Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 24 november 2022, nr. IENW/BSK-2022/279108, tot wijziging van enkele ministeriële regelingen in verband met het publiek identificatiemiddel op het rijbewijs

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 4b, tweede lid, onderdeel b, 107, tweede en derde lid, 111, zevende lid, en 127, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Regeling gegevensverstrekking uit het rijbewijzenregister wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 vervalt.

B

Artikel 4, onderdeel f, komt te luiden:

  • f. aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties:

    • 1°. na opgave van het burgerservicenummer en indien bij controle op basis daarvan door de Dienst Wegverkeer blijkt dat sprake is van een geldig rijbewijs de MRZ-code van het rijbewijs dat is afgegeven aan de persoon aan wie het opgegeven burgerservicenummer toebehoort, ten behoeve van extra controle van de via DigiD vastgestelde identiteit.

    • 2°. ten behoeve van de plaatsing, de activering en het gebruik van het publieke identificatiemiddel, bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet digitale overheid, op het rijbewijs: de gegevens die noodzakelijk zijn voor het activeren, het blokkeren en deblokkeren van het publieke identificatiemiddel op het rijbewijs;

    • 3°. ten behoeve van de uitoefening van het inzagerecht door betrokkene: het burgerservicenummer in versleutelde vorm, de status van het rijbewijs, en de status van het publieke identificatiemiddel, alsmede wijzigingen in deze statussen.

ARTIKEL II

De Regeling taken Dienst Wegverkeer wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 2 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel ii door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • jj. de uitvoering van de taken die betrekking hebben op het plaatsen op een aangevraagd rijbewijs van het publieke identificatiemiddel, bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet digitale overheid, de activatie of de intrekking van dat publiek identificatiemiddel, waaronder in ieder geval begrepen het verstrekken van de activatiecode, het deblokkeren van een geblokkeerd publiek identificatiemiddel, het verzenden van brieven aan rijbewijshouders samenhangend met het publieke identificatiemiddel, alsmede het verwerken van hiermee samenhangende gegevens en persoonsgegevens.

B

Aan artikel 3 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De houder van een publiek identificatiemiddel op een rijbewijs dat is uitgegeven voor de inwerkingtreding van artikel 27 van de Wet digitale overheid en dat wordt geactiveerd na inwerkingtreding van dat artikel is € 3,50 verschuldigd aan de dienst. Betaling vindt plaats op de door de dienst vastgestelde wijze.

ARTIKEL III

De Regeling vaststelling modellen rijbewijzen en daarmee verband houdende formulieren wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2a komt te luiden:

Artikel 2a

In deze regeling wordt verstaan onder publiek identificatiemiddel: publiek identificatiemiddel als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet digitale overheid.

B

Artikel 2c komt te luiden:

Artikel 2c

Op de microchip staan de volgende gegevens:

  • a. die gegevens die ook op het rijbewijs zijn vermeld, met dien verstande dat alle voor- en achternamen van de rijbewijshouder voluit worden vermeld en dat bij alle hoofdcodes eveneens alle subcodes worden vermeld;

  • b. de functionaliteit voor het publiek identificatiemiddel indien de aanvrager van het rijbewijs is ingeschreven in de basisregistratie personen;

  • c. het burgerservicenummer in versleutelde vorm ten behoeve van authenticatie van de houder van het document in het kader van elektronische dienstverlening als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet digitale overheid;

  • d. het burgerservicenummer in afgeleide vorm ten behoeve van authenticatie van de houder van het document in het kader van elektronische dienstverlening anders dan als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet digitale overheid; en

  • e. gegevens die betrekking hebben op de plaatsing op het rijbewijs van het publieke identificatiemiddel, de activering, blokkering of deblokkering, alsmede de status of de wijziging van de status van dat publieke identificatiemiddel.

C

Artikel 2e vervalt.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop artikel 27 van de Wet digitale overheid in werking treedt. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na de dag waarop artikel 27 van de Wet digitale overheid in werking treedt, treedt deze regeling in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers

TOELICHTING

1. Inleiding

Onderhavige wijzigingsregeling bevat de aanpassingen in een aantal ministeriële regelingen die nodig zijn voor het gaan gebruiken van het publieke identificatiemiddel, bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet digitale overheid (Wdo). Het gaat om de Regeling gegevensverstrekking uit het rijbewijzenregister, de Regeling taken Dienst Wegverkeer en de Regeling vaststelling modellen rijbewijzen en daarmee verband houdende formulieren. Deze regeling maakt het technisch mogelijk dat het publiek identificatiemiddel op het rijbewijs ingevoerd kan worden.

