Regeling van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs van 14 september 2022, nr. 33600252, houdende regels voor het verstrekken van eenmalige, specifieke uitkeringen voor tijdelijke onderwijshuisvesting bij massale toestroom van ontheemden (Regeling specifieke uitkering tijdelijke onderwijshuisvesting ontheemden)

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs,

Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet,

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

bewegingsonderwijs:

lichamelijke oefening als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 13, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de expertisecentra, of lichamelijke opvoeding als bedoeld in artikel 2.33 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;

leerplichtige ontheemde jongere:

jongere als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 op wie artikel 5 van die wet niet van toepassing is en op wie de tijdelijke bescherming als bedoeld in artikel 78, tweede lid, aanhef en onder c, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing is, waarop of artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit, of artikel 7 van de richtlijn van toepassing is of is geweest;

minister:

Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs;

onderwijshuisvesting:

huisvestingsvoorziening voor het onderwijs als bedoeld in Titel IV, Afdeling 3 van de Wet op de expertisecentra, Hoofdstuk I, Titel IV, Afdeling 3 van de Wet op het primair onderwijs of Hoofdstuk 6 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;

register onderwijsdeelnemers:

register als bedoeld in artikel 4 van de Wet register onderwijsdeelnemers;

richtlijn:

Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PbEG 2001, L 212);

Uitvoeringsbesluit:

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van de Europese Unie van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan (PbEU 2022, L 071).

Artikel 2. Doel van de regeling

Deze regeling heeft tot doel de kosten te vergoeden die gemeenten maken voor de tijdelijke onderwijshuisvesting ten behoeve van leerplichtige ontheemde jongeren uit Oekraïne.

Artikel 3. Plafond voor verstrekken van specifieke uitkeringen

Het plafond voor het totaal van aanvragen voor specifieke uitkeringen bedraagt € 704.178.000.

Artikel 4. Verstrekking van de specifieke uitkering en in aanmerking komende kosten

  • 1. De minister kan op aanvraag aan een gemeente eenmalig een specifieke uitkering verstrekken voor de vergoeding van de kosten, bedoeld in artikel 2, die zijn of worden gemaakt in de periode van 1 maart 2022 tot en met 31 juli 2023.

  • 2. Onder de kosten, bedoeld in artikel 2, worden verstaan de kosten voor:

    • a. de eerste inrichting van tijdelijke onderwijshuisvesting;

    • b. de ingebruikneming van tijdelijke onderwijshuisvesting;

    • c. de huur van tijdelijke onderwijshuisvesting;

    • d. het plaatsen van noodlokalen;

    • e. tijdelijke voorzieningen voor bewegingsonderwijs;

    • f. het gereedmaken van tijdelijke onderwijshuisvesting voor het onderwijs aan leerplichtige ontheemde jongeren;

    • g. de aankoop van noodlokalen.

  • 3. Een specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor kosten die:

    • a. reeds uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd;

    • b. zijn of worden gemaakt ten behoeve van delen van de onderwijshuisvesting die niet gebruikt worden door de school dan wel niet worden gebruikt voor onderwijs aan leerplichtige ontheemde jongeren;

    • c. zijn of worden gemaakt voor nieuwbouw of omvangrijke verbouwingen;

    • d. zijn of worden gemaakt voor het onderhoud aan de tijdelijke onderwijshuisvesting, bedoeld in artikel 2.

Artikel 5. Maximale hoogte specifieke uitkering

  • 1. De hoogte van de specifieke uitkering is gelijk aan de door een gemeente daadwerkelijk gemaakte kosten en bedraagt ten hoogste € 90.000 voor kosten die zijn gemaakt voor de onderwijshuisvesting van een groep van vijf tot en met vijftien leerplichtige ontheemde jongeren in de gemeente, of, voor zover een gemeente kosten heeft gemaakt voor de onderwijshuisvesting van een groep van meer dan vijftien leerplichtige ontheemde jongeren, ten hoogste € 90.000 per groep van vijftien leerplichtige ontheemde jongeren in een gemeente.

