Besluit van de inspecteur-generaal van het onderwijs van 11 juli 2022, nr. IvhO/2022/33553859, houdende vaststelling van de organisatie van en de mandaatbevoegdheden binnen de Inspectie van het Onderwijs (Organisatie- en mandaatbesluit Inspectie van het Onderwijs 2022)

De inspecteur-generaal van het onderwijs,

Gelet op de artikelen 10:3 en 10:9 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 2, eerste lid, en 3, tweede lid, van de Wet op het onderwijstoezicht, de artikelen 11, eerste lid, en 14, derde lid, van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008, artikel 9 van de Regeling Inspectie van het onderwijs 2018, artikel 3 van Regeling verlening mandaat, volmacht en machtiging Inspecteur-generaal van het Onderwijs betreffende de behandeling van Wob-verzoeken over informatie tweedelijns toezicht kinderopvang (Stcrt. 2014, 13942) en artikel 6, derde lid, van de Regeling bezoldiging topfunctionarissen OCW-sectoren;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

inspectie:

Inspectie van het Onderwijs,

inspecteur-generaal:

inspecteur-generaal van de inspectie,

directeur:

degene die aan het hoofd staat van een directie als bedoeld in bijlage 1 bij dit besluit, zulks voor wat betreft paragraaf 1 van hoofdstuk 3 in afwijking van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008,

afdelingshoofd:

degene die binnen de inspectie de functie bekleedt van afdelingshoofd,

inspecteur:

degene die binnen de inspectie de functie bekleedt van coördinerend inspecteur, senior inspecteur of inspecteur,

mandaatregeling kinderopvang:

Regeling verlening mandaat, volmacht en machtiging Inspecteur-generaal van het Onderwijs betreffende de behandeling van Wob-verzoeken over informatie tweedelijns toezicht kinderopvang,

WNT:

Wet normering topinkomens.

Artikel 2. Organisatie van de inspectie

De organisatie van de inspectie wordt vastgesteld overeenkomstig de bij dit besluit behorende bijlage 1.

Artikel 3. Mandaat en machtiging

Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt met de verlening van mandaat gelijkgesteld de verlening van machtiging om in naam van het betrokken bestuursorgaan handelingen te verrichten die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, zulks voor wat betreft paragraaf 1 van hoofdstuk 3 onverminderd artikel 2 van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008.

Artikel 4. Managementafspraken

  • 1. De inspecteur-generaal maakt met de directeuren van de onder hem ressorterende organisatieonderdelen managementafspraken als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008.

  • 2. De directeur Beleidsondersteuning en Organisatie draagt zorg voor bekendmaking van de managementafspraken voor zover het betreft daarin opgenomen beperkingen of uitbreidingen van een mandaat dat op grond van dit besluit is verleend, door openbare terinzagelegging op het hoofdkantoor van de inspectie en door plaatsing op het intranet en de internetsite van de inspectie.

HOOFDSTUK 2. AAN DE INSPECTIE GEATTRIBUEERDE BEVOEGDHEDEN

Artikel 5. Reikwijdte en Begripsbepalingen

  • 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de uitvoering van de aan de inspectie geattribueerde taken en bevoegdheden.

  • 2. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    bewindspersoon:

    Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs of een Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

    het ministerie:

    het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 6. Voorbehouden aan de inspecteur-generaal

Aan de inspecteur-generaal is voorbehouden:

  • a. het afdoen en ondertekenen van stukken gericht aan de:

    • 1°. Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal,

    • 2°. bewindspersonen van het ministerie of bewindspersonen van andere ministeries,

    • 3°. secretaris-generaal en directeuren-generaal van het ministerie en secretarissen-generaal en directeuren-generaal van andere ministeries, en

  • b. het vaststellen van:

    • 1°. het jaarwerkplan, bedoeld in artikel 7 van de Wet op het onderwijstoezicht,

    • 2°. een themarapport als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht,

    • 3°. het onderwijsverslag, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wet op het onderwijstoezicht,

  • c. het ingevolge artikel 9:12 van de Algemene wet bestuursrecht geven van een oordeel over een klacht.

Artikel 7. Mandaat aan directeuren

De directeuren hebben, binnen het kader van de met hen gemaakte managementafspraak mandaat ten aanzien van alle aangelegenheden die verband houden met de taken en verantwoordelijkheden op hun werkterrein.

Artikel 8. Mandaat aan afdelingshoofden en inspecteurs

  • 1. De afdelingshoofden en de inspecteurs hebben, onverminderd de mandaatverlening aan de directeuren, binnen het kader van de met hun directeur gemaakte managementafspraak mandaat ten aanzien van alle aangelegenheden voortvloeiend uit hun functie.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 17, tweede lid, omvat het mandaat, bedoeld in het eerste lid, niet de bevoegdheid tot het nemen van besluiten op grond van de Wet op het onderwijstoezicht omtrent de openbaarmaking van inspectierapporten.

Artikel 9. Ondermandaat, ondervolmacht en mandaatregister

  • 1. Ondermandaat en ondervolmacht door de directeuren is mogelijk, tenzij in dit besluit anders is bepaald. Bij het verlenen van ondermandaat of ondervolmacht wordt aangegeven in hoeverre het verlenen van verder ondermandaat of ondervolmacht mogelijk is.

  • 2. Voor het verlenen van ondermandaat of ondervolmacht door een directeur is de goedkeuring vereist door de inspecteur-generaal.

  • 3. De goedkeuring, bedoeld in het tweede lid, is niet vereist voor:

    • a. ondermandaat en ondervolmacht aan een afdelingshoofd,

    • b. machtiging om op te treden in gerechtelijke procedures.

  • 4. De directeur Beleidsondersteuning en Organisatie draagt zorg voor bekendmaking van krachtens dit hoofdstuk verleende algemene ondermandaten en ondervolmachten door openbare terinzagelegging op het hoofdkantoor van de inspectie en door plaatsing op het intranet en de internetsite van de inspectie.