2. Achtergrond

De Wdo heeft als doel het regelen van het veilig en betrouwbaar kunnen inloggen door Nederlandse burgers en bedrijven bij de (semi-)overheid. Hiermee wordt beoogd een bijdrage te leveren aan vermindering van de regeldruk en administratieve lasten voor burgers, doordat de toegang tot digitale dienstverlening wordt geüniformeerd. De burger zal immers als gevolg van de plicht voor bestuursorganen en aangewezen organisaties om een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) toegelaten identificatiemiddel te accepteren met een dergelijk middel veilig en betrouwbaar kunnen inloggen. De burger kan dan bijvoorbeeld zaken met de gemeente digitaal regelen waar dat eerder alleen fysiek bij een gemeentebalie kon. Om dit te kunnen doen zijn twee publieke middelen op een hoog betrouwbaarheidsniveau ontwikkeld waarbij de Nederlandse identiteitskaart (NIK) en het rijbewijs de drager zijn. Met deze publieke middelen wordt bedoeld dat burgers elektronische identificatiemiddelen krijgen met een substantiële of hoge mate van betrouwbaarheid waarmee ze op een hoger niveau kunnen inloggen met DigiD. De (semi)overheid heeft dan meer zekerheid over de identiteit van de burger dan met DigiD op een lager veiligheidsniveau. In de Wdo en de daaronder hangende regelgeving wordt bepaald bij welke dienstverleners ingelogd kan worden.

Bij regeling van 12 juni 20181 is, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wdo, de mogelijkheid in het leven geroepen om een functionaliteit voor een publiek identificatiemiddel op het betrouwbaarheidsniveau 'hoog' op het rijbewijs te plaatsen. Destijds is ervoor gekozen om vanaf 2018 rijbewijzen te voorzien van een publiek identificatiemiddel. Dit om te voorkomen dat na de definitieve inwerkingtreding van de Wdo een groot aantal rijbewijshouders pas na jaren zouden kunnen beschikken over een rijbewijs met het publiek identificatiemiddel. Door het publiek identificatiemiddel vanaf 4 juni 2018 vast op het rijbewijs te plaatsen, wordt voorkomen dat er na de inwerkingtreding van de Wdo veel rijbewijzen tussentijds vervangen moeten worden. Uit de regeling van 12 juni 2018 blijkt ook dat activering van dit publieke identificatiemiddel pas mogelijk is als de Wdo in werking treedt.

Nu de Wdo in werking is getreden, voorziet onderhavige regeling in de noodzakelijke aanpassing van enkele ministeriële regelingen, waardoor ook feitelijk gebruik kan worden gemaakt van de nieuwe functie. Op het moment dat iemand een rijbewijs heeft dat afgegeven is voor 4 juni 2018, kan diegene een nieuw rijbewijs aanvragen om toch het publiek identificatiemiddel op het rijbewijs te kunnen gebruiken. De burger kan ook gebruik maken van ID-kaart of paspoort, waar ook een publiek identificatiemiddel op staat sinds juni 2018.

3. Inhoud van de wijzigingsregelingen

a. Regeling gegevensverstrekking uit het rijbewijzenregister (artikel I)

Om het publieke identificatiemiddel te activeren, te blokkeren en te deblokkeren dient de RDW met de Minister van BZK gegevens uit te wisselen. De gegevensverstrekking die in het kader van het plaatsen van het publieke identificatiemiddel op het rijbewijs en het activeren van dat middel betrekking heeft, vindt plaats op basis van artikel 127, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). Op grond van dat artikel verstrekt de Dienst Wegverkeer (RDW) gegevens, waaronder mede begrepen bijzondere categorieën persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, aan overheidsorganen, voor zover zij aangeven deze nodig te hebben voor hun publieke taak. Door de onderhavige wijziging van deze regeling is het mogelijk dat gegevensverstrekking uit het rijbewijzenregister ten behoeve van het publieke identificatiemiddel plaatsvindt aan de Minister van BZK door middel van een elektronische koppeling met registers die onder zijn verantwoordelijkheid vallen. De Minister van BZK is een overheidsorgaan als bedoeld in artikel 127, eerste lid, van de WVW 1994.