  • 2. Voor zover het plafond, bedoeld in artikel 3, niet wordt overschreden, kan de minister in uitzonderlijke gevallen afwijken van de maximale hoogte van de specifieke uitkering, bedoeld in het eerste lid. De gemeente die daarop een beroep doet, motiveert bij de aanvraag schriftelijk welke redenen aanleiding kunnen zijn voor een dergelijke afwijking van de maximale hoogte.

Artikel 6. Vaststelling leerplichtige ontheemde jongeren per gemeente

  • 1. De minister stelt het aantal leerplichtige ontheemde jongeren in een gemeente vast op basis van de registratie in het register onderwijsdeelnemers, gemeten over vier peildata binnen de in artikel 4, eerste lid, genoemde periode.

  • 2. De peildatum waarop het hoogste aantal leerlingen geregistreerd staat in de gemeente, is bepalend voor het vaststellen van de grootte van de groep, bedoeld in het eerste lid. De bedoelde peildata zijn 1 april 2022, 1 juni 2022, 1 augustus 2022 en 15 september 2022.

Artikel 7. Aanvraag van de specifieke uitkering

  • 1. Een aanvraag voor een specifieke uitkering wordt ingediend door de gemeente die de kosten heeft gemaakt voor het voorzien in de tijdelijke onderwijshuisvesting ten behoeve van leerplichtige ontheemde jongeren.

  • 2. Een aanvraag voor een specifieke uitkering kan worden ingediend van 1 oktober 2022 tot en met 31 oktober 2022. Aanvragen die buiten de aanvraagperiode worden ingediend, worden afgewezen.

  • 3. Indien een gemeente niet voldoet aan de voorschriften voor het in behandeling nemen van de aanvraag, heeft de gemeente met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid om de aanvraag aan te vullen. Deze aanvulling vindt plaats voor de sluiting van de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 7, tweede lid.

  • 4. Een aanvraag voor een specifieke uitkering wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat door de minister ter beschikking is gesteld op de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs.

Artikel 8. Wijze van verdelen

  • 1. De minister beslist op een aanvraag binnen acht weken na sluiting van de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 7, tweede lid.

  • 2. De minister verdeelt het beschikbare bedrag evenredig over de ingediende aanvragen met inachtneming van de in artikel 5 bedoelde maximale hoogte van de specifieke uitkering.

  • 3. Indien het plafond voor het verstrekken van specifieke uitkeringen als bedoeld in artikel 3 wordt overschreden, wordt het beschikbare bedrag naar rato van de aanvragen verdeeld.

Artikel 9. Verplichtingen

Een gemeente die een specifieke uitkering heeft aangevraagd, verleent medewerking aan de minister bij het verzamelen van informatie voor een evaluatie van deze regeling.

Artikel 10. Afwijzingsgronden

Een specifieke uitkering wordt niet verstrekt als er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd niet zijn uitgevoerd, of niet of niet geheel zullen worden uitgevoerd, of de gemeente niet zal voldoen aan de in deze regeling opgenomen verplichtingen.

Artikel 11. Voorschot

De minister verstrekt een voorschot van 100 procent van het verleende bedrag. 50 procent van het verleende bedrag wordt voor 31 december 2022 betaald. De overige 50 procent wordt voor 31 juli 2023 betaald.

Artikel 12. Verantwoording, vaststelling en terugvordering

  • 1. De gemeente legt verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering op de wijze, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. De minister stelt de specifieke uitkering vast nadat de gemeente, op de in het eerste lid bedoelde wijze, de eindverantwoording in de vorm van de jaarrekening over het jaar 2023 aan de minister heeft verstrekt.

  • 3. Als uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet, niet geheel, of onrechtmatig is besteed, kan de minister de uitkering ter hoogte van het niet-bestede of onrechtmatig bestede deel terugvorderen.

  • 4. Indien de verantwoordingsinformatie te laat, niet of niet volledig wordt verstrekt, kan de minister de specifieke uitkering op een lager bedrag vaststellen.

Artikel 13. Voorwaardelijke verlening

Voor zover een subsidie wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, kan zij worden verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld. Artikel 4:34 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en vervalt op 31 december 2025.

Artikel 15. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering tijdelijke onderwijshuisvesting ontheemden.

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma

TOELICHTING

Algemeen

1. Hoofdlijnen van de regeling

1.1 Inleiding

In verband met de huidige crisis in Oekraïne heeft de regering maatregelen getroffen om de massaal toegestroomde ontheemden op te vangen. Onder deze ontheemden bevinden zich veel kinderen en jongeren. Eind augustus 2022 waren er meer dan 75.000 ontheemden uit Oekraïne naar Nederland gekomen en ingeschreven in de basisregistratie personen (brp), onder wie circa 20.000 leerplichtige kinderen en jongeren. Aan hen komt het recht op onderwijs toe. Scholen en gemeenten doen er alles aan om onderwijsplekken te garanderen voor deze grote groep ontheemde leerplichtige jongeren uit Oekraïne. Lang was het mogelijk hen binnen het bestaande aanbod te accommoderen. Vanwege de groei van het aantal ontheemde leerplichtige jongeren, zijn de bestaande voorzieningen echter niet altijd meer toereikend. Om scholen ruimte te geven om flexibel om te gaan met de situatie, is eerder de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden1 in werking getreden. In het verlengde daarvan hebben veel scholen niet genoeg ruimte om het aantal nieuwe leerlingen dat zij ontvangen te huisvesten. Een groot aantal gemeenten heeft in dit kader extra tijdelijke onderwijshuisvesting georganiseerd. Dit moest vaak op korte termijn gerealiseerd worden buiten de reguliere budgetten voor onderwijshuisvesting om. Het doel van deze regeling is om de kosten die gemeenten hebben gemaakt dan wel zullen maken voor het organiseren van tijdelijke onderwijshuisvesting voor leerplichtige ontheemde jongeren te vergoeden. Op deze manier komt wel de uitvoerende, maar niet de volledige financiële last voor het organiseren van de tijdelijke onderwijshuisvesting bij gemeenten te liggen. Zo probeert deze regeling de inspanningen die door heel het land worden geleverd zo goed mogelijk te ondersteunen en te faciliteren.

1.2. In aanmerking komende kosten

De regeling geeft gemeenten de mogelijkheid om een specifieke uitkering te vragen voor de kosten die zij hebben gemaakt in verband met de noodzakelijke tijdelijke onderwijshuisvesting voor leerplichtige ontheemde jongeren uit Oekraïne. Het gaat hierbij om kosten voor het beschikbaar stellen van gebouwen aan scholen voor het geven van onderwijs, zoals de tijdelijke huur van bestaande gebouwen of noodlokalen. Het is ook mogelijk om noodlokalen te kopen in plaats van te huren, dit is niet het geval voor bestaande gebouwen. Daarnaast gaat het om kosten voor het gebruiksklaar maken van deze gebouwen, zoals de eerste grote schoonmaak, of kleine ingrepen als het (ver)plaatsen van wanden. Ook de eerste inrichting wordt vergoed, zoals de benodigde tafels, stoelen en schoolborden. Gelet op het belang van bewegingsonderwijs worden ook de kosten die gemeenten maken voor voorzieningen voor bewegingsonderwijs vergoed, zoals kosten voor de huur van gymzalen of sportvelden. Het gaat daarbij niet om kosten voor nieuwe voorzieningen voor bewegingsonderwijs, maar om de meerkosten die gemeenten maken om bewegingsonderwijs voor leerplichtige ontheemde jongeren te realiseren. Ook gaat het niet om kosten voor sportattributen, zoals ballen en honkbalknuppels. Alle in aanmerking komende kosten dienen gemaakt te zijn in de periode van 1 maart 2022 tot en met 31 juli 2023.

De specifieke uitkering is niet bedoeld voor structurele huisvesting: voor die kosten ontvangen gemeenten immers al een vergoeding uit het Gemeentefonds. Daarom vallen onder deze regeling ook geen kosten voor nieuwbouw, voor renovatie of voor grootschalige verbouwingen waarbij bijvoorbeeld structurele lokalen worden bijgeplaatst aan een bestaand gebouw. Dit past ook niet binnen de bedoeling om op korte termijn huisvesting te organiseren voor de leerplichtige ontheemde jongeren die op dit moment instromen in het onderwijs. Ook voor het onderhoud van gebouwen is al een reguliere route. Daarom vallen kosten voor schoonmaak (na de eerste grote schoonmaak waarmee de voorziening in gereedheid wordt gebracht) en onderhoud van gebouwen niet onder deze regeling. Daarnaast vallen onder deze regeling ook geen kosten die niet in het kader van onderwijs zijn gemaakt, zoals kosten voor locaties voor kinderopvang of buitenschoolse opvang. Ook bijvoorbeeld het vervoer naar school of de locaties voor bewegingsonderwijs valt niet onder deze regeling, hiervoor is een decentralisatie-uitkering Leerlingenvervoer.

1.3 Hoogte van de specifieke uitkering

Gemeenten maken aanspraak op een vergoeding van de kosten die zij daadwerkelijk hebben gemaakt, tot een maximumbedrag. Bij het bepalen van het maximumbedrag is aangesloten bij de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

Het maximumbedrag tot waar kosten vergoed worden, is afhankelijk van het aantal leerplichtige ontheemde jongeren dat in een gemeente is ingeschreven op scholen. leerplichtige ontheemde jongeren die niet in de gemeente wonen, maar daar wel naar school gaan én zijn ingeschreven op de betreffende school tellen mee voor dit maximum. Gemeenten waar minder dan vijf leerplichtige ontheemde jongeren naar school gaan, komen niet in aanmerking voor een vergoeding. Dit omdat een groep van vier leerplichtige ontheemde jongeren redelijkerwijs kan worden ondergebracht in bestaande huisvesting. Vanaf vijf tot en met vijftien leerplichtige ontheemde jongeren is er een maximumvergoeding van € 90.000 inclusief BTW. In het nieuwkomersonderwijs wordt geadviseerd om klassen van vijftien leerlingen aan te houden, hier is de nieuwkomersbekostiging die scholen ontvangen ook op ingericht. Daarom wordt er in deze regeling ook vanuit gegaan dat bij meer dan vijftien leerplichtige ontheemde jongeren weer een extra klas zal worden gecreëerd en gemeenten voor aanvullende huisvesting moeten zorgen. Dat betekent ook dat bij zestien tot en met dertig leerplichtige ontheemde jongeren een maximumvergoeding geldt van € 180.000 inclusief BTW. Dit gaat zo verder met staffels van vijftien leerplichtige ontheemde jongeren en € 90.000. Er is geen maximumvergoeding per gemeente. Gemeenten doen een aanvraag voor de vergoeding inclusief BTW. De kosten worden exclusief BTW vergoed, waarna gemeenten voor de vergoeding van de BTW gebruik kunnen maken van het BTW compensatiefonds. Voor het bepalen van de maximumvergoeding wordt naar de inschrijvingen op gemeenteniveau gekeken. Het is dus niet zo dat de leerplichtige ontheemde jongeren allemaal op dezelfde school ingeschreven dienen te zijn. Het aantal leerplichtige ontheemde jongeren wordt op meerdere momenten gepeild, waarbij van het hoogste peilmoment wordt uitgegaan. De peilmomenten zijn 1 april 2022, 1 juni 2022, 1 augustus 2022 en 15 september 2022. De gegevens worden door DUO opgehaald uit het Register Onderwijsdeelnemers. Bij het vaststellen van de maximumvergoeding gaat het uitdrukkelijk om een plafond. Alleen de daadwerkelijk gemaakte kosten komen in aanmerking voor een vergoeding, hogere kosten in beginsel niet.

Wanneer de aanvragen de totale beschikbare middelen van € 704,178 miljoen overschrijden, zullen aanvragen naar rato worden gekort. Dit gebeurt voordat de middelen worden uitgekeerd. Dit betekent dat als het totale budget met 2 procent wordt overschreden, alle aanvragen met 2 procent worden gekort. Hiermee wordt voorkomen dat een klein aantal gemeenten onevenredig gekort wordt of zelfs helemaal geen aanspraak meer maakt op middelen. Naar verwachting wordt het plafond niet overschreden.

2. Verhouding tot bestaande regelgeving

2.1. Financiële-verhoudingswet

De grondslag van deze regeling is artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet. Dat betekent dat de uitkering een eenmalig karakter heeft. De regeling geldt voor een bepaalde periode en heeft betrekking op kosten die zijn gemaakt tussen 1 maart 2022 en 31 juli 2023.

2.2 Staatssteunrecht

Gemeenten moeten bij het inschakelen van derden voorkomen dat er indirecte ongeoorloofde staatssteun wordt verleend.

2.3 Gemeentefonds en Regeling onderwijshuisvestingsbudgetten asielzoekers (OHBA)

Gemeenten ontvangen op basis van twee andere regelingen ook onderwijshuisvestingsmiddelen. Dit zijn het Gemeentefonds en de Regeling onderwijshuisvestingsbudgetten asielzoekers (OHBA). De uitkering via het Gemeentefonds is bedoeld voor alle reguliere kosten die gemeenten maken voor onderwijshuisvesting van de leerlingen die in de betreffende gemeente naar school gaan. Bij deze middelen wordt geen rekening gehouden met noodhuisvesting voor grote groepen asielzoekers. Hiervoor is de OHBA-regeling van het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA). Deze regeling ziet op de financiering van de materiële kosten als huisvesting en leermiddelen voor het basisonderwijs aan de kinderen in de COA-opvang. Gezien Oekraïense ontheemden niet in de COA-opvang worden opgevangen, kunnen gemeenten in dit geval ook geen aanspraak maken op de OHBA-regeling. Om gemeenten toch een vergoeding te bieden voor de tijdelijke onderwijshuisvesting voor de leerplichtige Oekraïense ontheemden is de onderhavige regeling ontworpen.

3. Uitvoering en toezicht

Bij de jaarrekening verantwoordt de gemeente de uitgaven via de Single informatie, Single audit-systematiek (SiSa). De jaarrekening over 2023 van de gemeente is de eindverantwoording van de specifieke uitkering. Aan de hand van die verantwoordingsinformatie bij de jaarrekening over 2023 van de gemeente zal DUO in naam van de minister vaststellen of de uitkering is besteed voor het doel waarvoor deze is verstrekt en de uitkering vaststellen. Als de uitkering niet, niet volledig of onrechtmatig is besteed kan na ontvangst van de eindverantwoording het niet (rechtmatig) bestede bedrag van de uitkering door DUO worden teruggevorderd.

4. Gevolgen

4.1 Bestuurlijke lasten voor gemeenten en administratieve lasten voor scholen

Deze regeling vraagt een aantal zaken van gemeenten. Ten eerste het bijhouden en goed administreren van de uitgaven aan tijdelijke onderwijshuisvesting voor leerplichtige ontheemde jongeren uit Oekraïne. Dit is onderdeel van de financiële administratie van gemeenten, al zal hier mogelijk extra aandacht aan moeten worden besteed. Daarnaast moeten gemeenten zelf een aanvraag indienen voor de compensatie voor de gemaakte kosten. De bestuurlijke lasten zullen verschillen per gemeente, afhankelijk van onder andere de grootte van de gemeente en de groep leerplichtige ontheemde jongeren die zij ontvangen. Deze regeling zal echter enige verzwaring van de bestuurlijke lasten met zich meebrengen. Er wordt getracht om deze lasten zo laag mogelijk te houden. Omdat het per gemeente aanzienlijk verschilt in welke mate kosten zijn gemaakt voor de onderwijshuisvesting voor leerplichtige ontheemde jongeren, is het niet mogelijk om de kosten zonder deze declaratiesystematiek te vergoeden. Wanneer dit wel wordt gedaan, bijvoorbeeld door de middelen te verdelen op basis van leerlingaantallen, zou dit tot een ongelijke verdeling leiden in relatie tot de gemaakte kosten.

Hoewel deze regeling voor gemeenten is bedoeld, zullen scholen mogelijk ook administratieve lasten ervaren, bijvoorbeeld omdat zij met gemeenten moeten overleggen over de benodigde huisvesting en deze mogelijk zelf organiseren waarna zij de kosten bij de gemeente declareren. De verwachting is dat dit geen grote extra last is bovenop het organiseren van onderwijs voor Oekraïense leerlingen. In dit kader zijn veelal overlegstructuren tussen gemeenten en scholen ingericht die hiervoor gebruikt kunnen worden.

4.2 Verantwoording over de besteding van de middelen

Gemeenten leggen middels de jaarrekening verantwoording af aan het Rijk, via SiSa. De doelstelling van SiSa is de verantwoordings- en controlelasten voor medeoverheden (gemeenten, provincies en regio’s met een gemeenschappelijke regeling) te verminderen. Deze verantwoordingssystematiek sluit aan bij het reguliere jaarrekeningproces van de medeoverheden.

5. Advies en consultatie

Adviesvraag VNG

Bij het opstellen van deze regeling was de VNG intensief betrokken. De VNG heeft opgemerkt dat de declarabele kosten en de gestelde maximumvergoeding passend zijn.

Uitvoeringstoets DUO

DUO acht de regeling uitvoerbaar, maakbaar en haalbaar.

Advies Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

6. Caribisch Nederland

Deze regeling geldt niet voor Caribisch Nederland, omdat daar geen sprake is van massale toestroom van leerplichtige ontheemde jongeren uit Oekraïne.

7. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de begripsbepalingen van de regeling opgenomen. Met de term ‘leerplichtige ontheemde jongere’ is zoveel mogelijk aangesloten bij de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden, die op 14 juli 2022 in werking is getreden.

Artikel 2. Doel van deze regeling

De specifieke uitkering ziet op het vergoeden van kosten die gemeenten maken voor de tijdelijke onderwijshuisvesting ten behoeve van leerplichtige ontheemde jongeren uit Oekraïne. Reguliere kosten voor onderwijshuisvesting vallen nadrukkelijk niet onder de regeling, omdat die reeds vergoed worden met de middelen uit het Gemeentefonds.

Artikel 4. In aanmerking komende kosten

In dit artikel zijn de kosten gespecificeerd die in aanmerking komen voor een vergoeding op grond van de regeling. Onder a., de ‘eerste inrichting’, wordt de fysieke inrichting verstaan, in het bijzonder het meubilair (een bureau, tafels en stoelen, planten en schoolborden, maar bijvoorbeeld geen laptops voor iedere leerling). Onder b., de ‘ingebruikneming’, wordt verstaan het gereedmaken van de onderwijshuisvesting. Daarbij is te denken aan de kosten van de eerste schoonmaak en de verhuizing van spullen. Let op: reguliere onderhoudskosten vallen niet onder de regeling. Onder c., de ‘huur van tijdelijke onderwijshuisvesting’, worden de huurkosten voor bestaande gebouwen en noodlokalen verstaan. Onder d., ‘het plaatsen van noodlokalen’, worden de kosten verstaan die gemaakt worden bij het plaatsen van noodlokalen, zoals eventuele transportkosten voor het noodlokaal. Onder e., ‘tijdelijke voorzieningen voor bewegingsonderwijs’, worden kosten verstaan, zoals de huur van gymzalen of sportvelden. Het gaat daarbij niet om kosten voor nieuwe huisvestingsvoorzieningen voor bewegingsonderwijs, maar om de meerkosten die gemeenten maken om bewegingsonderwijs voor leerlingen uit Oekraïne te realiseren. Ook gaat het niet om kosten voor sportattributen, zoals ballen en honkbalknuppels. Onder f., ‘het gereedmaken van tijdelijke onderwijshuisvesting voor het onderwijs aan leerplichtige ontheemde jongeren’, worden de kosten verstaan voor kleine ingrepen in een gebouw met het oog op het garanderen van onderwijsplekken op korte termijn. Te denken valt aan het plaatsen of herplaatsen van wanden. Het gaat niet om volledige renovaties of andere grote verbouwingen met het oog op structurele wijzigingen van de onderwijshuisvesting. Onder g., ‘de aankoop van noodlokalen’, worden de aankoopkosten voor noodlokalen verstaan. Hierbij wordt ervanuit gegaan dat er alleen tot aankoop wordt overgegaan als dit voordeliger is dan huur op de korte termijn.

Uitsluitend kosten voor tijdelijke onderwijshuisvesting komen in aanmerking voor vergoeding. De regeling is immers bedoeld om het hoofd te bieden aan de massale toestroom van leerplichtige ontheemde jongeren uit Oekraïne. Kosten voor structurele onderwijshuisvesting in het kader van de sectorwetten voor het primair en voortgezet onderwijs worden reeds vergoed uit het Gemeentefonds.

Artikel 5. Maximale hoogte specifieke uitkering

Het maximumbedrag is toegelicht in de algemene toelichting.

Gemeenten maken aanspraak op een vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten, tot het maximumbedrag. In het tweede lid is bepaald dat de minister in uitzonderlijke gevallen kan afwijken van dit maximumbedrag. Het gaat om een discretionaire bevoegdheid: het is aan de minister om te bepalen of een voorkomend geval een uitzondering op de regel rechtvaardigt. De minister gaat terughoudend om met deze bevoegdheid: de uitkering op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten en het maximumbedrag volstaan in beginsel om gemeenten voldoende te compenseren voor hun kosten.

Uitsluitend de omstandigheid dat een gemeente duurder uit is, volstaat op zichzelf dan ook niet om te spreken van een uitzonderlijk geval. Er dient sprake te zijn van een unieke of onvoorzienbare situatie waarin de onverkorte toepassing van het maximumbedrag de gemeente onevenredig zou benadelen. Hoewel in het algemeen niet te zeggen is wanneer daarvan sprake is, is het niet voldoende dat een situatie uitsluitend nadelig of ongewenst is: naar het oordeel van de minister moet zich een zekere mate van onrechtvaardigheid voordoen.

De toepassing van de uitzonderingsmogelijkheid kan er niet toe leiden dat het plafond wordt overschreden.

Artikel 7. Aanvraag van de specifieke uitkering

In dit artikel wordt bepaald op welke wijze en binnen welke termijn de gemeente een aanvraag moet indienen. Ook wordt bepaald dat wanneer de aanvraag niet voldoet, een gemeente de kans heeft deze aan te vullen tot de dag van de sluiting van de aanvraagperiode. De datum van ontvangst is dan de datum van herstel van de aanvraag. Te laat ingediende aanvragen worden afgewezen. De aanvragen die na sluiting van de aanvraagperiode zijn hersteld, worden in zoverre in behandeling genomen dat de aanvraag die binnen de aanvraagperiode is ingediend wordt beoordeeld.

Artikel 8. Wijze van verdelen

In dit artikel wordt bepaald hoe de verdeling van de behandeling van de aanvragen plaatsvindt. Wanneer de aanvragen de totale beschikbare middelen van € 704,178 miljoen overschrijden, worden aanvragen naar rato gekort. Dit gebeurt voordat de middelen worden uitgekeerd.

Artikel 10. Afwijzingsgronden

De regeling stelt specifieke eisen aan kosten die in aanmerking komen voor de uitkering. Wanneer hieraan niet wordt voldaan, vindt geen verstrekking plaats. Hetzelfde geldt voor wanneer gegronde redenen bestaan aan te nemen dat de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd, niet zijn of worden uitgevoerd.

Artikel 12. Verantwoording, vaststelling en terugvordering

De minister heeft een mogelijkheid tot terugvordering wanneer de reeds verstrekte uitkering niet is gebruikt voor het doel van deze regeling. De wijze waarop verantwoording plaatsvindt, is bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

Artikel 13. Voorwaardelijke verlening

Dit artikel bepaalt dat artikel 4:34 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing op deze regeling is. Dit betekent dat voor zover de specifieke uitkering wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, deze verleend wordt onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld. Deze voorwaarde wordt opgenomen in de verleningsbeschikking en heeft derhalve formele rechtskracht als tegen de verlening niet wordt opgekomen. De minister moet binnen vier weken na de vaststelling of de goedkeuring van de begroting waarin niet voldoende gelden ter beschikking worden gesteld een beroep op de voorwaarde doen. Na ommekomst van deze termijn kan de voorwaarde niet meer worden ingeroepen.

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma


X Noot
1

Kamerstukken II 2021/22, 36 106, nr. 2.

Naar boven