Fiscale tegemoetkomingen naar aanleiding van de coronacrisis; (Besluit noodmaatregelen coronacrisis)

Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek

Besluit van 26 januari 2022, nr. 2022-20850

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit is een actualisatie van het besluit van 16 december 2021, nr. 2021-258581 (Stcrt. 2021, 50389), laatst gewijzigd bij besluit van 19 januari 2022, nr. 2022-12961 (Stcrt. 2022-1588).

De goedkeuringen in het onderdeel ‘belastinguitstel, aanvullende regeling voor uitstel van betaling van belastingen (onderdeel 3.4a)’ zijn verlengd.

Het besluit van 16 december 2021, nr. 2021-258581 (Stcrt. 2021, 50389) is ingetrokken.

1. Inleiding

De bijzondere omstandigheden als gevolg van de coronacrisis zijn voor het kabinet aanleiding voor het treffen van economische en fiscale maatregelen. In dit beleidsbesluit geef ik uitvoering aan fiscale maatregelen in de vorm van concrete goedkeuringen.

Dit besluit ziet op de volgende onderwerpen:

  • Verschuldigdheid van, oninbare vorderingen en teruggaafverzoeken energiebelasting en opslag duurzame energie- en klimaattransitie;

  • Uitstel van betaling van belastingschulden;

  • Mededelingsplicht bodemrecht;

  • Verklaring betaalgedrag;

  • Melding betalingsonmacht;

  • G-rekening;

  • Betalingsregeling voor de opgebouwde belastingschuld;

  • Betalingsverzuimboeten;

  • Urencriterium;

  • Continuïteitsbijdragen zorglichamen;

  • Zorgvrijstelling: werkzaamheden COVID-19 testen en COVID-19 Rijksvaccinatieprogramma;

  • Verlenging overgangsregelingen zorg- en sociale werkbedrijf-lichamen;

  • Herinvesteringsreserve: ruiming pelsdieren en overheidsingrijpen;

  • Btw-tarief bij online diensten door sportscholen;

  • Belastingrente en ‘hulp bij aangifte’ (aangifte 2019 en 2020)

  • Uitstel termijnen Wet implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies;

  • Voorkomen van dubbele meldingen vanwege het feit dat niet alle lidstaten gebruikmaken van de mogelijkheid de termijnen voor het melden van constructies te verschuiven.

De goedkeuringen zijn gebaseerd op een redelijke wetstoepassing gegeven de bijzondere omstandigheden veroorzaakt door de coronacrisis en waar nodig op de artikelen 62 tot en met 64 Algemene wet inzake rijksbelastingen.

De beleidsmaatregelen hebben een tijdelijk karakter en zullen daarom worden ingetrokken zodra de omstandigheden dit mogelijk maken.

1.1 Gebruikte begrippen en afkortingen

AWR

Algemene wet inzake rijksbelastingen

BBBB

Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst

EB

Energiebelasting

IW

Invorderingswet 1990

LI

Leidraad invordering 2008

ODE

Opslag duurzame energie- en klimaattransitie

URLB 2011

Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011

UR AWR 1994

Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994

Wbm

Wet belastingen op milieugrondslag

Wet OB

Wet op de omzetbelasting 1968

Wet IB 2001

Wet inkomstenbelasting 2001

Wet LB

Wet op de loonbelasting 1964

Wet Vpb

Wet op de vennootschapsbelasting 1969

WIB

Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

2. EB en ODE

Bij levering of verbruik van aardgas en elektriciteit zijn energiebelasting (EB) en opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE) verschuldigd. Het tijdstip van verschuldigdheid is geregeld in artikel 56, eerste en derde lid, Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm). Hierbij worden vier situaties onderscheiden.

De huidige bijzondere omstandigheden geven aanleiding om soepeler om te gaan met dit tijdstip. De beschrijving van de vier situaties en de goedkeuring voor (delen van) die situaties zijn hierna in afzonderlijke onderdelen opgenomen (onderdelen 2.1 tot en met 2.4).

Het toepassen van de goedkeuringen in onderdelen 2.1 en 2.2 kan tot een onbedoeld effect leiden bij verzoeken om teruggaaf van EB en ODE. Om dit onbedoelde effect op te heffen is in onderdeel 2.5 een goedkeuring opgenomen.

2.1 Voorschot en eindfactuur per kalendermaand

Op grond van artikel 56, eerste lid, onderdeel a, Wbm zijn voor leveringen van aardgas en elektriciteit in gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of een voorschotbedrag wordt ontvangen de EB en de ODE verschuldigd op het tijdstip van de uitreiking van de voorschotnota of de ontvangst van het voorschotbedrag en op het tijdstip van de uitreiking van de eindfactuur. De huidige bijzondere omstandigheden geven aanleiding om in de situatie dat de eindfactuur van een klant betrekking heeft op een kalendermaand soepeler om te gaan met dit tijdstip. Daarom keur ik het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat met betrekking tot de levering van aardgas en de levering van elektriciteit in gevallen als bedoeld in artikel 56, eerste lid, onderdeel a, Wbm voor leveringen in de maanden april 2020 tot en met september 2020 de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, op een later tijdstip worden verschuldigd dan op het tijdstip waarop een voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen of een eindfactuur wordt uitgereikt.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende 6 voorwaarden:

  • a. Het tijdvak waarop de eindfactuur betrekking heeft is een kalendermaand;

  • b. De uitgereikte voorschotnota, het ontvangen voorschotbedrag en de eindfactuur zien op leveringen in de maanden april 2020, mei 2020, juni 2020, juli 2020, augustus 2020 of september 2020;

  • c. Op de uitgereikte voorschotnota of in het ontvangen voorschotbedrag is voor leveringen in de maanden april 2020, mei 2020, juni 2020, juli 2020, augustus 2020 of september 2020 geen bedrag voor de EB en de ODE, noch de btw hierover, opgenomen;

  • d. Op de uitgereikte eindfactuur is voor leveringen in de maanden april 2020, mei 2020, juni 2020, juli 2020, augustus 2020 of september 2020 de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, niet in rekening gebracht;

  • e. Voor leveringen in de maanden april 2020 tot en met september 2020 worden de EB en de ODE, vermeerderd met de btw hierover, uiterlijk in december 2020 via een aanvullende factuur (of facturen) op de eindfactuur alsnog in rekening gebracht en verschuldigd op het tijdstip waarop de aanvullende factuur (of facturen) wordt uitgereikt;

  • f. In het geval er uiterlijk in december 2020 geen aanvullende factuur is uitgereikt voor leveringen in de maanden april 2020 tot en met september 2020 worden voor die leveringen de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, verschuldigd op 1 januari 2021.

De afnemer/ondernemer kan op basis van de aanvullende factuur eventueel aanspraak maken op aftrek van de daarop in rekening gebrachte btw.

Door deze goedkeuring en de daaraan gestelde voorwaarden wordt bewerkstelligd dat wanneer de eindfactuur van een klant betrekking heeft op een kalendermaand, de energieleverancier de EB en de ODE op een later moment verschuldigd is en deze belastingen dus ook later op aangifte zal afdragen.

Doordat de energieleverancier op de voorschotnota, in het voorschotbedrag en op de eindfactuur geen bedrag opneemt voor de EB en de ODE, noch de btw hierover, komt dit uitstel van verschuldigdheid ten goede aan de klanten van de energieleveranciers.

2.2 Geen voorschot, wel factuur

Op grond van artikel 56, eerste lid, onderdeel b, Wbm zijn voor leveringen van aardgas en elektriciteit, in gevallen waarin geen voorschotnota wordt uitgereikt of voorschotbedrag wordt ontvangen, maar wel een factuur wordt uitgereikt, de EB en de ODE verschuldigd op het tijdstip van de uitreiking van die factuur. De huidige bijzondere omstandigheden geven aanleiding om soepeler om te gaan met dit tijdstip. Daarom keur ik het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat met betrekking tot de levering van aardgas en de levering van elektriciteit in gevallen als bedoeld in artikel 56, eerste lid, onderdeel b, Wbm voor leveringen in de maanden april 2020 tot en met september 2020 de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, op een later tijdstip worden verschuldigd dan op het tijdstip van de uitreiking van de factuur.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende 4 voorwaarden:

  • a. De uitgereikte factuur ziet op leveringen in de maanden april 2020, mei 2020, juni 2020, juli 2020, augustus 2020 of september 2020;

  • b. Op de uitgereikte factuur is voor leveringen in de maanden april 2020, mei 2020, juni 2020, juli 2020, augustus 2020 of september 2020 de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, niet in rekening gebracht;

  • c. Voor leveringen in de maanden april 2020 tot en met september 2020 worden de EB en de ODE, vermeerderd met de btw hierover, uiterlijk in december 2020 via een aanvullende factuur (of facturen) alsnog in rekening gebracht en verschuldigd op het tijdstip waarop de aanvullende factuur (of facturen) wordt uitgereikt;

  • d. In het geval er uiterlijk in december 2020 geen aanvullende factuur is uitgereikt voor leveringen in de maanden april 2020 tot en met september 2020 worden voor die leveringen de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, verschuldigd op 1 januari 2021.

De afnemer/ondernemer kan op basis van de aanvullende factuur eventueel aanspraak maken op aftrek van de daarop in rekening gebrachte btw.