Ook is geregeld dat gegevens uitgewisseld worden ten behoeve van de uitoefening van het inzagerecht door de houder van het rijbewijs in dit verband. Het gaat dan om een versleutelde versie van het burgerservicenummer (BSN) en een afgeleide vorm ervan, de status van het rijbewijs, en de status van het publieke identificatiemiddel, alsmede wijzigingen in deze statussen. Deze statussen zijn van belang omdat er geen sprake kan zijn van een geldig publiek identificatiemiddel als het rijbewijs ongeldig wordt verklaard. Omgekeerd is het rijbewijs wel geldig als het publieke identificatiemiddel niet geactiveerd is. Welke gegevens mogen worden verstrekt is op grond van artikel 127, zevende lid, van de WVW 1994 geregeld in de onderhavige wijziging van de Regeling gegevensverstrekking uit het rijbewijzenregister. Hierbij is uitgegaan van de uitgangspunten, zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij het voorstel van de Wdo2 en in de in dat kader aan de Tweede Kamer toegezonden privacyvisie eID.3

De noodzaak om deze gegevens te registreren volgt uit de eerder in het kader van de Wdo gemaakte stelselkeuzes.4 Vanuit privacy-oogpunt wordt in plaats van het BSN zoveel mogelijk gewerkt met een versleutelde BSN-identiteit voor het gebruik in het BSN-domein en daarbuiten met een 'one-way' (dat wil zeggen niet herleidbaar) van het BSN afgeleid nummer (pseudoniem genoemd). De RDW moet als middelenuitgever van het publieke identificatiemiddel (eID) op het rijbewijs deze gegevens opnemen in het rijbewijzenregister en op de chip die in het rijbewijs zit.

b. Regeling taken Dienst Wegverkeer (artikel II)

De wijziging van deze regeling betreft een aanvulling met de taken die de RDW heeft op het gebied van het publieke identificatiemiddel. Op grond van artikel 4b, eerste lid, onderdeel o, van de WVW 1994 heeft de RDW tot taak om rijbewijzen te produceren. Als middelenuitgever van het publieke identificatiemiddel op dit rijbewijs krijgt de RDW enkele aanvullende taken waardoor gegevens in het rijbewijzenregister worden toegevoegd om aan andere overheden te kunnen verstrekken (bijvoorbeeld over de status van het middel) of om het middel op de chip van het rijbewijs op te kunnen nemen. Ook het verzenden van diverse codes rond het rijbewijs wordt als taak aan de RDW toebedeeld. Zo ook de verzending van een brief met pincode waarmee het rijbewijs geactiveerd kan worden als publiek identificatiemiddel.

Aan artikel 3 van de regeling is een lid toegevoegd ter uitvoering van artikel 27 van de Wdo. Artikel 27 van de Wdo bepaalt dat artikel 111 van de WVW 1994 dusdanig veranderd wordt dat het een wettelijke basis biedt een tarief vast te stellen voor het activeren van het publieke identificatiemiddel.

Het nieuwe derde lid van artikel 3 is de directe uitvoering hiervan en stelt de hoogte van het bedrag om het publieke identificatiemiddel te activeren vast.

c. Regeling vaststelling modellen rijbewijzen en daarmee verband houdende formulieren (artikel III)

Vooruitlopend op de totstandkoming van de Wdo was door middel van een wijziging van de Regeling vaststelling modellen rijbewijzen en daarmee verband houdende formulieren5 de mogelijkheid ingevoerd om het rijbewijs alvast met de hiertoe benodigde functie uit te rusten als voorbereiding op de invoering van het publiek identificatiemiddel. De op het rijbewijs geplaatste functionaliteit kon echter pas worden geactiveerd voor gebruik als de daartoe benodigde functionaliteit volledig operationeel zou zijn. Daarvoor diende eerst de Wdo in werking te zijn getreden. Tot de inwerkingtreding van het Besluit tot wijziging van het Reglement rijbewijzen in verband met het publieke identificatiemiddel op het rijbewijs en de aanpassingen van de ministeriële regelingen konden aanvragers van een rijbewijs kiezen of het publieke identificatiemiddel op het rijbewijs zou worden geplaatst. Met ingang van de datum van inwerkingtreding van de aanpassing van het Reglement rijbewijzen en onderhavige regelingen is die keuzemogelijkheid vervallen. Dit is in de onderhavige regeling geregeld door het vervallen van artikel 2e.

Het publieke identificatiemiddel komt nu altijd op het rijbewijs. De houder van dat rijbewijs behoudt echter wel de keuze of hij dit middel wil activeren en of hij het vervolgens ook wil gaan gebruiken in zijn digitale contacten met overheidsinstanties of op basis van de Wdo aangewezen overheidsorganisaties.

Voltooiing van het publieke identificatiemiddel op het rijbewijs als inlogmiddel kan enkel door de houder zelf worden gedaan. Na identiteitsvaststelling van de rijbewijshouder en een activatiehandeling, stelt hij een zelfgekozen PIN-code in. Pas dan is er juridisch en technisch gezien sprake van een publiek identificatiemiddel. Het identificatiemiddel is geldig vanaf het moment van activering en zolang het rijbewijs geldig is en niet is opgegeven als vermist of gestolen.

De rijbewijshouder heeft het recht om zijn identificatiemiddel (definitief en onherroepelijk) onbruikbaar te maken of in te trekken (conform EU-verordening)6. Dit tast de geldigheid van het rijbewijs in de functie van rijbewijsdocument niet aan en hieraan zijn geen kosten verbonden. Daarmee wordt voorkomen dat de burger extra kosten moet maken om een nieuw rijbewijs aan te vragen enkel om het feit dat hij zijn identificatiemiddel niet (meer) wenst.

Het nieuwe artikel 2c bevat de gegevens die op het publieke identificatiemiddel worden vastgelegd. Het gaat hier om dezelfde gegevens die in het rijbewijzenregister worden geregistreerd. In de praktijk gaat het hier om de initiële, door de RDW verstrekte PIN-code en de CAN-code ten behoeve van beveiligde toegang tot het publieke identificatiemiddel om gebruik van dit publieke identificatiemiddel mogelijk te maken, alsmede de PUK-code waarmee de PIN-code kan worden gedeblokkeerd. Het betreft derhalve dezelfde gegevens als de gegevens die worden gebruikt voor het publieke identificatiemiddel met het hoogste betrouwbaarheidsniveau op de Nederlandse identiteitskaart.

4. Advisering en consultaties

Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)

Op 28 juli 2020 zijn twee voorstellen voor toetsing en advies aangeboden aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Het gaat hierbij om het besluit tot wijziging van het Reglement rijbewijzen en om deze regeling die drie ministeriële regelingen wijzigt. Deze regeling is aan de orde in verband met het activeren dan wel het in gebruik nemen van het publieke identificatiemiddel op het rijbewijs. ATR adviseert in de voorstellen en de communicatie de meerwaarde van het publieke identificatiemiddel op het rijbewijs te verduidelijken door aan te geven bij welke verplichtingen de burger het rijbewijs met geactiveerd middel kan gebruiken ter identificatie. Verder adviseert ATR de regeldrukeffecten van de voorstellen uit te werken in de toelichting conform de Rijksbrede methodiek. De toelichting is naar aanleiding hiervan aangepast.

Internetconsultatie

Verder zijn het ontwerpbesluit en deze wijzigingsregeling voorgelegd voor internetconsultatie van 18 augustus 2020 tot en met 29 september 2020. Deze internetconsultatie heeft geleid tot de volgende uitkomsten. Er zijn in totaal vier reacties ingediend, hiervan zijn er drie openbaar. De reacties op de internetconsultatie zijn over het algemeen welwillend. Er werden vragen gesteld en adviezen gegeven, met name over de ICT.

Autoriteit Persoonsgegevens (AP)

De AP heeft bij brief van 7 januari 2021 aangegeven geen opmerkingen te hebben op het concept.

RDW

De RDW heeft te kennen gegeven af te zien van een (nieuwe) uitvoeringstoets. De gevolgen voor de RDW van de invoering van het publieke identificatiemiddel op het rijbewijs zijn reeds in het najaar van 2016 in het kader van de Wdo door middel van een uitvoeringstoets inzichtelijk gemaakt. Daarnaast is onderhavige regeling in nauwe samenspraak met de RDW tot stand gekomen.

5. Administratieve lasten en nalevingskosten

Er is geen sprake van administratieve lasten of nalevingskosten voor het bedrijfsleven.

Over de regeldrukkosten en de nalevingskosten voor de burger wordt het volgende opgemerkt.

