Reguliere vreemdelingen (ook staatlozen)

Is de optant houder van een regulier verblijfsrecht (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is) dan moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument worden overgelegd, tenzij de verzoeker met ‘staatloos’ in de BRP is ingeschreven. Dit geldt ook voor de houder van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de IND is vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort).

De vreemdeling met een verblijfsvergunning regulier die is vrijgesteld van het paspoortvereiste, kan, als hij verkrijging van het Nederlanderschap door optie beoogt, ruimschoots voorafgaand aan het starten van de optieprocedure zorg dragen voor verkrijging van de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken; waarmee een geldig nationaal paspoort en een (zo nodig: gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zijn bedoeld.

Het besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap bevat de voorwaarde dat de optieverzoeker ‘gegevens omtrent zijn nationaliteit verstrekt’. Om die reden is het niet strikt noodzakelijk dat het aantonen van het bezit van de vreemde nationaliteit altijd geschiedt aan de hand van een geldig buitenlands paspoort. Onder omstandigheden en afhankelijk van de buitenlandse nationaliteitswetgeving die het betreft, kan in de plaats van een geldig buitenlands paspoort soms genoegen worden genomen met een recente nationaliteitsverklaring om het bezit van de vreemde nationaliteit aannemelijk te maken.

Oproep voor buitenlandse dienstplicht als bewijs van actueel bezit vreemde nationaliteit

Het komt voor dat optanten stellen niet van de eigen autoriteiten een geldig paspoort te krijgen omdat zij in het herkomstland de militaire dienstplicht (nog) moeten vervullen. Omdat een betrokkene in verzuim is met het tijdig vervullen van de dienstplicht geven de desbetreffende autoriteiten geen (nieuw) paspoort meer af, ondanks het feit dat betrokkene (nog) wel de nationaliteit van dat land heeft. Dat een vreemdeling door zijn autoriteiten wordt opgeroepen om dienstplicht te vervullen, is een aanwijzing dat hij in het bezit is van de door hem gestelde vreemde nationaliteit. De eis om een geldig buitenlands paspoort te overleggen, vervalt daarom als betrokkene een schriftelijke oproep voor de militaire dienstplicht overlegt, die op de dag van het afleggen van de optieverklaring niet ouder is dan een jaar.

Bezit van een in Nederland afgegeven vreemdelingenpaspoort

Ook indien de verzoeker in het bezit is gesteld van een Nederlands reisdocument voor vreemdelingen (Vreemdelingenpaspoort), dan moet deze in principe met een geldig buitenlands reisdocument(paspoort) zijn nationaliteit aantonen (vgl. artikel 31, vijfde lid, BvvN). Een door de Nederlandse overheid verstrekt vreemdelingenpaspoort kan namelijk niet gelden als bewijs van het bezit van een vreemde nationaliteit.

Overzicht van de verschillende wijzen van inschrijving in de BRP en het buitenlands paspoort.

Optanten met een regulier verblijfsrecht van wie de nationaliteit in de BRP is opgenomen op grond van artikel 2.15 Wet BRP

Als de nationaliteit van de optant met een regulier verblijfsrecht in de BRP is opgenomen met toepassing van artikel 2.15 Wet BRP, moet de optant bij het afleggen van de optieverklaring in beginsel een geldig buitenlands reisdocument van het land van de betreffende nationaliteit overleggen.

Optanten met een regulier verblijfsrecht van wie de nationaliteit in de BRP is opgenomen op grond van artikel 2.17 Wet BRP

Als de nationaliteit van de optant met een regulier verblijfsrecht in de BRP is opgenomen met toepassing van artikel 2.17 Wet BRP, dan staat de bij de IND opgegeven nationaliteit in de BRP. In dat geval moet de optant bij het afleggen van de optieverklaring in beginsel een geldig buitenlands reisdocument van het land van de betreffende nationaliteit overleggen.

Optanten met een regulier verblijfsrecht van wie de nationaliteit onbekend is in de BRP

Als de optant met nationaliteit ‘onbekend’ in de BRP is opgenomen, in overeenstemming met artikel 2.15 Wet BRP of de voorganger daarvan, artikel 43 Wet GBA, moet hij in beginsel een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) overleggen (paragraaf 2.2.5.1).

Reis naar land van herkomst

Aan het vereiste om een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) over te leggen wordt in eerste instantie niet voorbijgegaan om de enkele reden dat de verzoeker de reis naar het land waarvan hij onderdaan is, bezwaarlijk vindt. De reden waarom de optant de reis bezwaarlijk acht, zal door de optant moeten worden opgegeven en zo nodig worden bewezen met bewijsstukken. Dit wordt dan meegewogen bij de beoordeling of toepassing van het vereiste onredelijk is.

Minderjarige medeoptanten

Met ingang van 26 oktober 2015 hoeven minderjarigen die zijn geboren in Nederland of elders in het Koninkrijk, geen geldig buitenlands reisdocument over te leggen in de optieprocedure als zij tegelijkertijd met de ouder(s) opteren (op grond van artikel 6, achtste lid, RWN), en mits de ouder(s) met betrekking tot zichzelf beschikt(ken) over een geldig buitenlands paspoort en een gelegaliseerde/geapostilleerde geboorteakte. Hetzelfde geldt voor minderjarigen die zijn geboren in een land waarop het Apostilleverdrag van toepassing is (Kamerstuk 19 637, nr. 2072). Indien de minderjarige wel in het bezit is van een geldig buitenlands paspoort dan is er geen bezwaar om dit aan het optiedossier toe te voegen.

Het bovenstaande geldt ook voor een kind dat niet is mee-geopteerd met de ouder maar dat zelfstandig een verzoek om naturalisatie doet op grond van artikel 11, vierde lid, RWN. Het kind dat zelfstandig een naturalisatieverzoek wil indienen maar dat reeds meerderjarig is, valt niet onder de vrijstelling (artikel 11, vijfde lid, RWN).

Paragraaf 2.2.5.3 Buitenlandse akten van de burgerlijke stand

Voor wat betreft verklaringen en/of afschriften dan wel uittreksels van buitenlandse akten van de burgerlijke stand geldt dat de optant in beginsel de volgende documenten over moet leggen (zie voor uitzonderingen ook hierna bij paragraaf 2.2.5.4 en paragraaf 2.2.5.5):

  • geboorteakte van hemzelf; én

  • geboorteakten van kinderen waarvoor medeverkrijging van het Nederlanderschap wordt beoogd; in geval van adoptiefkinderen eventueel aangevuld met adoptieakte/-vonnis of andere stukken waarmee de adoptie kan worden aangetoond; én

  • huwelijksakte als optie wordt verzocht op grond van driejarig huwelijk met een Nederlander of als de optant als gevolg van het huwelijk meerderjarig is geworden of als het gaat om een optie met toepassing van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder c, RWN);

  • echtscheidings- c.q. verstotingsakte. Dit document is van belang voor de beoordeling of mogelijk sprake is van bigamie (artikel 6, vierde lid, RWN) of als de optant aangeeft dat hij meer huwelijken heeft dan in de BRP staan. (voor zover van toepassing in het betreffende land, bijvoorbeeld Marokko): familieboekje. Het familieboekje is eveneens van belang voor de beoordeling van de vraag of mogelijk sprake is van polygamie. Zo kan bekeken worden of in dit boekje kinderen zijn vermeld die een andere moeder hebben dan de echtgenote van de optant. Is dat het geval, dan moet, in verband met bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap, het huwelijk van de optant met die andere vrouw beëindigd zijn. In Islamitische landen worden in principe alleen wettige kinderen in een dergelijk boekje vermeld.

  • bewijs van erkenning of wettiging (bijvoorbeeld erkenningsakte, geboorteakte met latere vermelding betreffende erkenning/wettiging of huwelijksakte ouders) in geval van een optieverklaring als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, RWN;

  • bewijs van gezamenlijk gezag (bijvoorbeeld akte van registratie van het partnerschap van de moeder van de optant en haar Nederlandse partner, of het vonnis van de Nederlandse rechter waarbij tot gezamenlijk gezag is besloten) in geval van een optieverklaring als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, RWN.

Kunnen de hiervoor bedoelde verklaringen/afschriften/uittreksels als brondocument voor de BRP worden geaccepteerd, dan worden deze documenten ook voor optie aanvaard. In de regel zullen de gegevens die in de optieverklaring en de beslissing daarop worden opgenomen, conform de inschrijving in de BRP zijn. Wordt tijdens de optieprocedure een document overgelegd waaruit blijkt dat de aanvankelijke inschrijving in de BRP aanpassing behoeft, dan wordt hiervoor, zo mogelijk, zorg gedragen alvorens de bevestiging of weigering van de bevestiging wordt afgegeven.

Optanten met een regulier verblijfsrecht die aan de hand van een verklaring onder eed of belofte zijn geregistreerd in de BRP

De optant, houder van een regulier verblijfsrecht, die in de BRP is ingeschreven op grond van artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder e, Wet BRP, dat wil zeggen zonder een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte te hebben overgelegd, moet bij het afleggen van zijn optieverklaring een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte overleggen. Als de optant in de BRP is ingeschreven en zijn gegevens zijn op grond van artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder e, Wet BRP ontleend aan een door hem afgelegde ‘verklaring onder eed of belofte’, geldt het volgende. In zijn ‘verklaring onder eed of belofte’ heeft de optant zijn geboorteplaats (en daarmee tevens zijn geboorteland) gemeld.

Paragraaf 2.2.5.4 In het verleden overgelegde buitenlandse akten

Uitzonderingen daargelaten (bijvoorbeeld in geval van op goede gronden gerezen twijfel), wordt van overlegging van documenten afgezien als deze al eerder zijn overgelegd en verwerkt in de BRP of in een akte van de burgerlijke stand in Nederland. Hierbij geldt dat de verwerking van gegevens in de BRP/burgerlijke stand moet hebben plaatsgevonden op basis van, voor zover nodig, gelegaliseerde/van apostille voorziene, documenten.

Als aanwijzing bestaat dat het gelegaliseerde document inhoudelijk onjuist is, beslist de behandelend ambtenaar aan de hand van de overige ter beschikking staande gegevens of verificatieonderzoek wordt gedaan.

Paragraaf 2.2.5.5 Verkrijging, vertaling en legalisatie van buitenlandse documenten

Voor zowel het verkrijgen van documenten als de vertalingen en eventuele legalisatie/apostillering van stukken, dient betrokkene zelf zorg te dragen. Indien de documenten zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, Engels, Duits of Frans, dient verzoeker zorg te dragen voor een door een beëdigd vertaler gemaakte vertaling, die gehecht moet zijn aan het originele (afschrift van het) document. De circulaire legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen, alsmede de toepassing van DNA-onderzoek van 21 december 2015 is van toepassing.

Paragraaf 2.2.5.6 Bewijsnood of inwilliging met toepassing van art. 4:84 Awb: geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en of geboorteakte

De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het afleggen van een optieverklaring zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Dit moet hij doen met een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte alsmede met een geldig buitenlands paspoort. Van deze hoofdregel wordt afgeweken als sprake is van bewijsnood dan wel als het in het individuele geval het onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel.

Bewijsnood akten van de burgerlijke stand

Inzake buitenlandse akten van de burgerlijke stand wordt bewijsnood aangenomen als:

  • Het bewuste document nooit is opgemaakt omdat in het desbetreffende land nimmer geboorteakten worden/werden opgemaakt;

  • Het bewuste document wel is opgemaakt, maar het register waarin het was opgenomen, is verloren gegaan;

  • Op basis van een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat in dat land akten (of andere bewijsstukken) worden overgelegd.

Bewijsnood geldig buitenlands paspoort

Inzake een buitenlands paspoort wordt bewijsnood aangenomen als:

  • Betrokkene staatloos is;

  • Op basis van een ambtsbericht van BZ is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat van dat land een geldig reisdocument wordt overgelegd.

De optant, niet zijnde houder van een verblijfsvergunning asiel, die zich erop beroept dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en/of geboorteakte, toont dat op de volgende wijze aan. De optant legt een schriftelijke verklaring over van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de optant niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en/of geboorteakte.

Als er geen verklaring is van de buitenlandse autoriteiten waarom de optant niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont hij met andere objectieve en verifieerbare bewijsstukken aan wat hij heeft gedaan om in het bezit te komen van deze documenten. Deze bewijsstukken worden in het optiedossier gevoegd. De burgemeester beslist vervolgens of voldoende is aangetoond dat de verzoeker niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van het gevraagde document. De bewijsstukken mogen bij het afleggen van de optieverklaring in principe niet ouder zijn dan zes maanden.

Voorbeeld 1 bewijsnood

Een Vietnamese wil Nederlander worden, maar heeft geen Vietnamees paspoort en geen geboorteakte. Zij vraagt bij de Vietnamese ambassade een paspoort en geboorteakte aan. Zij krijgt twee verklaringen dat deze documenten niet kunnen worden gegeven. In de verklaringen staat als reden: ‘after you left the locality without declaration, therefore we did not have any record’. Dit betekent dat de autoriteiten geen registratie meer hebben van betrokkene, omdat zij zich niet heeft afgemeld toen zij wegging uit Vietnam. Daarnaast is bekend dat Vietnamezen die langer dan twee jaar in het buitenland wonen, verwijderd worden uit de HuKau. Vietnamezen die niet meer in de HuKau staan, kunnen alleen documenten krijgen als zij eerst opnieuw zijn geregistreerd. Dit kan alleen als zij zelf naar Vietnam gaan.

