Wijziging van het besluit van 24 november 2009, nr. CPP2009/2342M, Staatscourant [2009, 18386]

Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek

Besluit van 31 oktober 2022, nr. 2022-22885

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit wijzigt het besluit van 24 november 2009, nr. CPP2009/2342M (Stcrt. 2009, 18386), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 26 november 2014, nr. BLKB2014/1947M (Stcrt. 2014, 34403). De wijziging betreft onderdeel 6.2, waarbij de bestaande goedkeuring wordt vervangen door vooruitlopend op een mogelijke wetswijziging goed te keuren dat bepaalde personen niet langer als derden worden aangemerkt als zij aansluitend op of gedurende de uitzending in de woning van de belastingplichtige (gaan) wonen.

ARTIKEL I

Het besluit van 24 november 2009, nr. CPP2009/2342M (Stcrt. 2009, 18386) wordt als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel 6.2 komt te luiden:

6.2. Uitzending en ter beschikking stellen van de woning aan derden

Voor de toepassing van de uitzendregeling mag de woning niet aan derden ter beschikking worden gesteld. Dit geldt voor elke wijze van ter beschikking stellen aan derden en dus ook als de woning deels ter beschikking is gesteld, ongeacht de hoogte van de vergoeding die voor het ter beschikking stellen van de woning wordt ontvangen.

In dit verband geldt geen uitzondering voor kamerverhuur als bedoeld in artikel 3.114 Wet IB 2001. De uitzendregeling geldt dus ook niet bij het ter beschikking stellen van de woning aan derden zonder vergoeding of tegen een vergoeding die lager is dan het maximale bedrag voor de kamerverhuurvrijstelling.

Kinderen, partners en andere personen die direct voorafgaand aan de uitzending al tot het huishouden van de uitgezonden belastingplichtige behoorden en die aansluitend of gedurende de uitzending in de woning van de belastingplichtige (gaan) wonen, zijn in dit kader ook derden.1 Dit heeft tot gevolg dat de uitzendregeling niet (meer) op verzoek kan worden toegepast. De uitgezonden belastingplichtige ervaart het echter in het algemeen niet zo dat hij zijn woning in deze gevallen ter beschikking stelt aan een derde, aangezien hij zijn woning op elk gewenst moment weer als hoofdverblijf kan betrekken. Daarnaast kunnen de financiële gevolgen voor het niet (meer) van toepassing kunnen zijn van de uitzendregeling groot zijn. Daarom vind ik het niet langer redelijk om de gevallen die hiervóór zijn beschreven gelijk te stellen aan het ter beschikking stellen aan een derde. Daarom keur ik vooruitlopend op een mogelijke wetswijziging het volgende goed. Daarbij maak ik het voorbehoud dat wanneer het parlement niet akkoord zou gaan met een desbetreffende wetswijziging, deze goedkeuring vanaf dat moment voor de toekomst komt te vervallen.

Goedkeuring 1

Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat voor de toepassing van de uitzendregeling de woning niet wordt geacht ter beschikking te zijn gesteld aan een derde als één of meerdere van onderstaande personen in de woning van de belastingplichtige (gaan) wonen:

  • a) Kinderen van:

    • de belastingplichtige;

    • de fiscale partner van de belastingplichtige; of

    • de persoon die direct voorafgaand aan de uitzending van de belastingplichtige kwalificeerde als fiscale partner.

    Dit ongeacht de leeftijd en ongeacht of zij direct voorafgaand aan de uitzending tot het huishouden van de belastingplichtige behoorden.

  • b) De fiscale partner van de belastingplichtige2 of de persoon die door de uitzending van de belastingplichtige niet meer kwalificeert als fiscale partner; of

  • c) Personen die direct voorafgaand aan de uitzending van de belastingplichtige gedurende minimaal 12 maanden aaneengesloten reeds behoorden tot het huishouden van de belastingplichtige (bijvoorbeeld een hulpbehoevende ouder).

De goedkeuring werkt terug tot en met 23 oktober 2020.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende drie voorwaarden:

  • 1. De belastingaanslag over het belastingjaar waarvoor een beroep wordt gedaan op de goedkeuring staat op 23 oktober 2020 nog niet onherroepelijk vast;

  • 2. De woning is om niet ter beschikking gesteld; en

  • 3. De woning is op het moment direct voorafgaand aan de goedkeuring een eigen woning op basis van artikel 3.111, eerste of zesde lid, Wet IB 2001.