Door deze goedkeuring en de daaraan gestelde voorwaarden wordt bewerkstelligd dat de energieleverancier de EB en de ODE op een later moment verschuldigd is en deze belastingen dus ook later op aangifte zal afdragen.

Doordat de energieleverancier op de betreffende factuur geen EB en ODE, noch de btw hierover, in rekening brengt, komt dit uitstel van verschuldigdheid ten goede aan de klanten van de energieleveranciers.

2.3 Geen voorschot, geen factuur, wel levering

Op grond van artikel 56, eerste lid, onderdeel c, Wbm zijn voor leveringen van aardgas en elektriciteit in overige gevallen (er wordt geen voorschotnota uitgereikt, geen voorschotbedrag ontvangen en geen factuur uitgereikt) de EB en de ODE verschuldigd op het tijdstip waarop de levering plaatsvindt. De huidige bijzondere omstandigheden geven aanleiding om soepeler om te gaan met dit tijdstip. Daarom keur ik het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur goed dat met betrekking tot de levering van aardgas en de levering van elektriciteit in gevallen als bedoeld in artikel 56, eerste lid, onderdeel c, Wbm voor leveringen in de maanden april 2020 tot en met september 2020 de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, niet worden verschuldigd op het tijdstip waarop de levering plaatsvindt, maar op 1 januari 2021.

2.4 Geen voorschot, geen factuur, geen levering, wel verbruik

In een aantal gevallen is de verbruiker op grond van artikel 53, tweede lid, Wbm de EB en de ODE verschuldigd, te weten bij:

  • Het verbruik van aardgas of elektriciteit, indien dit product is verkregen door tussenkomst van een gasbeurs of elektriciteitsbeurs;

  • Het verbruik van aardgas of elektriciteit door degene die leveringen aan de verbruiker verricht;

  • Het verbruik van aardgas of elektriciteit, indien het aardgas of de elektriciteit is verkregen op andere wijze dan door een levering.

Artikel 56, derde lid, Wbm bepaalt dat de belasting dan verschuldigd is op het tijdstip waarop het verbruik plaatsvindt. De huidige bijzondere omstandigheden geven aanleiding om soepeler om te gaan met dit tijdstip. Daarom keur ik het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur goed dat met betrekking tot gevallen als bedoeld in artikel 56, derde lid, Wbm voor verbruik in de maanden april 2020 tot en met september 2020 de EB en de ODE niet worden verschuldigd op het tijdstip waarop het verbruik plaatsvindt, maar op 31 december 2020.

2.5 Termijn indienen teruggaafverzoeken EB en ODE

Bij levering van aardgas en elektriciteit zijn EB en ODE verschuldigd. In onderdelen 2.1 en 2.2 van dit besluit keur ik voor bepaalde leveringen van aardgas en elektriciteit in de maanden april 2020 tot en met september 2020 goed dat de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, op een later tijdstip worden verschuldigd dan normaal.

Bij beide onderdelen is een van de voorwaarden voor de goedkeuring dat voor leveringen in die maanden de EB en de ODE, vermeerderd met de btw hierover, uiterlijk in december 2020 via een aanvullende factuur (of facturen) alsnog in rekening worden gebracht. Die belastingen worden verschuldigd op het tijdstip waarop de aanvullende factuur (of facturen) wordt uitgereikt.

Het toepassen van deze goedkeuringen kan gevolgen hebben voor verzoeken om teruggaaf, bedoeld in de artikelen 67, 68, 69, 70 en 70a Wbm. In het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag is namelijk bepaald dat die verzoeken om teruggaaf moeten worden gedaan binnen dertien weken na afloop van de verbruiksperiode of het tijdvak.

Het is mogelijk dat voor leveringen van aardgas en elektriciteit in de periode april 2020 tot en met september 2020 de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, nog niet in rekening zijn gebracht binnen die termijn. Er kan dan niet tijdig een verzoek om teruggaaf worden gedaan. Dit is een onbedoeld effect van die twee goedkeuringen. Om dit onbedoelde effect op te heffen keur ik het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur goed dat verzoeken om teruggaaf, als bedoeld in de artikelen 67, 68, 69, 70 en 70a Wbm, kunnen worden gedaan binnen dertien weken na 31 december 2020. Deze goedkeuring geldt voor leveringen van aardgas en elektriciteit in de periode april 2020 tot en met september 2020 waarbij de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, in een aanvullende factuur (of facturen) in rekening zijn gebracht en die factuur (of facturen) bij het verzoek om teruggaaf wordt overgelegd. (In die gevallen heeft de leverancier gebruik gemaakt van de goedkeuring in onderdeel 2.1 of 2.2 van dit besluit).

De huidige bijzondere omstandigheden geven aanleiding om bij het toepassen van de goedkeuring in onderdeel 2.1 of 2.2 in het geval van zgn. oninbare vorderingen bij de aanvullende factuur (of facturen) geen rekening te hoeven houden met ontvangen bedragen voor voorschotten en (eind)facturen waarop geen bedrag voor de EB en de ODE, noch de btw hierover, is opgenomen. Hiertoe zijn in onderdeel 2.6 twee goedkeuringen opgenomen.

2.6 Oninbare vorderingen bij toepassing onderdeel 2.1 of 2.2 van dit besluit

Bij levering van aardgas en elektriciteit zijn EB en ODE verschuldigd. De in een tijdvak verschuldigd geworden EB en ODE moet op aangifte worden voldaan en binnen 1 maand na het einde van dat tijdvak overeenkomstig de aangifte zijn betaald.

In onderdelen 2.1 en 2.2 van dit besluit keur ik voor bepaalde leveringen van aardgas en elektriciteit in de maanden april 2020 tot en met september 2020 goed dat de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, op een later tijdstip worden verschuldigd dan normaal.

Bij beide onderdelen is een van de voorwaarden voor de goedkeuring dat voor leveringen in die maanden de EB en de ODE, vermeerderd met de btw hierover, uiterlijk in december 2020 via een aanvullende factuur (of facturen) alsnog in rekening worden gebracht. Die belastingen worden verschuldigd op het tijdstip waarop de aanvullende factuur (of facturen) wordt uitgereikt. Dit levert een liquiditeitsvoordeel op voor de klanten van de energieleveranciers.

Als onderdeel 2.1 of 2.2 van dit besluit wordt toegepast, dan bestaat de kans dat de oorspronkelijke factuur wel nog (gedeeltelijk) kan worden betaald, maar de aanvullende factuur niet meer of slechts gedeeltelijk.

Op basis van de bestaande regelgeving kan de energieleverancier op zijn maandelijkse aangifte EB/ODE een vermindering toepassen op de verschuldigde EB en ODE, voor zover komt vast te staan dat een door de belastingplichtige ter zake te ontvangen bedrag niet is en niet zal worden ontvangen (zgn. oninbare vorderingen). Voor de btw geldt eenzelfde regeling. Voor zover de voorschotten en (eind)facturen waarop geen bedrag voor de EB en de ODE, noch de btw hierover, is opgenomen en de aanvullende factuur (of facturen) voor de EB en ODE, en de btw hierover, oninbaar blijken, kunnen de bestaande regelingen van artikel 92 Wbm en artikel 29 Wet OB worden toegepast. De huidige bijzondere omstandigheden geven aanleiding om onderdeel 2 zodanig aan te vullen dat bij het toepassen van de goedkeuring in onderdeel 2.1 of 2.2 in het geval van oninbare vorderingen ontvangen bedragen volgtijdig mogen worden toegerekend aan voorschotten en (eind)facturen waarop geen bedrag voor de EB en de ODE, noch de btw hierover, is opgenomen en de aanvullende factuur (of facturen). Dit geldt ook voor de situaties waarbij een aanvullende factuur in 2021 wordt uitgereikt. Daarom keur ik het volgende goed.

Goedkeuring 1 (oninbare vorderingen bij toepassing onderdeel 2.1 van dit besluit)

Ik keur goed dat bij toepassing van onderdeel 2.1 van dit besluit, voor leveringen in kalendermaanden binnen de periode april 2020 t/m september 2020 ontvangen bedragen:

  • eerst volgtijdig worden toegerekend aan de in onderdeel 2.1, voorwaarde c, bedoelde voorschotten, en de in onderdeel 2.1, voorwaarde d, bedoelde eindfacturen, en

  • vervolgens volgtijdig worden toegerekend aan de in onderdeel 2.1, voorwaarde e, bedoelde aanvullende factuur (of facturen), dan wel aan de in 2021 alsnog uitgereikte aanvullende factuur (of facturen) indien sprake is van de situatie als bedoeld in onderdeel 2.1, voorwaarde f.

Goedkeuring 2 (oninbare vorderingen bij toepassing onderdeel 2.2 van dit besluit)

Ik keur goed dat bij toepassing van onderdeel 2.2 van dit besluit, voor leveringen in kalendermaanden binnen de periode april 2020 t/m september 2020 ontvangen bedragen:

  • eerst volgtijdig worden toegerekend aan de in onderdeel 2.2, voorwaarde b, bedoelde facturen, en

  • vervolgens volgtijdig worden toegerekend aan de in onderdeel 2.2, voorwaarde c, bedoelde aanvullende factuur (of facturen), dan wel aan de in 2021 alsnog uitgereikte aanvullende factuur (of facturen) indien sprake is van de situatie als bedoeld in onderdeel 2.2, voorwaarde d.