In dit geval kan bewijsnood worden verleend omdat er verklaringen zijn van de Vietnamese overheid en er ook geen twijfel is over de identiteit van betrokkene.

Voorbeeld 2 bewijsnood

De optant heeft zich gewend tot de ambassade van het land waarvan hij onderdaan is. Hij heeft daar verzocht in het bezit te worden gesteld van een geboorteakte teneinde zijn identiteit aan te kunnen tonen bij zijn optieverklaring. Van de ambassade heeft betrokkene een brief ontvangen waarin is opgenomen dat hij door de ambassade niet in het bezit kan worden gesteld van de geboorteakte, aangezien deze enkel door de bevoegde instanties in het land van herkomst kunnen worden afgegeven, met een verwijzing naar de afgevende instantie. Naar aanleiding van deze brief heeft de optant geen actie ondernomen, maar legt hij de brief bij de gemeente over als zijnde een bewijsstuk van bewijsnood. In dit geval is géén sprake van bewijsnood omdat de geboorteakte in beginsel kan worden geleverd, de buitenlandse overheid functioneert voor de afgifte ervan. Daarnaast heeft betrokkene zich niet tot de juiste instantie gericht.

Voorbeeld 3 bewijsnood

Betrokkene heeft regulier verblijfsrecht gekregen, nadat haar asielverzoek was afgewezen. Bij het verkrijgen van die reguliere verblijfsvergunning werd zij indertijd vrijgesteld van het paspoortvereiste. Bij het afleggen van haar optieverklaring overlegt zij nu een Engelstalige verklaring van de ambassade van het land van herkomst. Uit de verklaring blijkt dat betrokkene een geboorteakte heeft proberen op te vragen en dat haar verzoek door is gestuurd naar het land van herkomst. Daar is echter gebleken dat haar geboortegegevens onvindbaar zijn in de betreffende archieven.

Deze verklaring op zich is niet voldoende om bewijsnood aan te tonen. Het zou immers kunnen dat betrokkene niet werkelijk geboren is in het land waar zij vandaan stelt te komen. Slechts wanneer er geen indicaties zijn dat betrokkene wellicht afkomstig is uit een ander land dan gesteld en wanneer de gegevens van betrokkene op de verklaring overeenkomen met de gegevens die zij eerder op heeft gegeven bij het indienen van haar asielverzoek en bij het afleggen van de VOE kan op grond van een dergelijke verklaring eventueel bewijsnood aangenomen worden. Andere stukken (zoals een schooldiploma of een doopakte uit het land van herkomst) waar ook dezelfde gegevens op vermeld staan, zouden het in dit geval makkelijker maken om het beroep op bewijsnood te accepteren.

Voorbeeld 4 bewijsnood

Betrokkene heeft in 2007 samen met zijn ouders regulier verblijfsrecht gekregen, waarbij sprake was van vrijstelling van het ‘paspoortvereiste’. Inmiddels is hij 23 jaar en wil graag naturaliseren. Zijn ouders zijn afkomstig uit Irak. Betrokkene is geboren in een Iraaks vluchtelingenkamp. Geboorten werden volgens betrokkene niet geregistreerd in de plaats waar het vluchtelingenkamp stond en evenmin in het kamp zelf. Als hetgeen wordt gesteld door betrokkene inderdaad zo is, is bij de geboorteakte/bewijsstuk van de geboorteregistratie sprake van bewijsnood, want het gevraagde document is nooit opgemaakt.

Syrië

Tot 1 augustus 2023 geldt dat in Syrië geboren vreemdelingen tijdelijk geen Syrisch paspoort noch een uit Syrië afkomstige geboorteakte hoeven te overleggen. De reden hiervoor is dat uit het ambtsbericht over Syrië uit juni 2021 gebleken is dat in Syrië nog steeds sprake is van een te instabiele situatie, waardoor het verkrijgen van documenten niet gevergd kan worden.

Etnisch Armenen uit Azerbeidzjan

Geboorteakte en paspoort

Met ingang van 26 oktober 2015 zijn etnisch Armenen die geboren zijn in Azerbeidzjan, vrijgesteld van het overleggen van een geboorteakte uit Azerbeidzjan alsook van een Azerbeidzjaans paspoort (Kamerstuk 19 637, nr. 2072). Van etnisch Armenen uit Azerbeidzjan wordt aangenomen dat zijn in bewijsnood verkeren nu de Azerbeidzjaanse autoriteiten het (juridische) bezit van de Azerbeidzjaanse nationaliteit in het algemeen niet erkennen als het een etnisch Armeen betreft.

Als de optant bij het afleggen van een optieverklaring stelt etnisch Armeen te zijn kan de gemeente via de Ketenservice telefoonlijn van de IND hierover navraag doen. Het gegeven dat betrokkene uit Azerbeidzjan afkomstig is volgt uit de BRP aan de hand van de bij betrokkene geregistreerde geboorteplaats.

Optanten afkomstig uit een land zonder (erkend) centraal gezag

De optant die vanwege het ontbreken van centraal gezag of door Nederland erkend centraal gezag in de verblijfsrechtelijke procedure is vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’ en die in het bezit is van een regulier verblijfsdocument, moet eveneens zijn identiteit en nationaliteit aantonen. Hiertoe moet de optant documenten overleggen waarover hij wel de beschikking heeft, bijvoorbeeld een (oud) paspoort, identiteitsbewijs, geboortebewijs en/of huwelijksakte. Conform de Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken (staat van personen en toepassing van DNA-onderzoek), kan niet om legalisatie en verificatie van deze documenten worden verzocht. Voor de vraag of sprake is van een land zonder (erkend) centraal gezag kan de burgemeester contact opnemen met de ketenpartnerlijn van de IND.

Optanten, met een reguliere verblijfsvergunning, afkomstig uit niet-erkende staten

Er vindt geen uitwisseling van officiële stukken plaats met staten die door Nederland niet erkend zijn. De verzoeker mag daarom het naturalisatieverzoek indienen zonder een document (bij voorbeeld een geboorteakte) uit een dergelijk land. Dit geldt op dit moment voor documenten die uit Abchazië, Noord-Cyprus, Zuid-Ossetië of Taiwan zouden moeten komen.

Wel moet de verzoeker bij het naturalisatieverzoek een geldig nationaal paspoort overleggen van het land, waartoe de niet-erkende staat feitelijk behoort. Dit hoeft niet als de verzoeker volgens de IND voldoende heeft aangetoond dat hij niet kan beschikken over een geldig nationaal paspoort (bewijsnood). Ook moet de verzoeker daarbij aantonen, dat hij uit het gebied van de niet-erkende staat afkomstig is.

Staatloze optanten met een reguliere verblijfsvergunning

Vreemdelingen, die in de BRP zijn opgenomen als staatloos, en die in het bezit zijn van een reguliere verblijfsvergunning, moeten bij hun verzoek om naturalisatie een geboorteakte overleggen. Zij kunnen echter wel tegen problemen aanlopen bij het verkrijgen van een geboorteakte. Als een verzoeker volgens de BRP staatloos is, wordt bij de vraag of sprake is van bewijsnood mede betrokken wat de oorzaak is van de staatloosheid. Afhankelijk daarvan kan de aannemelijkheid worden bepaald of de verzoeker het betreffende document niet kan verkrijgen.

Op www.ind.nl is een rapport uit 2016 opgenomen over staatloosheid in de wereld. Daarin is ook informatie opgenomen over mogelijkheden van geboorteregistratie bij staatlozen.

Optant die in 2007 of 2008 een Ranov-vergunning heeft gekregen

Geboorteakte en paspoort

Met ingang van 1 november 2021 is de optant, die in 2007 of 2008 een Ranov-verblijfsvergunning kreeg en meerderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht, vrijgesteld van:

  • het overleggen van een geldig buitenlands paspoort (of anderszins een bewijs van het actuele bezit van een vreemde nationaliteit); en

  • het overleggen van een (buitenlands) geboorteakte/geboorteregistratiebewijs.

Om hiervoor in aanmerking te komen, moet betrokkene sinds de Ranov-vergunning hoofdverblijf in Nederland hebben gehad. Dit omdat het huidige verblijfsrecht rechtstreeks moet kunnen worden herleid tot de eerder verstrekte Ranov-vergunning.

De optant die in 2007 of 2008 een Ranov-verblijfsvergunning kreeg en minderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht kwam sinds 1 juni 2021 in aanmerking voor de genoemde vrijstellingen.

Geen vrijstelling overleggen documenten bij optanten met een regulier verblijfsrecht

In beginsel wordt geen vrijstelling van het overleggen van documenten verleend aan optanten met een regulier verblijfsrecht als blijkt dat sprake is van één van de onderstaande omstandigheden:

  • de optant beschikt over een document (bijvoorbeeld een identiteitsbewijs) dat ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning aan hem in persoon is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst;

  • op verzoek van de optant ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning een rechtsfeit of rechtshandeling heeft plaatsgevonden waarbij de autoriteiten waarvan de optant de nationaliteit bezit betrokken waren; of

  • de optant ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning vrijwillig naar het land van herkomst is gereisd, waarvan hij de nationaliteit bezit.

Er kunnen echter omstandigheden zijn om een optant toch vrijstelling van het overleggen van documenten te verlenen hoewel één van bovenstaande omstandigheden zich heeft voorgedaan.

Artikel 4:84 Awb

Indien er geen bewijsnood wordt aangenomen dan kan beoordeeld worden of de zaak ingewilligd kan worden met toepassing van artikel 4:84 Awb. Dit houdt in dat er bezien wordt in hoeverre het in het individuele geval bij reguliere vergunninghouders wegens bijzondere omstandigheden onredelijk is om vast te houden aan de hierboven staande beleidsregels.

D

Paragraaf 3.5/Toelichting ad artikel 7, HRWN NL is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 3.5. Over te leggen documenten

Paragraaf 3.5.1 Algemeen

Het verzoek om naturalisatie moet zoveel mogelijk worden ondersteund door (bewijs)stukken. De burgemeester kan van de verzoeker verlangen dat hij gegevens bewijst door middel van documenten (artikel 31, vijfde lid, BvvN).

Zorgvuldige voorbereiding te nemen naturalisatiebesluit

Naast het zo goed mogelijk toepassen van de nationaliteitsbepalingen vloeit uit artikel 3:2 Awb voort dat het naturalisatiebesluit zo zorgvuldig mogelijk is voorbereid en genomen. Er bestaat bovendien een rechtsbelang bij het zoveel mogelijk zorgen dat naturalisatie tot Nederlander plaatsvindt op juiste persoonsgegevens en juiste nationaliteit. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het aan verzoeker of optant om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en aan de staatssecretaris om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker of optant met de door hem overgelegde stukken zijn aangetoond.6 Ook als een verzoeker is vrijgesteld van het documentenvereiste (zie paragraaf 3.5.5. bij artikel 7 RWN), kan gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit daarom een reden vormen voor afwijzing. Gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit kan bijvoorbeeld bestaan op grond van een taalanalyse door Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT)7, documentonderzoek door Team onderzoek en Expertise Documenten (TOED)8, een leeftijdsonderzoek 9 of een combinatie van meerdere van voornoemde onderzoeken. Ook kan er gerede twijfel ontstaan op grond van de (overige) inhoud van het (vreemdelingrechtelijke) dossier van de verzoeker, dan wel op grond van andere bekende feiten en omstandigheden. De eerder genoemde onderzoeken worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. In beginsel mag op het advies van een deskundige worden afgegaan, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.10

In uitzondering op vorenstaande wordt een naturalisatieverzoek niet afgewezen vanwege gerede twijfel aan de identiteit of nationaliteit van de verzoeker als de twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit enkel is ontstaan als gevolg van onjuiste verklaringen van zijn of haar ouders. In dat geval wordt aangenomen dat de bij vergunningverlening veelal minderjarige logischerwijs uitgaat van de gegevens die volgen uit de gegevens zoals opgegeven door de ouder(s) en dat hij/zij de waarheidsverklaring als bedoeld in artikel 31, vierde lid, BvvN naar waarheid invult en ondertekent.

Voorbeeld 1

Verzoeker stelt afkomstig te zijn uit Sierra Leone en heeft een Sierra Leoons paspoort en een geboorteakte overgelegd. Een in de vreemdelingrechtelijke procedure uitgevoerde taalanalyse had uitgewezen dat betrokkene eenduidig niet uit Sierra Leone afkomstig is maar mogelijk uit Nigeria. Daarnaast is uit stempels in het paspoort gebleken dat betrokkene veelvuldig naar Nigeria is gereisd. Op basis van deze bevindingen is gerede twijfel ontstaan aan de gestelde nationaliteit van betrokkene en is het bezwaar van betrokkene tegen de afwijzing van zijn naturalisatieverzoek ongegrond verklaard. In de bezwaarprocedure is onderzoek verricht naar de overgelegde documenten waaruit naar voren is gekomen dat de documenten echt zijn maar dat niet kan worden vastgesteld of ze ook inhoudelijk juist zijn. Het bezwaar en het daarop volgende beroep en Hoger beroep zijn ongegrond verklaard omdat de overgelegde documenten de ontstane gerede twijfel aan de nationaliteit van betrokkene niet hebben kunnen wegnemen.