De voorziene administratieve lastenverlichting die gepaard zal gaan met de toegenomen mogelijkheden om digitaal zaken te doen en de mogelijke administratieve lasten die voor burgers verbonden zijn aan invoering van eID zijn toegelicht in het kader van het wetsvoorstel Wdo. Zoals in de memorie van toelichting bij genoemd wetsvoorstel is beschreven kan een merkbaar effect op de lasten voor burgers onder meer ontstaan als gevolg van het doorberekenen (in leges) van kosten voor het plaatsen van een chip op identiteitsdocumenten zoals het rijbewijs en de Nederlandse identiteitskaart. In de Wdo is door wijziging van de WVW 1994 voorzien in een grondslag voor deze kostendoorberekening. Het maximale tarief van het rijbewijs is vastgesteld met de Regeling tarief rijbewijs 2023. Daarin is ook de kostenstijging ten gevolge van het publieke identificatiemiddel ter hoogte van € 3,50 opgenomen. Deze wijziging geldt dus voor de burgers die een nieuw of vervangend rijbewijs aanvragen. Zoals hierboven al aangegeven zijn alle rijbewijzen na 4 juni 2018 al voorzien van een chip.

De doorberekening van kosten geldt ook bij de (door wijziging van de Regeling taken Dienst Wegverkeer) in deze regeling verankerde tariefstelling voor die gevallen, waarin een burger het publieke identificatiemiddel op zijn rijbewijs, dat is uitgegeven na 4 juni 2018 maar voor de inwerkingtreding van artikel 27 van de Wdo, wil activeren. Hij is hiervoor € 3,50 verschuldigd aan de RDW. Uiteraard is het pas mogelijk om het publieke identificatiemiddel te activeren nadat artikel 27 van de Wdo in werking is getreden.

6. Communicatie

Rijbewijshouders die nog niet beschikken over een rijbewijs met het publieke identificatiemiddel worden schriftelijk geïnformeerd over de nieuwe functionaliteit in het kader van de procedure betreffende de aanvraag en afgifte van het rijbewijs, alsmede via rijbewijzen.nl, rdw.nl en DigiD.nl. Bij online overheidsdiensten staat voor meer informatie over inlogopties altijd een link naar DigiD.nl. Burgers die al beschikken over een rijbewijs met het publieke identificatiemiddel worden op de mogelijkheid dit te activeren geattendeerd op het moment dat ze gebruik willen maken van een online overheidsdienst die het gebruik van het middel vereist. Zodra gebruik van het middel mogelijk is, worden burgers ook proactief geïnformeerd over de mogelijkheid het te activeren. Gemeenten worden geïnformeerd via bestaande communicatiekanalen door de RDW en het Ministerie van BZK.

7. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

De inwerkingtreding vindt plaats op het tijdstip waarop artikel 27 van de Wdo in werking treedt. Dat artikel wijzigt de WVW 1994 ten behoeve van het publieke identificatiemiddel en vormt onder meer de grondslag voor het eerdergenoemde tarief voor het activeren van het publieke identificatiemiddel op een reeds afgegeven rijbewijs. Naar verwachting vindt inwerkingtreding plaats met ingang van 1 januari 2023. Daarmee worden de vaste verandermomenten voor regelgeving in acht genomen. De verplichte invoeringstermijn van twee maanden wordt niet volledig in acht genomen. Dit wordt niet bezwaarlijk geacht omdat de verplichting tot het plaatsen van het publiek identificatiemiddel voortvloeit uit de Wdo. Hiermee wordt afgeweken van aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving met als doel aanmerkelijke ongewenste nadelen voor de burger te voorkomen op het moment dat de Wdo wel in werking treedt en de burger geen gebruik kan maken van het publiek identificatiemiddel op zijn rijbewijs.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers


X Noot
2

Kamerstukken I 2019/20, 34 972, nr. A

X Noot
3

Bijlage 3 bij de brief van 29 januari 2019 van de Staatsecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Kamerstukken II 2018/19, 26 643, nr. 590.

X Noot
4

Zie Kamerstukken II 2017/18, 34 972, nr. 3, § 4.

X Noot
5

Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 12 juni 2018, nr. IENW/BSK-2018/96488 tot wijziging van de Regeling vaststelling modellen rijbewijzen en daarmee verband houdende formulieren (Stcrt. 2018, 28732).

X Noot
6

eIDAS-verordening: Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (Pb EU 2014, L 257) en de krachtens deze verordening vastgestelde uitvoeringshandelingen.

Naar boven