3. Invordering

3.1 Uitstel van betaling van belastingschulden

Ondernemers die door bijzondere omstandigheden waarvan de oorzaak buiten hun invloed ligt, tijdelijk in liquiditeitsproblemen zijn gekomen kunnen om uitstel van betaling vragen, het zogenoemde “bijzonder uitstel”. Dit is geregeld in artikel 25.6.2a LI. De gevolgen van de coronacrisis geven aanleiding voor een tijdelijk soepeler beleid. Daarom keur ik het volgende goed.

Goedkeuring 1 (drie maanden geen invorderingsmaatregelen)

Deze goedkeuring is met ingang van 1 oktober 2021 vervallen.

Ik keur goed dat de ontvanger na ontvangst van een verzoek om uitstel van betaling door een ondernemer van een van de hierna genoemde belastingen, dat is ingediend op of na 12 maart 2020 doch uiterlijk 30 september 2021, gedurende drie maanden, doch uiterlijk tot en met 30 september 2021 geen invorderingsmaatregelen treft.

Het verzoek om uitstel kan schriftelijk of digitaal via een daartoe bestemd formulier worden ingediend nadat er een belastingaanslag is opgelegd. Het verzoek om uitstel wordt geacht een verzoek om uitstel van betaling te zijn voor alle openstaande en nog op te leggen belastingaanslagen waarop deze goedkeuring betrekking heeft.

Deze goedkeuring geldt voor de volgende belastingen: loonheffingen, omzetbelasting, inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, vennootschapsbelasting, kansspelbelasting, assurantiebelasting, verhuurderheffing, milieubelastingen (energiebelasting en opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE), kolenbelasting, afvalstoffenbelasting, belasting op leidingwater), accijnzen en verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken.

Deze goedkeuring geldt tevens voor belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) die is verschuldigd vanaf 1 mei 2020 door een onderneming die beschikt over een vergunning in de zin van artikel 8 van de Wet BPM.

Deze goedkeuring geldt niet voor de omzetbelasting, de accijnzen, de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en de kolenbelasting voor zover deze belastingen worden geheven met toepassing van de douanewetgeving ter zake van de invoer.

Er wordt geen uitstel van betaling verleend en verleend uitstel van betaling wordt ingetrokken als de belangen van de Staat zich tegen (verder) uitstel verzetten. Dit is onder meer het geval als de ontvanger vreest voor misbruik van de situatie waardoor verhaalsmogelijkheden in gevaar komen.

Goedkeuring 2 (uitstel langer dan drie maanden)

Deze goedkeuring is met ingang van 1 oktober 2021 vervallen.

Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat de ontvanger uitstel van betaling van belasting verleent voor een periode langer dan drie maanden. De ondernemer kan om deze langere uitsteltermijn vragen in zijn eerste verzoek om uitstel, of kan hier na zijn eerste uitstelverzoek doch uiterlijk 30 september 2021, alsnog schriftelijk of digitaal via een daartoe bestemd formulier om vragen.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende zes voorwaarden:

  • a. De bestaande betalingsproblemen maken langer uitstel noodzakelijk.

  • b. Deze betalingsproblemen zijn hoofdzakelijk door de coronacrisis ontstaan.

  • c. Er is voor de belastingschuld waarvoor het uitstel wordt gevraagd voldaan aan de aangifteplicht.

  • d. Het gevraagde uitstel heeft betrekking op een of meer belastingen genoemd in goedkeuring 1.

  • e. De ondernemer verklaart dat geen bonussen worden uitgekeerd aan de Raad van Bestuur en de directie van de onderneming, geen dividend wordt uitgekeerd en geen eigen aandelen worden ingekocht in de periode vanaf het indienen van het uitstelverzoek totdat het uitstel dat ingevolge deze goedkeuring is verleend wordt ingetrokken of vervalt. Onder bonussen worden mede begrepen winstuitdelingen en andere betalingen die kenmerken van bonussen hebben. Deze voorwaarde ziet niet op bonussen, dividenden en aandelen waarvan de uitbetaling en inkoop na het uitstelverzoek plaatsvindt, maar de daaraan ten grondslag liggende beslissing in 2019 is genomen.

  • f. Als de totale belastingschuld ten tijde van ontvangst van het verzoek om uitstel € 20.000 of meer bedraagt is een verklaring van een derde-deskundige vereist die voldoet aan de eisen die zijn opgenomen in goedkeuring 3.

Er wordt geen uitstel van betaling verleend en verleend uitstel van betaling wordt ingetrokken als de belangen van de Staat zich tegen (verder) uitstel verzetten.

Verleend uitstel van betaling op grond van deze goedkeuring wordt ingetrokken per 1 oktober 2021, met dien verstande dat de ontvanger de ondernemer in de gelegenheid stelt om de belastingschuld met een betalingsregeling af te lossen (zie hiervoor onderdeel 3.5). Voor de volledigheid merk ik op dat daarbij de voorwaarden a. tot en met f. onverkort gelden.

Goedkeuring 3 (verklaring derde-deskundige)

Deze goedkeuring is met ingang van 1 oktober 2021 vervallen.

Ik keur goed dat de verklaring van de derde-deskundige, die op grond van goedkeuring 2 is vereist bij een belastingschuld van € 20.000 of meer, door de Belastingdienst wordt geaccepteerd als de verklaring in ieder geval de volgende elementen bevat:

  • Een verklaring dat aannemelijk is dat er sprake is van bestaande of op korte termijn te verwachten betalingsproblemen op het moment van het verzoek om uitstel. Bij ‘korte termijn’ valt te denken aan de periode waarin de actuele beperkingen van het kabinet ten aanzien van de betreffende ondernemer gelden.

  • Een verklaring dat aannemelijk is dat deze betalingsproblemen hoofdzakelijk door de coronacrisis zijn ontstaan.

  • Een liquiditeitsprognose die volgens de derde-deskundige plausibel is. Deze prognose is opgesteld, door de derde-deskundige dan wel de ondernemer zelf, aan de hand van de feiten en omstandigheden die op het moment van het indienen van het verzoek om uitstel van betaling bekend zijn.

In de toelichting bij de verklaring geeft de derde-deskundige aan welke documenten of gegevens door de ondernemer zijn verstrekt. Zo nodig licht hij dit nader toe. Niet vereist is dat de derde-deskundige een zogenoemde assuranceverklaring geeft dat de ondernemer voldoet aan de voorwaarden.

Goedkeuring 4 (samenloop uitstelvormen)

Deze goedkeuring is met ingang van 1 oktober 2021 vervallen.

Ik keur goed dat noch het feit dat aan de ondernemer eerder uitstel op grond van het bestaande beleid is verleend, noch het feit dat de ondernemer verzoekt om een andere vorm van uitstel, een belemmering vormt voor het toekennen van uitstel van betaling op grond dit onderdeel.

Goedkeuring 5 (geen verrekening)

Ik keur goed dat de ontvanger gedurende de periode van uitstel, bedoeld in de onderdelen 3.4a en 3.5, geen belastingteruggaven (van enige soort) verrekent met de belastingschuld waarvoor uitstel van betaling is verleend, tenzij de ondernemer hierom verzoekt of de belangen van de Staat worden geschaad.

Deze goedkeuring 5 is niet van toepassing bij de verrekening van rechten bij invoer.

Voornoemde goedkeuringen 1 tot en met 5 gelden in aanvulling op het uitstelbeleid als verwoord in artikel 25.6 LI.

3.2 Invorderingsrente

Vervallen.

3.3 Diverse invorderingsonderwerpen

Bij het robuust faciliteren van uitstel van betaling van belasting past een soepelere houding ten aanzien van een aantal aanvullende onderwerpen. Deze soepelere houding komt tot uitdrukking in onderstaande goedkeuringen.

3.3.1 Meldingsregeling bodemrecht

Goedkeuring 1

Ik keur goed dat, in afwijking van artikel 22bis.1, ad 1.B.c LI, de verplichting tot mededeling, bedoeld in artikel 22bis, tweede lid of derde lid IW niet geldt in het geval de derde en de ondernemer in verband met de gevolgen van de coronacrisis nader zijn overeengekomen dat de termijn waar binnen de vordering ter zake waarvan het pandrecht of het eigendomsrecht van de derde geldt dient te worden afbetaald, wordt verlengd.

Goedkeuring 2

Ik keur goed dat in afwijking van artikel 22bis.2, ad a LI de meldingsplicht van het voornemen om rechten op een bodemzaak of bodemzaken uit te oefenen of enigerlei andere handeling te (laten) verrichten waardoor het niet meer als bodemzaak kwalificeert, niet van toepassing is als de betalingsachterstand is veroorzaakt door de gevolgen van de coronacrisis.

3.3.2 Verklaring betalingsgedrag

Goedkeuring

Ik keur goed dat in afwijking van artikel 35.12.2 LI de ontvanger, indien voldaan wordt aan de overige voorwaarden, een schone verklaring betalingsgedrag afgeeft als voor de nageheven loonheffingen of voor de (door de uitlener verschuldigde) omzetbelasting ingevolge dit besluit geen invorderingsmaatregelen worden genomen of zolang de ondernemer daarvoor uitstel van betaling geniet.