Voorbeeld 2

Een Guinese houder van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd legt in het kader van zijn naturalisatieprocedure geen documenten over. De geboortedatum waarmee hij is ingeschreven in de BRP is 6 juli 1985. Deze geboortedatum komt overeen met de in zijn vreemdelingrechtelijke procedure opgegeven datum. Omdat de door betrokkene opgegeven leeftijd destijds niet geloofwaardig werd geacht is in het kader van dezelfde verblijfsrechtelijke procedure leeftijdsonderzoek verricht waaruit is gebleken dat de opgegeven geboortedatum 6 juli 1985 niet juist kan zijn omdat de door betrokkene opgegeven leeftijd te laag was. Nu op basis van dit leeftijdsonderzoek, dat onderdeel is van zijn vreemdelingendossier, gerede twijfel bestaat aan de door betrokkene gestelde geboortedatum, en betrokkene deze geboortedatum op geen enkele andere manier aannemelijk heeft gemaakt, staat de identiteit van betrokkene onvoldoende vast en wordt zijn naturalisatieverzoek afgewezen.

Mocht binnen twaalf jaar na de naturalisatie blijken dat sprake is geweest van valse verklaringen, bedrog of het verzwijgen van enig voor de verkrijging van het Nederlanderschap relevant feit dan dient te worden onderzocht of de verkrijging van het Nederlanderschap moet worden ingetrokken.

Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die door naturalisatie het Nederlanderschap wil verkrijgen, overlegt de vreemdeling nationaliteit- en identiteitvaststellende documenten (zie onder meer artikel 31 BvvN en paragraaf 3.5.1 en 3.5.3 bij artikel 7 RWN). Dit geldt ook voor de vreemdeling aan wie een regulier verblijfsrecht is verstrekt, waarbij hij, al dan niet ambtshalve, is vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’.

Als de verzoeker een aantal benodigde gegevens of vereiste documenten niet kan verstrekken, wordt hem geadviseerd te wachten met de indiening van het verzoek tot het moment waarop alle vereiste gegevens en documenten kunnen worden verstrekt. Mocht verzoeker er toch op staan om zijn verzoek in te dienen, ondanks het niet overleggen van de door de burgemeester gevraagde documenten of het niet voldoen aan de voorwaarden voor naturalisatie, dan neemt de burgemeester het verzoek in ontvangst. In dat geval ondertekent de verzoeker model 2.21 HRWN. Volledigheid van de stukken is in het belang van de verzoeker, aangezien in geval van afwijzing van het verzoek om naturalisatie de naturalisatiegelden niet worden terugbetaald.

Paragraaf 3.5.2 Buitenlands reisdocument/aantonen bezit vreemde nationaliteit

Algemeen

De verzoeker moet een geldig buitenlands reisdocument overleggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit niet alleen in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Kennis over de actuele nationaliteit van de te naturaliseren vreemdeling is noodzakelijk omdat aan de hand daarvan wordt beoordeeld of de verzoeker na het verkrijgen van het Nederlanderschap afstand moet doen van de oorspronkelijke nationaliteit. Deze afstandsplicht is in beginsel een voorwaarde voor de naturalisatie.

Asielgerechtigden en/of staatlozen

Als de verzoeker niet in het bezit is van een geldig buitenlands reisdocument en houder is van een verblijfsvergunning asiel, of staatloos is, mag hij óf een (Nederlands) vluchtelingenpaspoort óf een (Nederlands) vreemdelingenpaspoort overleggen. Hetzelfde geldt voor de vreemdeling die in het bezit is van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die de aantekening ‘Internationale bescherming op [datum] verleend door [lidstaat]’ bevat. Personen die internationale bescherming genieten zijn personen die als asielgerechtigden zijn toegelaten in een andere lidstaat en daarna in Nederland in het bezit zijn gesteld van een reguliere verblijfsvergunning op grond van richtlijn 2003/109/EG betreffende de status van langdurig ingezeten derdelanders.

De reden waarom van asielgerechtigden niet mag worden vereist een geldig paspoort te tonen is dat deze personen niet naar de overheid van hun land van herkomst mogen worden verwezen voor het overleggen van buitenlandse bewijsstukken. (Als de verzoeker toch in het bezit is van een geldig buitenlands paspoort dan wordt een kopie daarvan aan het naturalisatiedossier toegevoegd.)

Wel moet vaststaan dat verzoeker daadwerkelijk een asielvergunning heeft in een ander EU-land. De verzoeker moet dit zelf aantonen. De documenten moeten voor zover mogelijk gelegaliseerd of van een apostille voorzien zijn. Bij documenten die zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, Engels, Duits of Frans moet de verzoeker bovendien een vertaling door een beëdigd vertaler overleggen. De vertaling moet gehecht zijn aan het originele (afschrift van het) document.

Geen vrijstelling overleggen documenten bij asielgerechtigden en/of staatlozen

Asielgerechtigden en/of staatlozen wordt in beginsel geen vrijstelling verleend voor het overleggen van documenten, als er sprake is van één van de onderstaande omstandigheden:

  • de verzoeker beschikt over een document (bijvoorbeeld een identiteitsbewijs) dat ná de datum van de verleende asielvergunning aan hem in persoon is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst;

  • op verzoek van de asielgerechtigde verzoeker heeft ná de datum van de verleende asielvergunning een rechtsfeit of rechtshandeling plaatsgevonden waarbij de autoriteiten van het land waarvan de verzoeker de nationaliteit bezit, betrokken waren;

  • de asielgerechtigde verzoeker is ná de datum van de verleende asielvergunning vrijwillig naar het land van herkomst gereisd, waarvan hij de nationaliteit bezit;

  • de asielgerechtigde verzoeker is geboren in een ander land dan het land waarvan hij de nationaliteit heeft en waaruit hij is gevlucht. Een geboorteregistratiebewijs/geboorteakte mag in dat geval verlangd worden, als dat is opgemaakt.

Er kunnen echter omstandigheden zijn om een verzoeker toch vrijstelling van het overleggen van documenten te verlenen, ondanks dat één van bovenstaande omstandigheden zich heeft voorgedaan.

Reguliere vreemdelingen (ook staatlozen)

Is de verzoeker houder van een regulier verblijfsrecht (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is) dan moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument worden overgelegd, tenzij de verzoeker met ‘staatloos’ in de BRP is ingeschreven. Dit geldt ook voor de houder van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de IND is vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort).

De vreemdeling met een verblijfsvergunning regulier die is vrijgesteld van het paspoortvereiste, kan, als hij verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie beoogt, ruimschoots voorafgaand aan het starten van de naturalisatieprocedure zorg dragen voor verkrijging van de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken; waarmee een geldig nationaal paspoort en een (zo nodig: gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zijn bedoeld.

Het besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap bevat de voorwaarde dat de verzoeker om naturalisatie ‘gegevens omtrent zijn nationaliteit verstrekt’. Om die reden is het niet strikt noodzakelijk dat het aantonen van het bezit van de vreemde nationaliteit altijd geschiedt aan de hand van een geldig buitenlands paspoort. Onder omstandigheden en afhankelijk van de buitenlandse nationaliteitswetgeving die het betreft, kan in de plaats van een geldig buitenlands paspoort soms genoegen worden genomen met een recente nationaliteitsverklaring om het bezit van de vreemde nationaliteit aannemelijk te maken.

Oproep voor buitenlandse dienstplicht als bewijs van actueel bezit vreemde nationaliteit

Het komt voor dat verzoekers om naturalisatie stellen niet van de eigen autoriteiten een geldig paspoort te krijgen omdat zij in het herkomstland de militaire dienstplicht (nog) moeten vervullen. Omdat een betrokkene in verzuim is met het tijdig vervullen van de dienstplicht geven de desbetreffende autoriteiten geen (nieuw) paspoort meer af, ondanks het feit dat betrokkene (nog) wel de nationaliteit van dat land heeft. Dat een vreemdeling door zijn autoriteiten wordt opgeroepen om dienstplicht te vervullen, is een aanwijzing dat hij in het bezit is van de door hem gestelde vreemde nationaliteit. De eis om een geldig buitenlands paspoort te overleggen, vervalt daarom als betrokkene een schriftelijke oproep voor de militaire dienstplicht overlegt, die op de dag van het indienen van het naturalisatieverzoek niet ouder is dan een jaar.

Bezit van een in Nederland afgegeven vreemdelingenpaspoort

Ook indien de verzoeker in het bezit is gesteld van een Nederlands reisdocument voor vreemdelingen (Vreemdelingenpaspoort), dan moet deze in principe met een geldig buitenlands reisdocument(paspoort) zijn nationaliteit aantonen (vgl. artikel 31, vijfde lid, BvvN). Een door de Nederlandse overheid verstrekt vreemdelingenpaspoort kan namelijk niet gelden als bewijs van het bezit van een vreemde nationaliteit.

Overzicht van de verschillende wijzen van inschrijving in de BRP en het buitenlands paspoort.

Verzoekers met een regulier verblijfsrecht van wie de nationaliteit in de BRP is opgenomen op grond van artikel 2.15 Wet BRP

Als de nationaliteit van de verzoeker met een regulier verblijfsrecht in de BRP is opgenomen met toepassing van artikel 2.15 Wet BRP, moet de verzoeker bij het indienen van het verzoek om naturalisatie in beginsel een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) overleggen.

Verzoekers met een regulier verblijfsrecht van wie de nationaliteit in de BRP is opgenomen op grond van artikel 2.17 Wet BRP

Als de nationaliteit van de verzoeker met een regulier verblijfsrecht in de BRP is opgenomen met toepassing van artikel 2.17 Wet BRP, dan staat de bij de IND opgegeven nationaliteit in de BRP. In dat geval moet de verzoeker bij het indienen van het naturalisatieverzoek in beginsel een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) overleggen.

Verzoekers met een regulier verblijfsrecht van wie de nationaliteit onbekend is in de BRP

Als de verzoeker met nationaliteit ‘onbekend’ in de BRP is opgenomen, in overeenstemming met artikel 2.15 Wet BRP of de voorganger daarvan, artikel 43 Wet GBA, moet hij in beginsel een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) overleggen (paragraaf 3.5.1).

Reis naar land van herkomst

Aan het vereiste om een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) over te leggen wordt in eerste instantie niet voorbijgegaan om de enkele reden dat de verzoeker de reis naar het land waarvan hij onderdaan is, bezwaarlijk vindt. De reden waarom de verzoeker de reis bezwaarlijk acht, zal door de verzoeker moeten worden opgegeven en zo nodig worden bewezen met bewijsstukken. Dit wordt dan meegewogen bij de beoordeling of toepassing van het vereiste onredelijk is.

Minderjarigen voor wie medenaturalisatie wordt gevraagd

Met ingang van 26 oktober 2015 hoeven minderjarigen die zijn geboren in Nederland of elders in het Koninkrijk, geen geldig buitenlands reisdocument over te leggen in de naturalisatieprocedure als zij tegelijkertijd met de ouder(s) naturaliseren, en mits de ouder(s) met betrekking tot zichzelf beschikt(ken) over een geldig buitenlands paspoort en een gelegaliseerde/geapostilleerde geboorteakte. Hetzelfde geldt voor minderjarigen die zijn geboren in een land waarop het Apostilleverdrag van toepassing is (Kamerstuk 19 637, nr. 2072). Indien de minderjarige wel in het bezit is van een geldig buitenlands paspoort dan is er geen bezwaar om dit aan het naturalisatiedossier toe te voegen.

Het bovenstaande betreft medenaturalisatie in de zin van artikel 11, eerste, tweede, derde en zevende lid, RWN. Na-naturalisatie van het minderjarige kind, zoals bedoeld in artikel 11, vierde lid, RWN valt ook onder de vrijstelling.

Het kind dat zelfstandig een naturalisatieverzoek doet maar meerderjarig is, valt niet onder de vrijstelling (artikel 11, vijfde lid, RWN).

Paragraaf 3.5.3 Buitenlandse akten van de burgerlijke stand

De verzoeker moet in beginsel de volgende buitenlandse akten (van de burgerlijke stand) overleggen (zie voor uitzonderingen hieronder paragraaf 3.5.4):

  • geboorteakte van hemzelf en geboorteakten van kinderen voor wie medeverlening wordt gevraagd. In geval van adoptiefkinderen eventueel aangevuld met de adoptieakte of het adoptievonnis of andere stukken waarmee de adoptie kan worden aangetoond;

  • huwelijksakte als naturalisatie verzocht wordt op grond van driejarig huwelijk met een Nederlander (vergelijk artikel 8, tweede lid, RWN) of als de verzoeker als gevolg van het huwelijk meerderjarig is geworden;

  • echtscheidings- c.q. verstotingsakte. Dit document is van belang voor de beoordeling of er mogelijk sprake is van bigamie (artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN), of als de verzoeker aangeeft dat hij meer huwelijken heeft dan in de BRP staan (voor zover van toepassing in het betreffende land, bijvoorbeeld Marokko): familieboekje. Het familieboekje is eveneens van belang voor de beoordeling van de vraag of mogelijk sprake is van polygamie. Zo kan bekeken worden of in dit boekje kinderen zijn vermeld die een andere moeder hebben dan de echtgenote van de verzoeker. Is dat het geval, dan moet, in verband met de verlening van het Nederlanderschap, het huwelijk van de verzoeker met die andere vrouw beëindigd zijn. In islamitische landen worden in principe alleen wettige kinderen in een dergelijk boekje vermeld;

  • bewijs van erkenning of wettiging (bijvoorbeeld erkenningsakte, geboorteakte met latere vermelding betreffende erkenning of wettiging of huwelijksakte ouders) in geval van een verzoek om naturalisatie als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, RWN.

