Regeling van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van 21 oktober 2022, nr. 2022-0000198218, houdende wijziging van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW in verband met een korte verlenging van de werkingsduur

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,

Gelet op artikel 3, eerste lid, juncto artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies en artikel 34a van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

Besluit:

ARTIKEL I

In artikel 32, eerste lid, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW wordt ‘1 januari 2023’ vervangen door ‘1 januari 2025’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten

TOELICHTING

Inleiding

De AOW-leeftijd wordt sinds 2013 stapsgewijs verhoogd om de AOW te bestendigen tegen de vergrijzing. Tot en met 2027 ligt de AOW-leeftijd op 67 jaar. Daarna ontwikkelt de AOW-leeftijd zich op basis van de levensverwachting.

Met de verhoging van de AOW-leeftijd is in het regeerakkoord van het kabinet-Rutte II een overgangsmaatregel aangekondigd die ervoor zorgt dat mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling, een private arbeidsongeschiktheidsverzekering of vergelijkbare regeling, en zich daarmee niet hebben kunnen voorbereiden op de AOW-leeftijdsverhoging, recht krijgen op een overbruggingsuitkering. De Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR) is met ingang van 1 oktober 2013 in werking getreden met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 20131. De vervaldatum van de OBR is in 2015 met vier jaar verlengd van 1 januari 2019 tot 1 januari 20232. Als gevolg van deze wijzigingsregeling wordt de OBR met nogmaals twee jaren verlengd en loopt de OBR voor nieuwe instroom af op 1 januari 2025.

Gedurende het overleg over de Initiatiefnota3 van de leden Van Kent en Palland over de reparatie van het AOW-AOV-hiaat hebben de leden Leijten en Peters een motie ingediend, met betrekking tot het vinden van een compensatieregeling4 voor de groep arbeidsongeschikte zelfstandigen, die reeds ziek was voor de verhoging van de AOW-leeftijd in 2013 en geen toegang heeft tot de OBR of andere voorzieningen. Arbeidsongeschikte zelfstandigen die reeds ziek waren voor de verhoging van de AOW-leeftijd in 2013 met een private AOV-verzekering vallen in beginsel onder de OBR-doelgroep. De OBR loopt echter af per 1 januari 2023 waardoor personen uit de doelgroep die na deze datum de leeftijd van 65 jaar bereiken geen aanvraag meer kunnen indienen.

Het hiaat van deze arbeidsongeschikte zelfstandigen is ontstaan doordat hun private AOV-verzekering doorloopt tot 65 jaar, de toenmalige pensioenleeftijd. De AOW-leeftijd wordt sinds 2013 stapsgewijs verhoogd, terwijl de einddatum van de AOV-verzekering op grond van de polis van de private AOV-verzekering op 65 jaar blijft staan. Deze personen hebben destijds geen verlengingsaanbod ontvangen van hun verzekeraar. Dit resulteert in een hiaat voor de zelfstandigen dat duurt vanaf de dag dat zij 65 jaar worden tot de vastgestelde AOW-leeftijd die op hen van toepassing is op dat ogenblik. De motie-indieners hebben het kabinet opgeroepen een tegemoetkoming te vinden.

Verlengen OBR tot 2025

In navolging van de motie aangaande een compensatieregeling is er onderzoek gedaan naar verschillende opties. In de Tweede Kamerbrief met de kabinetsreactie op de motie is dit uitgewerkt5. Alles afwegende is het kabinet tot de conclusie gekomen dat, rekening houdend met de uitvoeringsbelasting, een beperkte verlenging van de OBR met twee jaar tegemoetkomt aan het probleem van zelfstandigen die reeds ziek waren voor 2013 en op korte termijn een AOW-AOV-hiaat hebben. De OBR is een minimumregeling die het inkomen aanvult tot de hoogte van de AOW-uitkering. Met onderhavige wijzigingsregeling wordt door het kabinet uitvoering gegeven aan de motie.

Met het aflopen van de OBR per 1 januari 2023 zou er voor deze groep arbeidsongeschikte zelfstandigen geen apart vangnet meer bestaan anders dan de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Dit werd onwenselijk geacht. De OBR kent een inkomens-en vermogenstoets, maar is minder streng dan de bijstand vanwege de bijzondere omstandigheden bij de verhoging van de AOW-leeftijd. Het eigen huis wordt bijvoorbeeld uitgezonderd van de vermogenstoets. Hiermee wordt het doel van de regeling bewerkstelligd, te weten het voorkomen van een inkomensterugval tot beneden het sociaal minimum als gevolg van een AOW-hiaat en het garanderen van een inkomen ter hoogte van een AOW-uitkering.