3.3.3 Melding betalingsonmacht

Goedkeuring

Ik keur goed dat voor zover het verzoek om uitstel van betaling op grond van dit besluit betrekking heeft op de verschuldigde belasting die behoorde te zijn afgedragen of voldaan vanaf 12 maart 2020 en uiterlijk op 31 maart 2022, het verzoek in voorkomend geval mede geldt als tijdige melding van betalingsonmacht als bedoeld in artikel 36, tweede lid IW. De melding wordt bovendien rechtsgeldig geacht, tenzij achteraf blijkt dat de betalingsonmacht niet hoofdzakelijk verband houdt met de gevolgen van de coronacrisis.

3.3.4 G-rekening

Goedkeuring 1

Ik keur goed dat in afwijking van artikel 10, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004, het saldo van de g-rekening dat overeenkomt met de verschuldigde loonheffing en omzetbelasting waarvoor ingevolge dit besluit geen invorderingsmaatregelen worden genomen of uitstel van betaling wordt genoten op verzoek kan worden gedeblokkeerd door de ontvanger. De in de vorige zin bedoelde goedkeuring geldt niet indien en voor zover de belangen van de Staat zich tegen deblokkering verzetten. Dit geldt ook in situaties van misbruik of oneigenlijk gebruik.

Goedkeuring 2

Ik keur goed dat uitwinning van de g-rekening achterwege blijft zolang ingevolge dit besluit geen invorderingsmaatregelen worden genomen of uitstel van betaling wordt genoten, tenzij en voor zover de belangen van de Staat zich tegen het niet-uitwinnen van de g-rekening verzetten.

3.4 Tijdelijke aanvullende tegemoetkoming: 1 oktober 2021 – 31 januari 2022

In het besluit van 24 september 2021, nr. 2021-191442 (Stcrt. 2021, 42308) was in dit onderdeel een regeling opgenomen die zag op het verlenen van uitstel in specifieke gevallen. Deze regeling vervang ik met terugwerkende kracht door de regeling van onderdeel 3.4a.

3.4a Aanvullende regeling voor uitstel van betaling van belastingen

Ondernemers kunnen vanwege nieuwe beperkende maatregelen van het kabinet opnieuw of nog steeds te maken krijgen met betalingsproblemen. Daarnaast kan het voorkomen dat ondernemers in verband daarmee voor het eerst betalingsproblemen krijgen. Om deze ondernemers tegemoet te komen, geef ik de volgende goedkeuringen.

Goedkeuring 1 ziet op ondernemers die al uitstel van betaling op grond van dit besluit genieten en goedkeuring 2 ziet op ondernemers die voor het eerst of opnieuw te maken hebben met betalingsproblemen die hoofdzakelijk het gevolg van de coronacrisis zijn.

Goedkeuring 1

Ik keur goed dat de ontvanger tot en met 31 maart 2022 uitstel van betaling verleent aan ondernemers die in aanmerking komen voor de betalingsregeling van goedkeuring 1 van onderdeel 3.5 en aan ondernemers aan wie na 1 oktober 2021 uitstel van betaling is verleend op grond van goedkeuring 2 van onderdeel 3.4a zoals die luidde in het Besluit noodmaatregelen coronacrisis van 16 december 2021, nr. 2021-258581 (Stcrt. 2021, 50389). Het uitstel wordt verleend voor een of meer van de in goedkeuring 1 van onderdeel 3.1 genoemde belastingen die uiterlijk op 31 maart 2022 betaald moeten zijn. Ondernemers hoeven niet nogmaals te verzoeken om uitstel op grond van deze goedkeuring.

De ontvanger verleent geen uitstel van betaling en trekt verleend uitstel van betaling in als de belangen van de Staat zich tegen (verder) uitstel verzetten. Dit is onder meer het geval als de ontvanger vreest voor misbruik van de situatie waardoor verhaalsmogelijkheden in gevaar komen.

Goedkeuring 2

Ik keur goed dat de ontvanger tot en met 31 maart 2022 uitstel van betaling verleent aan ondernemers die voor het eerst of opnieuw om uitstel verzoeken op grond van dit beleidsbesluit. Ondernemers kunnen tot en met 31 maart 2022 hier schriftelijk om verzoeken, voor een of meer van de in goedkeuring 1 van onderdeel 3.1 genoemde belastingen die uiterlijk op 31 maart 2022 betaald moeten zijn.

De ontvanger stelt de ondernemer in de gelegenheid om de op grond van deze goedkeuring uitgestelde belastingschuld af te lossen met een betalingsregeling (zie hiervoor onderdeel 3.5), tenzij de betalingsproblemen niet hoofdzakelijk door de coronacrisis zijn ontstaan. Alvorens de ontvanger het uitstel intrekt of weigert, stelt hij de ondernemer in de gelegenheid om aan te tonen dat de betalingsproblemen hoofdzakelijk door de coronacrisis zijn ontstaan.

De ontvanger verleent geen uitstel van betaling en trekt eerder verleend uitstel van betaling in als de belangen van de Staat zich tegen (verder) uitstel verzetten. Voor de volledigheid merk ik op dat de goedkeuringen van onderdeel 3.3 ook gelden als de ontvanger op grond van onderdeel 3.4a uitstel verleent.

Goedkeuring 3 (samenloop uitstelvormen)

Ik keur goed dat noch het feit dat aan de ondernemer eerder uitstel op grond van het bestaande beleid is verleend, noch het feit dat de ondernemer verzoekt om een andere vorm van uitstel, een belemmering vormt voor het toekennen van uitstel van betaling op grond van dit onderdeel.

3.5 Betalingsregeling voor opgebouwde belastingschuld

Gelet op de bijzondere omstandigheden van de coronacrisis, vind ik het passend om naast de reguliere betalingsregeling voor ondernemers (in artikel 25.6 LI e.v.), voor de in dit onderdeel bedoelde belastingen van ondernemers een meer ruimhartige betalingsregeling toe te staan. Daarom keur ik het volgende goed.

Goedkeuring 1

Ik keur goed dat de ontvanger tot 1 oktober 2027 uitstel van betaling verleent voor belastingen van ondernemers die uiterlijk 30 september 2021 betaald hadden moeten zijn, mits aan de ondernemer ingevolge goedkeuring 1 van onderdeel 3.1 van dit besluit is toegezegd dat geen invorderingsmaatregelen zouden worden genomen.

Goedkeuring 2

Ik keur goed dat de ontvanger tot 1 oktober 2027 uitstel van betaling verleent voor belastingen van ondernemers die uiterlijk 31 maart 2022 betaald hadden moeten zijn en waarvoor ingevolge onderdeel 3.4a van dit besluit uitstel van betaling is verleend, tenzij de betalingsproblemen niet hoofdzakelijk door de coronacrisis zijn ontstaan.

De ondernemer lost de hiervoor onder goedkeuring 1 en 2 bedoelde belastingen af voor 1 oktober 2027 met een betalingsregeling.

Uitgangspunten betalingsregeling (voor goedkeuring 1 en goedkeuring 2)

Uitgangspunten van de betalingsregeling zijn dat de belastingschuld wordt afgelost in 60 maandelijkse gelijke termijnen en in oktober 2022 aanvangt. De uiterste betaaldatum van de eerste betalingstermijn is 31 oktober 2022. Elke volgende termijn vervalt telkens een maand later. Hiervan kan worden afgeweken als de ondernemer aannemelijk maakt dat het voor hem redelijkerwijs niet (geheel) mogelijk is in oktober 2022 aan te vangen met het aflossen van zijn coronaschuld volgens het bovenstaande betaalschema, bijvoorbeeld als zijn liquiditeitspositie dat vanwege beperkende maatregelen van het kabinet nog niet in redelijkheid toelaat. De ondernemer kan in dat geval op een later moment beginnen met aflossen volgens dat betaalschema, met dien verstande dat de belastingschuld uiterlijk 1 oktober 2027 volledig is afgelost.

Gedurende de betalingsregeling geldt de voorwaarde dat de ondernemer zich stipt houdt aan zijn nieuw opkomende fiscale verplichtingen. Dit betekent dat de ondernemer tijdig juiste aangiften indient en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen tijdig en volledig nakomt.

Als blijkt dat de ondernemer gedurende de betalingsregeling (vanaf 1 oktober 2022) die hem ingevolge dit besluit is toegekend niet (meer) voldoet aan deze voorwaarde kan de ontvanger de betalingsregeling als bedoeld in dit onderdeel weigeren of beëindigen. Alvorens de ontvanger de regeling beëindigt of weigert, stelt hij de ondernemer in de gelegenheid om alsnog binnen veertien dagen aan de voorwaarden te voldoen. De betalingsregeling wordt eveneens niet toegekend of ingetrokken als de belangen van de Staat zich tegen de betalingsregeling verzetten.

4. Betalingsverzuimboeten

Ik acht het onwenselijk dat ondernemers waaraan uitstel van betaling vanwege betalingsproblemen als gevolg van de coronacrisis is, wordt of kan worden verleend, worden beboet omdat zij niet of niet tijdig aan hun betalingsverplichtingen hebben voldaan. Daarom keur ik het volgende goed.