Het belang van de buitenlandse geboorteakte in de naturalisatieprocedure is onder meer dat aan de hand daarvan de namen van de verzoeker om naturalisatie blijken naar diens eigen recht, en dat daarmee kan worden bepaald of betrokkene (al) een geslachtsnaam heeft of niet. Als de verzoeker geen geslachtsnaam of voornaam heeft, of als de juiste spelling daarvan niet vaststaat, zullen deze in overleg met hem worden vastgesteld bij het besluit waarbij het Nederlanderschap wordt verleend (artikel 12 RWN). Niet in alle landen worden geboorten met een ’akte van de burgerlijke stand’ geregistreerd. Afhankelijk van het stelsel in het land waar het over gaat, wordt dan een alternatief bewijsstuk van de geboorte gevraagd zoals een geboortebewijs uit een ziekenhuis of een inschrijving in een familieboekje.

Als de overgelegde buitenlandse akten van de burgerlijke stand ten tijde van de indiening van het verzoek om naturalisatie kunnen worden geaccepteerd als brondocument voor gegevens over ingezetenen in de BRP, worden deze documenten ook aanvaard voor de verlening van het Nederlanderschap. Immers, in den regel vindt de verlening van het Nederlanderschap plaats op basis van de inschrijving als ingezetene in de BRP. Wordt echter bij de gemeente een document overgelegd waaruit blijkt dat de BRP moet worden gewijzigd, dan wordt hiervoor zo mogelijk, zorg gedragen alvorens advies aan de IND wordt uitgebracht.

Verzoekers met een regulier verblijfsrecht die aan de hand van een verklaring onder eed of belofte zijn geregistreerd in de BRP

De verzoeker, houder van een regulier verblijfsrecht, die in de BRP is ingeschreven op grond van artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder e, Wet BRP, dat wil zeggen zonder een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte te hebben overgelegd, moet bij de indiening van zijn verzoek om naturalisatie in beginsel een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte overleggen. Als de verzoeker in de BRP is ingeschreven en zijn gegevens zijn ontleend aan een door hem afgelegde ‘verklaring onder eed of belofte’, geldt het volgende. In zijn ‘verklaring onder ede of belofte’ heeft de verzoeker zijn geboorteplaats (en daarmee tevens zijn geboorteland) gemeld.

Paragraaf 3.5.4 In het verleden overgelegde buitenlandse akten

Als in het verleden al gelegaliseerde/van apostille voorziene (en soms tevens geverifieerde) documenten zijn overgelegd en verwerkt in de BRP of in een akte van de burgerlijke stand in Nederland, wordt afgezien van het wederom overleggen van dezelfde documenten. Echter, in geval van op goede gronden gerezen twijfel, moeten opnieuw originele gelegaliseerde/van apostille voorziene documenten worden overgelegd.

Als aanwijzingen bestaan dat het gelegaliseerde document inhoudelijk onjuist is, beslist de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan de hand van de overige ter beschikking staande gegevens of verificatieonderzoek wordt gedaan.

Paragraaf 3.5.5 Verkrijging, vertaling en legalisatie van buitenlandse documenten

Voor zowel het verkrijgen van documenten als de vertalingen en eventuele legalisatie/apostillering van stukken, dient betrokkene zelf zorg te dragen. Indien de documenten zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, Engels, Duits of Frans, dient verzoeker zorg te dragen voor een door een beëdigd vertaler gemaakte vertaling, die gehecht moet zijn aan het originele (afschrift van het) document. De circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken (staat van personen en toepassing van DNA-onderzoek) is van toepassing.

Paragraaf 3.5.6 Bewijsnood of inwilliging met toepassing van art. 4:84 Awb: geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en of geboorteakte

De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Dit moet hij doen met een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte alsmede met een geldig buitenlands paspoort. Van deze hoofdregel wordt afgeweken als sprake is van bewijsnood dan wel als het in het individuele geval het onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel.

Bewijsnood akten van de burgerlijke stand

Inzake buitenlandse akten van de burgerlijke stand wordt bewijsnood aangenomen als:

  • Het bewuste document nooit is opgemaakt omdat in het desbetreffende land nimmer geboorteakten worden/werden opgemaakt;

  • Het bewuste document wel is opgemaakt, maar het register waarin het was opgenomen, is verloren gegaan;

  • Op basis van een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat in dat land akten (of andere bewijsstukken) worden overgelegd.

Bewijsnood geldig buitenlands paspoort

Inzake een buitenlands paspoort wordt bewijsnood aangenomen als:

  • Betrokkene staatloos is;

  • Op basis van een ambtsbericht van BZ is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat van dat land een geldig reisdocument wordt overgelegd.

De verzoeker, niet zijnde houder van een verblijfsvergunning asiel, die zich erop beroept dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont dat op volgende wijze aan. De verzoeker legt een schriftelijke verklaring over van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en/of geboorteakte.

Als er geen verklaring is van de buitenlandse autoriteiten waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont hij met andere, objectieve en verifieerbare bewijsstukken aan wat hij heeft gedaan om in het bezit te komen van deze documenten. Deze bewijsstukken worden in het naturalisatiedossier gevoegd. De IND beslist vervolgens of voldoende is aangetoond dat de verzoeker niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van het gevraagde document. De bewijsstukken mogen bij de indiening van het verzoek om naturalisatie in principe niet ouder zijn dan zes maanden.

Voorbeeld 1 bewijsnood

Een Vietnamese wil Nederlander worden, maar heeft geen Vietnamees paspoort en geen geboorteakte. Zij vraagt bij de Vietnamese ambassade een paspoort en geboorteakte aan. Zij krijgt twee verklaringen dat deze documenten niet kunnen worden gegeven. In de verklaringen staat als reden: ‘after you left the locality without declaration, therefore we did not have any record’. Dit betekent dat de autoriteiten geen registratie meer hebben van betrokkene, omdat zij zich niet heeft afgemeld toen zij wegging uit Vietnam. Daarnaast is bekend dat Vietnamezen die langer dan twee jaar in het buitenland wonen, verwijderd worden uit de HuKau. Vietnamezen die niet meer in de HuKau staan, kunnen alleen documenten krijgen als zij eerst opnieuw zijn geregistreerd. Dit kan alleen als zij zelf naar Vietnam gaan.

In dit geval kan bewijsnood worden verleend omdat er verklaringen zijn van de Vietnamese overheid en er ook geen twijfel is over de identiteit van betrokkene.

Voorbeeld 2 bewijsnood

Verzoeker heeft zich gewend tot de ambassade van het land waarvan hij onderdaan is. Hij heeft daar verzocht in het bezit te worden gesteld van een geboorteakte teneinde zijn identiteit aan te tonen bij de indiening van zijn verzoek om naturalisatie. Van de ambassade heeft betrokkene een brief ontvangen waarin is opgenomen dat hij door de ambassade niet in het bezit kan worden gesteld van de geboorteakte, aangezien deze enkel door de bevoegde instanties in het land van herkomst kunnen worden afgegeven, met een verwijzing naar de afgevende instantie. Naar aanleiding van deze brief heeft verzoeker geen actie ondernomen, maar legt hij de brief bij de IND over als zijnde een bewijsstuk van bewijsnood. In dit geval is géén sprake van bewijsnood omdat de geboorteakte in beginsel kan worden geleverd, de buitenlandse overheid functioneert voor de afgifte ervan. Daarnaast heeft betrokkene zich niet tot de juiste instantie gericht.

Voorbeeld 3 bewijsnood

Betrokkene heeft regulier verblijfsrecht gekregen, nadat haar asielverzoek was afgewezen. Bij het verkrijgen van die reguliere verblijfsvergunning werd zij indertijd vrijgesteld van het paspoortvereiste. Bij het indienen van het verzoek om naturalisatie overlegt zij nu een Engelstalige verklaring van de ambassade van het land van herkomst. Uit de verklaring blijkt dat betrokkene een geboorteakte heeft proberen op te vragen en dat haar verzoek door is gestuurd naar het land van herkomst. Daar is echter gebleken dat haar geboortegegevens onvindbaar zijn in de betreffende archieven.

Deze verklaring op zich is niet voldoende om bewijsnood aan te tonen. Het zou immers kunnen dat betrokkene niet werkelijk geboren is in het land waar zij vandaan stelt te komen. Slechts wanneer er geen indicaties zijn dat betrokkene wellicht afkomstig is uit een ander land dan gesteld en wanneer de gegevens van betrokkene op de verklaring overeenkomen met de gegevens die zij eerder op heeft gegeven bij het indienen van haar asielverzoek en bij het afleggen van de VOE kan op grond van een dergelijke verklaring eventueel bewijsnood aangenomen worden. Andere stukken (zoals een schooldiploma of een doopakte uit het land van herkomst) waar ook dezelfde gegevens op vermeld staan, zouden het in dit geval makkelijker maken om het beroep op bewijsnood te accepteren.

Voorbeeld 4 bewijsnood

Betrokkene heeft in 2007 samen met zijn ouders regulier verblijfsrecht gekregen, waarbij sprake was van vrijstelling van het ‘paspoortvereiste’. Inmiddels is hij 23 jaar en wil graag naturaliseren. Zijn ouders zijn afkomstig uit Irak. Betrokkene is geboren in een Iraaks vluchtelingenkamp. Geboorten werden volgens betrokkene niet geregistreerd in de plaats waar het vluchtelingenkamp stond en evenmin in het kamp zelf. Als hetgeen wordt gesteld door betrokkene inderdaad zo is, is bij de geboorteakte/bewijsstuk van de geboorteregistratie sprake van bewijsnood, want het gevraagde document is nooit opgemaakt.

Syrië

Tot 1 augustus 2023 geldt dat in Syrië geboren vreemdelingen tijdelijk geen Syrisch paspoort noch een uit Syrië afkomstige geboorteakte hoeven te overleggen. De reden hiervoor is dat uit het ambtsbericht over Syrië uit juni 2021 gebleken is dat in Syrië nog steeds sprake is van een te instabiele situatie, waardoor het verkrijgen van documenten niet gevergd kan worden.

Etnisch Armenen uit Azerbeidzjan

Geboorteakte en paspoort

Met ingang van 26 oktober 2015 zijn etnisch Armenen die geboren zijn in Azerbeidzjan, vrijgesteld van het overleggen van een geboorteakte uit Azerbeidzjan alsook van een Azerbeidzjaans paspoort (Kamerstuk 19 637, nr. 2072). Van etnisch Armenen uit Azerbeidzjan wordt aangenomen dat zijn in bewijsnood verkeren nu de Azerbeidzjaanse autoriteiten het (juridische) bezit van de Azerbeidzjaanse nationaliteit in het algemeen niet erkennen als het een etnisch Armeen betreft.

Bij het in ontvangstnemen van het naturalisatieverzoek beoordeelt de gemeente niet of de verzoeker daadwerkelijk etnisch Armeniër is. Bij het behandelen van het naturalisatieverzoek zal de IND aan de hand van het vreemdelingenrechtelijke dossier onderzoeken of de verzoeker etnisch Armeens is en afkomstig uit Azerbeidzjan. Het gegeven dat betrokkene uit Azerbeidzjan afkomstig is, volgt uit de BRP aan de hand van de bij betrokkene geregistreerde geboorteplaats.

Reguliere verzoekers afkomstig uit een land zonder (erkend) centraal gezag

De verzoeker die vanwege het ontbreken van centraal gezag of door Nederland erkend centraal gezag in de verblijfsrechtelijke procedure is vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’ en die in het bezit is van een regulier verblijfsdocument, moet eveneens zijn identiteit en nationaliteit aantonen. Hiertoe overlegt de verzoeker documenten waarover hij wel de beschikking heeft, bijvoorbeeld een (oud) paspoort, identiteitsbewijs, geboortebewijs en/of huwelijksakte. Conform de Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken (staat van personen en toepassing van DNA-onderzoek), kan niet om legalisatie en verificatie van deze documenten worden verzocht. Voor de vraag of sprake is van een land zonder (erkend) centraal gezag kan de burgemeester contact opnemen met de ketenpartnerlijn van de IND.

Reguliere verzoekers afkomstig uit niet-erkende staten

Er vindt geen uitwisseling van officiële stukken plaats met staten die door Nederland niet erkend zijn. De verzoeker mag daarom het naturalisatieverzoek indienen zonder een document (bij voorbeeld een geboorteakte) uit een dergelijk land. Dit geldt op dit moment voor documenten die uit Abchazië, Noord-Cyprus, Zuid-Ossetië of Taiwan zouden moeten komen.

Wel moet de verzoeker bij het naturalisatieverzoek een geldig nationaal paspoort overleggen van het land, waartoe de niet-erkende staat feitelijk behoort. Dit hoeft niet als de verzoeker volgens de IND voldoende heeft aangetoond dat hij niet kan beschikken over een geldig nationaal paspoort (bewijsnood). Ook moet de verzoeker daarbij aantonen, dat hij uit het gebied van de niet-erkende staat afkomstig is.

Staatlozen met een reguliere verblijfsvergunning

Vreemdelingen, van wie is vastgesteld dat zij als staatloos moeten worden aangemerkt, en die in het bezit zijn van een reguliere verblijfsvergunning, moeten bij hun verzoek om naturalisatie een geboorteakte overleggen. Zij kunnen echter wel tegen problemen aanlopen bij het verkrijgen van een geboorteakte. Als een verzoeker vastgesteld staatloos is, wordt bij de vraag of sprake is van bewijsnood mede betrokken wat de oorzaak is van de staatloosheid. Afhankelijk daarvan kan de aannemelijkheid worden bepaald of de verzoeker de betreffende documenten niet kan verkrijgen.

Op www.ind.nl is een rapport uit 2016 opgenomen over staatloosheid in de wereld. Daarin is ook informatie opgenomen over mogelijkheden van geboorteregistratie bij staatlozen.

Verzoeker die in 2007 of 2008 een Ranov-vergunning heeft gekregen

Geboorteakte en paspoort

Met ingang van 1 november 2021 is de verzoeker, die in 2007 of 2008 een Ranov-verblijfsvergunning heeft gekregen en meerderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht vrijgesteld van:

  • het overleggen van een geldig buitenlands paspoort (of anderszins een bewijs van het actuele bezit van een vreemde nationaliteit); en

  • het overleggen van een (buitenlands) geboorteakte/geboorteregistratiebewijs.

Om hiervoor in aanmerking te komen, moet de verzoeker sinds de Ranov-vergunning hoofdverblijf in Nederland hebben gehad. Dit omdat het huidige verblijfsrecht rechtstreeks moet kunnen worden herleid tot de eerder verstrekte Ranov-vergunning.

De verzoeker die in 2007 of 2008 een Ranov-vergunning heeft gekregen en minderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht kwam sinds 1 juni 2021 in aanmerking voor de genoemde vrijstellingen.

Geen vrijstelling overleggen documenten bij verzoekers met een regulier verblijfsrecht

In beginsel wordt geen vrijstelling van het overleggen van documenten verleend bij verzoekers met een regulier verblijfsrecht als blijkt dat sprake is van één van de onderstaande omstandigheden:

  • de verzoeker beschikt over een document (bijvoorbeeld een identiteitsbewijs) dat ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning aan hem in persoon is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst;

  • op verzoek van de verzoeker ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning een rechtsfeit of rechtshandeling heeft plaatsgevonden waarbij de autoriteiten waarvan de verzoeker de nationaliteit bezit betrokken waren; of

  • de verzoeker ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning vrijwillig naar het land van herkomst is gereisd, waarvan hij de nationaliteit bezit.

Er kunnen echter omstandigheden zijn om een verzoeker toch vrijstelling van het overleggen van documenten te verlenen ondanks dat één van bovenstaande omstandigheden zich heeft voorgedaan.

Artikel 4:84 Awb

Indien er geen bewijsnood wordt aangenomen dan kan beoordeeld worden of de zaak ingewilligd kan worden met toepassing van artikel 4:84 Awb. Dit houdt in dat er bezien wordt in hoeverre het in het individuele geval bij reguliere vergunninghouders wegens bijzondere omstandigheden onredelijk is om vast te houden aan de hierbovenstaande beleidsregels.

E

Paragraaf 5.3/Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, HRWN NL is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 5.3. De betrokkene is wél bereid afstand te doen

De betrokkene wordt door de burgemeester in de voorlichtingsfase gewezen op de verplichting om bij de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit. De betrokkene wordt tevens gewezen op de uitzonderingen op die verplichting. Hem wordt – voor zover mogelijk – meegedeeld of hij al dan niet onder een uitzonderingscategorie valt. Een betrokkene die bereid is afstand te doen, wordt in de voorlichtingsfase verwezen naar de autoriteiten van het land waarvan hij de nationaliteit bezit om te informeren naar de wijze waarop afstand van die nationaliteit kan worden gedaan (kan afstand worden gedaan op een ambassade of consulaire post in Nederland, kan alleen afstand worden gedaan in het land van herkomst, moet voor het doen van afstand worden betaald etc.) én naar de (eventuele) gevolgen van het doen van afstand (bijvoorbeeld het verlies van vermogensrechtelijke rechten). Dit is om te voorkomen dat de betrokkene, na de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap, bij het doen van afstand wordt geconfronteerd met daaraan verbonden voorwaarden waaraan hij niet kan of niet wenst te voldoen. Na de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap kan hij immers niet meer met succes een beroep doen op één van de uitzonderingscategorieën. In dat kader is van belang dat uit de door de betrokkene ondertekende bereidheidsverklaring blijkt dat hij in verband met het doen van afstand is gewezen op de uitzonderingscategorieën en dat hij tevens is verwezen naar de autoriteiten van het land waarvan hij de nationaliteit bezit voor het verkrijgen van informatie over het doen van afstand. Ten slotte wordt de betrokkene in de voorlichtingsfase meegedeeld dat als hij na de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap weigert afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit, het besluit waarbij het Nederlanderschap is verkregen of verleend, kan worden ingetrokken.

Als de betrokkene wél bereid is afstand te doen, moet hij bij het afleggen van de optieverklaring of het indienen van het verzoek om naturalisatie een bereidheidsverklaring ondertekenen waarop hij dat duidelijk aangeeft. Zie de modellen 1.14-1a HRWN, 2.4 HRWN en 2.5 HRWN.

Het origineel van de bereidheidsverklaring wordt door de burgemeester met het optiedossier of het advies betreffende naturalisatie verzonden naar de IND. Als de burgemeester dat noodzakelijk acht, kan hij een kopie van die verklaring behouden. Bij naturalisatie moet op het adviesblad worden aangegeven dat betrokkene bereid is afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit.

Na de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap ontvangt de betrokkene een bericht van Onze Minister om binnen een termijn van drie maanden een verzoek te doen tot afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Daarbij wordt hij tevens gewezen op de mogelijkheid tot intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verkregen of verleend, dit overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of f, RWN. Van dit bericht wordt een kopie gezonden aan de burgemeester (artikel 58, eerste lid, BvvN).

De betrokkene die drie maanden na het versturen van het bericht niet heeft aangetoond dat hij actie heeft ondernomen om afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit, wordt door de IND schriftelijk verzocht om binnen een termijn van een maand stukken toe te zenden waaruit blijkt dat hij zijn oorspronkelijke nationaliteit heeft verloren door het doen van afstand, dan wel een verzoek om afstand heeft gedaan.

Als na die maand blijkt dat hij dit heeft nagelaten of dat hij niet heeft gereageerd, ontvangt hij een tweede rappel. In deze brief wordt het verzoek om toezending van de gevraagde stukken herhaald en wordt er tevens op gewezen dat, als hij nalaat dit binnen een maand te doen, het besluit waarbij het Nederlanderschap werd verkregen of verleend, door Onze Minister zal worden ingetrokken. Na verloop van deze termijn zonder dat betrokkene aan het verzoek om toezending van deze stukken heeft voldaan, zal Onze Minister overgaan tot intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verkregen of verleend. (artikel 30d of 60 BvvN). Voordat tot intrekking van het besluit wordt overgegaan neemt de IND zekerheidshalve contact op met de gemeente om na te gaan of de betrokkene inderdaad geen verklaring tot afstand van de oorspronkelijke nationaliteit heeft overgelegd.

De betrokkene zal in de drie maanden na het verkrijgen of verlenen van het Nederlanderschap op verschillende wijzen kunnen aantonen dat hij actie heeft ondernomen om afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit. Zo zal hij kunnen aantonen dat hij een verzoek om afstand heeft gedaan of dat hij een verklaring van afstand heeft afgegeven, maar daarvan nog geen bevestiging heeft gehad van de bevoegde autoriteit. Als de betrokkene dit heeft gedaan, maar het heeft nog niet tot verlies van de andere nationaliteit geleid, zal hij zes maanden na zijn reactie door de IND schriftelijk worden verzocht binnen een maand informatie te verschaffen met betrekking tot de voortgang van het doen van afstand (artikel 30b, tweede lid, of 58, tweede lid, BvvN). Als de betrokkene hierop niet reageert, wordt hem een nieuwe brief gestuurd. In deze brief wordt het verzoek om binnen een maand informatie te verschaffen herhaald en wordt aangegeven dat als hij dit nalaat, het besluit waarbij het Nederlanderschap werd verkregen of verleend, door Onze Minister zal worden ingetrokken. Na verloop van deze termijn zonder dat betrokkene reageert, zal Onze Minister overgaan tot intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verkregen of verleend. Voordat tot intrekking van het besluit wordt overgegaan, neemt de IND zekerheidshalve contact op met de gemeente om na te gaan of de betrokkene inderdaad geen verklaring tot afstand van de oorspronkelijke nationaliteit heeft overgelegd.

Als de betrokkene wél reageert op het verzoek of de verzoeken om informatie van de IND, kan hem een nadere termijn worden gesteld om het verlies van de andere nationaliteit te bewerkstelligen (artikel 30b, derde lid, of 58, derde lid, BvvN). Dit zal met name geschieden als de buitenlandse overheid nog niet heeft beslist op het verzoek om afstand of als deze nog geen bevestiging van het verlies van de andere nationaliteit na een verklaring van afstand heeft toegezonden. Onze Minister kan van de betrokkene verlangen dat hij zijn verzoek of verklaring herhaalt. Afhankelijk van de redenen die de betrokkene geeft op grond waarvan het nog niet is gelukt om afstand te doen, beslist Onze Minister of het Nederlanderschap met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of f, RWN wordt ingetrokken of dat hem opnieuw een termijn wordt gegund om te voldoen aan zijn verplichting om afstand te doen. De duur van de gegunde termijn hangt weer af van de gegeven redenen en de toepasselijke feiten en omstandigheden; afhankelijk van de omstandigheden kan dus meerdere keren een termijn worden gegund. De getoonde bereidheid van betrokkene om mee te werken en de moeite die hij heeft gedaan om de andere nationaliteit te verliezen, zal bij deze beslissing een rol spelen.

Als de betrokkene ondanks herhaalde herinneringsbrieven nalatig blijft al het mogelijke te doen zijn andere nationaliteit(en) te verliezen, zal op grond van het bepaalde in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, RWN worden overgegaan tot de intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verkregen of verleend (zie de toelichting bij artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of f, RWN).

Als na verloop van tijd is gebleken dat de betrokkene al het mogelijke heeft gedaan dat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen én is gebleken dat de autoriteiten van het land van de andere nationaliteit in het betreffende geval geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verzoek of de verklaring van afstand, dan kan Onze Minister besluiten hem te ontslaan van de verplichting om afstand te doen (artikel 30b, derde lid, of 58, derde lid, BvvN). Van geen of onvoldoende medewerking in deze zin kan worden gesproken als de autoriteit van het land van de andere nationaliteit na verloop van een aantal jaren nog steeds geen beslissing heeft genomen op de herhaalde verzoeken of verklaringen van de betrokkene om afstand van die nationaliteit te doen. Dit gaat uiteraard niet op als – eventueel na onderzoek – blijkt dat het gebrek aan medewerking van de autoriteit is te wijten aan betrokkene zelf. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan het niet betalen van leges of het niet aanleveren van stukken.

Documenten uit het buitenland moeten, zo nodig, gelegaliseerd en vertaald worden.

De op dit moment geldende legalisatiecirculaire is van toepassing.

De betrokkene die afstand heeft gedaan, zal een bewijs daarvan moeten overleggen bij de afdeling Burgerzaken dan wel bij de IND. In de betreffende nationaliteitswetgeving moet worden nagegaan of de instantie die een verklaring van afstand heeft afgegeven of bevestigd dan wel de instantie die de beslissing op het verzoek om afstand heeft genomen wel daartoe is bevoegd. Een dergelijke verklaring van afstand is een akte die gelegaliseerd moet zijn, tenzij een uitzondering op die regel van toepassing is (zie hierboven paragraaf 4). Als de verklaringen en/of het document zijn opgesteld in een andere taal dan het Engels, Duits of Frans, moet de betrokkene zorg dragen voor een door een beëdigd vertaler gemaakte vertaling. Deze vertaling moet worden gehecht aan het originele document (zie hierboven paragraaf 4). Een verklaring waarin wordt aangegeven dat de betrokkene zijn paspoort heeft ingeleverd, is niet voldoende. De verklaring van de autoriteiten moet in elk geval de personalia van betrokkene bevatten en (zo mogelijk) de datum met ingang waarvan hij niet meer in het bezit is van zijn oorspronkelijke nationaliteit. De IND heeft een eigen verantwoordelijkheid in het beoordelen van een verklaring van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit. Als een verklaring van afstand is ingediend bij de afdeling Burgerzaken van een gemeente en de IND is van mening dat de verklaring van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit niet voldoet, wordt contact met de betreffende afdeling Burgerzaken opgenomen.

Wordt het bewijs dat de andere nationaliteit is verloren, overgelegd bij de IND, dan zal een gewaarmerkt afschrift daarvan worden gezonden aan de gemeente waar de optieverklaring is afgelegd of het verzoek om naturalisatie is ingediend en tevens – in het geval de betrokkene is verhuisd naar een andere gemeente – naar de gemeente waar als ingezetene is ingeschreven in de BRP, met het verzoek de BRP aan dit gegeven aan te passen (artikel 30c, eerste en derde lid, of 59, eerste en derde lid, BvvN).

