Beleidsregels van de raad van bestuur van de Kansspelautoriteit inzake toepassing van de Wet Bibob bij exploitatievergunningen (Beleidsregels Bibob-toets)

De raad van bestuur van de Kansspelautoriteit,

gelet op artikel 30h, 30k en 30l van de Wet op de kansspelen,

besluit de volgende beleidsregels vast te stellen:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

1. aanvraag:

een aanvraag voor een vergunning;

2. aanvrager:

de natuurlijke persoon, dan wel de rechtspersoon die een vergunning aanvraagt;

3. Bibob-advies:

een advies als bedoeld in artikel 30k, vierde lid, van de Wok;

4. Bibob-toets:

het eigen onderzoek en de beoordeling van een aanvraag, dan wel een verleende vergunning, door de raad van bestuur, op grond van de Wet Bibob;

5. LBB:

het landelijke Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur als bedoeld in artikel 8 van de Wet Bibob;

6. raad van bestuur:

de raad van bestuur van de Kansspelautoriteit als bedoeld in artikel 33a van de Wok;

7. vergunning:

de vergunning voor het exploiteren van speelautomaten als bedoeld in artikel 30h, eerste lid, van de Wok;

8. vergunninghouder:

de natuurlijke persoon, dan wel de rechtspersoon aan wie de vergunning is verleend;

9. Wet Bibob:

de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur:

10. Wok:

de Wet op de kansspelen.

Artikel 2. Toepassing

  • 1. De raad van bestuur voert een Bibob-toets uit:

  • 1. bij een aanvraag;

  • 2. indien een vergunninghouder een nieuwe bedrijfsleider of beheerder krijgt;

  • 3. indien een vergunninghouder een nieuwe zeggenschaphebbende of leidinggevende krijgt.

  • 2. De raad van bestuur kan ook in andere gevallen dan genoemd in het eerste lid, onder b en c, een Bibob-toets uitvoeren bij een reeds verleende vergunning.

Artikel 3. Aanvraag Bibob-advies

De raad van bestuur kan het LBB in ieder geval om een Bibob-advies vragen als:

  • 1. relevante vragen blijven bestaan over de organisatie-, eigendoms- of zeggenschapsstructuur van de aanvrager of het concern waartoe de aanvrager behoort, ondanks de door de aanvrager verstrekte bescheiden of documenten;

  • 2. relevante vragen blijven bestaan over de wijze van financiering, ondanks de door de aanvrager verstrekte bescheiden of documenten;

  • 3. relevante vragen blijven bestaan over een (mogelijk) zakelijk samenwerkingsverband van de aanvrager, ondanks de door de aanvrager verstrekte bescheiden of documenten;

  • 4. aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat mogelijk sprake is van een gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob;

  • 5. feiten en omstandigheden er mogelijk op wijzen of doen vermoeden dat ten behoeve van de aanvraag een strafbaar feit is gepleegd;

  • 6. de officier van justitie, een bestuursorgaan of rechtspersoon met een overheidstaak de raad van bestuur heeft gewezen op de mogelijkheid om na eigen onderzoek een Bibob-advies aan te vragen als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob;

  • 7. het LBB de raad van bestuur heeft bericht dat eerder strafbare feiten ten grondslag zijn gelegd aan de conclusie dat een gevaar bestond, als bedoeld in artikel 11a, eerste lid, van de Wet Bibob.

Artikel 4. Gevolgen

  • 1. De raad van bestuur kan een vergunning weigeren of intrekken als:

    • a. er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob;

    • b. feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging of behoud van de vergunning een strafbaar feit is gepleegd.

  • 2. De raad van bestuur kan voorschriften gericht op het wegnemen of beperken van gevaar verbinden aan een vergunning als:

    • a. er sprake is van een mindere mate van gevaar als bedoeld in artikel 3, zevende lid, van de Wet Bibob;

    • b. er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob, maar de ernst van de strafbare feiten de weigering of intrekking van de vergunning niet rechtvaardigt.

Artikel 5. Intrekking vorige beleidsregels

De Beleidsregels integriteitsbeoordeling exploitatievergunningen 2014 (Staatscourant 2014, nummer 18428) worden ingetrokken.

TOELICHTING

In artikelen 30k, derde lid, en 30l, derde lid, van de Wok is de Wet Bibob van toepassing verklaard op vergunningen van de Kansspelautoriteit voor het exploiteren van speelautomaten. De speelautomatenbranche is volgens de wetgever kwetsbaar voor criminele activiteiten, omdat er enerzijds grote sommen geld mee gemoeid zijn, terwijl anderzijds de drempel om toe te treden tot deze sector laag is: er gelden geen diploma-eisen en de benodigde investeringen zijn betrekkelijk laag. Bovendien staat de branche volgens de wetgever in nauw contact met de voor criminele activiteiten kwetsbare horecabranche.1

Kern van de Wet Bibob is dat een vergunning geweigerd of ingetrokken kan worden als ernstig gevaar bestaat dat deze mede gebruikt zal worden om (A) uit strafbare feiten verkregen voordeel te benutten of (B) strafbare feiten te plegen. De wetgever heeft de inhoudelijke criteria voor de beoordeling van dit gevaar uiteengezet in artikelen 3 en 3a van de Wet Bibob. In de jurisprudentie zijn deze criteria nader uitgewerkt en in sommige gevallen aangevuld.