Goedkeuring – 1 (uitstel van betaling is verleend)

Ik keur goed dat verzuimboeten voor betalingsverzuimen in een periode waarvoor op grond van dit besluit bijzonder uitstel van betaling is of wordt verleend, worden geacht niet te zijn opgelegd. Als een verzuimboete wordt opgelegd, zorgt de ontvanger ervoor dat deze ambtshalve wordt vernietigd.

Goedkeuring – 2 (uitstel van betaling is mogelijk)

Ik keur goed dat verzuimboeten voor betalingsverzuimen in een periode waarvoor op grond van dit besluit bijzonder uitstel van betaling kan worden verleend, worden geacht niet te zijn opgelegd als de naheffingsaanslag binnen de betalingstermijn volledig wordt voldaan. De ontvanger zorgt er dan voor dat de verzuimboete ambtshalve wordt vernietigd.

5. Douane

5.1 Uitstel van betaling

De in onderdeel 3.1 en onderdeel 3.4a van dit besluit opgenomen goedkeuringen met betrekking tot uitstel van betaling van belastingschulden zijn niet van toepassing op de omzetbelasting, de accijnzen, de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en de kolenbelasting voor zover deze belastingen worden geheven met toepassing van de douanewetgeving ter zake van de invoer. Voor die gevallen voorziet de douanewetgeving in een eigen regeling. Zie met name de artikelen 110, 112 en 114 van het Douanewetboek van de Unie.

De in onderdeel 3.1 van dit verzamelbesluit opgenomen goedkeuring 5 inzake schorsing van de verrekening van belastingen is niet van toepassing bij de verrekening van rechten bij invoer.

De in onderdeel 4 van dit besluit opgenomen goedkeuring met betrekking tot de verzuimboeten voor betalingsverzuimen begaan in de periode van 12 maart 2020 tot aan de datum waarop het uitstel van betaling op grond van dit besluit eindigt, is in voorkomend geval ook van toepassing op de binnenlandse accijnzen en verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken.

5.2 Termijn verkoop voorraad tabaksproducten aan wederverkopers

Dit onderdeel is vervallen met ingang van 1 juni 2021

6. Loonheffingen

6.1 Administratieve verplichtingen

Dit onderdeel is vervallen met ingang van 1 oktober 2021.

6.2 Ongewijzigd doorlopen vaste reiskostenvergoedingen en andere vaste vergoedingen

Dit onderdeel is vervallen met ingang van 1 januari 2022.

6.3 Gebruikelijk loon 2020 en 2021 AB-houders

Dit onderdeel is vervallen met ingang van 1 januari 2022.

6.4 Werkkostenregeling

Dit onderdeel is vervallen met ingang van 1 januari 2022. Vooruitlopend op wijziging van artikel 31a, derde lid, van de Wet LB heb ik in dit onderdeel goedgekeurd dat voor het jaar 2021 in artikel 31a, derde lid, onderdeel a, van de Wet LB “1,7%” en “€ 6.800” gelezen worden als “3%” en “€ 12.000”. Deze wetswijziging is opgenomen in het per 1 januari 2022 in werking getreden artikel VII van het Belastingplan 2022.

7. Belasting van personenauto’s en motorrijwielen

Vervallen.

8. Vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting (winst)

8.1 Termijn bij gebruikmaking terugwerkende kracht bij geruisloze omzetting, bedrijfsfusie, juridische fusie, splitsing en geruisloze terugkeer

Vervallen.

8.2 Urencriterium

Ondernemers die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting (als bedoeld in artikel 3.4 Wet IB 2001) kunnen onder voorwaarden aanspraak maken op verschillende ondernemersfaciliteiten. Op sommige van deze ondernemersfaciliteiten, zoals de zelfstandigenaftrek, de meewerkaftrek en de oudedagsreserve, kan uitsluitend aanspraak worden gemaakt als aan het zogenoemde urencriterium wordt voldaan. Aan dit urencriterium wordt in het algemeen voldaan wanneer de ondernemer ten minste 1.225 uren per kalenderjaar besteedt aan werkzaamheden voor zijn onderneming.

Het is denkbaar dat ondernemers door de coronacrisis minder of geen werkzaamheden voor hun onderneming(en) kunnen verrichten. Hierdoor kan het voor ondernemers lastig zijn om aannemelijk te maken dat aan het urencriterium is voldaan. Het feit dat ondernemers puur als gevolg van de coronacrisis bepaalde ondernemersfaciliteiten verliezen, vind ik onwenselijk en onrechtvaardig. Daarom keur ik het volgende goed.

Goedkeuring 1 – 2020

Bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het aantal in een kalenderjaar aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen bestede uren in het kader van het urencriterium zoals bepaald in artikel 3.6 Wet IB 2001, worden ondernemers in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 geacht ten minste 24 uren per week aan de onderneming(en) te hebben besteed.

Ondernemers die seizoengebonden werkzaamheden verrichten en die normaliter in de periode van 1 maart tot en met 30 september een piek hebben in het aantal uren dat ze besteden aan de onderneming, worden geacht een gelijk aantal uren te hebben besteed in dezelfde periode in 2020 als het aantal uren dat is besteed in de periode van 1 maart 2019 tot en met 30 september 2019. De ondernemer kan in dat geval met behulp van zijn administratie bepalen hoeveel uren hij aan de onderneming heeft besteed in de periode van 1 maart 2019 tot en met 30 september 2019.

Goedkeuring 2 – 2021

Bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het aantal in een kalenderjaar aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen bestede uren in het kader van het urencriterium zoals bepaald in artikel 3.6 Wet IB 2001, worden ondernemers in de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021 geacht ten minste 24 uren per week aan de onderneming(en) te hebben besteed.

Ondernemers die seizoengebonden werkzaamheden verrichten en die normaliter in de periode van 1 januari tot en met 30 juni een piek hebben in het aantal uren dat ze besteden aan de onderneming, worden geacht een gelijk aantal uren te hebben besteed in dezelfde periode in 2021 als het aantal uren dat is besteed in de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2019. De ondernemer kan in dat geval met behulp van zijn administratie bepalen hoeveel uren hij aan de onderneming heeft besteed in de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2019.

8.2.1 Verlaagd urencriterium voor startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

Ook startende ondernemers die arbeidsongeschikt zijn kunnen mogelijk door de coronacrisis minder of geen werkzaamheden voor hun onderneming verrichten. Hiervoor acht ik het passend om in lijn met de systematiek van de hiervoor aangegeven versoepeling van het urencriterium ook het verlaagde urencriterium van 800 uren per kalenderjaar in de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid te versoepelen. Daarom keur ik het volgende goed.

Goedkeuring

Bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het aantal in een kalenderjaar aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen bestede uren in het kader van de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid zoals bepaald in artikel 3.78a Wet IB 2001, worden de betreffende ondernemers, voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 en voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021, geacht ten minste 16 uren per week aan hun onderneming(en) te hebben besteed. De hiervoor genoemde goedkeuring voor ondernemers die seizoengebonden werkzaamheden verrichten is van overeenkomstige toepassing.

8.3 Fiscale reserve 2019 voor coronagerelateerd verlies 2020 (fiscale coronareserve)

Vervallen.

8.4 Voorlopige aanslag

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Wet IB 2001 bieden de mogelijkheid om een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting te verminderen.

Ondernemers die in 2020, 2021 of 2022 een lagere winst verwachten dan waarmee rekening is gehouden bij het opleggen van de voorlopige aanslag(en), kunnen een verzoek om vermindering indienen bij de inspecteur. De inspecteur zal dit verzoek inwilligen.

Heeft de ondernemer meer belasting betaald dan het bedrag dat is verschuldigd na inwilliging van het verzoek, dan krijgt hij het verschil terugbetaald.

8.5 Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren & subsidie financiering vaste lasten

Dit onderdeel is vervallen met ingang van 1 januari 2022. Vooruitlopend op wetswijzigingen bevatte dit onderdeel twee goedkeuringen. Deze wetswijzigingen zijn opgenomen in de artikelen III en XXIII van het Belastingplan 2022.

8.6 Zorglichamen

Zorglichamen zijn onder bepaalde voorwaarden subjectief vrijgesteld van de heffing van vennootschapsbelasting (artikel 5, eerste lid, onderdeel c, Wet Vpb 1969, hierna ook aan te duiden als de zorgvrijstelling).1

8.6.1. Continuïteitsbijdragen zorglichamen

Zorglichamen ontvangen continuïteitsbijdragen ter compensatie van omzetdaling en extra gemaakte kosten als gevolg van de coronapandemie. Met deze continuïteitsbijdragen wordt beoogd de financiële continuïteit van de zorgaanbieders te garanderen en ervoor te zorgen dat de zorginfrastructuur ook na de coronacrisis beschikbaar blijft. In de praktijk is de vraag opgekomen of de continuïteitsbijdragen die zorglichamen ontvangen van invloed zijn op de toepassing van de zorgvrijstelling. Ik vind het niet wenselijk dat bij zorglichamen louter door de ontvangst van continuïteitsbijdragen de zorgvrijstelling over de boekjaren 2020 of 2021 ter discussie komt te staan en mogelijk niet zou kunnen worden toegepast. Daarom keur ik het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur goed dat een continuïteitsbijdrage voor zorglichamen, de vrijgestelde status van deze zorglichamen voor de boekjaren 2020 of 2021 niet ontneemt als de zorgvrijstelling in het boekjaar 2019 ook van toepassing was op deze zorglichamen. Als voorwaarde geldt hierbij dat er zich buiten de ontvangst van de continuïteitsbijdrage(n) in het boekjaar 2020 respectievelijk in het boekjaar 2021, ten opzichte van het boekjaar 2019, geen wijziging in de feiten en omstandigheden heeft voorgedaan respectievelijk voordoet, die tot gevolg heeft dat de zorgvrijstelling niet meer van toepassing is.

