Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Financiën van 11 november 2022, nr. 2022-0000205605, tot wijziging toedelingspercentage belasting- en invorderingsrente en boeteontvangsten

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst

Gelet op artikel 81 van de Wet financiering sociale verzekeringen;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Regeling Wfsv wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5.21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: ‘Toedelingspercentage voor de opbrengsten van de gecombineerde heffing van de loonbelasting, inkomstenbelasting en de premie voor de volksverzekeringen’.

2. In het eerste lid vervalt ‘alsmede de daarop betrekking hebbende belasting- en invorderingsrente en boeteontvangsten’.

B

Na artikel 5.21 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.21a. Toedelingspercentage voor de belasting- en invorderingsrente en boeteontvangsten

  • 1. De belasting- en invorderingsrente en boeteontvangsten die betrekking hebben op de opbrengsten van de gecombineerde heffing van de loonbelasting, inkomstenbelasting en de premie voor de volksverzekeringen, bedoeld in artikel 5.21, eerste lid, worden uitgesplitst volgens een voor de loonheffing en voor de inkomensheffing gezamenlijk vastgesteld toedelingspercentage.

  • 2. Het toedelingspercentage, bedoeld in het eerste lid, wordt in overleg tussen de beheerders van de fondsen voor de volksverzekeringen en de Minister van Financiën voorafgaand aan het belasting/premiejaar vastgesteld en wordt gebaseerd op de transactieramingen voor het desbetreffende belasting/premiejaar.

C

Na artikel 6.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6.1a. Overgangsrecht

  • 1. In afwijking van artikel 5.21a, tweede lid, wordt het toedelingspercentage voor het belasting/premiejaar 2022 in dat jaar vastgesteld.

  • 2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2023.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2022.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 11 november 2022

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder

De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, M.L.A. van Rij

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Deze ministeriële regeling wijzigt de Regeling Wfsv. In artikel 5.21 van de Regeling Wfsv wordt geregeld hoe de opbrengsten van de gecombineerde heffing van de loonbelasting, de inkomstenbelasting en de premie voor de volksverzekeringen worden verdeeld over de begunstigden, namelijk de Belastingdienst, de SVB en het Zorginstituut1. Die regels zijn nodig omdat de premie voor de volksverzekeringen gecombineerd met loonbelasting en inkomstenbelasting in één totaalbedrag door de Belastingdienst geheven en geïnd worden.

Deze geldstromen, die bij de Belastingdienst via de loonheffing en inkomensheffing binnenkomen, moeten dus worden verdeeld over de Belastingdienst en de beheerders van de volksverzekeringen. De wijziging ziet op een gewijzigde systematiek in de verdeling van belasting- en invorderingsrente en boeteontvangsten die verband houden met de gecombineerde heffing van loonbelasting, de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen. De wijziging leidt ertoe dat de belasting- en invorderingsrente en boeteontvangsten op een stabielere wijze verdeeld worden tussen de Belastingdienst en de beheerders van de volksverzekeringen. Ook leidt de wijziging tot een enigszins andere verdeling van de opbrengsten van renten en boetes tussen de rijksoverheid en de beheerders van de volksverzekeringen.

2. De verdeelsleutelsystematiek

Loonheffing vindt doorgaans maandelijks of vierwekelijks plaats. Bij de loonheffing houden inhoudingsplichtigen (werkgevers) loonbelasting, de premie volksverzekeringen, de premie werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) Zvw in op het loon van de werknemer. De loonbelasting en premie volksverzekeringen zijn voorheffingen op de door de werknemer jaarlijks te betalen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Na afloop van een belasting-/premiejaar kan de burger de ingehouden loonbelasting en premie volksverzekeringen bij de aangifte inkomstenbelasting verrekenen.

Zo ontstaat bij zowel de loonheffing als bij de inkomensheffing een geldstroom bestaande uit belastinginkomsten en de premie volksverzekeringen, die in eerste instantie allemaal bij de Belastingdienst terechtkomen2. Deze geldstromen moeten worden verdeeld over de Belastingdienst en de beheerders van de volksverzekeringen. Hoe deze geldstromen worden verdeeld wordt geregeld in de Regeling Wfsv. Op grond van het huidige artikel 5.21, eerste lid, van de Regeling Wfsv worden er voorafgaand aan het belasting-/premiejaar twee verdeelsleutels vastgesteld: één voor de opbrengst van de loonheffing en één voor de opbrengst van de inkomensheffing. Vanaf het begin van het belasting/premiejaar worden de kasontvangsten toebedeeld volgens de vastgestelde verdeelsleutels op grond van het tweede lid. Na twee jaar (bij de loonheffing) of vier jaar (bij de inkomensheffing) kan worden vastgesteld wat de daadwerkelijke opbrengsten van de loonheffing en de inkomensheffing van het betreffende belasting-/premiejaar waren (artikel 5.21, derde lid). Op basis van deze realisatiecijfers worden de definitieve toedelingspercentages vastgesteld, en worden de tot die tijd toebedeelde bedragen gecorrigeerd.