Hierna volgen twee voorbeelden ter toelichting van goedkeuring 1.

Voorbeeld 1

De belastingplichtige is ongehuwd en is op 1 maart 2018 voor drie jaar voor zijn werk uitgezonden naar het buitenland. Zijn partner, die tot aan het moment van uitzending kwalificeerde als fiscale partner, is in de woning blijven wonen. De belastingaanslag over 2018 staat op 23 oktober 2020 nog niet onherroepelijk vast.

De woning wordt geacht vanaf 1 maart 2018 niet ter beschikking te zijn gesteld aan een derde, omdat de persoon die door de uitzending van de belastingplichtige niet meer kwalificeert als fiscale partner in de woning is blijven wonen. Daarnaast wordt voldaan aan de drie voorwaarden van goedkeuring 1, omdat:

  • 1. De belastingaanslag over 2018 op 23 oktober 2020 nog niet onherroepelijk vaststaat;

  • 2. De woning om niet ter beschikking is gesteld; en

  • 3. De woning tot 1 maart 2018 een eigen woning is op basis van artikel 3.111, eerste lid, Wet IB 2001.

Voorbeeld 2

Zelfde als voorbeeld 1, alleen staat de belastingaanslag over 2018 op 23 oktober 2020 al wel onherroepelijk vast, maar de belastingaanslag over 2019 nog niet.

2018

Goedkeuring 1 kan voor 2018 niet worden toegepast, omdat niet aan voorwaarde 1 van de goedkeuring wordt voldaan. De belastingaanslag over 2018 staat op 23 oktober 2020 namelijk al onherroepelijk vast. Dit heeft tot gevolg dat de woning op 1 maart 2018 naar box 3 is verhuisd, omdat de partner kwalificeert als derde.

2019

Goedkeuring 1 kan voor 2019 evenmin worden toegepast, omdat niet wordt voldaan aan voorwaarde 3.

De woning kan voor de belastingplichtige pas weer onder de eigenwoningregeling vallen, zodra de woning weer anders dan tijdelijk het hoofdverblijf van de belastingplichtige is geworden.3 Goedkeuring 1 zorgt er dus niet voor dat de uitzendregeling voor 2019 van kracht is geworden.

Goedkeuring 2 (voor jaren volgend op het jaar waarin goedkeuring 1 is toegepast)

Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat in de bijzondere situatie dat goedkeuring 1 in een belastingjaar is toegepast, maar in de daaropvolgende belastingjaren niet kan worden toegepast omdat alleen niet is voldaan aan voorwaarde 1 van goedkeuring 1, de uitzendregeling toch in de daaropvolgende belastingjaren kan worden toegepast.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende vier voorwaarden:

  • 1. In één van de daaraan voorafgaande jaren is goedkeuring 1 voor die persoon/personen toegepast;

  • 2. Aan de overige voorwaarden van goedkeuring 1 wordt voldaan;

  • 3. Er heeft zich geen omstandigheid voorgedaan op basis waarvan niet meer aan de voorwaarden van de uitzendregeling van artikel 3.111, zesde lid, Wet IB 2001 wordt voldaan; en

  • 4. De termijn waarbinnen een verzoek om ambtshalve vermindering kan worden gedaan, is voor het betreffende belastingjaar nog niet verstreken (zie artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001).

Hierna volgen twee voorbeelden ter toelichting van goedkeuring 2.

Voorbeeld 3

De belastingplichtige is ongehuwd en is op 1 januari 2018 voor drie jaar voor zijn werk uitgezonden naar het buitenland. Zijn partner, die tot aan het moment van uitzending kwalificeerde als fiscale partner, is om niet in de woning blijven wonen. De belastingaanslag over 2018 staat op 23 oktober 2020 nog niet onherroepelijk vast, maar de belastingaanslag over 2019 wel. Tot 1 januari 2018 was de woning een eigen woning op basis van artikel 3.111, eerste lid, Wet IB 2001. Op 1 mei 2022 doet de belastingplichtige een verzoek om ambtshalve vermindering voor de belastingaanslag over 2019.