HOOFDSTUK 3. AAN DE INSPECTEUR-GENERAAL GEMANDATEERDE BEVOEGDHEDEN

§ 1. Ondermandaat en ondervolmacht aangelegenheden OCW

Artikel 10. Reikwijdte

Deze paragraaf is van toepassing op de uitoefening van de bevoegdheden ten aanzien waarvan aan de inspecteur-generaal mandaat of volmacht is verleend:

  • a. krachtens de Wet op het onderwijstoezicht,

  • b. op grond van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008, of

  • c. voor zover het aangelegenheden betreft in het kader van de WNT op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: op grond van de Regeling bezoldiging topfunctionarissen OCW-sectoren.

Artikel 11. Ondermandaat en ondervolmacht aan directeuren
  • 1. De directeuren hebben, binnen het kader van de met hen gemaakte managementafspraak mandaat om namens de minister besluiten te nemen en stukken af te doen en te ondertekenen ten aanzien van alle aangelegenheden voortvloeiend uit hun functie.

  • 2. Het mandaat, bedoeld in het eerste lid, omvat tevens volmacht ten aanzien van alle personele aangelegenheden betreffende onder hen ressorterende medewerkers tenzij bij wettelijk voorschrift anders is of wordt bepaald, met dien verstande dat ten aanzien van de strafmaat bij straffen, ontslag, waaronder de keuze van de ontslaggrond, ordemaatregelen en vaststellingsovereenkomsten, te voren een toetsing zal plaats vinden door een arbeidsjuridisch deskundige.

  • 3. Van de in lid 2 bedoelde personele volmacht zijn uitgezonderd:

    • a. het sluiten van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd om na het bereiken van de leeftijd in de zin van 7a artikel van de Algemene Ouderdomswet (AOW) door te werken,

    • b. opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden in de zin van artikel 677, lid 1, en 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (ontslag op staande voet).

  • 4. De directeuren zijn budgethouder voor de hun door de desbetreffende leidinggevende functionaris toegewezen budgetten en hebben mandaat tot het aangaan van verplichtingen op basis van het door de minister vastgestelde departementale bestedingsplan tot maximaal € 150.000 exclusief btw.

Artikel 12. Geen onderondermandaat

Onverminderd het bepaalde in artikel 17, tweede lid, verlenen de functionarissen waaraan op grond van deze paragraaf ondermandaat of ondervolmacht is verleend geen verder ondermandaat of ondervolmacht.

§ 2. Ondermandaat aangelegenheden SZW

Artikel 13. Reikwijdte

Deze paragraaf is van toepassing op de uitoefening van de bevoegdheden ten aanzien waarvan aan de inspecteur-generaal mandaat is verleend op grond van de mandaatregeling kinderopvang.

Artikel 14. Ondermandaat aan directeuren

De directeuren hebben, onverminderd de mandaatverlening aan de inspecteur-generaal, binnen het kader van de met hen gemaakte managementafspraak mandaat om besluiten te nemen en stukken af te doen en te ondertekenen namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ten aanzien van alle uit hun functie voortvloeiende aangelegenheden als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van de mandaatregeling kinderopvang.

Artikel 15. Ondermandaat aan Juridische Zaken
  • 1. Het afdelingshoofd en de medewerkers van het team Juridische Zaken van de Directie Rekenschap en Juridische Zaken hebben, onverminderd de mandaatverlening aan de inspecteur-generaal en de directeuren, binnen het kader van de met de directeuren gemaakte managementafspraken mandaat om stukken af te doen en te ondertekenen namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ten aanzien van alle uit hun functie voortvloeiende aangelegenheden als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van de mandaatregeling kinderopvang.

  • 2. Het mandaat, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van aangelegenheden als bedoeld in artikel 2 van de mandaatregeling kinderopvang omvat de bevoegdheid om de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te vertegenwoordigen, zulks met machtiging om zich door anderen te doen bijstaan, inzake:

    • a. bezwaarschriftprocedures, waaronder het horen van bezwaarden,

    • b. gedingen aanhangig bij de bestuursrechter,

    • c. het instellen van enig rechtsmiddel tegen uitspraken in gedingen als bedoeld onder b,

    • d. overige geschillen voor zover:

      • 1°. dit past binnen het kader van de functie van betrokkene, of

      • 2°. daar vanwege de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om is verzocht.

Artikel 16. Beperking verder ondermandaat

Onverminderd het bepaalde in artikel 17, tweede lid, verlenen de functionarissen waaraan op grond van deze paragraaf ondermandaat is verleend geen verder ondermandaat.

HOOFDSTUK 4. VERVANGING EN BEPERKINGEN

Artikel 17. Afwezigheid of verhindering

  • 1. Bij afwezigheid of verhindering van de inspecteur-generaal wordt, voor de duur van de afwezigheid of verhindering, diens bij of krachtens dit besluit toekomende bevoegdheid uitgeoefend door de directeur die het aangaat, dan wel een daartoe aangewezen directeur.

    De omvang van laatstgenoemde uit te oefenen bevoegdheid kan worden beperkt. Beperking of uitbreiding van de uit te oefenen bevoegdheid wordt opgenomen in de managementafspraken als bedoeld in artikel 4.

  • 2. Bij afwezigheid of verhindering van een directeur wordt, voor de duur van de afwezigheid of verhindering, diens bij of krachtens dit besluit toekomende bevoegdheid uitgeoefend door het onder hem ressorterende afdelingshoofd die het aangaat, dan wel het daartoe aangewezen onder hem ressorterende afdelingshoofd.

Artikel 18. Beperking mandaat

  • 1. Een bij of krachtens dit besluit verleend mandaat omvat niet de bevoegdheid te beslissen op een tegen hetzelfde besluit ingediend bezwaarschrift.

