TOELICHTING
I. Algemeen
1. Doel en aanleiding
Belangrijk uitgangspunt van de regulering van de postmarkt is de garantie dat een
bepaald basispakket aan postvervoerdiensten, de universele postdienst (hierna: UPD),
beschikbaar en toegankelijk blijft voor de consument tegen uniforme en betaalbare
tarieven. Daaruit vloeit de voorwaarde voort dat de tarieven gebaseerd moeten zijn
op de onderliggende kosten en tevens dat de verlener van de UPD niet meer dan een
redelijk rendement kan behalen op zijn gereguleerde activiteiten. PostNL is aangewezen
als verlener van de UPD.
De prijzen van de UPD-producten, waarvan de postzegelprijs het meest in het oog springt,
zijn gereguleerd in de Postwet 2009 (hierna: Postwet) en de Postregeling 2009 (hierna:
Postregeling). Daarin is onder andere geregeld dat de tarieven op de kosten gebaseerd
moeten zijn (artikel 24, tweede lid, van de Postwet) en dat voor de UPD een rendementsplafond
van 10% geldt (bijlage 3, onderdeel c, van de Postregeling). Hiermee worden UPD-gebruikers
(consumenten en kleinzakelijke partijen) beschermd tegen te hoge tarieven. In haar
brief over de vergunning voor de concentratie tussen PostNL en Sandd heeft de toenmalige
Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) gemeld dat het belangrijk
is dat de voordelen van de concentratie voldoende bij de gebruikers van de UPD terecht
komen.1 In dit verband is in de Postregeling reeds bepaald dat de kosten die veroorzaakt
worden door het totstandbrengen van een concentratie niet mogen worden toegerekend
aan de UPD (artikel 7, tweede lid, aanhef en onderdeel f).2 De stijging van volumes door de concentratie van PostNL met Sandd heeft een blijvende
positieve impact op de tariefruimte voor de UPD. Daarnaast is onderzoek uitgevoerd
om het redelijk rendement op de UPD te actualiseren. Bovendien is in het licht van
de sterk veranderende marktomstandigheden door Rebel in 2020 onderzoek gedaan naar
mogelijke gewenste aanpassingen van de Postregeling. De Kamer is over de uitkomsten
van dit onderzoek in december 2020 schriftelijk geïnformeerd.3 Op basis van dit onderzoek zijn enkele technische aanpassingen doorgevoerd in de
Postregeling.
2. Actualiseren normrendement
De Postregeling schreef een toegestaan redelijk rendement voor de UPD van 10% van
de omzet (11,11% van de daadwerkelijke kosten) (bijlage 3, onderdelen B en C). De
basis hiervoor was een extern onderzoek uit 20104 naar het normrendement voor de UPD. De toenmalige Staatssecretaris van EZK heeft
een herijking van dit onderzoek laten uitvoeren om het redelijk rendement op de UPD
te actualiseren (Duff & Phelps, Kamerstuk 2019/20, 29 502, nr. 174, bijlage). Uit dit onderzoek kwam naar voren dat een redelijk rendement van 9% passender
is in de huidige marktsituatie. Het rendementsplafond op de UPD heb ik op basis van
dit onderzoek in deze regeling verlaagd van 10% naar 9%.
Duff & Phelps heeft in haar onderzoek onder meer gekeken naar de marges van vergelijkbare
buitenlandse postbedrijven. Een rendement van maximaal 9% voor de UPD-verlener wordt
voldoende geacht om de operationele en financiële continuïteit in afdoende mate te
borgen. Het daadwerkelijke rendement op de UPD zal elk jaar fluctueren, zoals dat
ook in de afgelopen jaren het geval is geweest. Er is dus geen garantie op het behalen
van een rendement van 9% door de UPD-verlener.
Door deze aanpassing is het toegestaan redelijk rendement op de UPD tevens in lijn
gebracht met de voorschriften bij het besluit op grond van artikel 47 van de Mededingingswet
om een vergunning te verlenen voor de concentratie van PostNL met Sandd.5 Aan dat besluit is een voorschrift verbonden waarmee een maximumrendement van 9%
(van de omzet) wordt opgelegd over de totale postactiviteiten van PostNL (UPD plus
zakelijke partijenpost, maar exclusief pakketdiensten).