2018

De woning wordt geacht in 2018 niet ter beschikking te zijn gesteld aan een derde, omdat de persoon die door de uitzending van de belastingplichtige niet meer kwalificeert als fiscale partner in de woning is blijven wonen. Daarnaast wordt voldaan aan de drie voorwaarden van goedkeuring 1, omdat:

  • 1. De belastingaanslag over 2018 op 23 oktober 2020 nog niet onherroepelijk vaststaat;

  • 2. De woning om niet ter beschikking is gesteld; en

  • 3. De woning tot 1 januari 2018 een eigen woning is op basis van artikel 3.111, eerste lid, Wet IB 2001.

2019

Goedkeuring 1 kan voor 2019 niet worden toegepast, omdat de belastingaanslag over 2019 op 23 oktober 2020 al onherroepelijk vaststaat.

Goedkeuring 2 kan voor 2019 wél worden toegepast, omdat:

  • 1. Goedkeuring 1 voor 2018 is toegepast voor de fiscale partner;

  • 2. Aan de overige voorwaarden van goedkeuring 1 wordt voldaan;

  • 3. Er zich geen omstandigheid heeft voorgedaan op basis waarvan niet meer aan de voorwaarden van de uitzendregeling van artikel 3.111, zesde lid, Wet IB 2001 wordt voldaan; en

  • 4. De termijn waarbinnen een verzoek om ambtshalve vermindering voor 2019 kan worden gedaan nog niet is verstreken.

Voorbeeld 4 het ter beschikking stellen vindt meerdere keren plaats

De belastingplichtige is ongehuwd en is op 1 januari 2018 voor drie jaar voor zijn werk uitgezonden naar het buitenland. Zijn zoon (30 jaar) is om niet in de woning blijven wonen. Zijn partner, die tot aan het moment van uitzending kwalificeerde als fiscale partner, is meegegaan naar het buitenland. Zijn partner keert op 24 juni 2019 terug naar de woning. Tot 1 januari 2018 was de woning een eigen woning op basis van artikel 3.111, eerste lid, Wet IB 2001. De belastingaanslag over 2018 staat op 23 oktober 2020 nog niet onherroepelijk vast, maar de belastingaanslag over 2019 wel. Op 1 mei 2022 doet de belastingplichtige een verzoek om ambtshalve vermindering voor de belastingaanslag over 2019.

Van 1 januari 2018 tot 24 juni 2019 wordt de woning alleen ter beschikking gesteld aan de zoon. Vanaf 24 juni 2019 wordt de woning ter beschikking gesteld aan de zoon en aan de partner.

2018

De woning wordt geacht in 2018 niet ter beschikking te zijn gesteld aan een derde, omdat een kind van de belastingplichtige in de woning is blijven wonen. Daarnaast wordt voldaan aan de drie voorwaarden van goedkeuring 1, omdat:

  • 1. De belastingaanslag over 2018 op 23 oktober 2020 nog niet onherroepelijk vaststaat;

  • 2. De woning om niet ter beschikking is gesteld; en

  • 3. De woning tot 1 januari 2018 een eigen woning is op basis van artikel 3.111, eerste lid, Wet IB 2001.

2019

Goedkeuring 1 kan voor 2019 niet worden toegepast, omdat de belastingaanslag over 2019 op 23 oktober 2020 al onherroepelijk vaststaat.

Goedkeuring 2 kan tot 24 juni 2019 wél worden toegepast, omdat:

  • 1. Goedkeuring 1 voor 2018 is toegepast voor de zoon;

  • 2. Aan de overige voorwaarden van goedkeuring 1 is voldaan;

  • 3. Er zich geen omstandigheid heeft voorgedaan op basis waarvan niet meer aan de voorwaarden van de uitzendregeling van artikel 3.111, zesde lid, Wet IB 2001 wordt voldaan; en

  • 4. De termijn waarbinnen een verzoek om ambtshalve vermindering voor 2019 kan worden gedaan nog niet is verstreken.

Goedkeuring 2 kan echter vanaf 24 juni 2019 niet meer worden toegepast, omdat niet meer wordt voldaan aan voorwaarde 1 en 2. Goedkeuring 1 is in 2018 namelijk niet toegepast voor de partner en omdat de partner vanaf 24 juni 2019 in de woning is gaan wonen, heeft zich een omstandigheid voorgedaan op basis waarvan niet meer aan de voorwaarden van artikel 3.111, zesde lid, Wet IB 2001 wordt voldaan.

Dit betekent dat alleen de zoon voor de toepassing van de uitzendregeling niet wordt aangemerkt als derde en de belastingaanslag over 2019 deels (tot 24 juni 2019) ambtshalve wordt verminderd.

