Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 36106 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 36106 nr. 2 |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat in verband met massale toestroom van ontheemden het wenselijk is om het mogelijk te maken om met spoed tijdelijke onderwijsvoorzieningen in te richten, indien dat noodzakelijk is om het recht op onderwijs voor leerplichtigen te waarborgen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan het opschrift van Hoofdstuk I, Titel IV, Afdeling 12, wordt toegevoegd «en tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom ontheemden».
C
Na artikel 180 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
jongere als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 op wie de artikelen 5 en 11 van de Leerplichtwet 1969 niet van toepassing zijn;
Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PbEU 2001, L 212);
tijdelijke basisschool of tijdelijke uitbreiding van een basisschool, gericht op het geven of het doen geven van onderwijs met als doel een zo spoedig mogelijke doorstroom van leerlingen naar het basisonderwijs, niet zijnde het onderwijs gegeven aan een tijdelijke onderwijsvoorziening.
1. Het bevoegd gezag kan een tijdelijke onderwijsvoorziening inrichten.
2. Het bevoegd gezag meldt de inrichting van een tijdelijke onderwijsvoorziening onverwijld bij Onze Minister.
3. Na een melding, als bedoeld in het tweede lid, stelt het bevoegd gezag binnen twee maanden een inrichtingsplan op voor de tijdelijke onderwijsvoorziening en zendt het plan aan Onze Minister.
4. Het inrichtingsplan, bedoeld in het derde lid, bevat in ieder geval een beschrijving van:
a. de wijze waarop de tijdelijke onderwijsvoorziening zal worden ingericht;
b. de wijze waarop tijdelijke onderwijsvoorziening toewerkt naar de doorstroom van leerlingen naar het basisonderwijs, niet zijnde het onderwijs gegeven aan een tijdelijke onderwijsvoorziening;
c. de wijze waarop ten aanzien van de tijdelijke onderwijsvoorziening zal worden voldaan aan de zorgplicht, bedoeld in artikel 4c;
d. het personeelsbeleid, bedoeld in artikel 12, derde lid, voor zover dat betrekking heeft op de tijdelijke onderwijsvoorziening;
e. de invulling van het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 180c.
5. Het eerste lid is niet van toepassing op een school waarvan de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak is als bedoeld in artikel 10a, eerste en vierde lid.
6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de melding, bedoeld in het tweede lid, en over het inrichtingsplan bedoeld in het vierde lid.
1. Het bevoegd gezag stelt voor de tijdelijke onderwijsvoorziening een onderwijsprogramma vast, dat in ieder geval:
a. het ononderbroken ontwikkelingsproces van de leerlingen bevordert en borgt dat zij kunnen doorstromen naar een basisschool of speciale school voor basisonderwijs, niet zijnde een tijdelijke onderwijsvoorziening;
b. actief burgerschap en sociale cohesie bevordert, als bedoeld in artikel 8, derde lid;
c. zo veel mogelijk gericht is op de inhoud van het onderwijs, bedoeld in artikel 9, waarbij in ieder geval altijd aandacht wordt besteed aan:
1°. zintuigelijke en lichamelijke oefening,
2°. Nederlandse taal,
3°. rekenen en wiskunde.
d. het sociaal en emotioneel welbevinden van de leerlingen bevordert.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de inhoud van het onderwijsprogramma, waarbij kan worden afgeweken van de artikelen 8 en 9.
1. Indien een vacature voor het geven van onderwijs in een tijdelijke onderwijsvoorziening niet kan worden vervuld door de benoeming van een leraar die bevoegd is tot het geven schoolonderwijs als bedoeld in artikel 3, kan het onderwijs aan een tijdelijke onderwijsvoorziening niet langer dan strikt noodzakelijk en voor ten hoogste twee jaren, in afwijking van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, ook worden gegeven door:
a. studenten van een opleiding leidend tot een getuigschrift als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b.1°;
b. degene die bevoegd is het geven van voortgezet onderwijs op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs of op grond van de Wet voortgezet onderwijs 2020, met dien verstande dat het onderwijs niet gegeven kan worden door degene bedoeld in artikel 33, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs of degene bedoeld in artikel 7.14 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
c. een onderwijsondersteunende functionaris als bedoeld in artikel 3a.