  • 2. Onverminderd het eerste lid omvat het mandaat van degene die voor de duur van de afwezigheid of verhindering van een andere functionaris diens bevoegdheid uitoefent omvat niet de bevoegdheid tot het verlenen, wijzigen of intrekken van mandaat.

Artikel 19. Wijze van ondertekening

  • 1. De bij of krachtens dit besluit gemandateerde is gehouden in de ondertekening van stukken zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid tot uitdrukking te brengen door opneming van de in bijlage 2 bij dit besluit opgenomen formule.

  • 2. De gevolmachtigde is gehouden in de ondertekening van stukken inzake personele aangelegenheden als bedoeld in artikel 14 zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid tot uitdrukking te brengen door opneming van de in bijlage 2 bij dit besluit opgenomen formule.

  • 3. Ondertekening bij afwezigheid met de aanduiding ‘ b/a’ is uitsluitend mogelijk indien de ondertekenaar ook zelf bevoegd is tot ondertekenen. In dat geval wordt ook de naam van de ondertekenaar vermeld.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 20. Intrekking besluiten

  • 1. Het Organisatie- en mandaatbesluit Inspectie van het Onderwijs 2020 wordt ingetrokken.

  • 2. Mandaten die zijn verleend op grond van het in het eerste lid genoemde besluit, of mandaten die worden geacht op grond van dat besluit te zijn verleend, en die gelden op de dag voor inwerkingtreding van dit besluit, worden geacht te zijn verleend op grond van dit besluit, met inachtneming van het in dit besluit bepaalde.

Artikel 21. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 22. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als het Organisatie- en mandaatbesluit Inspectie van het Onderwijs 2022.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

De inspecteur-generaal van het onderwijs, A. Oppers

BIJLAGE 1. BIJ HET ORGANISATIE- EN MANDAATBESLUIT INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS 2022

I. Organisatiebeschrijving Inspectie van het Onderwijs

De inspecteur-generaal van het Onderwijs is verantwoordelijk voor de gehele inspectie. De inspecteur-generaal beheert daarnaast een aantal specifieke portefeuilleonderdelen.

De inspectie kent een topstructuur van maximaal 9 personen, te weten de inspecteur-generaal en maximaal acht directeuren.

De directeuren toezicht houden toezicht op de verschillende onderwijssectoren. De inspecteurs en hun medewerkers oefenen toezicht uit onder leiding van de directeuren toezicht.

De directie Beleidsondersteuning en Organisatie, de directie Kennis en de directie Rekenschap en Juridische Zaken staan onder leiding van respectievelijk een directeur Beleidsondersteuning en Organisatie, een directeur Kennis en een directeur Rekenschap en Juridische Zaken.

Alle directeuren zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van programma’s, projecten en thema’s binnen de eigen directie en beheren een aantal specifieke (inspectiebrede) portefeuilleonderdelen. Alle directeuren leggen verantwoording af aan de inspecteur-generaal.

II. Taken en verantwoordelijkheden directies

  • a) directie Toezicht primair onderwijs

    De directie Toezicht primair onderwijs is verantwoordelijk voor het toezicht op het basis- en speciaal basisonderwijs, de voor- en vroegschoolse educatie en het interbestuurlijk toezicht op de kinderopvang. De directie ziet toe op de naleving van de relevante wet- en regelgeving en stimuleert dat de verantwoordelijke besturen zelf de kwaliteit van het onderwijs waarborgen en verbeteren. Daaronder valt ook het toezicht op naleving van de Leerplichtwet 1969 door (hoofden van) scholen.

    Daarnaast levert de directie vanuit haar verantwoordelijkheid bijdragen aan onderzoek naar ontwikkelingen in het stelsel die betrekking hebben op de kwaliteit van het primair onderwijs, waaronder themarapporten en een jaarlijkse rapport kinderopvang.

    Onder verantwoordelijkheid van de directie vallen verder het toezicht op de Nederlandse scholen in het buitenland (PO en VO), het niet-bekostigd onderwijs (de B3 en B4 scholen voor PO en VO), de Europese scholen en het onderwijs aan nieuwkomers.

  • b) directie Toezicht speciaal onderwijs

    De directie Toezicht speciaal onderwijs is verantwoordelijk voor het toezicht op het (voortgezet) speciaal onderwijs, de uitvoering van het toezicht op de samenwerkingsverbanden passend onderwijs, de excellente scholen en het toezicht op het sociaal domein. De directie ziet toe op de naleving van de relevante wet- en regelgeving en stimuleert dat de verantwoordelijke besturen zelf de kwaliteit van het onderwijs waarborgen en verbeteren. Daaronder valt ook het toezicht op naleving van de Leerplichtwet 1969 door (hoofden van) scholen.

    Daarnaast levert de directie vanuit haar verantwoordelijkheid bijdragen aan onderzoek naar ontwikkelingen in het stelsel die betrekking hebben op de kwaliteit van het speciaal (voortgezet) onderwijs.

    Tot slot is de directie verantwoordelijk voor het uitvoeren van de taken van de vertrouwensinspecteurs als bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht.

  • c) directie Toezicht voortgezet onderwijs

    De directie Toezicht voortgezet onderwijs is verantwoordelijk voor het toezicht op het voortgezet onderwijs. De directie ziet toe op de naleving van de relevante wet- en regelgeving en stimuleert dat de verantwoordelijke besturen zelf de kwaliteit van het onderwijs borgen en verbeteren. Daaronder valt ook het toezicht op naleving van de Leerplichtwet 1969 door (hoofden van) scholen.

    Onder verantwoordelijkheid van de directie behoort het toezicht op de afname van de centrale examens en het tweedelijns toezicht op het functioneren van het College voor Toetsen en Examens.

    Daarnaast levert de directie vanuit haar verantwoordelijkheid bijdragen aan onderzoek naar ontwikkelingen in het stelsel die betrekking hebben op de kwaliteit van het voortgezet onderwijs.