8.6.2. Werkzaamheden COVID-19 testen en COVID-19 Rijksvaccinatieprogramma

Als gevolg van de coronapandemie verrichten (een aantal) medische laboratoria en diagnostische centra de laboratoriumwerkzaamheden naar aanleiding van de afname van coronatesten. Tevens verrichten verschillende zorglichamen werkzaamheden in het kader van het COVID-19 Rijksvaccinatieprogramma. In de praktijk is de vraag opgekomen of deze werkzaamheden van invloed zijn op de toepassing van de zorgvrijstelling. Ik vind het niet wenselijk dat hierover bij deze zorglichamen onzekerheid bestaat.

In onderdeel 4.2.1. van het besluit van 25 november 2019, nr. 2019 – 187751 (Stcrt. 2019, 66223) zijn de kaders van het begrip ‘genezen, verplegen en verzorgen’ (zorg) zoals gehanteerd binnen de zorgvrijstelling aangegeven. Aangezien de werkzaamheden op grond van het Rijksvaccinatieprogramma zoals vastgesteld op grond van de Wet publieke gezondheid (Wpg) al in onderdeel 4.4.2 van het hiervoor genoemde besluit als kwalificerende werkzaamheden voor toepassing van de zorgvrijstelling zijn aangemerkt, geldt dat ook voor de werkzaamheden in het kader van het COVID-19 Rijksvaccinatieprogramma.

Overigens ben ik van mening dat de diagnostische werkzaamheden die medische laboratoria of diagnostische centra verrichten als gevolg van het afnemen van COVID-19 testen op grond van de Wpg ook voor de werkzaamhedeneis in de zorgvrijstelling kwalificeren.

8.7 Verlenging overgangsregelingen zorg- en sociale werkbedrijf-lichamen

Zorglichamen en sociale werkbedrijven zijn onder voorwaarden subjectief vrijgesteld van de heffing van vennootschapsbelasting.2 Om voor deze vrijstelling – die ook wel wordt aangeduid als de zorgvrijstelling – in aanmerking te komen, moet zijn voldaan aan een werkzaamheden- en winstbestemmingseis. In het besluit van 25 november 2019, nr. 2019-187751 (Stcrt. 2019, 66223), is over deze voorwaarden beleid opgenomen. Onderdeel 7 van dat besluit bevat overgangsregelingen voor bepaalde groepen zorglichamen en sociale werkbedrijven. De termijn van deze overgangsregelingen eindigt op 31 december 2020.

De huidige bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat zorglichamen en/of sociale werkbedrijven niet op tijd aan de voorwaarden van de overgangsregelingen kunnen voldoen. Ik vind dit onwenselijk en keur daarom het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur goed dat de termijn van de overgangsregelingen die gelden voor zorglichamen en sociale werkbedrijven en die zijn opgenomen in onderdeel 7 van het besluit van 25 november 2019, nr. 2019-187751 (Stcrt. 2019, 66223), wordt verlengd tot en met 31 december 2021.3

8.8 Herinvesteringsreserve

De bij een vervreemding van bedrijfsmiddelen behaalde boekwinst kan onder voorwaarden worden opgenomen in een herinvesteringsreserve (artikel 3.54 Wet IB 2001). Een belangrijke voorwaarde is dat een voornemen bestaat om te herinvesteren in een bedrijfsmiddel. Bij herinvestering wordt de herinvesteringsreserve afgeboekt op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van het bedrijfsmiddel waarin wordt geherinvesteerd.

8.8.1 Bijzondere omstandigheid

Wanneer de herinvestering nog niet heeft plaatsgevonden, wordt de herinvesteringsreserve uiterlijk in het derde jaar na het jaar waarin de reserve is ontstaan, in de winst opgenomen (artikel 3.54, vijfde lid, Wet IB 2001). Op grond van onderdeel b van het vijfde lid geldt dit niet voor zover de aanschaffing of voortbrenging, mits daaraan een begin van uitvoering is gegeven, door bijzondere omstandigheden is vertraagd. Daarbij mag ervan worden uitgegaan dat de coronacrisis als bijzondere omstandigheid kwalificeert. Daarbij merk ik op dat nog wel aan de overige voorwaarden, waaronder dat aan de aanschaffing of voortbrenging een begin van uitvoering is gegeven, moet worden voldaan.

8.8.2 Ruiming pelsdieren en overheidsingrijpen

Voor de herinvesteringsreserve en voor de doorschuiving van te conserveren inkomen bij staking (artikel 3.64 Wet IB 2001) is van belang of sprake is van vervreemding die een gevolg is van overheidsingrijpen. Als sprake is van overheidsingrijpen dan zijn er ruimere mogelijkheden om een herinvesteringsreserve te vormen en af te boeken. De vraag is voorgelegd of de ruiming van pelsdieren wegens COVID-19 in combinatie met de vervroegde inwerkingtreding van de Wet verbod pelsdierhouderij wordt aangemerkt als overheidsingrijpen.

Goedkeuring

Ik keur goed dat de ruiming van pelsdieren wegens COVID-19 mede in het zicht van de vervroegde inwerkingtreding van de Wet verbod pelsdierhouderij voor de toepassing van artikel 3.54 Wet IB 2001 (en daarmee ook voor de toepassing van artikel 3.64 Wet IB 2001) kwalificeert als overheidsingrijpen.

Immers, wanneer de pelsdieren niet geruimd zouden worden vanwege COVID-19, dan zouden de pelsdieren uiterlijk 8 januari 2021 vervreemd worden als gevolg van de vervroegde inwerkingtreding van het verbod om pelsdieren te houden op grond van de Wet verbod pelsdierhouderij. Die vervreemding zou het gevolg zijn van overheidsingrijpen (artikel 3.54, twaalfde lid, onderdeel c, Wet IB 2001 juncto artikel 12a, onderdeel a, Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001). Ik acht het, gezien deze specifieke omstandigheden, onwenselijk dat de gevolgen ten aanzien van de herinvesteringsreserve verschillen bij de vervreemding als gevolg van de ruiming wegens COVID-19 en de vervreemding als gevolg van de vervroegde inwerkingtreding van het verbod om pelsdieren te houden. Met deze goedkeuring worden de gevolgen gelijkgetrokken.

9. Omzetbelasting

9a. Zorgpersoneel en hulpgoederen

Dit onderdeel is vervallen met ingang van 1 oktober 2021.

9b. Verlaagd btw-tarief voor online sportlessen door sportscholen

In verband met de bestrijding van de coronacrisis waren sportscholen vanaf 28 november 2021 beperkt geopend en vanaf 19 december 2021 tot en met 14 januari 2022 verplicht gesloten. Sportscholen werken veelal met abonnementen, waarbij hun afnemers voor langere tijd of meerdere keren de gelegenheid wordt geboden tot het volgen van groepslessen. Om hun afnemers tijdens de verplichte sluiting toch nog van dienst te kunnen zijn, boden sportscholen sportlessen in een aangepaste vorm online aan. De toepassing van het verlaagde btw-tarief is echter gekoppeld aan het door de sportschool ter beschikking stellen van een sportaccommodatie aan afnemers. Dit was sinds 28 november 2021 maar beperkt mogelijk en tijdens de sluiting vanaf 19 december 2021 tot en met 14 januari 2022 niet meer mogelijk.

Gelet op de bijzondere situatie en het tijdelijke karakter van de sluiting keur ik het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur goed dat het verlaagde btw-tarief vanaf 28 november 2021 tot en met 14 januari 2022 van toepassing is op de sportlessen die sportscholen en dergelijke ondernemers online aanbieden.

9c. Levering van mondkapjes

Dit onderdeel is vervallen met ingang van 1 oktober 2021.

9d. Levering van COVID-19-vaccins en COVID-19-testkits

Dit onderdeel is vervallen met ingang van 1 oktober 2021.

10. Heffing over Duitse netto-uitkeringen

Dit onderdeel is vervallen met ingang van 1 januari 2022.

11. Inkomstenbelasting

11.1 Eigenwoningrente

In het besluit ‘Inkomstenbelasting. Eigenwoningrente; betaalpauze voor rente en aflossing eigenwoningschuld’ van 23 september 2021, nr. 2021-20581 zijn goedkeuringen opgenomen waardoor een eigenwoningschuld die onder de fiscale aflossingseis valt, blijft behoren tot de eigenwoningschuld als met de geldverstrekker een betaalpauze voor rente en aflossing wordt overeengekomen vanwege (dreigende) betalingsproblemen als gevolg van de uitbraak van het coronavirus en de daardoor ontstane aflossingsachterstand op een andere wijze dan waarin wettelijk is voorzien, wordt ingehaald. Daarnaast wordt in dit besluit toegelicht op welk moment de tijdens de betaalpauze verschuldigde rente aftrekbaar is. Dit besluit geldt onder voorwaarden ook voor al vóór 8 mei 20204 overeengekomen betaalpauzes in verband met de uitbraak van het coronavirus. Tijdens een betaalpauze hoeft een belastingplichtige gedurende een bepaalde periode (gedeeltelijk) geen rente en aflossing te betalen.

11.2 Reisaftrek

Dit onderdeel is vervallen met ingang van 1 januari 2021.

11.3 Belastingrente en ‘hulp bij aangifte’ (aangifte 2019 en 2020)

Dit onderdeel bevat een tegemoetkoming voor belastingplichtigen die met belastingrente worden geconfronteerd door de opgetreden vertraging bij de zogenoemde ‘hulp bij aangifte’ (HUBA). Vanwege de coronamaatregelen was de hulp bij de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aangifte) 2019 en 2020 gedurende langere tijd niet of beperkt beschikbaar. Daarom is voor belastingplichtigen die gebruikmaken van deze hulp de inlevertermijn voor de aangifte 2019 en 2020 eenzijdig door de Belastingdienst verlengd. Belastingplichtigen die de aangifte binnen de verlengde inlevertermijn (met hulp) indienen, kunnen met belastingrente worden geconfronteerd. In dit onderdeel keur ik onder voorwaarden goed dat voor deze belastingplichtigen de belastingrente verminderd wordt.

‘Hulp bij aangifte’

Hulp bij het doen van de aangifte wordt aangeboden door de Belastingdienst, maar ook, met ondersteuning van de Belastingdienst, door verschillende maatschappelijke organisaties, zoals vak- en ouderenbonden, wijkcentra, belastingwinkels, sociaal werkers en formulieren-brigades. Deze organisaties houden door heel Nederland spreekuren in bijvoorbeeld bibliotheken.

Door de uitzonderlijke omstandigheden van de coronacrisis is het bieden van hulp bij de aangifte 2019 en 2020 gedurende langere tijd niet of beperkt mogelijk geweest. Zo waren de kantoren van de Belastingdienst en de bibliotheken vanwege de zogenoemde lockdown enige tijd gesloten. Veel belastingplichtigen konden hierdoor pas (veel) later hulp krijgen en waren daardoor niet in staat om de aangifte vóór 1 mei met hulp in te dienen.

De Belastingdienst vindt het belangrijk dat belastingplichtigen die de aangifte met hulp willen indienen, deze hulp ook krijgen. Daarom is op initiatief van de Belastingdienst aan de betreffende belastingplichtigen toestemming verleend om de aangifte 2019 en 2020 later in te dienen en heeft de Belastingdienst de inlevertermijn voor deze aangiften eenzijdig verlengd. De betreffende belastingplichtigen zijn hierover schriftelijk geïnformeerd.

Belastingrente

Uit de wet volgt dat als een belastingaanslag met een te betalen bedrag wordt vastgesteld daarbij in beginsel belastingrente in rekening wordt gebracht (zie artikel 30f e.v. AWR). Belastingrente blijft achterwege als de aangifte vóór 1 mei is ingediend en de (voorlopige) aanslag wordt opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte. Als de aangifte later wordt ingediend, wordt belastingrente in rekening gebracht, ook als de inlevertermijn op verzoek is verlengd.

Belastingplichtigen die gebruikmaken van hulp bij aangifte en voor wie de inlevertermijn voor de aangifte 2019 of 2020 op initiatief van de Belastingdienst (dus niet op verzoek) is verlengd, kunnen met belastingrente worden geconfronteerd. Dit acht ik ongewenst. Daarom keur ik het volgende goed met toepassing van artikel 63 AWR (hardheidsclausule).

Goedkeuring

Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat de belastingrente die in rekening is gebracht aan de hiervoor bedoelde belastingplichtigen bij de (voorlopige) aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2019 of 2020 ambtshalve wordt verminderd tot nihil.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende drie voorwaarden:

  • a. De goedkeuring geldt voor belastingplichtigen voor wie de inlevertermijn van de betreffende aangifte op initiatief van de Belastingdienst schriftelijk is verlengd;

  • b. De betreffende aangifte is ingediend binnen de door de Belastingdienst verlengde inlevertermijn;

  • c. De (voorlopige) aanslag waarbij de belastingrente in rekening is gebracht, is vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte.

De goedkeuring geldt ook als de belastingrente vóór de inwerkingtreding van dit besluit in rekening is gebracht. De goedkeuring is van overeenkomstige toepassing als de belastingrente in rekening is gebracht bij een (voorlopige) aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.

Toelichting

De Belastingdienst heeft te maken met massale processen. Het is complex en kostbaar om af te wijken van de reguliere geautomatiseerde werkwijze. Uit oogpunt van uitvoerbaarheid is er daarom voor gekozen om de betreffende (voorlopige) aanslagen regulier op te leggen en de daarbij bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente op een later moment in een aantal herstelacties ambtshalve te verminderen tot nihil, waarbij eventueel betaalde belastingrente wordt terugbetaald. De Belastingdienst zal de belastingplichtige hierover schriftelijk informeren.

12. Uitstel publicatieplicht financiële gegevens ANBI’s

Vervallen.

13. Wet implementatie EU-richtlijn grensoverschrijdende constructies

13.1 Uitstel termijnen Wet implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies

Met de Wet implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies is Richtlijn (EU) 2018/8225 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Op basis hiervan geldt vanaf 1 juli 2020 een meldingsplicht voor zulke constructies. Vanwege de belemmeringen die door de COVID-19-pandemie worden veroorzaakt en de genomen maatregelen om het virus te helpen indammen is op Europees niveau geoordeeld dat tijdige naleving van deze verplichting niet goed mogelijk is. Daarom wordt in Richtlijn (EU) 2020/8766 van de Raad van 24 juni 2020 lidstaten de mogelijkheid geboden over te gaan tot uitstel voor het verstrekken en uitwisselen van inlichtingen over meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies. Met het oog hierop en om een meer uniforme uitvoering tussen de lidstaten te waarborgen, keur ik het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur goed dat:

  • a) in artikel III, onderdeel a, van de Wet implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies “31 augustus 2020” gelezen wordt als “28 februari 2021”;

  • b) in artikel III, onderdeel b, van de Wet implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies “vanaf het ogenblik dat die eerste stap is gezet” gelezen wordt als “vanaf het ogenblik dat die eerste stap is gezet of, indien de eerste stap is gezet tussen 1 juli 2020 en 31 december 2020, uiterlijk binnen dertig dagen te rekenen vanaf 1 januari 2021”;

  • c) de in artikel 3b, tweede en vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen bedoelde termijn van dertig dagen voor het verstrekken van de in die leden bedoelde gegevens en inlichtingen op 1 januari 2021 ingaat indien de meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie tussen 1 juli 2020 en 31 december 2020 voor implementatie beschikbaar is gesteld of gereed is voor implementatie of als de eerste stap van de implementatie van de meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie in die periode is gezet;

  • d) het periodieke verslag, bedoeld in artikel 3b, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen, uiterlijk op 30 april 2021 door de intermediair, bedoeld in artikel 3b, eerste lid, van dat besluit, voor het eerst wordt verstrekt; en

  • e) de in artikel 3b, vierde lid, van het Uitvoeringbesluit internationale bijstandsverlenging bij de heffing van belastingen bedoelde termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de dag dat de intermediair, bedoeld in dat lid, tussen 1 juli 2020 en 31 december 2020 rechtstreeks of via andere personen hulp, bijstand of advies heeft verstrekt met betrekking tot een meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie, op 1 januari 2021 ingaat.

Vanwege bovenstaande goedkeuring zal het vanaf 1 januari 2021 mogelijk zijn om meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies te melden aan de Belastingdienst.

13.2 Voorkomen van dubbele meldingen vanwege het feit dat niet alle lidstaten gebruikmaken van de mogelijkheid de termijnen voor het melden van constructies te verschuiven

Sommige lidstaten hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid die in Richtlijn (EU) 2020/876 van de Raad van 24 juni 2020 wordt geboden om de termijnen voor het verstrekken en uitwisselen van inlichtingen over meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies te verschuiven. Door de verschillende deadlines die lidstaten hanteren kunnen situaties ontstaan die niet eerder voorzien waren door de richtlijn en de wetgever.

Het kan voor komen dat een lidstaat zonder uitstel verwacht dat een relevante belastingplichtige, gevestigd in die lidstaat, een melding doet binnen de aldaar geldende termijnen wanneer het een grensoverschrijdende constructie betreft waarbij (alleen) een intermediair is betrokken uit een lidstaat waar wél uitstel van de termijnen bestaat, bijvoorbeeld Nederland.