2. Het bevoegd gezag draagt zorg voor schriftelijke afspraken met degene, bedoeld in het eerste lid, waarin wordt verklaard dat betrokkene zich inspant om binnen twee jaren alsnog te voldoen aan de eisen opgenomen in artikel 3.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op het onderwijs in:
1°. Nederlands;
2°. rekenen en wiskunde;
3°. zintuigelijke en lichamelijke oefening;
4°. actief burgerschap en sociale cohesie.
4. Het bevoegd gezag legt ten aanzien van elke leraar in een tijdelijke onderwijsvoorziening vast over welke opleiding en ervaring de leraar beschikt.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.
1. Het onderwijs aan een tijdelijke onderwijsvoorziening kan op afstand worden verzorgd.
2. Voor zover de aard van het afstandsonderwijs zich daar niet tegen verzet, is het bepaalde bij of krachtens deze wet ook van toepassing op het afstandsonderwijs.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het afstandsonderwijs.
Bij ministeriële regeling kunnen, zo nodig in afwijking van hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald, voor een tijdelijke onderwijsvoorziening regels worden gesteld over:
a. de eindtoets;
b. het doorstroomperspectief;
c. het schoolplan, bedoeld in artikel 12;
d. de schoolgids, bedoeld in artikel 13;
e. activiteiten voor leerlingen met een grote achterstand in de Nederlandse taal als bedoeld in artikel 158;
f. de plaatsing van leerlingen op een tijdelijke onderwijsvoorziening.
D
In hoofdstuk V worden, onder vernummering van artikel 215 tot artikel 217, voor artikel 217 (nieuw) twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Titel IV, Afdeling 12, paragraaf 2, vervalt twee jaren na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, artikel 180b van de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden.
2. Bij koninklijk besluit kan voor de in het eerste lid genoemde paragraaf of onderdelen daarvan worden bepaald dat zij op een eerder of later tijdstip vervallen.
3. De voordracht voor een koninklijk besluit als bedoeld in het tweede lid wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien een der Kamers der Staten-Generaal binnen die termijn besluit niet in te stemmen met dat ontwerp, wordt ten aanzien van dat ontwerp geen voordracht gedaan.
1. Na het vervallen van artikel 180b, regelt het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk dat de leerlingen van de tijdelijke onderwijsvoorziening doorstromen naar een basisschool of speciale school voor basisonderwijs.
2. Bij ministeriële regeling kunnen na het vervallen van artikel 180b, regels worden gesteld over de wijze waarop een tijdelijke onderwijsvoorziening wordt opgeheven en binnen welke termijn.
3. De artikelen 180c en 180f zoals die luidden bij de inwerkingtreding van Titel IV, Afdeling 12, paragraaf 2, zijn van overeenkomstige toepassing op de ministeriële regeling bedoeld in het tweede lid.
4. De ministeriële regeling, bedoeld in het tweede lid, wordt niet eerder vastgesteld dan twee weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
5. Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
E
In artikel 180d, eerste lid, onderdeel b, vervallen de zinsneden «op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs of» en «degene bedoeld in artikel 33, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs of».
De Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan het opschrift van Titel IVD wordt toegevoegd «en tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden».
C
Na artikel 118t wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
In deze afdeling wordt verstaan onder:
jongere als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 op wie de artikelen 5 en 11 van de Leerplichtwet 1969 niet van toepassing zijn;
Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PbEU 2001, L 212);
tijdelijke school of tijdelijke uitbreiding van een school, niet zijnde een school voor praktijkonderwijs, gericht op het geven van onderwijs met als doel een zo spoedig mogelijke doorstroom van leerlingen naar een school voor voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, niet zijnde een tijdelijke onderwijsvoorziening.
1. Het bevoegd gezag kan een tijdelijke onderwijsvoorziening inrichten.
2. Het bevoegd gezag meldt de inrichting van een tijdelijke onderwijsvoorziening onverwijld bij Onze Minister.
3. Na een melding als bedoeld in het tweede lid, stelt het bevoegd gezag binnen twee maanden een inrichtingsplan op voor de tijdelijke onderwijsvoorziening en zendt het plan aan Onze Minister.
4. Het inrichtingsplan, bedoeld in het derde lid, bevat in ieder geval een beschrijving van:
a. de wijze waarop de tijdelijke onderwijsvoorziening zal worden ingericht;
b. de wijze waarop tijdelijke onderwijsvoorziening voortgezet onderwijs geeft met als doel een zo spoedig mogelijke doorstroom van leerlingen naar het voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, niet zijnde het onderwijs gegeven in een tijdelijke onderwijsvoorziening;
c. de wijze waarop ten aanzien van de tijdelijke onderwijsvoorziening zal worden voldaan aan de zorgplicht, bedoeld in artikel 3b;
d. het personeelsbeleid, bedoeld in artikel 24, derde lid, voor zover dat betrekking heeft op de tijdelijke onderwijsvoorziening;
e. de invulling van het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 118tc.
5. Het eerste lid is niet van toepassing op een school waarvan de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak is als bedoeld in artikel 23a1, eerste en derde lid.
6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de melding, bedoeld in het tweede lid, en over het inrichtingsplan, bedoeld in het vierde lid.
1. In afwijking van het bepaalde in titel II, afdeling I, hoofdstuk I, stelt het bevoegd gezag voor de tijdelijke onderwijsvoorziening de inhoud van het onderwijs vast in een onderwijsprogramma, dat in ieder geval:
a. het ononderbroken ontwikkelingsproces van de leerlingen bevordert en borgt dat zij kunnen doorstromen naar een school voor voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, niet zijnde een tijdelijke onderwijsvoorziening;
b. actief burgerschap en sociale cohesie bevordert als bedoeld in artikel 17;
c. zo veel mogelijk gericht is op de inhoud van het onderwijs, bedoeld in artikel 11b, waarbij in ieder geval altijd aandacht wordt besteed aan:
1°. Nederlandse taal;
2°. wiskunde;
3°. lichamelijke opvoeding;
d. het sociaal en emotioneel welbevinden van de leerlingen bevordert.
2. Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens over de invulling en spreiding van de uren in de tijdelijke onderwijsvoorziening.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de inhoud van het onderwijsprogramma.
1. Een tijdelijke onderwijsvoorziening kan geen nevenvestiging zijn als bedoeld in artikel 73b.
2. Een tijdelijke onderwijsvoorziening kan een tijdelijke nevenvestiging zijn als bedoeld in artikel 73d, eerste lid, met dien verstande dat, in afwijking van artikel 73d:
a. de tijdelijke nevenvestiging gelegen kan zijn op een afstand van meer dan drie kilometer van de hoofdvestiging of nevenvestiging;
b. het bevoegd gezag van een school binnen vier weken na de ingebruikname van de tijdelijke nevenvestiging voor een tijdelijke onderwijsvoorziening van die ingebruikname kennis dient te geven aan Onze Minister.
3. In afwijking van artikel 73e blijft de aanspraak op bekostiging van een tijdelijke onderwijsvoorziening die tevens een tijdelijk nevenvestiging is ook bestaan als de afstand als bedoeld in dat artikel groter is dan drie kilometer.
1. Indien een vacature voor het geven van onderwijs in een tijdelijke onderwijsvoorziening niet kan worden vervuld door de benoeming of de tewerkstelling zonder benoeming van een bevoegde leraar als bedoeld in artikel 2a, kan het onderwijs niet langer dan strikt noodzakelijk en voor ten hoogste twee jaren ook worden verzorgd door iemand die nog niet voldoet aan de bekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 36.
2. Het bevoegd gezag draagt zorg voor schriftelijke afspraken met degene, bedoeld in het eerste lid, waarin wordt verklaard dat betrokkene zich inspant om binnen twee jaren alsnog te voldoen aan de bekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 36.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op het onderwijs in:
1° Nederlands;
2° wiskunde;
3° lichamelijke opvoeding;
4° actief burgerschap en sociale cohesie.
4. Het bevoegd gezag legt ten aanzien van elke leraar in een tijdelijke onderwijsvoorziening vast over welke opleiding en ervaring de leraar beschikt.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.