F

Toelichting ad artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, HRWN NL is gewijzigd en komt te luiden:

Het Nederlanderschap gaat voor een meerderjarige verloren door intrekking door Onze Minister van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend, welke kan plaatsvinden, indien de betrokkene heeft nagelaten na de totstandkoming van zijn naturalisatie al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.

Van de verzoeker om naturalisatie wordt verlangd dat hij het mogelijke doet om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen dan wel zich bereid verklaart om na de totstandkoming van de naturalisatie het mogelijke te zullen doen om die nationaliteit te verliezen (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN). Dit is alleen anders als iemand valt onder een van de uitzonderingscategorieën (zie de toelichting bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN).

Een afstandsverklaring van de oorspronkelijke nationaliteit moet in beginsel gelegaliseerd zijn. Zonder legalisatie kan in beginsel geen waarde aan de afstandsverklaring worden gehecht. Alleen als uit algemene bronnen uit het betreffende land blijkt dat dit land nooit overgaat tot legalisatie kan een afstandsverklaring worden geaccepteerd zonder legalisatie. Ook andere documenten afgegeven door de autoriteiten van het land van oorspronkelijke nationaliteit moeten in beginsel gelegaliseerd zijn, als met deze documenten wordt beoogd aan te tonen dat voldoende inspanningen zijn verricht op grond waarvan de IND de afstandsprocedure kan afsluiten.

Buitenlandse documenten die niet in het Nederlands, Engels, Duits of Frans zijn opgesteld moeten in principe worden vertaald. De genaturaliseerde is zelf verantwoordelijk voor het laten vertalen van de door hem of haar ingebrachte documenten. Als uit een overgelegd document, dat niet vertaald is, niet valt af te leiden wat de inhoud van het stuk is, dan kan aan het document geen waarde voor wat betreft de afstandsprocedure worden toegekend.

De IND kan geen contact opnemen met een buitenlandse ambassade om de voortgang van het afstandsverzoek van een betrokkene te bespreken, tenzij betrokkene hiertoe schriftelijk toestemming heeft gegeven. Als een ambassade op eigen initiatief informatie aanlevert bij de IND over een specifiek afstandsverzoek, dan moet de IND dat aan betrokkene overleggen, als deze informatie (mede) leidt tot intrekking van het Nederlanderschap.

Als een afstandsplichtige die een afstandsverzoek heeft ingediend drie jaar nadat de afstandsprocedure is gestart nog geen bewijs van afstand heeft overgelegd, beoordeelt de IND of betrokkene al het nodige heeft gedaan om afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Hierbij zijn drie conclusies mogelijk:

  • Betrokkene heeft voldoende inspanning gepleegd om afstand te doen en er is geen voortgang meer te verwachten. In dat geval sluit de IND de openstaande afstandsprocedure af en stuurt hij betrokkene een brief, met de mededeling dat het Nederlanderschap niet wordt ingetrokken, maar dat betrokkene wel afstandsplichtig blijft. Als betrokkene nadien alsnog een afstandsverklaring overlegt, wordt deze op de gebruikelijke wijze verwerkt. Ook is het mogelijk dat betrokkene in deze situatie definitief wordt ontheven van de afstandsplicht, zie verder onder Ontheffing van het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit na het koninklijk besluit.

  • Betrokkene heeft voldoende stappen ondernomen en er is nog voortgang te verwachten. In dat geval sluit de IND de procedure niet af en wordt gewacht op een bewijs van afstand.

  • Betrokkene heeft niet aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om afstand te doen. In dat geval kan de IND overgaan tot intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend.

Intrekking van het Nederlanderschap

Als de betrokkene, ondanks zijn eerdere verklaring bereid te zijn tot het doen van afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit, na totstandkoming van de naturalisatie heeft nagelaten al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen, kan de IND namens Onze Minister overgaan tot intrekking van het Nederlanderschap.

Het Nederlanderschap gaat verloren op de datum van het intrekkingsbesluit. De hier bedoelde intrekking heeft – in tegenstelling tot de intrekking van artikel 14, eerste lid, RWN – geen terugwerkende kracht. Het intrekkingsbesluit kan ook verlies van het Nederlanderschap tot gevolg hebben van de minderjarige kinderen die aanvankelijk zijn meegenaturaliseerd, en wel op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, RWN (zie de toelichting bij artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, RWN).

Procedure tot intrekking van het Nederlanderschap

De IND volgt de voornemenprocedure bij intrekking van het Nederlanderschap op grond van het niet voldoen aan de afstandsplicht. Deze procedure is gelijk aan de procedure als beschreven in de toelichting ad artikel 14, eerste lid, paragraaf 4.1 HRWN.

Gevolgen van de intrekking

De IND deelt namens Onze Minister direct na intrekking van het Nederlanderschap aan betrokkene mee dat hij niet langer afstand hoeft te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit.

Zie voor de gevolgen van de intrekking voor bij de naturalisatie gewijzigde of vastgestelde namen, de toelichting bij artikel 14, eerste lid, RWN, paragraaf 5.3.

Verzending, uitreiking en publicatie van het intrekkingsbesluit

Op grond van artikel 70, eerste lid, BvvN wordt een afschrift van het besluit tot intrekking gezonden aan de personen van wie het Nederlanderschap is ingetrokken, aan de autoriteit die het verzoek om naturalisatie in ontvangst heeft genomen, aan de autoriteit die verantwoordelijk is voor het bijhouden in de basisadministratie van de gegevens over de desbetreffende persoon en, zo nodig, aan andere betrokken instanties (artikel 70, eerste lid, BvvN). Artikel 66, tweede, derde en vierde lid, BvvN zijn daarbij van overeenkomstige toepassing, hetgeen betekent:

  • dat bij het bekend zijn van de woon- of verblijfplaats van de betrokken persoon het afschrift van het besluit wordt gezonden aan dat adres en bij het niet bekend zijn daarvan toezending geschiedt aan het laatst bekende adres (onder beide omstandigheden geschiedt de verzending aan de rechtstreeks betrokkene(n) aangetekend en met ontvangstbevestiging);

  • dat, als de IND dat namens Onze Minister noodzakelijk acht, uitreiking van het afschrift van het besluit plaatsvindt (zie de toelichting bij artikel 14, eerste lid, RWN);

  • dat, als de IND dat namens Onze Minister nodig acht, hij het besluit tot intrekking publiceert in een of meer lokale bladen van de vermoedelijke verblijfplaats van betrokkenen of in de Staatscourant, de Curaçaose Courant, de Landscourant van Sint Maarten of de Landscourant van Aruba, al naar gelang de vermoedelijke verblijfplaats.

Administratieve verwerking van het intrekkingsbesluit

Wordt de burgemeester door de IND in kennis gesteld van een besluit tot intrekking, dan bevordert hij dat:

  • het besluit tot intrekking wordt verwerkt in de BRP;

  • de Nederlandse reisdocumenten die zijn uitgereikt aan betrokkene – en zijn eventuele kinderen die in het verlies hebben gedeeld (zie artikel 16 RWN) – overeenkomstig de Paspoortwet worden ingenomen;

  • de politie wordt ingelicht met betrekking tot de nationaliteitsmutatie(s);

  • betrokkenen er op worden gewezen hun verblijfsrechtelijke positie bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te regelen;

  • in voorkomende gevallen de akten van de burgerlijke stand worden bijgewerkt (vergelijk ook artikel 70, tweede lid, BvvN).

Feitelijk afstand van de oorspronkelijke nationaliteit voor datum intrekkingsbesluit

De intrekking van het Nederlanderschap heeft geen rechtsgevolg als betrokkene tijdens de bezwaarprocedure of nadat de intrekking in rechte is vast komen te staan, aantoont dat hij afstand had gedaan van zijn oorspronkelijke nationaliteit voor de datum van het intrekkingsbesluit. Betrokkene is dan altijd Nederlander gebleven. Uit artikel 14, achtste lid, RWN volgt immers dat intrekking van het Nederlanderschap anders dan op grond van artikel 14, eerste lid, RWN, geen staatloosheid tot gevolg mag hebben.

Bezwaar tegen het intrekkingsbesluit

Het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap is een beschikking als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Awb is in het kader van de intrekking van toepassing ongeacht of de persoon in kwestie door tussenkomst van de burgemeester, de gezaghebber, de Gouverneur of een diplomatieke of consulaire post is genaturaliseerd, nu de beslissing tot intrekking zelf genomen wordt door Onze Minister in zijn hoedanigheid van minister van het Koninkrijk. De persoon in kwestie kan tegen de beschikking bezwaar maken doch dit bezwaar heeft geen schorsende werking.

Wordt het bezwaar gegrond verklaard, dan zal het intrekkingsbesluit worden herroepen.

De herroeping werkt terug tot de datum van het intrekkingsbesluit. Hierdoor wordt betrokkene geacht nimmer het Nederlanderschap door intrekking te hebben verloren. Bij een ongegrond bezwaar is beroep mogelijk bij de rechtbank, sector Bestuursrecht.

Mocht betrokkene na ingesteld bezwaar c.q. beroep alsnog moeten worden aangemerkt als Nederlander, wordt de burgemeester wederom door de IND hiervan in kennis gesteld.

Afstand tijdens bezwaarprocedure maar na intrekking van het Nederlanderschap

Als betrokkene tijdens de bezwaarprocedure aantoont dat hij afstand heeft gedaan na de datum van het intrekkingsbesluit, kan de IND besluiten het bezwaar tegen de intrekking gegrond te verklaren. Ook kan de IND in de bezwaarprocedure besluiten betrokkene alsnog meer tijd te geven om afstand te doen als tijdens die procedure is gebleken dat betrokkene door omstandigheden niet al het mogelijke heeft kunnen doen om afstand te doen en de IND daar eerder niet van wist.

Ontheffing van het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit na het koninklijk besluit

De systematiek van de RWN staat er niet aan in de weg dat de IND, na verlening van het Nederlanderschap, de genaturaliseerde die in beginsel afstandsplichtig is, alsnog ontheft van de afstandsplicht.11 Dat betekent dat een (expliciet of impliciet) verzoek om ontheven te worden van de afstandsplicht nadat het Nederlanderschap is verleend, aangemerkt moet worden als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, Awb en dat daarop een besluit in de zin van die bepaling dient te worden genomen. Deze beoordeling wordt neergelegd in een beschikking, waartegen rechtsmiddelen (bezwaar, beroep en hoger beroep) kunnen worden aangewend. Is het verzoek om ontheffing niet of onvoldoende duidelijk gemotiveerd, dan wordt herstelverzuim geboden.

Uitgangspunt bij de beoordeling van een verzoek om ontheffing is dat na de verlening of verkrijging van het Nederlanderschap in beginsel niet meer met succes een beroep kan worden gedaan op één van de uitzonderingcategorieën, die zijn geformuleerd voor de nadere uitvoering van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN en zijn vastgelegd in artikel 6 RvvN. Op dit uitgangspunt bestaan enkele uitzonderingen.

Ontheffing van de afstandsplicht kan in ieder geval wel aan de orde zijn als:

  • na het KB blijkt dat op betrokkene een van de vrijstellingsgronden van artikel 9, derde lid, RWN van toepassing was op de datum van het KB.

  • na het KB na jaren van pogingen van betrokkene om afstand te doen, gebleken is dat de betreffende autoriteiten daar niet aan meewerken (zie artikel 58, derde lid jo artikel 60 BvvN); of

  • na het KB de nationaliteitswetgeving van het land van de oorspronkelijke nationaliteit is gewijzigd, waardoor betrokkene na het KB alsnog voldoet aan het gestelde in artikel 6, eerste lid, onder a of b, RvvN.

Een verzoek om ontheffing van de afstandsverplichting wordt in beginsel geweigerd als betrokkene daarvoor ten aanzien van één van de bestaande beleidsmatige uitzonderingcategorieën van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN feiten en/of omstandigheden aanvoert die hij ook al voor de naturalisatiedatum had kunnen weten of zich had kunnen realiseren. Ook gewijzigde persoonlijke omstandigheden of gewijzigde omstandigheden in het land van de andere nationaliteit (niet zijnde gewijzigde regels of praktijken ten aanzien van het doen van afstand) na verkrijging van het Nederlanderschap kunnen in beginsel niet leiden tot ontheffing van de afstandsverplichting.

In gevallen waarin sprake is van uitzonderlijke omstandigheden kan de IND betrokkene op grond van artikel 60 BvvN ontheffen van de afstandsplicht.

Van uitzonderlijke omstandigheden is, bijvoorbeeld, geen sprake als betrokkene zich beroept op gevolgen van het doen van afstand die zich bevinden in de sfeer van het verliezen van een baan, het moeten verhuizen, het niet op vakantie kunnen gaan in het land van de andere nationaliteit, het mislopen van een erfenis waar hij na verkrijging van het Nederlanderschap recht op heeft gekregen, of het feit dat de kinderen van betrokkene de betreffende nationaliteit ook verliezen.

Het indienen van een verzoek om ontheffing, schort de lopende afstandsprocedure niet op. De voor die procedure gangbare termijnen blijven in beginsel van kracht. Indien positief wordt beslist op het verzoek tot ontheffing, wordt de lopende afstandsprocedure gelijktijdig afgerond.