Inzet van de wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid. Met deze beleidsregels verschaft de raad van bestuur duidelijkheid over de inzet van het Bibob-instrument en de mogelijke gevolgen daarvan. De bestaande beleidsregels van 24 juni 2014 zijn onder andere herzien vanwege de inwerkingtreding van de wetswijziging van de Wet Bibob (tweede tranche) op 1 oktober 2022. Met deze wetswijziging wordt een landelijk Bibob-register gecreëerd en krijgen bestuursorganen de bevoegdheid om elkaar in het kader van de Wet Bibob te tippen. Deze nieuwe vormen van informatiedeling kunnen extra signalen opleveren voor het aanvragen van een Bibob-advies.

Deze beleidsregels hebben uitsluitend betrekking op de Bibob-toets bij exploitatievergunningen. Ze gaan niet over de Bibob-toets bij andere vergunningen. Zij hebben verder evenmin een relatie met de levensgedragtoets die de raad van bestuur ook uitvoert bij exploitatievergunningen. Beide toetsen hebben inhoudelijke overeenkomsten, maar er zijn ook verschillen. Het kan gebeuren dat een vergunning niet wordt geweigerd of ingetrokken op grond van de Wet Bibob, maar op grond van slecht levensgedrag en vice versa. Op de levensgedragtoets zijn aparte beleidsregels van toepassing. Deze beleidsregels gaan verder ook niet over de Bibob-toets bij andere vergunningen zoals loterijen en kansspelen op afstand.

Artikel 2

In artikel 2 staat wanneer de raad van bestuur een Bibob-toets uitvoert. Uit het eerste lid volgt dat de raad van bestuur altijd een Bibob-toets uitvoert als een exploitatievergunning wordt aangevraagd of als een nieuwe bedrijfsleider, beheerder, leidinggevende of zeggenschaphebbende bekend wordt. Vergunninghouders zijn verplicht nieuwe bedrijfsleiders, beheerders, leidinggevenden en zeggenschaphebbende tijdig bij de Kansspelautoriteit te melden. Als dat niet op tijd gebeurt, dan is dat op zichzelf al een antecedent dat bij de Bibob-toets (en bij de levensgedragtoets) wordt betrokken.

Uit het tweede lid volgt dat de raad van bestuur ook in andere gevallen een Bibob-toets kan uitvoeren bij een reeds verleende vergunning. In de vorige beleidsregels werden veel van deze gevallen nog apart beschreven. Dat is nu niet meer het geval. Aanleidingen voor een tussentijdse Bibob-toets kunnen bijvoorbeeld signalen zijn van toezichthouders van de Kansspelautoriteit of van externe partijen, zoals de Belastingdienst of het Openbaar Ministerie. De raad van bestuur kan daarnaast bijvoorbeeld ook bij wijze van steekproef of in het kader van een periodieke controle tot een Bibob-toets overgaan bij een reeds verleende vergunning.

Artikel 3

Met de Wet Bibob is een wettelijke adviseur in het leven geroepen: het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, ook wel bekend als het Landelijk Bureau Bibob (LBB). Het LBB adviseert overheden desgevraagd over onder andere de mate van gevaar dat een vergunning voor criminele doeleinden misbruikt gaat worden.

In artikel 3 staat wanneer de raad van bestuur in ieder geval een Bibob-advies bij het LBB kan vragen. De nieuwe mogelijkheden van de genoemde wetswijziging zijn in leden 6 en 7 uitgewerkt. Een Bibob-advies is overigens niet vereist om op grond van de Wet Bibob bijvoorbeeld een vergunning te weigeren. De raad van bestuur kan dergelijke beslissingen ook zelfstandig nemen.

Artikel 4

In artikel 4 staan de mogelijke gevolgen van de Bibob-toets, zoals deze voortvloeien uit de Wet Bibob. Het weigeren of intrekken van een vergunning bij een ernstig gevaar is het meest vergaand. Als dit niet kan, omdat er geen ernstig gevaar bestaat of omdat de feiten niet ernstig genoeg zijn voor een weigering of intrekking, dan bestaat de mogelijkheid om voorschriften te verbinden aan de vergunning.

Bij bijvoorbeeld een ernstig gevaar volgt niet vanzelfsprekend weigering of intrekking van de vergunning. Op grond van artikelen 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3, vijfde en zesde lid, van de Wet Bibob, beoordeelt de raad van bestuur of intrekken of weigeren van de vergunning, dan wel het verbinden van voorschriften aan de vergunning evenredig is. Bij deze beoordeling betrekt de raad van bestuur de belangen van de betrokken aanvrager of vergunninghouder. Daartegenover staat het algemene belang om met de verlening of instandhouding van de vergunning direct of indirect geen criminele activiteiten te faciliteren.

Artikel 5

In artikel 5 trekt de raad van bestuur de vorige beleidsregels voor de Bibob-toets bij exploitatievergunningen in.


X Noot
1

Kamerstukken II 2010–2011, 32 676, nr. 3, p. 6.

Naar boven