1. Het onderwijs aan een tijdelijke onderwijsvoorziening kan ook op afstand worden verzorgd.
2. Voor zover de aard van het afstandsonderwijs zich daar niet tegen verzet, is het bepaalde bij of krachtens deze wet ook van toepassing op het afstandsonderwijs
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het afstandsonderwijs.
Bij ministeriële regeling kunnen, zo nodig in afwijking van hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald, voor een tijdelijke onderwijsvoorziening regels worden gesteld over:
a. het doorstroomperspectief;
b. het schoolplan, bedoeld in artikel 24;
c. de schoolgids, bedoeld in artikel 24a;
d. activiteiten voor leerlingen met een grote achterstand in de Nederlandse taal;
e. de plaatsing van leerlingen op een tijdelijke onderwijsvoorziening.
De Wet voorgezet onderwijs 2020 wordt als volgt gewijzigd:
A
Het opschrift van hoofdstuk 9 komt te luiden:
D
Na artikel 9.3 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
jongere als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 op wie de artikelen 5 en 11 van de Leerplichtwet 1969 niet van toepassing zijn;
Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PbEU 2001, L 212);
tijdelijke school of tijdelijke uitbreiding van een school gericht op het geven van onderwijs met als doel een zo spoedig mogelijke doorstroom van leerlingen naar een school voor voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, niet zijnde een tijdelijke onderwijsvoorziening.
2. Deze paragraaf is niet van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
1. Het bevoegd gezag kan een tijdelijke onderwijsvoorziening inrichten.
2. Het bevoegd gezag meldt de inrichting van een tijdelijke onderwijsvoorziening onverwijld bij Onze Minister.
3. Na een melding als bedoeld in het tweede lid, stelt het bevoegd gezag binnen twee maanden een inrichtingsplan op voor de tijdelijke onderwijsvoorziening en zendt het plan aan Onze Minister.
4. Het inrichtingsplan, bedoeld in het derde lid, bevat in ieder geval een beschrijving van:
a. de wijze waarop de tijdelijke onderwijsvoorziening zal worden ingericht;
b. de wijze waarop tijdelijke onderwijsvoorziening voortgezet onderwijs geeft met als doel een zo spoedig mogelijke doorstroom van leerlingen naar een school voor voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, niet zijnde het onderwijs gegeven in een tijdelijke onderwijsvoorziening;
c. de wijze waarop ten aanzien van de tijdelijke onderwijsvoorziening zal worden voldaan aan de zorgplicht, bedoeld in artikel 3.40;
d. het personeelsbeleid, bedoeld in artikel 2.90 voor zover dat betrekking heeft op de tijdelijke onderwijsvoorziening;
e. de invulling van het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 9.6.
5. Het eerste lid is niet van toepassing op een school waarvan de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak is als bedoeld in artikel 2.94, eerste en derde lid.
6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de melding, bedoeld in het tweede lid, en over het inrichtingsplan bedoeld in het vierde lid.
1. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2, paragrafen 1 en 2 artikel 2.1 en titel II, afdeling I, hoofdstuk I, stelt het bevoegd gezag voor de tijdelijke onderwijsvoorziening de inhoud van het onderwijs vast in een onderwijsprogramma, dat in ieder geval:
a. het ononderbroken ontwikkelingsproces van de leerlingen bevordert en borgt dat zij kunnen doorstromen naar een school voor voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, niet zijnde een tijdelijke onderwijsvoorziening;
b. actief burgerschap en sociale cohesie bevordert, als bedoeld in artikel 2.2;
c. zo veel mogelijk gericht is op de kerndoelen, bedoeld in artikel 2.13, waarbij in ieder geval altijd aandacht wordt besteed aan:
1°. Nederlandse taal;
2°. wiskunde;
3°. lichamelijke opvoeding;
d. het sociaal en emotioneel welbevinden van de leerlingen bevordert.
2. Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens over de invulling en spreiding van de uren in de tijdelijke onderwijsvoorziening
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de inhoud van het onderwijsprogramma.
1. Een tijdelijke onderwijsvoorziening kan geen nevenvestiging zijn als bedoeld in artikel 4.14.
2. Een tijdelijke onderwijsvoorziening kan een tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 4.16 kan zijn, met dien verstande dat, in afwijking van 4.16:
a. de tijdelijke nevenvestiging gelegen kan zijn op een afstand van meer dan drie kilometer van de hoofdvestiging of nevenvestiging;
b. het bevoegd gezag van een school binnen vier weken na de ingebruikname van de tijdelijke nevenvestiging voor een tijdelijke onderwijsvoorziening van die ingebruikname kennis dient te geven aan Onze Minister.
3. In afwijking van artikel 4.17 blijft de aanspraak op bekostiging van een tijdelijke onderwijsvoorziening die tevens een tijdelijk nevenvestiging is ook bestaan als de afstand als bedoeld in dit artikel groter is dan drie kilometer.
1. Indien een vacature voor het geven van onderwijs in een tijdelijke onderwijsvoorziening niet kan worden vervuld door de benoeming van een bevoegde leraar als bedoeld in artikel 7.9, kan het onderwijs niet langer dan strikt noodzakelijk en voor ten hoogste twee jaren, in afwijking van artikel 7.9, ook worden gegeven door iemand die voor dat onderwijs niet bevoegd is.
2. Het bevoegd gezag draagt zorg voor schriftelijke afspraken met degene, bedoeld in het eerste lid, waarin wordt verklaard dat betrokkene zich inspant om binnen twee jaren alsnog te voldoen aan de eisen opgenomen in hoofdstuk 7, paragrafen 2 en 3.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op het onderwijs in:
1° Nederlands;
2° wiskunde;
3° lichamelijke opvoeding;
4° actief burgerschap en sociale cohesie.
4. Het bevoegd gezag legt ten aanzien van elke leraar in een tijdelijke onderwijsvoorziening vast over welke opleiding en ervaring degene die wordt aangesteld of benoemd wordt beschikt.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.
1. Het onderwijs aan een tijdelijke onderwijsvoorziening kan ook op afstand worden verzorgd.
2. Voor zover de aard van het afstandsonderwijs zich daar niet tegen verzet, is het bepaalde bij of krachtens deze wet ook van toepassing op het afstandsonderwijs
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het afstandsonderwijs.
Bij ministeriële regeling kunnen, zo nodig in afwijking van hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald, voor een tijdelijke onderwijsvoorziening regels worden gesteld over:
a. het doorstroomperspectief;
b. het schoolplan, als bedoeld in artikel 2.88;
c. de schoolgids, als bedoeld in artikel 2.92;
d. activiteiten voor leerlingen met een grote achterstand in de Nederlandse taal;
e. de plaatsing van leerlingen op een tijdelijke onderwijsvoorziening.
E
In hoofdstuk 14 worden, onder vernummering van artikel 14.3 tot artikel 14.5, voor artikel 14.5 (nieuw) twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Hoofdstuk 9, paragraaf 2, vervalt twee jaren na de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, artikel 9.5 van de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom ontheemden.
2. Bij koninklijk besluit kan voor de in het eerste lid genoemde paragraaf of onderdelen daarvan worden bepaald dat zij op een eerder of later tijdstip vervallen.
3. De voordracht voor een koninklijk besluit als bedoeld in het tweede lid wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien een der Kamers der Staten-Generaal binnen die termijn besluit niet in te stemmen met dat ontwerp, wordt ten aanzien van dat ontwerp geen voordracht gedaan. Een besluit als bedoeld in de vorige zin kan worden genomen op voorstel van een of meer leden van een der Kamers der Staten-Generaal.
1. Na het vervallen van artikel 9.5 regelt het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk dat de leerlingen van de tijdelijke onderwijsvoorziening doorstromen naar een school.
2. Bij ministeriële regeling kunnen na het vervallen van artikel 9.5, regels worden gesteld over de wijze waarop een tijdelijke onderwijsvoorziening wordt opgeheven en binnen welke termijn.
3. De artikelen 9.6 en 9.10 zoals die luidden na de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel hoofdstuk 9, paragraaf 3, zijn van overeenkomstige toepassing op de ministeriële regeling bedoeld in het tweede lid.
4. De ministeriële regeling, bedoeld in het tweede lid, wordt niet eerder vastgesteld dan twee weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
5. Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit bepaald tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Primair en Voorgezet Onderwijs,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36106-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.