    Tot slot houdt de directie toezicht op besturen en scholen in Caribisch Nederland (PO, VO en MBO).

  • d) directie Toezicht middelbaar beroepsonderwijs

    De directie Toezicht middelbaar beroepsonderwijs is verantwoordelijk voor de uitvoering van het toezicht op het middelbaar beroepsonderwijs (roc’s, aoc’s, niet-bekostigde instellingen en exameninstellingen). De directie ziet toe op de naleving van de relevante wet- en regelgeving en stimuleert dat de verantwoordelijke besturen zelf de kwaliteit van het onderwijs waarborgen en verbeteren. Daaronder valt ook het toezicht op naleving van de Leerplichtwet 1969 door (hoofden van) scholen.

    Ook levert de directie vanuit haar verantwoordelijkheid bijdragen aan onderzoek naar ontwikkelingen in het stelsel die betrekking hebben op de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs.

    Daarnaast houdt de directie toezicht op een aantal afdelingen/scholen voor voortgezet onderwijs die een multisectoraal bestuur (middelbaar beroepsonderwijs en voortgezet onderwijs) hebben. De directie houdt in samenspraak met de directie ho, toezicht op de ho-afdelingen, die onder mbo-instellingen vallen.

    Tot slot houdt de directie toezicht op de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB).

  • e) directie Toezicht hoger onderwijs

    De directie Toezicht hoger onderwijs is verantwoordelijk voor het toezicht op het hoger onderwijs. Dit toezicht bestaat uit het beoordelen en bevorderen van de kwaliteit van het stelsel voor hoger onderwijs en van de kwaliteit van het Nederlandse accreditatiestelsel.

    Daarnaast voert de directie incidenteel onderzoek bij instellingen bij ernstige klachten en signalen en adviseert over toetredingsaanvragen.

  • f) directie Rekenschap en Juridische Zaken

    De directie Rekenschap en Juridische Zaken is verantwoordelijk voor het financieel toezicht binnen de verschillende directies Toezicht. Daarnaast is de directie verantwoordelijk voor de juridische advisering binnen de inspectie.

    Het financieel toezicht is gebaseerd op 3 pijlers: de financiële continuïteit van de instelling (is de toekomstige ontwikkeling van de financiële positie voldoende om onderwijs te kunnen blijven verzorgen); de rechtmatigheid van de verkrijging en besteding van publieke onderwijsmiddelen (krijgen instellingen de onderwijsmiddelen waarop zij recht hebben en geven zij die middelen uit aan de daarvoor bestemde doelen) en de doelmatigheid van bestede middelen (besteedt de instelling de middelen op een efficiënte manier). Het financieel toezicht omvat mede de WNT-onderzoeken.

    Rekenschap werkt vooral risicogericht en maakt daarvoor gebruik van informatie uit jaarverslagen, van instellingsaccountants en signalen uit de praktijk. In het toezicht wordt waar mogelijk samengewerkt met de directies Toezicht, omdat de kwaliteit van het financieel beheer, de onderwijskwaliteit en het bestuurlijk handelen met elkaar kunnen samenhangen.

    De juridische advisering bestaat uit: advisering van de verschillende directies en de inspectieleiding over de uitleg van de relevante wet- en regelgeving, het begeleiden van de verschillende sanctietrajecten, het afhandelen van AVG- en WOB-verzoeken, het begeleiden van WNT-onderzoeken door de inspectie, de juridische ondersteuning van de vertrouwensinspecteurs, ondersteuning bij klachtenbehandeling en het begeleiden van bezwaar- en beroepsprocedures die de inspectie betreffen.

  • g) directie Kennis

    De directie Kennis is verantwoordelijk voor data, informatieproducten en wetenschappelijk onderzoek. Ook is het informatiebeleid en de CIO-rol belegd bij de directie.

    De directie verzamelt en analyseert data. Ze heeft zorg voor datakwaliteit en beheert het datawarehouse van de inspectie.

    De directie Kennis is verantwoordelijk voor informatieproducten die aan de basis van het toezicht liggen zoals opbrengstmaten en monitoren van risico’s op instelling en stelselniveau. Binnen de directie wordt onderzoek gedaan ten bate van thematisch onderzoek en met name de `Staat van het Onderwijs’. De directie coördineert de periodieke peilingen naar het bereiken van kerndoelen in het basisonderwijs. De directie draagt bij aan kwantitatieve analyses en adviseert over methodologie. De directie Kennis is verantwoordelijk voor het evaluatieprogramma, een serie onderzoeken die al dan niet extern zijn belegd.

    De directie vertegenwoordigt de inspectie als onderdeel van informatieketens in het onderwijs en is verantwoordelijk voor de samenwerking met universiteiten en andere kennisinstituten.

    De directie coördineert het privacy-beleid voortvloeiend uit de AVG. De Directeur Kennis is tevens verantwoordelijk voor het in behandeling te nemen van, en de besluitvorming namens de minister op, aanvragen als bedoeld in hoofdstuk III van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) die de Inspectie betreffen. Indien en voor zover het verzoek alleen of eveneens betrekking heeft op het kerndepartement komt die bevoegdheid (tevens) toe aan de door de minister bij mandaatbesluit aangewezen functionaris.

  • h) directie Beleidsondersteuning en Organisatie

    De directie Beleidsondersteuning en Organisatie is verantwoordelijk voor een brede portefeuille op alle bedrijfsvoering domeinen: communicatie, woordvoering, personeel & organisatie, opleiding & ontwikkeling, ICT, documentaire informatievoorziening, inkoop & financiën, management control, intern service centrum en facilitair.

    Tevens verzorgt de directie de beantwoording van eerstelijns vragen van ouders, leerlingen, besturen en andere belanghebbenden in het onderwijs en is het daarvoor ingerichte loket bevoegd tot het afhandelen van lichte signalen.

