Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 3 oktober 2022, nr. WJZ/ 22275187, tot wijziging van de Postregeling 2009 in verband met de tariefruimte voor de universele postdienst 2023

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op 25, eerste, vierde en vijfde lid, van de Postwet 2009;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 14f van de Postregeling 2009 komt te luiden:

Artikel 14f

In afwijking van de artikelen 14, eerste, tweede en derde lid, en 14b, derde lid, wordt de aanvullende tariefruimte voor 2023 vastgesteld op de factor 1,0809 en de totale tariefruimte op € 2,2315.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 3 oktober 2022

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding

Eind 2021 heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) toepassing gegeven aan artikel 25, vijfde lid, van de Postwet 2009. Op grond van dat artikel kan de Minister van EZK bij ministeriële regeling voor een afzonderlijk jaar de tariefruimte bepalen, waarbinnen de verlener van de universele postdienst (UPD) zijn tarieven kan vaststellen. De directe aanleiding daarvoor was de plotselinge stijging van het volume verstuurde post binnen de UPD in 2020 met 6,4%. Dit was een gevolg van de COVID-19 pandemie, waarin consumenten meer post hebben gestuurd dan gewoonlijk. De verwachting is dat deze stijging een tijdelijk karakter heeft.

Volgens de systematiek van de Postregeling 2009 berekent de Autoriteit Consument en Markt (ACM) jaarlijks de aanvullende tariefruimte voor het komende kalenderjaar. Indien de formules van de Postregeling 2009 op de gebruikelijke wijze zouden worden toegepast door de ACM, zou de plotselinge volumestijging in een afzonderlijk jaar in de periode 2022–2024 leiden tot aanzienlijke prijsfluctuaties. Deze prijsfluctuaties hebben negatieve consequenties voor de consument en zijn ook ongewenst voor de financiële stabiliteit van de UPD. In de jaren 2022–2023 zouden kosten en baten dan namelijk teveel uit de pas lopen.

Om een geleidelijke tariefontwikkeling te garanderen en te zorgen voor financiële stabiliteit van de UPD is de Postregeling 2009 met ingang van 1 november 2021 gewijzigd1. Daarbij is de tariefruimte voor 2022 vastgesteld. Met onderhavige wijziging wordt ditzelfde opnieuw gedaan voor het jaar 2023, op basis van geactualiseerde data. De verwachting is dat vanaf 2024 dan weer de standaardmethodiek kan worden gehanteerd waarbij ACM de tariefruimte vaststelt. Op deze manier wordt geborgd dat de tariefontwikkeling in de jaren 2022–2024 gematigd verloopt.

2. Tariefruimte 2023

Volgens de systematiek van de Postregeling 2009 berekent de ACM jaarlijks de aanvullende tariefruimte voor het komende kalenderjaar (artikel 14b, eerste lid). De ACM moet hier jaarlijks uiterlijk 1 september een besluit over nemen. Met deze regeling heb ik toepassing gegeven aan artikel 25, vijfde lid, van de Postwet 2009. Op grond van dat artikel kan de Minister van EZK bij ministeriële regeling voor een afzonderlijk jaar de tariefruimte bepalen, waarbinnen de UPD-verlener zijn tarieven kan vaststellen. Dit is mogelijk indien dit noodzakelijk is om te voldoen aan het vereiste dat de tarieven op de kosten gebaseerd zijn.

Deze bijzondere situatie doet zich momenteel voor en dit heeft consequenties voor de jaren 2022–2024. In 2020 is het volume verstuurde post binnen de UPD plotseling gestegen met 6,4%. Dit effect is niet in lijn met de trend van de afgelopen jaren en derhalve hoogstwaarschijnlijk eenmalig. De Postregeling 2009 bevat niet de mogelijkheid om rekening te houden met de gevolgen van een dergelijke uitzonderlijke en – naar verwachting – eenmalige stijging van de volumes binnen de UPD. De positieve volumeontwikkeling in 2020 wordt in de berekening van de tariefruimte voor de UPD gebruikt als voorspeller van de UPD-volumes voor 2022 en 2023. Het was de verwachting van zowel de ACM als PostNL dat het UPD-volume vanaf 2021 weer zou dalen. Het toepassen van de gebruikelijke methodiek in de Postregeling 2009 zou er dan toe leiden dat tarieven in 2023 niet op de werkelijke kosten gebaseerd zullen zijn. De werkelijke kostenontwikkeling in 2023 zal naar verwachting de werkelijke volumedaling volgen. Het toepassen van de voorspeller voor 2022 gebaseerd op de uitzonderlijke volumestijging uit 2020 zou leiden tot tarieven die de werkelijke krimp in UPD-volumes, en zo ook de kostenontwikkeling, niet weerspiegelt. Indien de formules van de Postregeling 2009 op de gebruikelijke wijze worden toegepast door de ACM, leidt dit tot een situatie waarin de tariefruimte in 2023 met enkele procenten zou dalen ten opzichte van 2022. In dat geval is in 2023 geen extra tariefruimte voor de UPD beschikbaar, terwijl er vervolgens in 2024 juist veel extra tariefruimte zou ontstaan, omdat op dat moment de daadwerkelijke volumedaling over 2022 en 2023 in de berekening wordt meegenomen. Als gevolg daarvan zou er in 2024 zeer waarschijnlijk sprake zijn van een aanzienlijke prijsstijging binnen de UPD. Deze prijsfluctuaties hebben negatieve consequenties voor de consument en zijn ook ongewenst voor de financiële stabiliteit van de UPD. In de jaren 2022–2023 zullen kosten en baten namelijk teveel uit de pas lopen. Toepassing van artikel 25, vijfde lid, van de Postwet 2009 voor de jaren 2022 en 2023 is gewenst om te borgen dat een eenmalige en uitzonderlijke uitschieter niet leidt tot ongewenste effecten bij de toepassing van de Postregeling 2009. De ACM heeft aangegeven een regeling op basis van artikel 25, vijfde lid, voor 2023 te onderschrijven.