In de praktijk blijkt de laatste jaren dat bij de inkomensheffing sprake is van sterk wisselende opbrengsten, met als gevolg grote verschillen tussen de voorlopige toedeling en de realisatiecijfers. Bovendien is het deel van de premie voor de volksverzekeringen dat binnenkomt via de inkomensheffing per saldo negatief. Dat komt onder andere doordat in de loonheffing niet met alle heffingskortingen rekening wordt gehouden. Ook de aftrekposten dragen hieraan bij.

Een negatief bedrag aan premie voor de volksverzekeringen dat binnenkomt via de inkomensheffing is voor de Belastingdienst niet problematisch. Tegenover dat negatieve bedrag staat namelijk een te hoog ontvangen bedrag aan premieafdrachten bij de loonheffing. Vanuit de verdeelsleutel voor de loonheffing krijgen de volksverzekeringen dus initieel een te hoog bedrag aan premies toebedeeld, waarna de verdeelsleutel voor de inkomensheffing zorgt voor een terugbetaling aan de Belastingdienst. Op het totaal van loonheffing en inkomensheffing worden de premies en de belastingen dan alsnog goed verdeeld.

3. Verdeling van belasting- en invorderingsrente en boeteontvangsten

Bij de loonheffing en inkomensheffing is echter ook sprake van belasting- en invorderingsrente en soms ook boeteontvangsten. Ook die renten en boetes worden verdeeld over de rijksoverheid en de beheerders van de volksverzekeringen. Dat gebeurt momenteel via dezelfde twee verdeelsleutels voor de loonheffing en de inkomensheffing. Voor de belasting- en invorderingsrente en de boeteontvangsten is een negatief toedelingspercentage van de premie voor de volksverzekeringen wél problematisch. Een negatief toedelingspercentage van de premie voor de volksverzekeringen in de inkomensheffing betekent namelijk dat het aandeel van de belastingen op de begroting groter is dan 100 procent3. Dit betekent dat op de rijksbegroting een hoger bedrag aan renten en boetes komt te staan dan feitelijk aan renten en boetes is opgelegd. Daarmee geeft de rijksbegroting een onjuiste weergave van de daadwerkelijke rente- en boeteontvangsten. Deze situatie is onwenselijk.

Daarnaast is gebleken dat de toedelingspercentages voor de inkomensheffing per jaar sterk kunnen verschillen (zie Tabel 1). Als na vier jaar de definitieve verdeling van de inkomensheffing bekend is, treden vaak relatief grote fluctuaties op.

Deze fluctuaties werken vervolgens door in de verdeling van boetes en renteontvangsten. Deze fluctuaties worden verder versterkt door het negatieve aandeel van de premie volksverzekeringen, wat tot extreme uitkomsten kan leiden.4 Dit bemoeilijkt het begrotingsproces van het Ministerie van Financiën.

Tabel 1 Overzicht (voorlopige) toedelingspercentages inkomensheffing sinds 2019

Jaar

2019

2020

2021

Inkomstenbelasting

149,33%

200,36%

168,09%

Premie volksverzekeringen

-49,33%

-100,36%

-68,09%

Het is wenselijk om de renten en boetes op een stabielere manier tussen de rijksoverheid en de beheerders van de volksverzekeringen te verdelen. Dat kan door voor de rente- en boeteontvangsten de huidige twee verdeelsleutels voor de loonheffing en de inkomensheffing te combineren tot één verdeelsleutel op totaalniveau. Omdat de loonheffing als grotere van de twee geldstromen het grootste gewicht zal hebben in het bepalen van de toedelingspercentages en omdat het premiedeel van de loonheffing positief is, verdwijnen de negatieve toedelingspercentages aan de volksverzekeringen.

4. Situatie na wijziging artikel 5.21 van de Regeling Wfsv

Voor de rente- en boeteontvangsten geldt er na deze wijziging één toedelingspercentage. Dit toedelingspercentage wordt in overleg tussen de beheerders van de fondsen voor de volksverzekeringen en de Minister van Financiën voorafgaand aan het belasting/premiejaar vastgesteld en wordt gebaseerd op de door het CPB geraamde belasting- en premieopbrengsten uit de loon- en inkomensheffing voor het desbetreffende belasting-/premiejaar.

De verhouding tussen de gezamenlijke opbrengsten van de inkomsten- en loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen is in de afgelopen jaren stabiel gebleken, namelijk circa. 65% respectievelijk 35%, met een variatie van slechts enkele procentpunten. Bij het hanteren van één gezamenlijk toedelingspercentage voor de rente- en boeteontvangsten is het daarom niet noodzakelijk de geraamde verhouding vóór het belasting/premiejaar later aan te passen en de budgettaire effecten daarvan na te calculeren, zoals wel het geval is in de huidige methode (en zoals wel het geval blijft voor de belasting- en premieopbrengsten zelf).