    De directie is ook verantwoordelijk voor de strategische beleidsontwikkeling van de inspectie (toezicht en organisatie). De directie bestaat uit vier afdelingen: 1) ICT, Contract- en Recordmanagement, 2) Beleidsondersteuning en Innovatie, 3) Advies en Bedrijfsvoering en 4) Klantcontact en Communicatie.

    In dit verband zij overigens opgemerkt dat zowel de controller als de kwaliteitsmanager, indien gewenst, hun rechtstreekse lijn en toegang behouden tot de Inspecteur-generaal, ook al vallen ze voor wat betreft de organisatie-indeling onder de directie Beleidsondersteuning en Organisatie.

BIJLAGE 2. BIJ HET ORGANISATIE- EN MANDAATBESLUIT INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS 2022

De formule, bedoeld in artikel 19, eerste lid, luidt:

a. voor zover het aan de inspectie geattribueerde taken en bevoegdheden betreft:

De inspecteur-generaal van het Onderwijs,

namens deze,

functie van de gemandateerde,

handtekening van de gemandateerde,

naam van de gemandateerde

b. voor zover het overige aangelegenheden betreft op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap:

De <Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap> of <Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs>1,

namens deze,

functie van de gemandateerde,

handtekening van de gemandateerde,

naam van de gemandateerde

c. voor zover het aangelegenheden betreft op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid:

De 1° <Minister> / 2° <Staatssecretaris>1 van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze,

functie van de gemandateerde,

handtekening van de gemandateerde,

naam van de gemandateerde

X Noot
1

Afhankelijk van de onderlinge taakverdeling

De formule, bedoeld in artikel 19, tweede lid, luidt:

De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

namens deze,

(aanduiding functie gevolmachtigde)

(handtekening gevolmachtigde)

(naam gevolmachtigde)

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Dit besluit voorziet in de interne organisatie- en mandaatregels van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie). Na een integrale wijziging in 2017 zijn er meerdere kleinere wijzigingen geweest. Reden om de toelichting te actualiseren.

In essentie is dit besluit tweeledig. Het regelt in de eerste plaats welke functionarissen bevoegd zijn de taken en bevoegdheden uit te oefenen die aan de inspectie zijn geattribueerd. Deze regels zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van dit besluit. Hoofdstuk 3 strekt vervolgens tot ondermandatering van bevoegdheden, die aan de inspecteur-generaal zijn gemandateerd. Deze ondermandatering moet los worden gezien van de aan de inspectie als bestuursorgaan geattribueerde taken en bevoegdheden. In de volgende paragraaf wordt dit onderscheid nader toegelicht.

2. Publiekrechtelijk karakter en positionering van de inspectie

In artikel 2 van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) is bepaald dat er is een Inspectie van het Onderwijs is, die onder de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) ressorteert. De inspectie is daarmee een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Awb onderscheidt twee soorten bestuursorganen: a-organen en b-organen, waarbij de aanduidingen ‘a’ en ‘b’ verwijzen naar de onderdelen a onderscheidenlijk b van artikel 1:1, eerste lid, Awb, waarin de definitie van bestuursorgaan wordt gegeven. Gelet op die definitie is de inspectie een a-orgaan; zij is een orgaan van een rechtspersoon (namelijk de Staat) die krachtens publiekrecht (namelijk de WOT) is ingesteld. Als bestuursorgaan oefent de inspectie op eigen naam een aantal geattribueerde taken uit. Dit zijn de taken die rechtstreeks aan de inspectie zijn opgedragen in de WOT of in de onderwijssectorwetten. In sommige gevallen gaat het daarbij ook om het nemen van besluiten in de zin van de Awb, bijvoorbeeld de bevoegdheid waarin artikel 12 van de Wet op de expertisecentra (WEC) voorziet voor de inspectie om al dan niet in te stemmen met afwijking van specifieke voorschriften in het kader van de onderwijstijd. De bevoegdheid komt toe aan het bestuursorgaan inspectie (‘de organisatie’) en niet aan zijn individuele functionarissen. Uit de interne mandaatregels van de inspectie moet daarom volgen wie bevoegd is de handelingen van de inspectie als bestuursorgaan te verrichten. Het is de inspecteur-generaal van het Onderwijs, die op grond van de WOT aan het hoofd staat van de inspectie, die deze interne mandaatregels vaststelt. Deze mandaatregels hebben een plek gekregen in de hoofdstukken 2 en 3 van dit besluit.

De inspectie is overigens geen zelfstandig bestuursorgaan; zij is hiërarchisch ondergeschikt aan de Minister van OCW en valt onder diens ministeriële verantwoordelijkheid en ministeriële aansturing (zij het met inachtneming van de onafhankelijke oordeelsvorming die aan de inspectie toekomt op grond van de WOT). In het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008, waarmee de Minister van OCW de inrichting van zijn departement heeft vastgesteld, is de inspectie dan ook gepositioneerd als onderdeel van die departementale organisatie. Welke inspectiemedewerkers bevoegd zijn om in dat verband als ambtenaren van de minister namens hem handelingen te verrichten – het gaat daarbij primair om de bedrijfsvoering en besluiten in personele aangelegenheden – volgt uit vorenbedoelde mandaatregels van de minister. Zo is in het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 bepaald, dat de inspecteur-generaal van het Onderwijs mandaat heeft ten aanzien van alle aangelegenheden die verband houden met de taken en verantwoordelijkheden op zijn werkterrein. Daarnaast is in dat besluit aan de inspecteur-generaal onder meer mandaat verleend om namens de Minister van OCW bepaalde financiële sanctiebesluiten te nemen. De inspecteur-generaal kan de bevoegdheden die aan hem zijn gemandateerd in beginsel doormandateren. De bepalingen die zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van dit besluit strekken daartoe. Het gaat daarbij niet alleen om bevoegdheden die met het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 aan de inspecteur-generaal zijn gemandateerd door de Minister van OCW, maar ook om bepaalde bevoegdheden die bij afzonderlijke besluiten in mandaat zijn toegekend door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Het gaat om de taken die de inspectie uitvoert als tweedelijnstoezichthouder op het terrein van de kinderopvang. In dat kader is door de Minister van SZW mandaat verleend met diens regeling van 13 mei 2014 (Stcrt. 2014, 13942).

