Regeling van de Minister van Financiën van 11 juli 2022, houdende regels voor periodiek evaluatieonderzoek 2022 (Regeling periodiek evaluatieonderzoek 2022)

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 4.20, tweede lid, aanhef en onderdeel f, van de Comptabiliteitswet 2016;

Besluit:

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    Beleid:

    inspanningen van de overheid om met de inzet van mensen, middelen en tijd maatregelen uit te voeren om afgesproken doelstellingen te realiseren. Beleid als bedoeld in deze regeling gaat over één of meerdere beleidsinstrumenten;

    (Beleids)thema:

    een inhoudelijk logisch en herkenbaar samenhangend beleidsterrein;

    Doeltreffendheid van beleid:

    de mate waarin de beleidsdoelstellingen gerealiseerd worden dankzij het ingezette beleid en met zo min mogelijk ongewenste neveneffecten;

    Doelmatigheid van beleid:

    de mate waarin de prestaties en effecten van beleid tegen de laagst mogelijke inzet van (financiële) middelen en ongewenste neveneffecten worden bewerkstelligd, dan wel de mate waarin met de inzet van een bepaalde hoeveelheid (financiële) middelen de maximale prestaties en effecten van beleid worden gerealiseerd tegen zo min mogelijk ongewenste neveneffecten;

    Evaluatieonderzoek:

    onderzoek dat inzicht geeft in (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid. Evaluatieonderzoek kan zowel ex ante, ex durante als ex post worden uitgevoerd;

    Evaluatieparagraaf:

    een toelichting bij een beleids- of wetsvoorstel over hoe het beleid wordt gemonitord en geëvalueerd;

    Minister:

    de Minister die het aangaat;

    Onafhankelijk deskundige:

    een methodologisch en beleidsinhoudelijk deskundige die geen verantwoordelijkheid draagt voor het te onderzoeken beleid en geen significante rol heeft gespeeld bij het evaluatieonderzoek dat ten grondslag ligt aan de periodieke rapportage;

    Periodieke rapportage over doeltreffendheid en doelmatigheid (hierna: periodieke rapportage):

    een vier- tot zeven jaarlijkse rapportage over een (beleids)thema op de SEA waarin de in de rapportageperiode opgedane inzichten in de (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid worden samengebracht;

    Strategische Evaluatie Agenda (SEA):

    de SEA is een meerjarige agenda die ex ante, ex durante en ex post evaluaties omspant op alle belangrijke (beleids)thema’s en bijbehorende begrotingsartikelen per departement. De SEA laat zien wanneer en hoe periodiek gerapporteerd wordt over de (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid per (beleids)thema.

  • 2. De begrippen van artikel 1.1 van de Comptabiliteitswet 2016 zijn van overeenkomstige toepassing op deze regeling.

§ 2 Strategische Evaluatie Agenda

Artikel 2 Strategische Evaluatie Agenda

De begroting van een departement bevat een SEA die voldoet aan de volgende eisen:

  • a) de SEA is ingedeeld op basis van (beleids)thema’s. Alle artikelen (als wel de middelen die onder deze artikelen vallen) op de begroting staan op de SEA, middels een koppeling aan (beleids)thema’s. Alle belangrijke (beleids)thema’s zijn vertegenwoordigd in termen van budgettaire en maatschappelijke relevantie;

  • b) de SEA heeft een looptijd van vier jaar. De aan de start van de looptijd vastgelegde thema’s en bijbehorende artikelen kunnen elke twee jaar met instemming van het Ministerie van Financiën worden gewijzigd;

  • c) de agendering van een (beleids)thema op de SEA heeft een minimale looptijd van vier tot maximaal zeven jaar en kan hiermee een SEA overstijgen;

  • d) de SEA bevat per (beleids)thema een uitwerking door een overzicht te geven van het geplande evaluatieonderzoek en een toelichting op deze planning. De invulling van de (beleids)thema’s op de SEA kan jaarlijks worden aangepast;

  • e) de SEA bevat een agendering van passend ex ante, ex durante en ex post evaluatieonderzoek om inzicht te genereren in (voorwaarden voor) de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid en inzicht in mogelijkheden om (de kans op) de doeltreffendheid en doelmatigheid hiervan te vergroten;

  • f) de SEA bevat een toelichting per (beleids)thema met een korte samenvatting van de bij aanvang van de looptijd vastgestelde stand van kennis en inzichtbehoefte. Onderbouwd wordt hoe de evaluatieplanning hierop ingrijpt;

  • g) aan het einde van de looptijd van de agendering van een (beleids)thema op de SEA geldt een rapportageverplichting in de vorm van een periodieke rapportage, die voldoet aan de eisen als bedoeld in artikel 4. De periodieke rapportage wordt opgenomen op de evaluatieplanning van de SEA;

  • h) na afronding van de periodieke rapportage wordt, indien het thema niet eindigt, een nieuwe evaluatie-agenda vastgesteld voor het (beleids)thema op de SEA. De looptijd van de agendering van het (beleids)thema, in beginsel tussen de vier tot zeven jaar, wordt daarbij gemotiveerd.

§ 3 Kwaliteitseisen evaluatieonderzoek

Artikel 3 Kwaliteitseisen evaluatieonderzoek

Evaluatieonderzoek voldoet aan de volgende kwaliteitseisen:

  • a) het is passend bij de fase en context waarin het beleid zich bevindt en sluit aan op de kenmerken en de inzichtbehoefte van het beleid dat wordt onderzocht;

  • b) het maakt duidelijk welk beleid wordt onderzocht over welke periode, wat de doelen en de beleidstheorie zijn en welke financiële gevolgen het beleid heeft voor de rijksbegroting;

  • c) het maakt duidelijk welke evaluatievragen centraal staan om inzicht te geven in de (voorwaarden voor) doeltreffendheid en de doelmatigheid van het beleid. Departementen worden aangemoedigd om bij het evalueren rekening te houden met publieke waarde(n) in den brede;

  • d) de in het evaluatieonderzoek gebruikte methoden sluiten aan op de evaluatievragen;

  • e) de conclusies en aanbevelingen worden onderbouwd door onderliggende bevindingen;

  • f) het evaluatieonderzoek verantwoordt de gebruikte evaluatiemethoden, als wel de validiteit en betrouwbaarheid van de gegenereerde resultaten;

  • g) waar relevant geeft het inzicht in de mogelijkheden en plannen voor nader onderzoek naar de (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid;

  • h) het rapport beschrijft de wijze waarop de onafhankelijkheid van het evaluatieonderzoek is gewaarborgd.

§ 4 Periodieke rapportage over doeltreffendheid en doelmatigheid

Artikel 4 Periodieke rapportage per (beleids)thema

  • 1. De met het evaluatieonderzoek verkregen inzichten op een (beleids)thema worden, overeenkomstig de looptijd van de agendering van het (beleids)thema op de SEA bedoeld in artikel 2, ten minste eens in de vier tot zeven jaar samengebracht in een periodieke rapportage. De periodieke rapportage wordt uiterlijk in het laatste jaar van de vooraf vastgestelde periode voor het thema afgerond.

  • 2. De beleidsagenda van de begroting behelst een overzicht van geplande periodieke rapportages en het jaarverslag behelst een overzicht van uitgevoerde periodieke rapportages onder vermelding van het jaar van uitvoering.

  • 3. De Minister informeert de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de onderzoeksopzet van de periodieke rapportage. De onderzoeksopzet wordt ten minste één jaar voor het rapporteren over de periodieke rapportage aangeboden aan de Tweede Kamer der Staten- Generaal.

  • 4. De eisen gesteld onder artikel 3 zijn onverminderd op de periodieke rapportage van toepassing.

  • 5. Een periodieke rapportage over een (beleids)thema bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a. een omschrijving van de bij aanvang van de looptijd van het (beleids)thema op de SEA vastgestelde inzichtbehoefte en een samenvatting van de reeds bestaande inzichten;

    • b. een overzicht van het uitgevoerde evaluatieonderzoek naar (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid waarmee invulling is gegeven aan de inzichtbehoefte;

    • c. een meerjarig overzicht van de relevante uitgaven op de rijksbegroting en, indien van toepassing, een indicatie van de financiële gevolgen van het beleid voor de maatschappij;

    • d. een meerjarige beschrijving van de ontwikkeling van de gehanteerde beleidstheorie, het ingezette beleidsinstrumentarium en de uitvoering van het beleid;

    • e. een overzicht van de uit individuele evaluaties verkregen inzichten in de (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid van de ingezette beleidsinstrumenten en daarmee samenhangende uitgaven;

    • f. een onderbouwde beoordeling van de (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid van de samenhangende beleidsinstrumenten en daarmee samenhangende uitgaven;

    • g. inzicht in oorzaken voor de mate van gerealiseerde doeltreffendheid en doelmatigheid van de samenhangende beleidsinstrumenten van het beleid;

    • h. lessen voor het vergroten van de (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid. Daarbij worden mogelijkheden beschreven voor het vergroten van doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid bij een gelijkblijvende inzet van financiële middelen. Ook wordt ten minste één doelmatige optie geschetst waarmee een besparing van 20% op de budgettaire grondslag van het (beleids)thema kan worden gerealiseerd. Wanneer 20% onmogelijk wordt geacht, kan op voorwaarde van een goede inhoudelijke argumentatie, gekozen worden voor een alternatief percentage dat recht doet aan een voor het beleidsterrein significante besparing;

    • i. de belangrijkste resterende kennis- en inzichtlacunes met het oog op verdere verbetering in het inzicht in de doeltreffendheid en doelmatigheid van het (beleids)thema;

    • j. een beschrijving van de wijze waarop de onafhankelijkheid van de periodieke rapportage is geborgd.

  • 6. Bij de periodieke rapportage wordt ten minste één methodologische en/of beleidsinhoudelijk onafhankelijk deskundige betrokken. De deskundige geeft een onafhankelijk oordeel over de validiteit en betrouwbaarheid van de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek.

  • 7. De Minister zendt de periodieke rapportage aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Het oordeel van de onafhankelijke deskundige(n) over de validiteit en betrouwbaarheid van de bevindingen van de periodieke rapportage wordt als apart herkenbaar onderdeel met de rapportage meegezonden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

§ 5 Evaluatieparagraaf

Artikel 5 Evaluatieparagraaf

Voorstellen aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal die leiden tot een substantiële beleidswijziging (met financiële gevolgen van ten minste € 20 miljoen in enig jaar) bevatten een evaluatieparagraaf.

§ 6 Evaluatie van subsidieregelingen en fiscale regelingen

Artikel 6 Evaluatie van subsidieregelingen

Onverminderd het bepaalde in artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht geldt voor de evaluatie van subsidieregelingen die op een wettelijk voorschrift berusten aanvullend het volgende:

  • a) voor subsidieregelingen met een budget kleiner dan € 500.000 gelden geen aanvullende eisen;

  • b) voor subsidieregelingen met een budget tussen de € 500.000 en € 10 miljoen zijn aanvullend de eisen, bedoeld in artikel 3, van toepassing;

  • c) voor subsidieregelingen met een budget groter dan € 10 miljoen zijn aanvullend de eisen, bedoeld in artikel 3, van toepassing, en wordt bij de evaluatie een onafhankelijke deskundige betrokken;

  • d) voor subsidieregelingen met een budget groter dan € 500.000 wordt aanvullend inzicht gegeven in de doelmatigheid van de subsidie en de daarmee samenhangende uitgaven;

  • e) evaluaties van subsidieregelingen kunnen worden opgenomen op de SEA bedoeld in artikel 2. De bevindingen van subsidie-evaluaties kunnen worden meegenomen in periodieke rapportages.

Artikel 7 Evaluatie van fiscale regelingen

  • 1. Artikel 3 is van overeenkomstige toepassing op evaluaties van fiscale regelingen.

  • 2. Onverminderd de kwaliteitseisen van artikel 3 worden bij evaluaties van fiscale regelingen de vragen uit het toetsingskader fiscale regelingen beantwoord, zoals opgenomen in de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften.

  • 3. Evaluaties van fiscale regelingen worden, waar relevant voor een (beleids)thema, opgenomen op de SEA bij het betreffende thema, bedoeld in artikel 2.

§ 7 Evaluatie van wetgeving

Artikel 8 Evaluatie van wetgeving

Evaluaties van wetgeving worden, onverminderd het bij of krachtens de wet bepaalde, opgenomen op de SEA, bedoeld in artikel 2. De bevindingen van wetsevaluaties worden meegenomen in periodieke rapportages.