De wijziging leidt tot een enigszins andere verdeling van de opbrengsten van renten en boetes tussen de rijksoverheid en de beheerders van de volksverzekeringen. De rente- en boeteontvangsten van het Ministerie van Financiën worden lager en voor de beheerders van de volksverzekeringen worden deze hoger. Deze wijziging is aangekondigd bij de Startnota van het kabinet Rutte IV5 en de budgettaire effecten zijn conform de begrotingsregels verwerkt in de Voorjaarsnota 20226 middels een aanpassing van het uitgavenplafond voor de nieuwe regeerperiode. Daarmee is deze wijziging van de verdeelsystematiek budgettair neutraal voor de rijksoverheid en de beheerders van de volksverzekeringen gezamenlijk.

De wijziging treedt met terugwerkende kracht in werking per 1 januari 2022, zodat reeds vanaf het begrotingsjaar 2022 een stabiele situatie ontstaat. Het toedelingspercentage voor het belasting/premiejaar 2022 wordt op basis van een overgangsbepaling, anders dan het percentage dat gaat gelden vanaf het jaar 2023, niet al vastgesteld vóór het desbetreffende belasting/premiejaar, maar zodra de gewijzigde regeling in werking treedt.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A en B

De vaststelling van het toedelingspercentage voor de belasting- en invorderingsrente en boeteontvangsten die betrekking hebben op de opbrengsten van de gecombineerde heffing van de loonbelasting, inkomstenbelasting en de premie voor de volksverzekeringen is uit artikel 5.21 van de Regeling Wfsv gehaald en ondergebracht in een nieuw artikel 5.21a. Het eerste lid van dit nieuwe artikel regelt dat deze belasting- en invorderingsrente en boeteontvangsten worden uitgesplitst volgens een voor de loonheffing en voor de inkomensheffing gezamenlijk vastgesteld toedelingspercentage. Het tweede lid regelt wanneer, hoe en door wie dit toedelingspercentage wordt vastgesteld. Hiermee wordt aangesloten bij de manier van vaststellen van het toedelingspercentage van de opbrengsten van de gecombineerde heffing van de loonbelasting, inkomstenbelasting en de premie voor de volksverzekeringen in artikel 5.21, tweede lid.

Artikel I, onderdeel C, en artikel II

Het nieuwe artikel 6.1a bevat overgangsrecht voor het jaar 2022. Immers bepaalt het nieuwe artikel 5.21a, tweede lid, dat het toedelingspercentage vóór het belasting/premiejaar wordt vastgesteld. In 2022 zal dit percentage echter pas tijdens het lopende belasting/premiejaar worden vastgesteld, zodat al direct in 2022 van het nieuwe afzonderlijke toedelingspercentage gebruik kan worden gemaakt.

Om deze late vaststelling van het toedelingspercentage in 2022 mogelijk te maken dient de regeling terug te werken tot en met 1 januari 2022. De regeling treedt in werking per de dag na publicatie van de regeling in de Staatscourant zodat er zo snel mogelijk duidelijkheid is over de nieuwe wijze van vaststelling van het toedelingspercentage. Ook voorkomt dit aanmerkelijke ongewenste publieke nadelen, namelijk dat de begroting van het Ministerie van Financiën nog een aantal jaar fluctuaties zou hebben.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip


X Noot
1

De premie voor de volksverzekeringen bestaat uit een premie voor de Algemene ouderdomswet (Aow), de Algemene nabestaandenwet (Anw) en de Wet langdurige zorg (Wlz).

X Noot
2

De verdeling van de opbrengsten van de premie werknemersverzekeringen en de IAB Zvw wordt geregeld in artikel 5.20 van de Regeling Wfsv en artikel 5.11 van de Regeling zorgverzekering.

X Noot
3

Als bijvoorbeeld blijkt dat bij de inkomensheffing de totale ontvangsten € 5 miljard zijn, waarbij het aandeel belastingen € 10 miljard is en het aandeel premies -€ 5 miljard, dan wordt het toedelingspercentage voor de belastingen 200% en voor de premies -100%.

X Noot
4

In het voorgaande voorbeeld leidt dit ertoe dat de rijksbegroting 200% van de renten en boeteontvangsten toebedeeld krijgt. De beheerders van de sociale fondsen betalen 100% van de renten en boeteontvangsten aan de Belastingdienst.

X Noot
5

Kamerstukken II 2021/22, 35 925, nr. 143.

X Noot
6

Kamerstukken II 2021/22, 36 120, nr. 1.

Naar boven