Verder worden in hoofdstuk 3 van dit besluit ook bevoegdheden doorgemandateerd op het terrein van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Op grond van de Regeling normering topinkomens OCW-sectoren is de inspecteur-generaal bevoegd om in het kader van de handhaving van de WNT de bevoegdheden aan te wenden, bedoeld in paragraaf 5 van die wet (o.a. opleggen last onder dwangsom en opeisen onverschuldigde betalingen). Die bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend ten aanzien van zowel WNT-plichtigen die tot de verantwoordelijkheid van de Minister van OCW behoren, als die ten aanzien waarvan de Minister van EZ de verantwoordelijke bewindspersoon is.

Met betrekking tot de Wet open overheid (WOO) kan nog worden opgemerkt, dat die wet ook van toepassing op onderdelen van een ministerie die tevens bestuursorgaan zijn, zoals de inspectie. Omdat het politiek verantwoordelijk bestuursorgaan aanspreekbaar is voor gedragingen van ondergeschikten, wordt echter aangenomen dat het afwijzen van WOO-verzoeken bij dat politiek verantwoordelijk bestuursorgaan berust. Daarom worden afwijzende WOO-beschikkingen van de inspectie afgedaan door de minister, althans namens de minister door de directeur Wetgeving en Juridische Zaken (zie Artikel 14b van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008).

3. Strekking en aanleiding nieuw organisatie- en mandaatbesluit

Net als in het Organisatie- en mandaatbesluit Inspectie van het Onderwijs 2020 verleent de inspecteur-generaal met het nu voorliggende besluit zowel mandaat in het kader van de geattribueerde taken van de inspectie als ondermandaat van bevoegdheden die de Minister van OCW aan hem heeft gemandateerd. In 2017 heeft een grondige herziening van het Organisatie- en mandaatbesluit plaatsgevonden wegens een nieuw sturingsmodel voor de organisatie. Dit sturingsmodel is sindsdien in hoofdlijnen ongewijzigd gebleven, zij het dat er sindsdien meerdere wijzigingen hebben plaatsgevonden. Een toelichting op de wijziging in 2017 is te vinden in Staatscourant 2017, 14226 (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2017-14226.html)

De wijzigingen die sindsdien hebben plaatsgevonden en de benodigde actualisering van verschillende besluiten, wetten en verwijzingen hebben aanleiding gevormd het besluit van 2022 van een nieuwe toelichting te voorzien.

4. Financieel toezicht

Bij brief van 27 november 2013 heeft de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer een gemeenschappelijk normenkader voor goed financieel beheer toegezonden. Deze brief bevat tevens een kaderstelling voor extern financieel toezicht bij instellingen die een publiek belang dienen. De elementen uit laatstbedoeld kader zijn ook op de inspectie als externe financiële toezichthouder van toepassing. Een aantal in het oog springende elementen wordt hieronder nader toegelicht in relatie tot de interne organisatie-indeling van de inspectie.

Belangrijke elementen uit de brief zijn:

  • In het toezicht is er scheiding en gelijkwaardigheid van taken en functies van financieel toezicht en het toezicht op de kwaliteit van de taakuitvoering: bij de inspectie is dit gerealiseerd door de instelling van een directie waarin het financieel toezicht is belegd en directies die, binnen hun onderwijssectoren, belast zijn met het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs en de naleving van niet-financiële voorschriften in de onderwijswetten.

  • Er is een specifiek benoemde functie van financieel toezichthouder: binnen de inspectie is dit de functie van directeur Rekenschap en Juridische Zaken. De directeur RSJZ neemt een aan de andere directeuren Toezicht gelijkwaardige positie in in het MTi.

  • De financieel toezichthouder kan eigenstandig onderzoek initiëren en daarover rapporteren: ten aanzien hiervan wordt verwezen naar hetgeen in paragraaf 5 van deze toelichting is opgenomen.

  • In een situatie waarin de integrale verantwoordelijkheid voor kwaliteitstoezicht en het financieel toezicht bij één inspecteur-generaal (IG) zijn belegd, is de financieel toezichthouder onderdeel van de leiding van de inspectie, voor wat betreft financieel toezicht gelijkwaardig aan kwaliteitstoezicht. Bevindingen en afwegingen van de financieel toezichthouder worden integraal weergegeven in rapportages. Bij verschil van inzicht kan de financieel toezichthouder zich rechtstreeks tot de SG wenden. In dat geval wordt ook de visie van de IG aan de SG voorgelegd.

5. Geïntegreerd toezicht

Het geïntegreerd toezicht dat de inspectie houdt vergt toelichting op de verhouding tussen de directie RSJZ en de toezichtdirecties. In de managementafspraken is geregeld dat sancties binnen alle toezichtdirecties op directeursniveau worden afgedaan. Voor financiële sancties naar aanleiding van geïntegreerde onderzoeken is dan de vraag wie het besluit neemt: de directeur RSJZ of de directeur Toezicht van de betrokken sector. Van geval tot geval zal bekeken worden of het zwaartepunt van een onderzoek ligt op het terrein van de directeur Toezicht dan wel de directeur RSJZ, waarna de betreffende directeur bevoegd is tot het nemen van de benodigde besluiten.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel worden de betekenis toegelicht van een aantal door het hele besluit heen gebruikte begrippen. Met betrekking tot het eerste lid wordt opgemerkt, dat in de uitvoeringspraktijk van de inspectie sommige functies worden aangeduid met ‘financieel inspecteur’ of ‘auditor’. Voor wat betreft de toepassing van dit besluit worden dergelijke functies geacht te vallen onder het (bredere) begrip ‘inspecteur’. Met betrekking tot het tweede lid wordt opgemerkt, dat de in paragraaf 1 van hoofdstuk 3 van dit besluit geregelde ondermandatering van bevoegdheden van de Minister van OCW een grondslag kent in het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008, en dat in artikel 1 van laatstgenoemd besluit al een definitie is gegeven van het begrip ‘directeur’. Gelet op de wijze van definiëring in dat artikel (‘In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder’) heeft de daarin gehanteerde definitie tevens te gelden voor dit besluit. De definitie van ‘directeur’ in het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 (‘degene die aan het hoofd staat van een beleidsdirectie, een ondersteunende directie, of een ondersteunend bureau als bedoeld in de bijlage bij dit besluit’) is echter niet passend voor de inspectie. Vandaar dat in het tweede lid van dit besluit tot uitdrukking is gebracht dat de daarin opgenomen definitie van directeur binnen de inspectie deels een afwijking vormt van de definitie die in het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 is gegeven.

Artikel 3

Voor gebruikmaking van de term ‘betrokken bestuursorgaan’ is gekozen, omdat artikel 3 niet alleen betrekking heeft op het bestuursorgaan inspectie maar ook op de bestuursorganen Minister van OCW en Minister van SZW.

In de toelichting op artikel 1 is reeds opgemerkt, dat de ondermandatering in paragraaf 1 van hoofdstuk 3 een grondslag heeft in het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008. In artikel 2 van dat besluit is geregeld dat voor de toepassing ervan alsmede van de daarop berustende bepalingen met de verlening van mandaat is gelijkgesteld de verlening van:

  • a. volmacht om in naam van een bewindspersoon van OCW privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten, en

  • b. machtiging om in naam van een bewindspersoon van OCW handelingen te verrichten die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

Voor een gelijkstelling van mandaat met de figuur van volmacht is niet gekozen, omdat niet in de rede ligt dat functionarissen van de inspectie bij de uitvoering van taken in andermans naam privaatrechtelijke handelingen verrichten. Voor wat betreft het bestuursorgaan inspectie zou dat overigens überhaupt niet mogelijk zijn, nu het geen eigen rechtspersoonlijkheid bezit (het maakt immers onderdeel uit van de rechtspersoon staat).

Bij handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, kan onder meer worden gedacht aan het op grond van artikel 13a van de WOT informeren van een college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar een instelling gelegen is, waarvan de kwaliteit van het onderwijs ernstig of langdurig tekortschiet.

Artikel 6

Naast de in dit artikel uitdrukkelijk genoemde zaken die aan de inspecteur-generaal zijn voorbehouden, draagt de inspecteur-generaal de algehele eindverantwoordelijkheid voor de inspectie.

De inspectie legt haar werkwijze vast in een of meer toezichtskaders. Sinds 1 juli 2017 schrijft de WOT voor dat de toezichtskaders door de minister worden vastgesteld, op voordracht van de inspectie. Deze voordracht is aan de inspecteur-generaal voorbehouden op grond van artikel 6, aanhef en onderdeel a, sub 2°, van dit besluit.

Artikelen 7, 8 en 9

Net als in het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 is er in dit besluit voor gekozen om te voorzien in een ruime mandatering, in die zin dat niet specifiek alle taken en bevoegdheden worden omschreven. Dit maakt het besluit minder ‘onderhoudsgevoelig’. Welke functionaris waartoe bevoegd is, volgt in de eerste plaats uit de plaatsing in het onderdeel van de inspectie waar de functionaris zijn werkzaamheden uitvoert. In dat verband wordt ook gewezen op de taakomschrijvingen van de verschillende directies in bijlage 1 bij dit besluit. Daarnaast volgt de inkadering van het mandaat uit de inhoud van de managementafspraken.

In artikel 8, tweede lid, is een beperking aangebracht in de reikwijdte van het mandaat aan afdelingshoofden en inspecteur(s): zij zijn niet bevoegd tot het nemen van besluiten op grond van de WOT omtrent de openbaarmaking van inspectierapporten. Afdelingshoofden zijn dat overigens wel, wanneer zij die bevoegdheid uitoefenen op grond van artikel 17, tweede lid, indien zij hun directeur vervangen.

Artikelen 10 en 11

In het algemeen deel van deze toelichting is al opgemerkt, dat in het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 is bepaald, dat de inspecteur-generaal van het Onderwijs mandaat heeft ten aanzien van alle aangelegenheden die verband houden met de taken en verantwoordelijkheden op zijn werkterrein, en dat daarnaast in dat besluit aan de inspecteur-generaal onder meer mandaat is verleend om namens de Minister van OCW bepaalde financiële sanctiebesluiten te nemen. Ten aanzien van dat laatste mandaat is er een samenhang met de WOT: in artikel 3, tweede lid, van de WOT is met betrekking tot een aantal specifieke bevoegdheden bepaald, dat de minister die aan de inspectie kan mandateren. In artikel 7, vierde lid, van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 is daar vervolgens uitvoering aan gegeven, en zijn de betreffende bevoegdheden inderdaad gemandateerd, en wel aan de inspecteur-generaal. Die mandatering kan worden onderscheiden van het meer algemene mandaat dat de minister met artikel 7, eerste lid, van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 aan de inspecteur-generaal heeft verleend. De beide mandaten kunnen op grond van artikel 11, eerste lid, van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 worden doorgemandateerd. Met artikel 11 van dit besluit wordt gebruik gemaakt van die mogelijkheid tot ondermandatering. In artikel 10 is de reikwijdte ervan bepaald: het gaat alleen om ondermandatering in het kader van de WOT, het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 en de Regeling bezoldiging topfunctionarissen OCW-sectoren. Gelet op hetgeen hierboven is toegelicht over de onderlinge samenhang tussen de WOT en het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 is ervoor gekozen die beide op te nemen in het eerste lid. Strikt genomen had echter ook kunnen worden volstaat met verwijzing naar het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008.