3. Tariefruimte 2022
Volgens de systematiek van de Postregeling berekent de Autoriteit Consument en Markt
(hierna: ACM) jaarlijks de aanvullende tariefruimte voor het komende kalenderjaar
(artikel 14b, eerste lid). De ACM moet hier jaarlijks uiterlijk 1 september een besluit
over nemen. Met deze regeling heb ik toepassing gegeven aan artikel 25, vijfde lid,
van de Postwet. Op grond van dat artikel kan de Minister van EZK bij ministeriële
regeling voor een afzonderlijk jaar de tariefruimte bepalen, waarbinnen de UPD-verlener
zijn tarieven kan vaststellen. Dit is mogelijk indien dit noodzakelijk is om te voldoen
aan het vereiste dat de tarieven op de kosten gebaseerd zijn.
Deze bijzondere situatie doet zich momenteel voor en dit heeft consequenties voor
de jaren 2022-2024. In 2020 is het volume verstuurde post binnen de UPD plotseling
gestegen met 6,4%. Dit is een gevolg van de COVID-19 pandemie, waarin consumenten
meer post hebben gestuurd dan gewoonlijk. Dit effect is niet in lijn met de trend
van de afgelopen jaren en derhalve hoogstwaarschijnlijk eenmalig. Het totale postvolume
(UPD plus niet-UPD) is in 2020 met 7,2% gedaald, in lijn met de trend van de afgelopen
jaren, omdat zakelijke zenders minder post verstuurden.
De Postregeling bevat niet de mogelijkheid om rekening te houden met de gevolgen van
een dergelijke uitzonderlijke en – naar verwachting – eenmalige stijging van de volumes
binnen de UPD. De positieve volumeontwikkeling in 2020 wordt in de berekening van
de tariefruimte voor de UPD gebruikt als voorspeller van de UPD-volumes voor 2022.
Het is de verwachting van zowel de ACM als PostNL dat het UPD-volume vanaf 2021 weer
zal dalen. Het toepassen van de gebruikelijke methodiek in de Postregeling zou ertoe
leiden dat tarieven in 2022 en 2023 niet op de werkelijke kosten gebaseerd zullen
zijn. De werkelijke kostenontwikkeling in 2022 en 2023 zal naar verwachting de werkelijke
volumedaling volgen. Het toepassen van de voorspeller voor 2022 gebaseerd op de uitzonderlijke
volumestijging uit 2020 zou leiden tot tarieven die de werkelijke krimp in UPD-volumes,
en zo ook de kostenontwikkeling, niet weerspiegelt.
Indien de formules van de Postregeling op de gebruikelijke wijze worden toegepast
door de ACM, leidt dit tot een situatie waarin de tariefruimte in 2022 met 13,5% zou
dalen ten opzichte van 2021. Ook in 2023 is er in dat geval (naar verwachting) geen
extra tariefruimte voor de UPD beschikbaar, terwijl er vervolgens in 2024 juist veel
extra tariefruimte zou ontstaan, omdat op dat moment de daadwerkelijke volumedaling
over 2022 in de berekening wordt meegenomen. Als gevolg daarvan zou er in 2024 zeer
waarschijnlijk sprake zijn van een aanzienlijke prijsstijging binnen de UPD. Deze
prijsfluctuaties hebben negatieve consequenties voor de consument en zijn ook ongewenst
voor de financiële stabiliteit van de UPD. In de jaren 2022-2023 zullen kosten en
baten namelijk teveel uit de pas lopen.
Toepassing van artikel 25, vijfde lid, van de Postwet voor de jaren 2022 en 2023 is
gewenst om te borgen dat een eenmalige en uitzonderlijke uitschieter niet leidt tot
ongewenste effecten bij de toepassing van de Postregeling. De ACM heeft aangegeven
een regeling op basis van artikel 25, vijfde lid, te onderschrijven. De volumeontwikkeling
over 2020 is een slechte voorspeller van de daadwerkelijke verwachte volumeontwikkeling
voor het jaar 2022. De voorspeller voor de volumeontwikkeling in 2022 wordt derhalve,
voor de berekening van de aanvullende tariefruimte voor het jaar 2022 en 2023, gebaseerd
op de historisch gemiddelde volumeontwikkeling van de UPD over de periode 2016-2018.
