Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 17 november 2022, nr. WJZ/ 22521405, tot wijziging van Bijlage 2 van de Regeling CO2-heffing industrie in verband met dispensatierechten voor restgassen en aanpassen benchmarks

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 16b.3, derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling CO2-heffing industrie wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 40 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 40a. Correctie restgassen

  • 1. Indien de productbenchmark-subinstallatie voor cokes of vloeibaar ijzer restgassen omvat die worden uitgevoerd naar een in het EU-ETS opgenomen installatie ten behoeve van de productie van meetbare warmte, niet-meetbare warmte of elektriciteit, wordt het aantal dispensatierechten dat is berekend overeenkomstig artikel 30 of 31, verminderd met de emissie die wordt toegewezen aan de productie van de hoeveelheid uitgevoerde restgassen overeenkomstig de regels voor het bijwerken van de benchmarkwaarden zoals opgenomen in paragraaf 10.1.5 van bijlage VII van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten, waarbij de vermindering maximaal het aantal overeenkomstig artikel 30 of 31 berekende dispensatierechten bedraagt.

  • 2. Het aantal dispensatierechten dat wordt berekend voor een installatie die restgassen als bedoeld in het eerste lid invoert, is gelijk aan de emissie die wordt toegewezen aan de productie van deze hoeveelheid ingevoerde restgassen overeenkomstig de regels voor het bijwerken van de benchmarkwaarden zoals opgenomen in paragraaf 10.1.5 van bijlage VII van de Verordening kosteloze toewijzing. Het aantal dispensatierechten is niet groter dan het aantal dispensatierechten dat op grond van het eerste lid in mindering is gebracht.

B

Bijlage 1, onderdeel II, wordt gewijzigd als volgt:

1. Na onderdeel 5 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • 5a) Voor de productbenchmark-subinstallaties cokes en vloeibaar ijzer: de totale hoeveelheid naar een andere ETS-installatie uitgevoerde restgassen ten behoeve van de productie van meetbare warmte, niet-meetbare warmte of elektriciteit uitgedrukt in TJ en de gewogen gemiddelde emissiefactor van deze restgassen, uitgedrukt in tCO2 per TJ.

2. Na onderdeel 8 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • 8a) De totale hoeveelheid restgassen ten behoeve van de productie van meetbare warmte, niet meetbare warmte of elektriciteit, afkomstig van een productbenchmark-subinstallatie voor cokes of vloeibaar ijzer, die zijn ingevoerd vanuit een andere ETS-installatie uitgedrukt in TJ en de gewogen gemiddelde emissiefactor van deze restgassen, uitgedrukt in tCO2 per TJ.

C

Bijlage 2 van de Regeling CO2-heffing industrie komt te luiden:

BIJLAGE 2. BIJ DE ARTIKELEN 30 TOT EN MET 35, 39 EN 40

Benchmark

Eenheid

Benchmarkwaarde (dispensatierechten/eenheid)

Raffinaderijproducten

CWT

0,0228

Cokes

ton

0,217

Gesinterd erts

ton

0,157

Vloeibaar ruwijzer

ton

1,288

Ongelegeerd staal uit vlamboogovens

ton

0,215

Hooggelegeerd staal uit vlamboogovens

ton

0,268

Gietijzer

ton

0,282

Voorgebakken anode

ton

0,312

[Primair] aluminium

ton

1,464

Grijze cementklinker

ton

0,693

Witte cementklinker

ton

0,957

Kalk

ton

0,725

Dolime

ton

0,815

Gesinterde dolime

ton

1,406

Vuurgepolijst glas ("floatglas")

ton

0,399

Flessen en potten in kleurloos glas

ton

0,290

Flessen en potten in gekleurd glas

ton

0,237

Continuglasvezelproducten

ton

0,309

Bekledingsstenen

ton

0,106

Vloerstenen

ton

0,146

Dakpannen

ton

0,120

Gesproeidroogd poeder

ton

0,058

Minerale wol

ton

0,536

Pleisterkalk

ton

0,047

Droog secundair gips

ton

0,013

Gipsplaat

ton

0,110

Kortvezelige kraftpulp

Adt

0,091

Langvezelige kraftpulp

Adt

0,046

Sulfietpulp, thermomechanische en mechanische pulp

Adt

0,015

Teruggewonnen papierpulp

Adt

0,030

Krantenpapier

Adt

0,226

Ongecoat fijnpapier

Adt

0,242

Gecoat fijnpapier

Adt

0,242

Kristalpapier

ton

0,254

Testliner en golfblad

Adt

0,188

Ongecoat karton

Adt

0,180

Gecoat karton

Adt

0,207

Roet

ton

1,485

Salpeterzuur

ton

0,230

Adipinezuur

ton

2,120

Ammoniak

ton

1,570

Stoomkraken

ton

0,681

Aromaten

CWT

0,0228

Styreen

ton

0,401

Fenol/aceton

ton

0,230

Ethyleenoxide/ethyleenglycolen

ton

0,389

Vinylchloride (monomeer)

ton

0,155

S-pvc

ton

0,066

E-pvc

ton

0,181

Waterstof

ton

6,840

Synthesegas

ton

0,187

Natriumcarbonaat

ton

0,753

Warmtebenchmark

TJ

47,3

Brandstofbenchmark

TJ

42,6

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 17 november 2022

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

TOELICHTING

1. Inleiding

De Regeling CO2-heffing industrie is een regeling die zijn grondslag vindt in de Wet milieubeheer en bepaalt de hoogte van de CO2-heffing en CO2-dispensatierechten voor de industrie. De onderhavige wijziging van de Regeling CO2-heffing industrie (hierna: Regeling) bevat een wijziging die betrekking heeft op het wegnemen van financiële risico’s bij de overdracht van restgassen voor een installatie die die restgassen verwerkt.

Daarnaast bevat deze wijzigingsregeling de nieuwe benchmarks die vanaf 1 januari 2023 van toepassing zullen zijn. Deze benchmarks komen overeen met de benchmarks die voor de Europese handel in emissierechten (EU ETS) gelden.

2. Dispensatierechten in het geval van restgassen

Met de Wet CO2-heffing industrie is de CO2-heffing ingevoerd. Die heffing is vormgegeven als een heffing met een afnemende vrijgestelde voet. Een deel van de uitstoot wordt vrijgesteld in de vorm van dispensatierechten. Dat wil zeggen dat alleen de emissies belast zullen worden die met het oog op de industriële reductiedoelstelling van het Klimaatakkoord en daaropvolgende herijkingen, gereduceerd moeten worden. De emissies die zijn vrijgesteld, corresponderen met de reductievrijstelling en worden lineair afgebouwd tot in het jaar 2030.1 Restgassen die vrijkomen bij een productieproces kunnen worden ingezet bij met name de opwekking van elektriciteit omdat ze nog voldoende calorische waarde hebben. De CO2-emissie die bij de verbanding van restgassen door de elektriciteitscentrale ontstaat, valt onder de CO2-heffing.2 De dispensatierechten werden op grond van de Regeling CO2-heffing echter alleen toegekend aan de exploitant van het productieproces waarbij restgassen vrijkomen en niet aan de verwerker (de elektriciteitscentrale) ervan. De gedachte is geweest dat dispensatierechten verhandelbaar zijn waardoor de exploitant en verwerker onderling een overeenkomst sluiten waarbij de dispensatierechten worden overgedragen. Als restgassen door een ander worden verwerkt, hoort daarbij dat ook de dispensatierechten mee gaan naar de verwerker.