Tijdelijke verhuur

De tijdelijke verhuurregeling van artikel 3.111, zevende lid, Wet IB 2001 geldt bij uitzending niet. De tijdelijke verhuurregeling is namelijk alleen van toepassing wanneer het hoofdverblijf niet wordt verplaatst, zoals bij vakanties en kortstondig verblijf in het buitenland. De tijdelijke verhuurregeling is niet van toepassing als een andere woning het hoofdverblijf is. Bij de uitzendregeling is het hoofdverblijf verplaatst.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 23 oktober 2020.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 31 oktober 2022

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, H.G. Roodbeen hoofddirecteur Fiscale en Juridische zaken

TOELICHTING

De in artikel I, onderdeel A, opgenomen wijziging betreft een versoepeling van het begrip derden. In de loop van de tijd is het besef gegroeid dat het niet (langer) kunnen toepassen van de uitzendregeling bij het in de woning (gaan) wonen van de in het besluit genoemde personen te streng uitpakt. In het najaar van 2020 is daarom gestart met een verkenning om het begrip derden te gaan versoepelen. Op 23 oktober 2020 wees de Hoge Raad echter ook een arrest waarbij de beperkte uitleg van het begrip derden is bevestigd (zie ECLI:NL:HR:2020:1667). Omdat op dat moment al was gestart met een verkenning om het begrip derden te gaan versoepelen, is aan de goedkeuring terugwerkende kracht gegeven tot en met de datum van het arrest van de Hoge Raad.

Dit betekent dat de goedkeuring kan worden toegepast als de belastingaanslag over het jaar waarin het ter beschikking stellen van de woning is aangevangen op 23 oktober 2020 nog niet onherroepelijk vaststond. Vervolgens werkt de goedkeuring door naar de daaropvolgende belastingjaren. Het maakt hierbij dan niet uit of de belastingaanslagen over deze daaropvolgende belastingjaren inmiddels onherroepelijk vaststaan, tenzij in een later belastingjaar een persoon in de woning is komen wonen die zonder deze goedkeuring als derde wordt aangemerkt. Als de belastingaanslagen over deze daaropvolgende belastingjaren inmiddels onherroepelijk vaststaan, kunnen deze belastingaanslagen worden verminderd als het verzoek om ambtshalve vermindering is gedaan binnen de termijn.

Als de belastingaanslag van het jaar waarin het ter beschikking stellen van de woning is aangevangen op 23 oktober 2020 al wel onherroepelijk vaststond en de woning is als gevolg daarvan naar box 3 verhuisd, blijft dat zo. De woning kan voor de belastingplichtige pas weer onder de eigenwoningregeling vallen, als de woning voor de belastingplichtige weer anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat.4 In dit geval kan de belastingaanslag over dat jaar en over daaropvolgende belastingjaren dus niet ambtshalve worden verminderd.

Artikel II regelt de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wijziging. Deze datum wordt gesteld op de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 23 oktober 2020. Dit besluit is na de inwerkingtreding terstond uitgewerkt en bevat daarom geen vervalbepaling (zie Aanwijzing 6.25 Aanwijzingen voor de regelgeving (Stcrt. 1992, 230)).

Den Haag, 31 oktober 2022

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, H.G. Roodbeen hoofddirecteur Fiscale en Juridische zaken


X Noot
1

Tot de inwerkingtreding van dit besluit geldt dat kinderen op basis van de goedkeuring in onderdeel 6.2 van het besluit van 24 november 2009, nr. CPP2009/2342M onder voorwaarden niet worden aangemerkt als derden.

X Noot
2

Als partners na uitzending wél aangemerkt blijven als fiscale partners en zij door de uitzending ieder een eigen hoofdverblijf hebben, kunnen zij op grond van artikel 3.111, achtste lid, Wet IB 2001 bij de aangifte gezamenlijk kiezen om de woning in Nederland aan te merken als hun hoofdverblijf. Als zij die keuze maken én aan de overige voorwaarden van artikel 3.111, eerste lid, Wet IB 2001 wordt voldaan, kan het eigendomsaandeel van de belastingplichtige in de woning blijven kwalificeren als eigen woning zonder toepassing van de uitzendregeling.

X Noot
3

ECLI:NL:HR:2015:355.

X Noot
4

ECLI:NL:HR:2015:355.

Naar boven