Indien het verzoek om alsnog ontheven te worden van de afstandsplicht wordt afgewezen, dan wijst de IND betrokkene er in het besluit op dat hij of zij nog steeds afstandsplichtig is. Tevens wordt in het besluit verzocht om binnen 4 weken aan te geven of betrokkene van plan is gehoor te geven aan de afstandsverplichting. Geeft betrokkene aan dat hij of zij de afstandsverplichting nakomt, dan gelden in beginsel de normale termijnen voor de onderliggende procedure. Eventueel kan op basis van een gemotiveerd verzoek uitstel worden verleend voor het doen van afstand.

In het geval verzoeker aangeeft de afstandsverplichting niet na te zullen komen, of niet reageert, kan in beginsel meteen worden overgegaan tot het uitbrengen van een voornemen tot intrekking van het Nederlanderschap.

G

Model 1.14-1a HRWN NL is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

H

Model 2.4 HRWN NL is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.

ARTIKEL II

De Circulaire optie/naturalisatieverzoeken in het buitenland wordt als volgt gewijzigd:

I

Paragraaf 2.2.5/Toelichting ad artikel 6, derde lid, Circulaire optie/naturalisatieverzoeken in het buitenland is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 2.2.5. (Overige) over te leggen documenten

Paragraaf 2.2.5.1 Algemeen

De Minister van Buitenlandse Zaken die de optieverklaring in ontvangst neemt, verlangt in beginsel van de optant dat hij gegevens bewijst door middel van originele, zo nodig gelegaliseerde/van apostille voorziene documenten. Zie ook artikel 6, vijfde lid, BvvN.

In de optieprocedure wordt zoveel mogelijk gestreefd naar inontvangstneming van optieverklaringen die ondersteund worden door alle benodigde (bewijs)stukken. Dit is ook in het belang van de optant, aangezien bij weigering van de bevestiging van de optie, de reeds betaalde optiegelden niet worden gerestitueerd. Indien de optant een aantal benodigde gegevens niet kan verstrekken, wordt hem geadviseerd te wachten met het afleggen van de optieverklaring tot het moment dat alle verlangde gegevens verstrekt kunnen worden. Mocht de optant er echter op staan zijn optieverklaring, ondanks het niet overleggen van de door de Minister van Buitenlandse Zaken gevraagde documenten af te leggen, dan dient de Minister van Buitenlandse Zaken de verklaring in ontvangst te nemen.

Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die opteert voor het Nederlanderschap, moet deze vreemdeling nationaliteit- en identiteitvaststellende documenten overleggen (zie onder meer artikel 6 BvvN).

Overigens kan, ook als een optant is vrijgesteld van het documentatievereiste (zie paragraaf 2.2.5.2 bij artikel 6, derde lid, RWN van deze Circulaire Buitenland), gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit een reden vormen voor afwijzing.

Een optant kan, indien hij verkrijging van het Nederlanderschap door optie beoogt, ruimschoots voorafgaand aan het starten van de optieprocedure zorg dragen voor verkrijging van de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken, waarmee een geldig nationaal paspoort en een (indien nodig: gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zijn bedoeld.

In uitzondering op vorenstaande wordt de bevestiging van een optie niet geweigerd vanwege gerede twijfel aan de identiteit of nationaliteit van de verzoeker als de twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit enkel is ontstaan als gevolg van onjuiste verklaringen van zijn of haar ouders. In dat geval wordt aangenomen dat de bij vergunningverlening veelal minderjarige logischerwijs uitgaat van de gegevens die volgen uit de gegevens zoals opgegeven door de ouder(s) en dat hij/zij de waarheidsverklaring als bedoeld in artikel 31, vierde lid, BvvN naar waarheid invult en ondertekent.

Mocht binnen twaalf jaar na de optiebevestiging blijken dat sprake is geweest van valse verklaringen, bedrog of het verzwijgen van enig voor de verkrijging van het Nederlanderschap relevant feit dan dient te worden onderzocht of de verkrijging van het Nederlanderschap moet worden ingetrokken.

Paragraaf 2.2.5.2 Buitenlands reisdocument

De optant dient -voor zover mogelijk- een geldig buitenlands reisdocument over te leggen. Dit niet alleen in verband met identificatie maar ook om zijn nationaliteit van de optant te kunnen ‘vaststellen’ en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de gegevens in overgelegde akt(e)n van de burgerlijke stand.

Minderjarige medeoptanten

Met ingang van 26 oktober 2015 hoeven minderjarigen die zijn geboren in Nederland of elders in het Koninkrijk, geen geldig buitenlands reisdocument over te leggen in de optieprocedure als zij tegelijkertijd met de ouder(s) opteren (op grond van artikel 6, achtste lid, RWN), en mits de ouder(s) met betrekking tot zichzelf beschikt(ken) over een geldig buitenlands paspoort en een gelegaliseerde/geapostilleerde geboorteakte. Hetzelfde geldt voor minderjarigen die zijn geboren in een land waarop het Apostilleverdrag van toepassing is (Kamerstuk 19 637, nr. 2072). Indien de minderjarige wel in het bezit is van een geldig buitenlands paspoort dan is er geen bezwaar om dit aan het optiedossier toe te voegen.

Het bovenstaande geldt ook voor een kind dat niet is mee-geopteerd met de ouder maar dat zelfstandig een naturalisatieverzoek doet op grond van artikel 11, vierde lid, RWN.

Indien de minderjarige wel in het bezit is van een geldig buitenlands paspoort dan is er geen bezwaar om dit aan het naturalisatiedossier toe te voegen.

Paragraaf 2.2.5.3 Buitenlandse akten van de burgerlijke stand

Wat betreft verklaringen en/of afschriften dan wel uittreksels van buitenlandse akten van de burgerlijke stand geldt dat de optant in beginsel de volgende documenten dient over te leggen (zie voor uitzonderingen ook hierna bij paragraaf 2.2.5.3):

  • geboorteakte van hemzelf; én

  • geboorteakten van kinderen waarvoor medeverkrijging van het Nederlanderschap beoogd wordt; in geval van adoptiefkinderen eventueel aangevuld met adoptieakte/-vonnis of andere stukken waarmee de adoptie aangetoond kan worden; én

  • huwelijksakte indien de optant als gevolg van het huwelijk meerderjarig is geworden of indien het betreft een optie met toepassing van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder c, RWN;

  • echtscheidings- c.q. verstotingsakte. Dit document is van belang voor de beoordeling of er mogelijk sprake is van bigamie (artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN) en of wordt voldaan aan de termijn van (ongehuwd) samenwonen (op grond van huwelijk of geregistreerd partnerschap) als bedoeld in artikel 8, tweede lid en vierde lid, RWN;

  • (indien van toepassing in betreffende land): Familieboekje. Het familieboekje is eveneens van belang voor de beoordeling van de vraag of mogelijk sprake is van polygamie. Zo kan bekeken worden of in dit boekje kinderen zijn vermeld die een andere moeder hebben dan de echtgenote van de optant. Is dat het geval, dan dient, in verband met bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap, het huwelijk van de optant met die andere vrouw beëindigd te zijn. In islamitische landen worden in principe alleen wettige kinderen in een dergelijk boekje vermeld;

  • bewijs van erkenning of wettiging (bijvoorbeeld erkenningsakte, geboorteakte met latere vermelding betreffende erkenning/wettiging of huwelijksakte ouders) in geval van een optieverklaring als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder c, RWN.

  • bewijs van gezamenlijk gezag (bijvoorbeeld akte van registratie van het partnerschap van de moeder van de optant en haar Nederlandse partner, of het vonnis van de Nederlandse rechter waarbij tot gezamenlijk gezag is besloten) in geval van een optieverklaring als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder d, RWN.

  • bewijs van ontbinding van het huwelijk (bijvoorbeeld overlijdensakte van de echtgenoot of echtscheidingsvonnis) in geval van een optieverklaring als bedoeld in artikel 28 RWN.

Paragraaf 2.2.5.4 In het verleden overgelegde buitenlandse akten

Indien reeds in het verleden gelegaliseerde/van apostille voorziene (en soms tevens inhoudelijk geverifieerde documenten) zijn overgelegd, wordt afgezien van het wederom overleggen van dezelfde documenten. Het moet dan gaan om documenten die zijn gelegaliseerd overeenkomstig de thans geldende legalisatiecirculaire.

Echter, in geval van op goede gronden gerezen twijfel, dienen opnieuw originele gelegaliseerde/van apostille voorziene documenten te worden overgelegd.

Paragraaf 2.2.5.5 Verkrijging, vertaling en legalisatie van buitenlandse documenten

Voor zowel het verkrijgen van documenten als de vertalingen en eventuele legalisatie van stukken, dient betrokkene zelf zorg te dragen. Indien de documenten zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, Engels, Duits of Frans, dient de optant zorg te dragen voor een door een beëdigd vertaler gemaakte vertaling, die gehecht moet zijn aan het originele (afschrift van het) document. Ten aanzien van de over te leggen documenten is de thans geldende Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken alsmede toepassing DNA-onderzoek in gevallen waarin bewijsstukken ontbreken van toepassing.

Paragraaf 2.2.6 Bewijsnood

Van de voorwaarde van het overleggen van uit het buitenland afkomstige gelegaliseerde/van apostille voorziene documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen. Indien geen sprake is van bewijsnood, wordt geen vrijstelling verleend.

Bewijsnood zal zich met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie.

Syrië

Tot 1 augustus 2023 geldt dat in Syrië geboren vreemdelingen tijdelijk geen Syrisch paspoort noch een uit Syrië afkomstige geboorteakte hoeven te overleggen. De reden hiervoor is dat uit het ambtsbericht over Syrië uit juni 2021 gebleken is dat in Syrië nog steeds sprake is van een te instabiele situatie, waardoor het verkrijgen van documenten niet gevergd kan worden.

Etnisch Armenen uit Azerbeidzjan

Geboorteakte en paspoort

Met ingang van 26 oktober 2015 zijn etnisch Armenen die geboren zijn in Azerbeidzjan, vrijgesteld van het overleggen van een geboorteakte uit Azerbeidzjan alsook van een Azerbeidzjaans paspoort (Kamerstuk 19 637, nr. 2072). Van etnisch Armenen uit Azerbeidzjan wordt aangenomen dat zijn in bewijsnood verkeren nu de Azerbeidzjaanse autoriteiten het (juridische) bezit van de Azerbeidzjaanse nationaliteit in het algemeen niet erkennen als het een etnisch Armeen betreft.

Oproep buitenlandse dienstplicht als bewijs van actueel bezit vreemde nationaliteit

Het komt voor dat naturalisatieverzoekers stellen niet van de eigen autoriteiten een geldig paspoort te krijgen omdat zij in het herkomstland de militaire dienstplicht (nog) moeten vervullen. Omdat een betrokkene in verzuim is met het tijdig vervullen van de dienstplicht geven de desbetreffende autoriteiten geen (nieuw) paspoort meer af, ondanks het feit dat betrokkene (nog) wel de nationaliteit van dat land heeft. Dat een vreemdeling door zijn autoriteiten wordt opgeroepen om dienstplicht te vervullen, is een aanwijzing dat hij in het bezit is van de door hem gestelde vreemde nationaliteit. De eis om een geldig buitenlands paspoort te overleggen, vervalt daarom als betrokkene een schriftelijke oproep, die op de dag van het indienen van het naturalisatieverzoek niet ouder is dan een jaar, voor de militaire dienstplicht overlegt.

J

Paragraaf 3.5/Toelichting ad artikel 7, Circulaire optie/naturalisatieverzoeken in het buitenland is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 3.5. over te leggen documenten

Paragraaf 3.5.1 Algemeen

Het verzoek om naturalisatie dient zoveel mogelijk te worden ondersteund door overgelegde originele, zonodig gelegaliseerde/van apostille voorziene (bewijs)stukken. De Minister van Buitenlandse Zaken kan van de verzoeker verlangen dat hij gegevens bewijst door middel van documenten (artikel 31, vijfde lid, BvvN). Volledigheid van de stukken is ook in het belang van de verzoeker, aangezien in geval van afwijzing van het verzoek de naturalisatiegelden niet worden gerestitueerd. Indien de verzoeker een aantal benodigde gegevens niet kan verstrekken dient hem te worden geadviseerd te wachten met indiening van het verzoek tot het moment dat alle verlangde gegevens kunnen worden verstrekt. Mocht verzoeker er echter op staan om zijn verzoek in te dienen, ondanks het niet overleggen van de door de Minister van Buitenlandse Zaken gevraagde documenten of het niet voldoen aan de voorwaarden voor naturalisatie, dan dient de Minister van Buitenlandse Zaken het verzoek in ontvangst te nemen. De Minister van Buitenlandse Zaken kan in dit geval verlangen dat verzoeker een verklaring ondertekent als opgenomen in model 2.21a HRWN (verklaring ‘geïnformeerd over negatief advies’).

In uitzondering op vorenstaande wordt een naturalisatieverzoek niet afgewezen vanwege gerede twijfel aan de identiteit of nationaliteit van de verzoeker als de twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit enkel is ontstaan als gevolg van onjuiste verklaringen van zijn of haar ouders. In dat geval wordt aangenomen dat de bij vergunningverlening veelal minderjarige logischerwijs uitgaat van de gegevens die volgen uit de gegevens zoals opgegeven door de ouder(s) en dat hij/zij de waarheidsverklaring als bedoeld in artikel 31, vierde lid, BvvN naar waarheid invult en ondertekent.