Om te voorkomen dat een Nederlandse intermediair, op het moment dat de meldplicht in Nederland ingaat, alsnog is gehouden over te gaan tot melding van een constructie die al in een andere lidstaat is gemeld door een relevante belastingplichtige aldaar, waardoor dubbele meldingen komen te bestaan, keur ik het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur goed dat de intermediair, bedoeld in artikel 10h, eerste lid, WIB, is ontheven van de verplichting tot het verstrekken van de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 10h, tweede lid, WIB, indien hij door middel van een referentienummer aannemelijk kan maken dat die gegevens en inlichtingen op grond van een met artikel 8 bis ter, zesde lid, van Richtlijn 2011/16/EU overeenkomende wettelijke bepaling gedurende de periode tot 1 januari 2021 reeds door een relevante belastingplichtige, bedoeld in artikel 2d, eerste lid, onderdeel e, WIB, in een andere lidstaat zijn verstrekt.

14. Ingetrokken regeling

Het volgende besluit is ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit:

15. Inwerkingtreding en vervaldatum

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 12 maart 2020 met dien verstande dat

  • onderdeel 2 terugwerkt tot en met 1 april 2020,

  • onderdeel 3.4a terugwerkt tot en met 1 oktober 2021, en

  • onderdeel 11.3 terugwerkt tot en met 1 juli 2020.

De onderdelen 3.3.1 en 3.4a vervallen met ingang van 1 april 2022.

Onderdeel 11.3 vervalt met ingang van 1 januari 2024.

Onderdeel 3.5 vervalt met ingang van 1 oktober 2027.

16. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit noodmaatregelen coronacrisis.

Dit besluit zal met de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 26 januari 2022

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, H.G. Roodbeen Hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken

BIJLAGE GEPUBLICEERDE LIJST VAN DE WERELD DOUANEORGANISATIE; INDELINGEN VAN MEDISCHE VOORZIENINGEN IN VERBAND MET UITBRAAK COVID-19

Categorie

Product namen

Korte informatie

GS indeling

I COVID-19 Test kits/instrumenten en apparaten die worden gebruikt in diagnostische tests

COVID-19 Test kits

Diagnostische reagentia op basis van polymerasekettingreactie (PCR) nucleïnezuurtest.

3822.00

COVID-19 Test kits

Diagnostische reagentia op basis van immunologische reacties

3002.15

COVID-19 Diagnostische Test instrumenten en apparaten

Instrumenten gebruikt in klinische laboratoria voor in vitro diagnose

9027.80

II. Beschermende kledingstukken en soortgelijke artikelen

Gezichts- en oogbescherming

 

□ Textielmaskers, zonder vervangbare filters of mechanische delen, inclusief chirurgische maskers en wegwerpmaskers van niet-geweven textiel

6307.90

□ Gasmaskers met mechanische delen of vervangbare filters ter bescherming tegen biologische agentia. Omvat eveneens dergelijke maskers met oogbescherming of gelaatsschermen.

9020.00

□ Beschermende brillen

9004.90

□ Gelaatsschermen van kunststof (bedekken meer dan de ogen)

3926.20

Handschoenen

 

□ Handschoenen van kunststof

3926.20

□ Chirurgische handschoenen van rubber

4015.11

□ Andere handschoenen van rubber

4015.19

□ Handschoenen van brei- of haakwerk die

geïmpregneerd zijn of bedekt zijn met kunststof of rubber

6116.10

□ Handschoenen, andere dan van brei- of haakwerk

6216.00

Andere

 

□ Wegwerp haarnetjes

6505.00

Beschermende kleding voor chirurgisch / medisch gebruik van vilt of gebonden textielvlies, ook indien geïmpregneerd, bekleed, bedekt of gelamineerd (textiel bedoeld bij post 56.02 of 56.03). Hieronder vallen ook gesponnen kledingstukken.

6210.10

Andere beschermende kleding van textiel, geïmpregneerd, bekleed, bedekt of gelamineerd met rubber (textiel van de posten 59.03, 59.06 of 59.07). De daadwerkelijke indeling hangt af van het type kledingstuk en of het kleding voor mannen of vrouwen betreft. Voorbeeld: een unisex geweven pak, geïmpregneerd met kunststof, wordt ingedeeld onder 6210.50 – andere kleding, voor dames of voor meisjes.

6210.20

6210.30

6210.40

6210.50

Beschermende kledingstukken gemaakt van kunststof in vellen

3926.20

III. Thermometers

Gevuld met vloeistof, met rechtstreekse aflezing

Omvat eveneens standaard "Mercury-in-glass" klinische thermometer

9025.11

Andere thermometers

Bijvoorbeeld digitale thermometers of infraroodthermometers voor op het voorhoofd.

9025.19

IV. Desinfecteermiddelen /

Sterilisatieproducten

Alcohol oplossing

Niet gedenatureerd, met een alcoholvolumegehalte van 80% vol of meer

2207.10

Alcohol oplossing

Niet gedenatureerd, met een alcoholvolumegehalte van 75% vol

2208.90

 

Desinfecterend middel voor de handen

Vloeibaar of in de vorm van een gel die over het algemeen wordt gebruikt om infectieuze stoffen op de handen, op alcoholbasis, te verminderen.

3808.94

Andere desinfecterende bereidingen

Opgemaakt in vormen of verpakkingen voor de verkoop in het klein, zoals doekjes geïmpregneerd met alcohol of andere ontsmettingsmiddelen.

3808.94

Medische, chirurgische of laboratoriumsterilisatoren

Werkend met stoom of kokend water

8419.20

Waterstofperoxide in bulk

H2O2, ook indien gestold met ureum.

2847.00

Waterstofperoxide gepresenteerd als medicijn

H2O2 opgemaakt voor intern of

extern gebruik als geneesmiddel, ook als antisepticum voor de huid. Alleen hier bedoeld indien in afgemeten doses of in vormen of verpakkingen voor de detailhandel

3004.90

Waterstofperoxide verwerkt in desinfecterende bereidingen voor oppervlakken reinigen

H2O2 opgemaakt als reinigingsoplossing voor oppervlakken of apparaten.

3808.94

Andere chemische desinfecteermiddelen

Opgemaakt in verpakkingen voor kleinhandel in ontsmettingsmiddelen of als ontsmettingsmiddelen, die alcohol, benzalkoniumchlorideoplossing of peroxyzuren of andere ontsmettingsmiddelen bevatten.

3808.94

V. Andere medische apparaten

Tomografen die werken met behulp van een machine voor het automatisch verwerken van gegevens

(CT) -scanners

Gebruikt een roterende röntgenmachine om dunne plakjes van het lichaam af te beelden om ziekten zoals

longontsteking te diagnosticeren.

9022.12

Extracorporale membraanoxygenatie

(ECMO)

Biedt langdurige cardiale en ademhalings-ondersteuning door bloed uit het lichaam van de persoon te verwijderen en de kooldioxide en zuurstofrijke rode bloedcellen kunstmatig te verwijderen.

9018.90

Medische

beademingsapparaten (beademingsapparatuur)

Zorgt voor mechanische ventilatie door ademlucht in en uit de longen te verplaatsen

9019.20

Andere apparaten voor zuurstoftherapie, waaronder zuurstoftenten

Naast volledige

zuurstoftherapieapparatuur omvat deze onderverdeling ook herkenbare delen van dergelijke systemen.

9019.20

Patiëntbewakingsapparatuur – elektro-diagnostische apparatuur

Elektrische of elektronische apparatuur voor het waarnemen van een ziekte, aandoening of een of meer medische parameters in de tijd. Dit omvat apparaten zoals pulsoximeters of

9018.19

   

controlestations aan het bed die worden gebruikt voor het continu bewaken van verschillende vitale functies. (Opmerking: dit omvat geen apparaten die specifieker elders worden omvat, bijv.

elektrocardiografen (9018.11) of elektronische thermometers

(9025.19).)

 

VI. Medische verbruiksartikelen

Watten, gaas, verband en dergelijke artikelen (bijvoorbeeld zwachtels, pleisters, mosterdpleisters)

Geïmpregneerd of bedekt met farmaceutische stoffen of opgemaakt in vormen of verpakkingen voor de verkoop in het klein voor medisch gebruik

3005.90

Spuiten, met of zonder naalden

9018.31

Buisvormige metalen naalden en hechtnaalden

9018.32

Naalden, katheters, canules en dergelijke

9018.39

Intubatiekits

9018.90

Papieren lakens

4818.90


X Noot
1

Zie uitgebreid het besluit van 25 november 2019, nr. 2019-187751 (Stcrt. 2019, 66223), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 december 2020, nr. 2020-27575 (Stcrt. 2020-62958).

X Noot
2

Artikel 5, eerste lid, onderdeel c, onder 1° en 2°, Wet Vpb 1969 juncto artikel 4 Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971.

X Noot
3

Zie ook het besluit van 17 december 2020, nr. 2020-27575 (Stcrt. 2020, 62958).

X Noot
4

Dit betreft de publicatiedatum van het oorspronkelijke besluit van 6 mei 2020, nr. 2020-85139 (Stcrt. 2020, 26069).

X Noot
5

Richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies (PbEU 2018, L 139).

X Noot
6

Richtlijn (EU) 2020/876 van de Raad van 24 juni 2020 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU om te voorzien in de dringende behoefte aan uitstel van bepaalde termijnen voor de verstrekking en uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied vanwege de COVID-19-pandemie (PbEU 2020, L 204).

Naar boven