In artikel 32, eerste lid, van de OBR is de datum 1 januari 2023 vervangen door 1 januari 2025. Hierdoor wordt de looptijd van de OBR verlengd. Als gevolg van deze verlenging zullen mensen die op 1 januari 2013 reeds deelnamen aan een regeling voor prepensioen, of een vergelijkbare regeling, en die na 1 januari 2023 maar voor 1 januari 2025, de leeftijd van 65 jaar bereiken, ook onder de werkingssfeer van de OBR vallen. Indien zij op dat moment aan de overige voorwaarden van de OBR voldoen kunnen zij een beroep doen op een overbruggingsuitkering die de periode vanaf 65 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd zal overbruggen. Aangezien de OBR een tijdelijke regeling isis een langere verlenging, mede gelet op de eerdere verlenging van deze regeling, niet wenselijk.

Uitvoering

De SVB heeft in een impactanalyse getoetst of een tweejarige verlenging van de OBR uitvoerbaar is en wat de gevolgen daarvan zijn. De SVB geeft aan dat de verlenging uitvoerbaar is. Een volledige uitvoeringstoets was volgens de SVB niet nodig. De SVB stelt vast dat de OBR nu vooral nog wordt verstrekt aan personen met een aflopend nabestaandenpensioen of zelfstandigen met een AOV-uitkering, waar de laatste de groep is zoals die in de motie Leijten-Peters bedoeld wordt.

In de periode tot 1 januari 2023 is door de SVB gebruik van de regeling bevorderd met behulp van gegevens uit de Polisadministratie. Bevorderen van het gebruik van de regeling houdt in dat burgers actief per brief worden benaderd indien zij potentieel OBR-gerechtigd zijn. Op basis van de Polisadministratie is in 2013 een bestand gemaakt waarmee alle personen die een vorm van vroegpensioen ontvingen benaderd konden worden voor de OBR. Uit de impactanalyse is naar voren gekomen dat de gehanteerde wijze voor 2023 en 2024 op korte termijn niet realiseerbaar is en bovendien niet proportioneel. Het UWV beschikt over gegevens van burgers die een OBR-gerechtigde uitkering ontvingen en deze nog steeds ontvangt. Ze heeft aangegeven gegevens te kunnen aanleveren op basis van het geboortejaar, de personen uit 1958 en 1959 die respectievelijk in 2023 en 2024 65 jaar worden. Hiervoor heeft de UWV een query gedaan om de omvang van de groep vast te stellen. Vervolgens zal SVB voor elke persoon handmatig op Suwinet Inkijk bepalen of een bevorderingsbrief verstuurd kan worden. De SVB geeft aan dat de bevordering op deze wijze iets minder gericht, doch toereikend is om mensen te wijzen op een mogelijk OBR-recht.

Financieel overzicht

De verwachting is dat in 2023 en 2024 in elk respectievelijk jaar 25 personen een OBR-uitkering toegekend krijgen. De verwachte uitkeringslasten komen in totaal uit op € 0,7 miljoen en de verwachte uitvoeringskosten op € 1 miljoen. Daarmee komen de geraamde extra uitgaven aan de 2-jarige verlenging van de OBR uit op € 1,7 miljoen.

Tijdelijk verlengen OBR met 2 jaar

2023

2024

2025

2026

Totaal

Instroom

25

25

0

0

50

Uitkeringslasten (x € 1 mln)

0,1

0,25

0,25

0,1

0,7

Uitvoeringskosten (x € 1 mln)

0,25

0,25

0,25

0,25

1,0

Totale kosten

0,35

0,50

0,50

0,35

1,7

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten


X Noot
2

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 oktober 2015, nr. 2015-0000102547, tot wijziging van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW ter uitbreiding van de doelgroep en verlenging van de werkingsduur in verband met de versnelling van de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd (Stcrt 2015, 36428).

X Noot
3

Kamerstukken II, 2021/22, 35 666, nr. 2

X Noot
4

Kamerstukken II, 2021/22, 35 666, nr. 5

X Noot
5

Kamerstukken II, 2021/22, 35 666, nr. 4

Naar boven