Hiermee wordt zo dicht mogelijk aangesloten bij de gebruikelijke systematiek voor
de berekening van de tariefruimte en wordt tegelijkertijd een plotselinge tariefstijging
binnen de UPD in 2024 voorkomen.
Met deze regeling wordt de aanvullende tariefruimte voor 2022 bepaald. De ACM heeft
op 31 augustus 2021 het Besluit tariefruimte UPD 2022 (hierna: het Besluit) genomen.6 Het was niet mogelijk om voor 1 september 2021 een regeling op grond van artikel
25, vijfde lid, vast te stellen, zodat een tariefbesluit van de ACM niet meer nodig
zou zijn (de ACM moet jaarlijks een tariefruimtebesluit nemen voor 1 september). De
tariefruimte die op basis van deze regeling wordt vastgesteld komt in de plaats van
de tariefruimte zoals vastgesteld in het Besluit van de ACM. De ACM zal haar Besluit
intrekken op het moment dat deze Regeling in werking treedt.
De verwachting is dat artikel 25, vijfde lid, in 2022 opnieuw moet worden toegepast
voor de tariefruimte voor het jaar 2023, omdat in die berekening anders opnieuw de
positieve volumeontwikkeling in 2020 wordt gebruikt als voorspeller van de volumeontwikkeling
in 2022. De daadwerkelijke volumeontwikkeling over 2022 is immers nog niet bekend
op het moment dat de tariefruimte voor 2023 moet worden vastgesteld. Voor de tariefruimte
van de UPD in 2023 zal in 2022 een nieuwe berekening worden gemaakt waarin ook de
realisaties over het jaar 2021 worden opgenomen. De standaardmethodiek wordt vanaf
2024 weer gehanteerd. Voor de berekening van de tariefruimte van 2024 wordt de werkelijke
volumedaling van 2022 meegenomen op basis van realisaties. Deze ministeriële regeling
heeft daarom geen blijvende impact op toekomstige tarieven.
4. Regeldruk
Voor de verlener van de UPD heeft deze wijziging geen regeldrukgevolgen. Uit de wijziging
vloeien geen nieuwe inhoudelijke of informatieverplichtingen voort. Het bestaande
instrumentarium van tariefregulering en de uitvoeringswijze blijven gehandhaafd. Verder
hebben de wijzigingen geen effect op de tijdsbesteding of vereiste handelingen die
in dit kader door de UPD-verlener dienen te worden verricht.
5. Uitvoeringslasten
De onderhavige wijziging heeft geen materiële gevolgen voor de toezichthouder. De
uitvoering van haar toezichtstaken op het terrein van de tariefregulering blijft hetzelfde.
De ACM heeft aangegeven geen gebruik te maken van de gelegenheid om gehoord te worden
over de wijziging van deze regeling. De ACM heeft een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets
uitgevoerd en ziet geen vermeldenswaardige punten wat betreft de uitvoerbaarheid en
handhaafbaarheid van de wijzigingen.
6. Notificatie
De regeling wordt voorgelegd aan de Europese Commissie conform Richtlijn 2006/123/EG
van het Europees parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op
de interne markt (Dienstenrichtlijn, PbEU 2006, L 376/36). Het gaat om de kennisgeving
van het vaststellen van vaste minimum- en maximumtarieven in de zin van artikel 15,
tweede lid, onder g, van de Dienstenrichtlijn. Voor die kennisgeving geldt dat de
notificatie uiterlijk na de vaststelling van de regeling dient te geschieden.
II. Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
Artikel 7c regelt hoe de verlener van de UPD de gezamenlijke kosten, die gelijktijdig
en zonder onderscheid gemaakt worden zowel voor de UPD als voor andere activiteiten,
toerekent aan de UPD. Wanneer PostNL productiemiddelen koopt, zoals een sorteermachine,
vereiste de Postregeling in artikel 7c, eerste lid, onderdeel c, om bij de kostentoerekening
uit te gaan van ‘uitgaven’. In overeenstemming met de ACM schrijft de UPD-verlener
echter in de praktijk de ‘kosten’ over de verwachte levensduur van productiemiddelen
af. Dit artikel is dus in lijn met de bestaande praktijk gebracht.
Onderdeel B
Voor de berekening van de aanvullende tariefruimte 2022 worden de volgende parameters
gehanteerd. De geraamde inflatie voor 2022 bedraagt 1,5%.7 De historisch gemiddelde volumedaling van UPD-post in de periode 2016-2018 bedroeg
15,06%. Op basis van deze berekeningen wordt de aanvullende tariefruimte voor 2022
vastgesteld op de factor 1,0987. De totale tariefruimte wordt op basis daarvan vastgesteld
op € 2,0111.
In 2021 bedroeg de totale tariefruimte € 2,0800. De daling van de totale tariefruimte
tussen 2021 en 2022 is het gevolg van het meenemen van de daadwerkelijke volumeontwikkeling
in 2020 in de berekening. PostNL heeft aangeven dat zij de tarieven in 2022 niet zal
laten stijgen en voornemens is in 2023 en 2024 de tarieven gematigd te laten stijgen,
voor zover de tariefruimte daar ruimte voor biedt. Er is dus minder ruimte dan in
voorafgaande jaren voor PostNL om de tarieven te verhogen. Voor de jaren 2022-2024
betekent dit een gematigde tariefontwikkeling die ook een adequatere weerspiegeling
van de onderliggende kostenontwikkeling borgt.
Onderdeel C
Na vaststelling van de tariefruimte kan de verlener van de UPD een voorstel tot vaststelling
of wijziging van enkelstukstarieven indienen. Het betreft hier de tarieven die de
verlener van de UPD hanteert voor de verschillende postdiensten binnen de UPD waarvoor
een enkelstukstarief geldt.
Artikel 15, eerste lid, van de Postregeling bepaalt dat het UPD-tarief wordt berekend
door de gemiddelde omzet per eenheid volume van de verschillende postdiensten. Op
grond van het tweede lid moest de gemiddelde omzet per eenheid volume gebaseerd zijn
op de ‘omzetaandelen’ van die postdiensten. Dit was niet logisch, en werd in de praktijk
daarom anders ingevuld door de ACM en de UPD-verlener. Gelet hierop heb ik in de artikelen
15, tweede, derde en vierde lid, en 16, eerste lid, onderdeel c, ‘omzetaandelen’ vervangen
door ‘volumeaandelen’. Deze wijziging sluit aan bij de huidige werkwijze van de ACM.
Onderdeel D
De aanvullende tariefruimte wordt berekend volgens de formule in bijlage 3, onderdeel
C, bij de Postregeling (artikel 14b, derde lid, van de Postregeling). In deze formule
is het normrendement van 10% (Return on Sales) gewijzigd in 9%. Dit betekent dat ook
het bijbehorende getal in de berekening van de basistariefruimte in de formule in
onderdeel B van bijlage 3 moest worden gewijzigd in 1,0989 (1/0,91; een rendement
van 9,89% op de kosten is gelijk aan een rendement van 9% op de omzet). Voor een uitgebreide
toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel II
Deze regeling treedt in werking op 1 november 2021. Hiermee, en met publicatie minder
dan twee maanden voor de inwerkingtreding, wordt afgeweken van het beleid inzake vaste
verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Dit is gerechtvaardigd, omdat dit aanmerkelijke ongewenste nadelen voor de consument
en de UPD-verlener voorkomt. De UPD-verlener moet uiterlijk 1 november 2021 duidelijkheid
hebben over de tariefruimte voor 2022 om de tarieven voor 2022 tijdig te kunnen vaststellen
en de consument daarover tijdig te informeren. Voor een uitgebreidere toelichting
wordt verwezen naar paragraaf 3 van deze toelichting.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok