Regeling van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport van 19 juli 2022, kenmerk 3396937-1032605-MEVA, houdende de wijziging van de Subsidieregeling stageplaatsen zorg II in verband met de verlenging van de werkingstermijn tot 1 augustus 2027

De Minister voor Langdurige Zorg en Sport,

Gelet op artikel 3 en 5 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling stageplaatsen zorg II wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

minister:

Minister voor Langdurige Zorg en Sport;

2. Onderdeel c wordt als volgt gewijzigd:

  • a. onder 3° vervalt ‘of deeltijds’;

  • b. onder 4° wordt na ‘duale’ ingevoegd ‘of deeltijds’.

3. Er worden 3 onderdelen toegevoegd, luidende:

  • i. de-minimisverklaring: verklaring als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352/1);

  • j. dienst van algemeen economisch belang: dienst als bedoeld in artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • k. DAEB de-minimisverklaring: verklaring als bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EU) nr. 360/2012 van de Commissie van 25 april 2012 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PbEU 2012, L 114/8).

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. De eerste volzin van het eerste lid komt te luiden:

De minister kan aan een stageaanbieder, die in een studiejaar meer dan een vijfde van het aantal uren van één gerealiseerde stageplaats realiseert, jaarlijks op aanvraag een subsidie verstrekken voor het realiseren van stageplaatsen.

2. In het vierde lid wordt ‘€ 112.000.000’ vervangen door ‘€ 116.000.000’.

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 12. De subsidie wordt over studiejaar 2022–2023 en de daarop volgende studiejaren niet verstrekt indien meer dan € 500.000 wordt ingezet voor het aanbieden van stages aan deelnemers die onderwijs volgen dat niet uit de openbare kas bekostigd wordt.

  • 13. De subsidie wordt niet verstrekt aan stageaanbieders die in het studiejaar op grond van deze regeling stageplekken tegen betaling aanbieden aan studenten.

C

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

  • 1. Indien een stageaanbieder een bedrag van € 200.000 tot ten hoogste € 500.000 van de subsidie inzet voor het realiseren van stageplaatsen voor deelnemers die onderwijs volgen dat niet uit de openbare kas bekostigd wordt, wordt aan deze stageaanbieder als dienst van algemeen economisch belang opgedragen: het realiseren van een stageplaats voor een deelnemer die onderwijs volgt dat niet uit de openbare kas bekostigd wordt.

  • 2. De opdracht, bedoeld in het eerste lid, heeft een maximale werkingsduur van 5 jaar.

  • 3. Indien een deel van de subsidie is ingezet voor het realiseren van stageplaatsen voor deelnemers die onderwijs volgen dat niet uit de openbare kas bekostigd wordt, gaat de aanvraag over studiejaar 2022–2023 en de daarop volgende studiejaren, in aanvulling op artikel 3, tweede lid, voor dat deel van de subsidie vergezeld van:

    • a. een de-minimisverklaring, indien dit deel ten hoogste € 200.000 bedraagt;

    • b. een DAEB de-minimisverklaring, indien dit deel een bedrag van € 200.000 tot ten hoogste € 500.000 bedraagt.

D

In artikel 7 wordt ‘2022’ vervangen door ‘2027’.

E

In het opschrift van bijlage 3 vervalt ‘en deeltijd’.

F

In het opschrift van bijlage 4 wordt na ‘duaal’ ingevoegd ‘en deeltijd’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking op 1 augustus 2022.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder

TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Subsidieregeling stagefonds zorg II (hierna: de Subsidieregeling). Met deze wijzigingsregeling is de werkingsduur van de Subsidieregeling verlengd met de maximaal toegestane periode van vijf jaar, conform artikel 24a, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016. Dit betekent dat de Subsidieregeling per 1 augustus 2027 komt te vervallen.

Daarnaast worden een aantal inhoudelijke aanpassingen gedaan die de doelmatigheid en effectiviteit van de regeling moeten bevorderen.

Verlenging van de regeling

De Subsidieregeling voorziet in een tegemoetkoming in de kosten van het aanbieden van stages en de bijbehorende stagebegeleiding voor opleidingen in de zorg- en welzijnssector. De Subsidieregeling beoogt het beschikbaar komen van voldoende stageplaatsen via een relatief stabiel en op toekomstige zorgbehoeften gebaseerd stageaanbod te ondersteunen.

De Subsidieregeling zou per 1 augustus 2022 komen te vervallen. Uit het door I&O Research en Berenschot uitgegeven evaluatierapport ‘Subsidieregeling Stageplaatsen Zorg II 2016–2019’ blijkt dat de Subsidieregeling doelmatig uitgevoerd wordt en de kwaliteit van de stages verbetert. Daarom is besloten de subsidiëring voort te zetten en de werkingsduur van de Subsidieregeling te verlengen. Afhankelijk van de afspraken in het Integraal Zorgakkoord (IZA) kan het zijn dat de looptijd van onderhavige subsidieregeling wordt verkort.

In de evaluatie wordt tevens geconcludeerd dat het voor de toekomst van de Subsidieregeling belangrijk is dat geobjectiveerd en gemotiveerd bepaald kan worden of een opleiding wordt toegevoegd of juist geschrapt wordt uit de Subsidieregeling. In de komende periode wordt een afwegingskader voor het toevoegen of schrappen van opleidingen verder uitgewerkt, waarna de Subsidieregeling nog gerichter ingezet kan worden als een instrument om te sturen naar opleidingen in de zorg- en welzijnssector waar een arbeidsmarkttekort is of wordt verwacht.

Subsidieregeling leidt niet tot ongeoorloofde staatssteun

Voor de beantwoording van de vraag of een overheidsmaatregel ongeoorloofde staatssteun in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) met zich meebrengt, moet een vijftal elementen cumulatief aanwezig zijn:

  • 1. De begunstigde is een onderneming;

  • 2. De maatregel is afkomstig van en toe te rekenen aan de staat;

  • 3. De maatregel levert de onderneming een economisch voordeel op;

  • 4. De maatregel is selectief;

  • 5. De maatregel leidt tot (potentiële) vervalsing van de mededinging en een ongunstige beïnvloeding van het intracommunautaire handelsverkeer.

Voor de beoordeling van het eerste element, moet worden gekeken naar de begrippen ‘onderneming’ en ‘economische activiteit’. Openbaar onderwijs dat binnen het nationale onderwijsstelsel wordt gefinancierd door de Staat en onder staatstoezicht staat, kan als een niet-economische activiteit worden beschouwd. Het Hof van Justitie verklaarde dat de Staat“„ bij de organisatie en de handhaving van een dergelijk openbaar onderwijsstelsel, dat volledig of hoofdzakelijk uit de staatskas wordt gefinancierd en niet door de leerlingen of hun ouders, niet de bedoeling heeft werkzaamheden tegen vergoeding te verrichten, maar zijn sociale, culturele en opvoedkundige taak jegens zijn bevolking vervult”1.

Bij bovenstaande vormen van onderwijs gaat het om het onderwijs dat binnen het nationale onderwijsstelsel valt en dat dus door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) wordt bekostigd. Voor zover relevant voor het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) gaat het om opleidingen die door de Minister van OCW worden gefinancierd op grond van de Wet Educatie Beroepsvorming (WEB) en onder staatstoezicht staan. De Minister van VWS kan eveneens op grond van de Wet Beroepen in de Gezondheidszorg (Wet BIG) wettelijke eisen stellen voor bepaalde opleidingen in de zorg.

Om te waarborgen dat subsidie voor het aanbieden van stageplekken voor studenten van particuliere opleidingen op grond van deze regeling geen ongeoorloofde staatssteun oplevert, komen stageaanbieders die (ook) aan studenten van particuliere onderwijsinstellingen een stageplek aanbieden enkel in aanmerking voor subsidie op grond van deze regeling indien zij voldoen aan Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (hierna: De-minimisverordening). De opbrengsten van de stages wegen op tegen de kosten die met het realiseren ervan gepaard gaan. Dit wordt bevestigd in een onderzoek van SEO Economisch Onderzoek waaruit onder meer volgt dat de uiteindelijke kosten (na aftrek van de opbrengsten) voor een ziekenhuis van het opleiden van MBO-BBL- en HBO-duaal-studenten rond de € 17.000 per student per jaar liggen.2 Zonder subsidie zullen zorginstellingen onvoldoende stages kunnen realiseren wat met het oog op de personeelstekorten in de zorg onaanvaardbaar is. Het realiseren van stageplaatsen zonder subsidie komt niet automatisch op de markt tot stand op bevredigende wijze en onder voorwaarden die overeenstemmen met het algemeen belang. Het aanmerken van deze dienst als een DAEB wordt dan ook gerechtvaardigd geacht.

In dat geval dient aan de voorwaarden van de De-minimisverordening te worden voldaan.

Op grond van de De-minimisverordening kan aan een onderneming over een periode van drie belastingjaren steun worden verleend tot € 200.000, die niet geacht wordt te voldoen aan alle criteria van artikel 107, eerste lid, van het VWEU en derhalve is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, derde lid, van het VWEU. Deze steun is zo minimaal (de-minimis) dat het weinig tot geen impact heeft op de interne markt.

De subsidieverlening moet voldoen aan de voorwaarden van de De-minimisverordening. De stageaanbieder laat door middel van een de-minimisverklaring zien welke en hoeveel de-minimissteun in de twee voorafgaande belastingjaren is ontvangen. Deze verklaring wordt bij de aanvraag tot subsidie gevoegd. Indien de stageaanbieder nog ruimte heeft om subsidie aan te vragen op grond van de De-minimisverordening (en aan de overige voorwaarden voor de regeling voldoet) wordt subsidie verstrekt. Stageaanbieders die meer dan € 200.000 aan de-minimissteun aanvragen, doch minder dan € 500.000, kunnen een DAEB de-minimisverklaring invullen.

Gevolgen voor de regeldruk

De meeste wijzigingen van de Subsidieregeling brengen geen verzwaring in de administratieve lasten met zich mee. Een deel van de subsidieaanvragers zal vanaf 1 augustus een de-minimisverklaring moeten invullen gedurende de subsidieaanvraag. Naar schatting gaat het om ongeveer 3600 zorgaanbieders. Voor het berekenen van de administratieve lasten die volgen uit de de-minimisverklaring ten gevolge van de staatssteuntoets in onderhavige regeling het proces van de subsidieaanvraag uiteengezet in drie verschillende taken. De subsidie wordt direct vastgesteld, waardoor er geen administratieve lasten zijn op het gebied van de vaststelling en verantwoording van de subsidie.

De subsidieaanvragen zijn onderverdeeld in drie categorieën, te weten:

  • a. subsidieaanvragen voor studenten uitsluitend afkomstig van bekostigd onderwijs

  • b. subsidieaanvragen voor studenten van zowel bekostigd als particulier onderwijs tot € 200.000

  • c. subsidieaanvragen voor studenten van zowel bekostigd als particulier onderwijs vanaf € 200.000 tot € 500.000

In onderstaand tabel zijn voor bovenstaande categorieën de administratieve lasten uitgedrukt in tijd en kosten. Het proces ziet er als volgt uit.

Om voor de subsidie in aanmerking te komen moet de zorgaanbieder een aanvraag doen tot verlening van de subsidie, daarbij dient de zorgaanbieder kennis te nemen van de regeling en te controleren of hij stageplekken heeft aangeboden aan studenten afkomstig van particulier onderwijs (1). Indien de zorgaanbieder geen stageplekken heeft aangeboden aan studenten van particulier onderwijs hoeft hij hierop geen verdere handelingen meer uit te voeren. Indien de zorgaanbieder wel stageplekken heeft aangeboden van studenten uit het particuliere onderwijs dient de zorgaanbieder binnen zijn organisatie na te gaan hoeveel staatssteun hij heeft ontvangen in de twee jaar voorafgaand aan de subsidie (2). Deze gegevens dienen verwerkt te worden in de de-minimis verklaring (3) die in het aanvraagportaal.

Subsidiecategorie

Taak

Uitgevoerd per zorgaanbieder door

Tarief p/u1 in €

Eenheid2 (uren)

Kosten (€)

A

1

Administratief personeel

41,1

2,15

92,47

Totaal per zorgaanbieder

       

92,47

Totaal over 3400 instellingen

       

314.398

B en C

1, 2, 3

Hoog opgeleide kenniswerker

56,8

4,07

233,82

 

1, 2, 3

Administratief personeel

41,1

2,15

92,47

Totaal per zorgaanbieder

       

326,29

Totaal over 3600 zorgaanbieders

       

1.174.644

X Noot
1

Voor het uurtarief is uitgegaan van bruto uurloon plus gemiddelde opslag voor werkgeverslasten: 47% (volgens jaarlijks CBS-onderzoek (2018 naar schatting opslag voor overhead: 25%).

X Noot
2

Voor de tijdsbesteding is uitgegaan van de Guidelines on the identification and presentation of compliance costs in legislative proposals by the federal government, 2012, Statistisches Bundesamt zoals omschreven in het handboek meting regeldrukkosten.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Tot op heden waren de hbo-stages verdeeld in duale stages en deeltijd- of voltijdstages. De maximumvergoedingsbedragen verschillen tussen deze categorieën. In de praktijk blijkt er echter geen verschil tussen duale stages en deeltijdstages. Daarnaast worden de definities van duaal en deeltijd niet eenduidig gebruikt in de praktijk. Om beter aan te sluiten bij de praktijk wordt het verschil tussen deeltijd en duaal in de Subsidieregeling geschrapt, hetgeen tot gevolg heeft dat artikel 1, onder c, punt 3, enkel voltijdopleidingen betreft en artikel 1, onder c, punt 4, duale en deeltijdopleidingen betreft.

Artikel I, onderdeel B

Artikel 2, eerste lid, regelt dat de minister een subsidie kan toekennen aan een stageaanbieder die in een studiejaar meer dan een vijfde van het aantal uren van één gerealiseerde stageplaatsen (0,2 fte) heeft gerealiseerd. Dit komt neer op een subsidie van ongeveer € 1.000. Hiermee wordt voorkomen dat er kleine subsidiebedragen worden toegekend en wordt de doelmatigheid van de Subsidieregeling vergroot. Ook moedigt een ondergrens de stageaanbieders aan om meer dan 0,2 fte stages aan te bieden.

Artikel 2, vierde lid, regelt het subsidieplafond en de verdeling daarvan in de verschillende categorieën. Het subsidieplafond wordt verhoogd met de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA) over het loongevoelige deel van de subsidieregeling (80%) tot € 116.000.000. De OVA wordt jaarlijks geïndexeerd, zodat de subsidie meegroeit met de ontwikkeling van de personele kosten.

Aan artikel 2 wordt een twaalfde en dertiende lid toegevoegd. Met het twaalfde lid is geregeld dat een subsidie niet wordt verstrekt indien meer dan € 500.000 van de subsidie wordt gebruikt voor het realiseren van stageplaatsen voor studenten die niet uit de openbare kas bekostigd worden. Dit lid is van toepassing met ingang van het studiejaar 2022–2023 en ziet ook op de daarop volgende studiejaren. Dit is verder toegelicht in de staatssteunparagraaf in het algemene deel van deze toelichting.

Met het dertiende lid is geregeld dat stageaanbieders die betaling ontvangen van stagiairs voor het realiseren van stageplekken uitgesloten zijn van de Subsidieregeling. In de afgelopen jaren hebben er zich casussen voorgedaan waarbij een zorginstelling die aanspraak maakte op een subsidie op grond van de Subsidieregeling een stageplek tegen betaling aanbood aan studenten. Deze dubbelfinanciering is onwenselijk. Door deze voorwaarde in de regeling op te nemen, is het onmogelijk voor zorginstellingen om voor dit soort stageplaatsen tevens een vergoeding op grond van de Subsidieregeling te ontvangen.

Artikel I, onderdeel C

Met dit wijzigingsonderdeel is een nieuw artikel toegevoegd, namelijk artikel 3a. Dit lid is van toepassing met ingang van het studiejaar 2022–2023 en ziet ook op de daarop volgende studiejaren. Met dit artikel is geborgd dat de subsidies die worden verstrekt in lijn zijn met artikel 107, eerste lid, van het VWEU. Het artikel is enkel relevant voor de zorginstellingen die stages realiseren voor deelnemers die niet bekostigd (dat wil zeggen niet uit de openbare kas bekostigd) onderwijs volgen. Subsidie voor deze activiteiten kan onder voorwaarden worden verstrekt:

  • 1. Voor zorgaanbieders die maximaal € 200.000 van de totale subsidie inzetten voor stages die niet uit de openbare kas worden bekostigd en die in de twee voorafgaande jaren nog geen de-minimissteun hebben ontvangen, geldt dat zij moeten voldoen aan de voorwaarden van de De-minimisverordening. Zij overleggen daartoe een de-minimisverklaring bij de aanvraag tot vaststelling.

  • 2. Voor zorgaanbieders die € 200.000 tot € 500.000 van de totale subsidie inzetten voor stages die niet uit de openbare kas worden bekostigd en in de twee voorafgaande jaren nog geen DAEB de-minimissteun hebben ontvangen, geldt dat zij moeten voldoen aan de DAEB de-minimisverordening. Zij overleggen daartoe een DAEB de-minimisverklaring bij de aanvraag tot vaststelling.

Door middel van het eerste lid wordt bij stageaanbieders die stages aanbieden aan deelnemers die onderwijs volgen dat niet uit de openbare kas bekostigd wordt, een DAEB gevestigd. Doordat deze DAEB direct gevestigd wordt middels deze regeling, is geborgd dat de DAEB is gevestigd voordat met het uitvoeren van de activiteiten wordt gestart. Hiervoor is gekozen omdat er maar één moment van aanvragen is en dat is het moment van het aanvragen van de vaststelling nadat de activiteiten zijn uitgevoerd. Op basis van het tweede lid wordt de DAEB voor maximaal vijf jaar gevestigd. Dit is gelijk aan de looptijd van de regeling en derhalve van toepassing op de studiejaren 2022–2023, 2023–2024, 2024–2025, 2025–2026 en 2026–2027. Indien de regeling wordt verlengd, moet opnieuw bekeken worden of er nog sprake is van een DAEB.

Door middel van het derde lid is geborgd dat deze stageaanbieders, afhankelijk van het bedrag dat zij ontvangen aan subsidie voor dit deel van de activiteiten, ofwel een de-minimisverklaring ofwel een DAEB de-minimisverklaring bij de aanvraag tot vaststelling moeten indienen.

Een uitgebreide toelichting op het punt van staatssteun is opgenomen in de staatssteunparagraaf in het algemene deel van deze toelichting.

Artikel I, onderdeel D

De vervaldatum van de regeling is aangepast naar 1 augustus 2027.

Artikel I, onderdelen E en F

Bijlagen 3 en 4 worden aangepast, zodat deeltijd in dezelfde categorie als duaal valt. De bijlagen zijn aangepast zodat de hbo-stages worden verdeeld in ‘voltijd’ (bijlage 3) en ‘duaal/deeltijd’ (bijlage 4).

De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder


X Noot
1

Zie hiervoor overweging 28 van de Mededeling van de Commissie betreffende het begrip “staatssteun” in de zin van artikel 107, lid 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en bijvoorbeeld arrest C-318/05, Commissie/Duitsland, van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Naar boven