Ook in het kader van de doormandatering is voor een vrij ongeclausuleerde vorm gekozen. Zie in dat verband ook de toelichting op de artikelen 7, 8 en 9.

Ten aanzien van het in artikel 11 geregelde ondermandaat, voor zover het gaat over het aangaan van verplichtingen, wordt opgemerkt, dat artikel 14c van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 niet voorziet in mandaat tot het aangaan van verplichtingen aan de inspecteur-generaal. Van doormandatering op grond van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 kan dus geen sprake zijn. In de Regeling Inspectie van het Onderwijs is echter bepaald, dat de inspecteur-generaal zorg draagt voor de bedrijfsvoering van de inspectie (artikel 9, eerste lid), en dat de inspectie de aan haar vanuit de OCW-begroting beschikbaar gestelde budgetten (in beginsel) naar eigen inzicht besteedt. In samenhang bezien, kan dit worden beschouwd als het mandaat aan de inspecteur-generaal over het aangaan van verplichtingen, en de bevoegdheid om hieromtrent verder mandaat te verlenen. In de aanhef van dit besluit is daarom tevens naar artikel 9 van de Regeling Inspectie van het onderwijs 2006 verwezen als grondslag voor dit besluit.

Artikel 12

In artikel 11, eerste lid, van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 is bepaald, dat bij het verlenen van ondermandaat wordt aangegeven in hoeverre het verlenen van verder ondermandaat mogelijk is. Met artikel 12 van dit besluit wordt daaraan uitvoering gegeven; geregeld is dat de functionarissen waaraan ondermandaat is verleend zelf geen verder ondermandaat verlenen. Daarbij wordt opgemerkt, dat afdelingshoofden op grond van artikel 17, tweede lid, de aan een directeur toekomende bevoegdheden mogen uitoefenen indien hun directeur afwezig of verhinderd is. Dit is geen vorm van door de directeur gegeven ondermandaat, maar vervanging.

Artikelen 13 tot en met 15

Deze bepalingen betreffen het ondermaat in aangelegenheden betreffende SZW. Ten aanzien van een aantal specifieke aangelegenheden is voorzien in een ondermandaat aan het afdelingshoofd en team van Juridische Zaken.

Artikel 16

Analoog aan artikel 12 is met deze bepaling een beperking van verder ondermandaat geregeld.

Artikelen 17

In artikel 17 is een vervangingsregeling opgenomen. In het nieuwe besluit van 2022 his hierin een wijziging opgetreden. Voor wat betreft de vervanging van de inspecteur-generaal zijn er twee mogelijkheden: de inspecteur-generaal wordt vervangen door de onder hem ressorterende directeur die het aangaat (d.w.z.: in wiens bevoegdheid de betreffende kwestie valt volgens bijlage 1 van dit besluit) of de inspecteur-generaal wordt vervangen door een daartoe aangewezen directeur. Wordt er geen directeur aangewezen, dan geldt automatisch dat de inspecteur-generaal wordt vervangen door de directeur die het aangaat.

Voor wat betreft de vervanging van een directeur is geregeld dat hij wordt vervangen door het onder hem ressorterende afdelingshoofd die het aangaat. Er is niet gekozen voor vervanging door een daartoe aan te wijzen andere directeur. Hiermee wordt vastgehouden aan de gedachte dat de bevoegdheden van een directeur en zijn afdelingshoofden zich bevinden binnen de bevoegdheden per directie zoals die zijn omschreven in bijlage 1 van dit besluit. Met name naar derden is dit duidelijk en transparant. Dat neemt niet weg dat, bijvoorbeeld bij voorzienbare langdurige afwezigheid van een directeur, een andere directeur benoemd kan worden tot waarnemend directeur van een andere directie. Middels die benoeming ontvangt de waarnemend directeur alle bevoegdheden die de afwezige directeur heeft.

In het vorige besluit ontbraken voor zowel de vervanging van de inspecteur-generaal als de vervanging van de directeuren de woorden “die het aangaat”. In de praktijk werd dit echter wel zo uitgevoerd. Omwille van de duidelijkheid is dit aangepast.

Artikel 18

In artikel 18, eerste lid, is het bestuursrechtelijke uitgangspunt vervat, dat degene die in mandaat het besluit in primo heeft genomen niet tevens in mandaat de beslissing neemt op een daartegen ingediend bezwaarschrift. Tevens kan het niet zo zijn, dat de bevoegdheid tot het nemen van een beslissing op bezwaar wordt gemandateerd aan een ondergeschikte van degene die het besluit in primo heeft genomen.

De strekking van het tweede lid is vergelijkbaar met hetgeen over de beperking van mandaat is geregeld in artikel 15 tweede lid, van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008.

Artikel 19

Mandaat is de bevoegdheid om een besluit te nemen. Dit impliceert ook de bevoegdheid om het besluit te ondertekenen (tekenbevoegdheid). Ook voor het afdoen van stukken wanneer de ondertekeningbevoegde persoon afwezig is, is dus altijd mandaat nodig (tenzij sprake is van een waarnemer, een interim- of een plaatsvervanger; die wordt immers benoemd in die hoedanigheid en heeft als zodanig mandaat). Ondertekening ‘bij afwezigheid’ is onder voorwaarden mogelijk.

Artikel 20

Het Organisatie- en mandaatbesluit Inspectie van het Onderwijs 2020 wordt ingetrokken. De op basis van dit besluit verleende (onder)mandaten en volmachten blijven echter van kracht.

De inspecteur-generaal van het onderwijs, A. Oppers

Naar boven