Omdat de dispensatierechten pas in het jaar na afloop van het kalenderjaar op de rekening in het register dispensatierechten industrie worden gestort (artikel 16b.16, derde lid, van de Wet milieubeheer) blijkt er echter een risico te zijn bij faillissement. In het jaar dat de restgassen door een elektriciteitsproducent verwerkt worden, zijn de dispensatierechten nog niet van die elektriciteitsproducent. Mocht de exploitant in datzelfde jaar failliet gaan dan is de elektriciteitsproducent een concurrente schuldeiser en is het allerminst zeker welk deel van de dispensatierechten die aan de exploitant worden toegekend nog worden overgedragen aan de elektriciteitsproducent. Om dit risico af te dekken zullen één of meer van de betrokken partijen dure bankgaranties moeten afsluiten. Dat is een ongewenste situatie. Met artikel 40a van de Regeling CO2-heffing industrie en het invoegen van de onderdelen 5a en 8a in Bijlage 1, onderdeel II, is beoogd dit op te lossen. De dispensatierechten worden bij degene die de restgassen uitvoert in mindering gebracht (artikel 40a, eerste lid) en de degene die invoert, krijgt dispensatierechten (artikel 40a, tweede lid). Deze nieuwe voorziening is beperkt tot restgassen van de productiebenchmark-subinstallatie voor cokes en vloeibaar ijzer omdat voor die categorieën het risico van faillissement bij aanleverende bedrijven de voorziening rechtvaardigt.

3. Relatie benchmarks CO2-heffing met EU ETS

De Europese Commissie publiceert iedere vijf jaar nieuwe waardes voor alle benchmarks voor EU ETS (alle productbenchmarks, de warmtebenchmark en de brandstofbenchmark). De vigerende benchmarks voor ETS zijn door de Europese Commissie vastgesteld in Uitvoeringsverordening (EU) 2021/447 van de Commissie van 12 maart 2021 tot vaststelling van herziene benchmarkwaarden voor de kosteloze toewijzing van emissierechten voor de periode van 2021 tot en met 2025 overeenkomstig artikel 10 bis, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2021, L 87) (hierna: Uitvoeringsverordening (EU) 2021/447). De benchmarks voor de handelsperiodeperiode 2021–2025 zijn 15 maart 2021 gepubliceerd en op 4 april 2021 van kracht geworden. Deze aanscherping was aanvankelijk te laat bekend gemaakt om ook volledig van toepassing te verklaren op de CO2-heffing. Om zoveel mogelijk aan te sluiten bij EU ETS is daarom in 2021-2022 in de heffing gebruik gemaakt van de benchmarks van de handelsperiode 2016-2020, aangescherpt met 0,2% per jaar. Vanaf 1 januari 2023 zijn de benchmarks van die aansluiten bij die voor EU ETS op de CO2-heffing van toepassing.

4. Toetsen

De conceptregeling is voorgelegd aan de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) voor een handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudegevoeligheidstoets (HUF-toets). De NEa heeft bij de regeling geen opmerkingen.

De benchmarks zorgen op zichzelf niet voor extra lasten. De lasten zijn afhankelijk van de reductiefactor die naar verwachting via het Belastingplan 2023 zal worden aangepast en op 1 januari 2023 in werking treedt. De consultatieversie van de regeling is ook voorgelegd aan de ATR. De ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

5. Consultatie

Van 18 september 2022 tot en met 16 oktober 2022 heeft een internetconsultatie plaatsgevonden. Hierop zijn geen reacties gekomen.

De consultatieversie van de regeling is ook voorgelegd aan Tata Steel Nederland en Vattenfall. Tata Steel Nederland had geen opmerkingen. Vattenfall heeft opgemerkt dat in plaats van de elektriciteitsproducenten één van de betrokken partijen dure bankgaranties moet afsluiten om het risico af te dekken dat de dispensatierechten bij faillissement van de exploitant niet naar de elektriciteitsproducent gaan. Dit is in paragraaf 2 van de toelichting aangepast.

6. Inwerkingtreding

De inwerkingtredingsdatum van de wijzigingsregeling is 1 januari 2023. Hiermee wordt aangesloten bij de vaste verandermomenten.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens


X Noot
1

Kamerstukken II 2020/21, 35 575, nr. 3, p. 3.

X Noot
2

Kamerstukken II 2020/21, 35 575, nr. 3, p. 20.

Naar boven