De volumeontwikkeling over 2020 is zoals hierboven beschreven een slechte voorspeller van de daadwerkelijke verwachte volumeontwikkeling voor het jaar 2022–2023. De voorspeller voor de volumeontwikkeling in 2023 wordt derhalve, voor de berekening van de aanvullende tariefruimte voor het jaar 2023, gebaseerd op de historisch gemiddelde volumeontwikkeling van de UPD over de periode 2016–2018. Hiermee wordt zo dicht mogelijk aangesloten bij de gebruikelijke systematiek voor de berekening van de tariefruimte en wordt tegelijkertijd een plotselinge tariefstijging binnen de UPD in 2024 voorkomen.

De verwachting was reeds dat artikel 25, vijfde lid, van de Postwet 2009 in 2022 opnieuw zou moeten worden toegepast voor de tariefruimte voor het jaar 2023, omdat in die berekening anders opnieuw de positieve volumeontwikkeling in 2020 wordt gebruikt als voorspeller van de volumeontwikkeling in 2022. De daadwerkelijke volumeontwikkeling over 2022 is immers nog niet bekend op het moment dat de tariefruimte voor 2023 moet worden vastgesteld. Voor de tariefruimte van de UPD in 2023 is een nieuwe berekening gemaakt waarin ook de realisaties over het jaar 2021 worden opgenomen. Op basis van deze realisaties kan worden geconcludeerd dat de uitzonderlijke volumetoename in 2020 inderdaad een eenmalig karakter heeft gehad. De volumedaling van UPD-post in 2021 komt uit op circa 11%. De dalende trend wordt dus voortgezet. Dit bevestigt de eerdere verwachtingen en de reden voor de inzet van artikel 25, vijfde lid, van de Postwet 2009.

De standaardmethodiek wordt naar verwachting vanaf 2024 weer gehanteerd. Voor de berekening van de tariefruimte van 2024 wordt de werkelijke volumedaling van 2022 meegenomen op basis van realisaties. Deze ministeriële regeling heeft daarom geen blijvende impact op toekomstige tarieven. Met deze regeling wordt alleen de aanvullende tariefruimte voor 2023 bepaald.

3. Regeldruk

Voor de verlener van de UPD heeft deze wijziging geen regeldrukgevolgen. Uit de wijziging vloeien geen nieuwe inhoudelijke of informatieverplichtingen voort. Het bestaande instrumentarium van tariefregulering en de uitvoeringswijze blijven gehandhaafd. Verder hebben de wijzigingen geen effect op de tijdsbesteding of vereiste handelingen die in dit kader door de UPD-verlener dienen te worden verricht.

4. Uitvoeringslasten

De onderhavige wijziging heeft geen materiële gevolgen voor de toezichthouder. De uitvoering van haar toezichtstaken op het terrein van de tariefregulering blijft hetzelfde. De ACM heeft aangegeven geen gebruik te maken van de gelegenheid om gehoord te worden over de wijziging van deze regeling en heeft geen uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets uitgevoerd.

5. Notificatie

De regeling wordt voorgelegd aan de Europese Commissie conform Richtlijn 2006/123/EG van het Europees parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (Dienstenrichtlijn, PbEU 2006, L 376/36). Het gaat om de kennisgeving van het vaststellen van vaste minimum- en maximumtarieven in de zin van artikel 15, tweede lid, onder g, van de Dienstenrichtlijn. Voor die kennisgeving geldt dat de notificatie uiterlijk na de vaststelling van de regeling dient te geschieden.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

De aanvullende tariefruimte wordt berekend volgens de formule in bijlage 3, onderdeel C, bij de Postregeling 2009 (artikel 14b, derde lid, van de Postregeling 2009).

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Met publicatie minder dan twee maanden voor de inwerkingtreding, wordt afgeweken van het beleid inzake de minimuminvoeringstermijn, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dit is gerechtvaardigd, omdat dit aanmerkelijke ongewenste nadelen voor de consument en de UPD-verlener voorkomt. De UPD-verlener moet uiterlijk 1 november 2022 duidelijkheid hebben over de tariefruimte voor 2023 om de tarieven voor 2023 tijdig te kunnen vaststellen en de consument daarover tijdig te informeren. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2 van deze toelichting.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

Naar boven