Mocht binnen twaalf jaar na de naturalisatie blijken dat sprake is geweest van valse verklaringen, bedrog of het verzwijgen van enig voor de verkrijging van het Nederlanderschap relevant feit dan dient te worden onderzocht of de verkrijging van het Nederlanderschap moet worden ingetrokken.

Paragraaf 3.5.2 Buitenlands reisdocument

De verzoeker dient -voor zover mogelijk- een geldig buitenlands reisdocument over te leggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit niet alleen in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akt(e)n van de burgerlijke stand.

Minderjarigen

Met ingang van 26 oktober 2015 hoeven minderjarigen die zijn geboren in Nederland of elders in het Koninkrijk, geen geldig buitenlands reisdocument over te leggen in de naturalisatieprocedure als zij tegelijkertijd met de ouder(s) naturaliseren, en mits de ouder(s) met betrekking tot zichzelf beschikt(ken) over een geldig buitenlands paspoort en een gelegaliseerde/geapostilleerde geboorteakte. Hetzelfde geldt voor minderjarigen die zijn geboren in een land waarop het Apostilleverdrag van toepassing is (Kamerstuk 19 637, nr. 2072).

Het bovenstaande betreft medenaturalisatie in de zin van artikel 11, eerste, tweede, derde en zevende lid, RWN. Na-naturalisatie van het minderjarige kind, zoals bedoeld in artikel 11, vierde lid, valt ook onder de vrijstelling.

Indien de minderjarige wel in het bezit is van een geldig buitenlands paspoort dan is er geen bezwaar om dit aan het naturalisatiedossier toe te voegen.

Paragraaf 3.5.3 Buitenlandse akten (van de burgerlijke stand)

De verzoeker dient in beginsel de volgende buitenlandse akten (van de burgerlijke stand) over te leggen (zie voor uitzonderingen hieronder paragraaf 3.5.3 (in het verleden overgelegde buitenlandse akten)):

  • geboorteakte van hemzelf en geboorteakten van kinderen voor wie medeverlening gevraagd wordt. In geval van adoptiefkinderen eventueel aangevuld met de adoptieakte of het adoptievonnis of andere stukken waarmee de adoptie kan worden aangetoond;

  • huwelijksakte indien naturalisatie verzocht wordt op grond van driejarig huwelijk met een Nederlander (vergelijk artikel 8, tweede lid, RWN) of indien de verzoeker als gevolg van het huwelijk meerderjarig is geworden;

  • echtscheidings- c.q. verstotingsakte. Dit document is van belang voor de beoordeling of er mogelijk sprake is van bigamie (artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN) en of wordt voldaan aan de termijn van (ongehuwd) samenwonen (op grond van huwelijk of geregistreerd partnerschap) als bedoeld in artikel 8, tweede lid en vierde lid, RWN;

  • (indien van toepassing in betreffende land): familieboekje. Het familieboekje is eveneens van belang voor de beoordeling van de vraag of mogelijk sprake is van polygamie. Zo kan bekeken worden of in dit boekje kinderen zijn vermeld die een andere moeder hebben dan de echtgenote van de optant. Is dat het geval, dan dient, in verband met bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap, het huwelijk van de optant met die andere vrouw beëindigd te zijn. In islamitische landen worden in principe alleen wettige kinderen in een dergelijk boekje vermeld;

  • bewijs van erkenning of wettiging (bijvoorbeeld erkenningsakte, geboorteakte met latere vermelding betreffende erkenning of wettiging of huwelijksakte ouders) in geval van een verzoek om naturalisatie ais bedoeld in artikel 8, vijfde lid, RWN en artikel 11, zesde lid, RWN.

Paragraaf 3.5.4 In het verleden overgelegde buitenlandse akten

Indien reeds in het verleden gelegaliseerde/van apostille voorziene (en soms tevens inhoudelijk geverifieerde) documenten zijn overgelegd, wordt afgezien van het wederom overleggen van dezelfde documenten. Het moet dan gaan om documenten die zijn gelegaliseerd overeenkomstig de thans geldende legalisatiecirculaire.

Echter, in geval van op goede gronden gerezen twijfel, dienen opnieuw originele gelegaliseerde/van apostille voorziene documenten te worden overgelegd.

Paragraaf 3.5.5 Verkrijging, vertaling en legalisatie van buitenlandse documenten

Voor zowel het verkrijgen van documenten als de vertalingen en eventuele legalisatie van stukken, dient betrokkene zelf zorg te dragen. Indien de documenten zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, Engels, Duits of Frans, dient verzoeker zorg te dragen voor een door een beëdigd vertaler gemaakte vertaling, die gehecht moet zijn aan het originele (afschrift van het) document. Ten aanzien van de over te leggen documenten is de thans geldende Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken alsmede toepassing DNA-onderzoek in gevallen waarin bewijsstukken ontbreken van toepassing.

Paragraaf 3.5.6 Bewijsnood

Van de voorwaarde van het overleggen van uit het buitenland afkomstige gelegaliseerde/van apostille voorziene documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen. Indien geen sprake is van bewijsnood, wordt geen vrijstelling verleend.

Bewijsnood zal zich met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie.

Syrië

Tot 1 augustus 2023 geldt dat in Syrië geboren vreemdelingen tijdelijk geen Syrisch paspoort noch een uit Syrië afkomstige geboorteakte hoeven te overleggen. De reden hiervoor is dat uit het ambtsbericht over Syrië uit juni 2021 gebleken is dat in Syrië nog steeds sprake is van een te instabiele situatie, waardoor het verkrijgen van documenten niet gevergd kan worden.

Etnisch Armenen uit Azerbeidzjan

Geboorteakte en paspoort

Met ingang van 26 oktober 2015 zijn etnisch Armenen die geboren zijn in Azerbeidzjan, vrijgesteld van het overleggen van een geboorteakte uit Azerbeidzjan alsook van een Azerbeidzjaans paspoort (Kamerstuk 19 637, nr. 2072). Van etnisch Armenen uit Azerbeidzjan wordt aangenomen dat zijn in bewijsnood verkeren nu de Azerbeidzjaanse autoriteiten het (juridische) bezit van de Azerbeidzjaanse nationaliteit in het algemeen niet erkennen als het een etnisch Armeen betreft.

Oproep buitenlandse dienstplicht als bewijs van actueel bezit vreemde nationaliteit

Het komt voor dat naturalisatieverzoekers stellen niet van de eigen autoriteiten een geldig paspoort te krijgen omdat zij in het herkomstland de militaire dienstplicht (nog) moeten vervullen. Omdat een betrokkene in verzuim is met het tijdig vervullen van de dienstplicht geven de desbetreffende autoriteiten geen (nieuw) paspoort meer af, ondanks het feit dat betrokkene (nog) wel de nationaliteit van dat land heeft. Dat een vreemdeling door zijn autoriteiten wordt opgeroepen om dienstplicht te vervullen, is een aanwijzing dat hij in het bezit is van de door hem gestelde vreemde nationaliteit. De eis om een geldig buitenlands paspoort te overleggen, vervalt daarom als betrokkene een schriftelijke oproep, die op de dag van het indienen van het naturalisatieverzoek niet ouder is dan een jaar, voor de militaire dienstplicht overlegt.

K

Model 2.4a Circulaire optie/naturalisatieverzoeken in het buitenland is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 3.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2023 met uitzondering van de onderdelen C, D en G t/m K. De onderdelen C, D en G t/m K treden in werking met ingang van 1 januari 2023.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 december 2022

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, H. Paul waarnemend directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Model 1.14-1a: Bereidheidsverklaring tot afstand huidige nationaliteit bij het afleggen van de optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN

BIJLAGE 2

Model 2.4: Bereidheidsverklaring tot afstand huidige nationaliteit bij het verzoek om naturalisatie tot Nederlander

BIJLAGE 3

Model 2.4a HRWN: Bereidheidsverklaring tot afstand huidige nationaliteit bij het verzoek om naturalisatie tot Nederlander

TOELICHTING

Algemeen

Artikel I en II

Met dit wijzigingsbesluit worden beleidswijzigingen, correcties en verduidelijkingen aangebracht in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Circulaire optie/naturalisatieverzoeken in het buitenland, bijvoorbeeld vanwege wijzigingen in hogere of aanpalende wetten en regelgeving, jurisprudentie of vragen vanuit de uitvoeringspraktijk.

De toelichtingen artikelsgewijs zullen inhoudelijk worden beschreven onder de wijzigingen die raken aan de Handleiding voor toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap (artikelsgewijs Artikel I). Voor de toelichtingen artikelsgewijs voor de Circulaire optie/naturalisatieverzoeken in het buitenland (artikelsgewijs Artikel II) zal worden volstaan met een verwijzing naar de toelichting artikelgewijs van de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap (artikelsgewijs Artikel I).

Artikelsgewijs

Artikel I

A

De bijlage bij artikel 5a RWN is geüpdatet, aangezien dit voor het laatst in december 2009 was gebeurd. Er zijn een aantal landen toegevoegd en bij Armenië is de passage over het bezwaar van Nederland tegen de toetreding van Armenië tot het Verdrag verwijderd, aangezien Nederland dat bezwaar op 28 december 2010 heeft ingetrokken.

Met deze wijziging is geen beleidswijziging beoogd. Voor de meest recente informatie wordt blijvend verwezen naar de website www.hcch.net.

B

De toelichting op artikel 5b, eerste lid, HRWN is redactioneel aangepast. Er is een overbodige jaaraanduiding verwijderd, ook is een spelfout verbeterd en daarnaast is een zin beter lopend gemaakt. Hiermee is geen beleidswijziging beoogd.

C, D

Paragraaf 2.2.5 bij artikel 6, derde lid, HRWN en paragraaf 3.5 bij artikel 7 HRWN zijn aangepast in lijn met de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer van 31 oktober 2022 (kenmerk 4232637), waarin is opgenomen dat twijfel aan de identiteit en/of nationaliteit in de optie- en naturalisatieprocedure niet wordt tegengeworpen, als gerede twijfel over de identiteit en nationaliteit van een bij vergunningverlening veelal minderjarige verzoeker is ontstaan door toedoen van de ouder(s). Zoals vermeld in deze brief treedt deze wijziging op 1 januari 2023 in werking. Daarom treden ook de wijzigingen in de Handleiding per 1 januari 2023 in werking.

Verder is de nummering van de paragrafen aangepast, zodat het geheel van de paragrafen beter bij elkaar past.

Deze beide paragrafen zijn verder tekstueel zoveel mogelijk met elkaar in overeenstemming gebracht.

Deze wijziging is ook doorgevoerd in paragraaf 2.2.5 bij artikel 6, derde lid, RWN en paragraaf 3.5 bij artikel 7 RWN van de Circulaire Buitenland.

E

De geschrapte zinssneden in paragraaf 5.3 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, HRWN zien op vreemdelingen die uitgezonderd zijn van het doen van afstand van hun oorspronkelijke nationaliteit. Echter, deze paragraaf gaat over vreemdelingen die bereid zijn afstand te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit. Deze onduidelijkheid is weggenomen met deze wijzigingen.

F

Bij een intrekking van het Nederlanderschap op grond van het niet voldoen aan de afstandsplicht moet de voornemenprocedure worden gevolgd. Deze is gelijk aan de procedure als beschreven onder de toelichting ad artikel 14, eerste lid, paragraaf 4.1 HRWN NL. Dit was niet expliciet opgenomen in artikel 15-1-d HRWN. Met deze wijziging is dat aangepast.

G, H

De modellen 1.14-1a en 2.4 in de HRWN en 2.4a in de Circulaire Buitenland zijn gewijzigd met WBN 2022/5, gepubliceerd in de Staatscourant van 30 september 2022. In deze wijzigingen zijn echter een aantal fouten opgenomen. Die fouten worden met dit WBN weer hersteld.

De modellen treden met de nieuwe tekst in werking per 1 januari 2023, zodat de wijzigingen uit het WBN 2022/5 uiteindelijk niet ingevoerd worden.

Artikel II

I, J

Zie toelichting ARTIKELGEWIJS ARTIKEL I onder C en D.

K

Zie toelichting ARTIKELGEWIJS ARTIKEL I onder G en H.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, H. Paul waarnemend directeur-generaal Migratie


X Noot
1

Zie AbRvS, 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:501

X Noot
2

Zie bijvoorbeeld ABRvS, 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:869

X Noot
3

Zie bijvoorbeeld ABRvS, 18 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:805

X Noot
4

Zie bijvoorbeeld ABRvS, 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:109 en ABRvS, 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:197

X Noot
5

Zie bijvoorbeeld ABRvS, 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:197 ro 2.3

X Noot
6

Zie AbRvS, 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:501

X Noot
7

Zie bijvoorbeeld ABRvS, 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:869

X Noot
8

Zie bijvoorbeeld ABRvS, 18 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:805

X Noot
9

Zie bijvoorbeeld ABRvS, 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:109 en ABRvS, 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:197

X Noot
10

Zie bijvoorbeeld ABRvS, 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:197 ro 2.3

Naar boven