§ 8 Evaluatie van zelfstandige bestuursorganen

Artikel 9 Evaluatie van zelfstandige bestuursorganen

De periodieke verslagen, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, worden opgenomen op de SEA bij de betreffende thema’s, bedoeld in artikel 2. De bevindingen van evaluaties van zelfstandige bestuursorganen worden meegenomen in periodieke rapportages.

§ 9 Evaluatie van agentschappen

Artikel 10 Evaluatie van agentschappen

Doorlichtingen van de agentschappen, bedoeld in artikel 7 van de Regeling agentschappen, worden opgenomen op de SEA, bedoeld in artikel 2. De bevindingen van evaluaties van agentschappen kunnen worden meegenomen in periodieke rapportages.

§ 11 Slotbepalingen

Artikel 11 Overgangsbepaling

  • 1. De Regeling periodiek evaluatieonderzoek wordt ingetrokken met dien verstande dat reeds gestarte en geplande beleidsdoorlichtingen tot en met het uitvoeringsjaar 2023 (zoals opgenomen in de meerjarenplanning van beleidsdoorlichtingen in de begrotingen 2021 en 2022), in de evaluatieplanning van de SEA worden opgenomen en uitgevoerd.

  • 2. De reeds gestarte en geplande beleidsdoorlichtingen tot en met 2023 kunnen worden uitgevoerd volgens de eisen van artikel 3 van de Regeling periodiek evaluatieonderzoek 2018 of op basis van artikel 4 van de Regeling periodiek evaluatieonderzoek 2022.

  • 3. De eisen aan de SEA bedoeld in artikel 2 van deze regeling, zijn met ingang van het begrotingsjaar 2024 van kracht. De ministers hebben een inspanningsverplichting om bij de begrotingen over 2022 en 2023 al zo veel als mogelijk te voldoen aan de eisen van artikel 2 van de regeling.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 13 Evaluatiebepaling

De Minister van Financiën zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze regeling aan de Staten-Generaal een verslag over de werking van deze regeling in de praktijk.

Artikel 14 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling periodiek evaluatieonderzoek 2022.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag

TOELICHTING

Algemeen

Onderhavige regeling is een nadere uitwerking van artikel 4.20, tweede lid, aanhef en onderdeel f, van de Comptabiliteitswet 2016. Op grond van deze delegatiebepaling kan de Minister van Financiën regels stellen over de voorstellen, voornemens, en toezeggingen, op basis van artikel 3.1, aanhef, en onder a, en het periodiek onderzoeken van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid op grond van artikel 4.1, aanhef, eerste lid, onder c, van de Comptabiliteitswet 2016. De verplichting om het beleid periodiek te evalueren is voor verschillende beleidsinstrumenten op diverse manieren geregeld. Artikel 4.1, aanhef, eerste lid, onder c, van de Comptabiliteitswet 2016 regelt specifiek de verantwoordelijkheid van de ministers om het beleid dat aan hun begroting ten grondslag ligt periodiek te onderzoeken op doeltreffendheid en doelmatigheid. Artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat de verplichting om de subsidies die berusten op een wettelijk voorschrift ten minste eenmaal in de vijf jaar te evalueren, tenzij dit wettelijk anders is bepaald. De Regeling rijksbegrotingsvoorschriften (RBV) bevat regels voor het in de begrotingen en jaarverslagen opnemen van de geagendeerde en uitgevoerde evaluatieonderzoeken.

Periodieke evaluaties kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het vergroten van de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid. Door beleid regelmatig op de juiste momenten te evalueren, wordt inzicht verkregen in de werking en uitkomsten van beleid en in mogelijkheden voor verbeteringen. Deze inzichten kunnen vervolgens gebruikt worden om beleid te verbeteren. Met evaluatieonderzoek wordt daarnaast verantwoording afgelegd aan het parlement over het te voeren en het gevoerde beleid.

Deze regeling vervangt de Regeling periodiek evaluatieonderzoek (RPE) van 15 maart 2018. Aanleidingen voor de aanpassingen zijn:

  • het in regelgeving bestendigen van veranderingen als gevolg van het programma Inzicht in Kwaliteit van kabinet Rutte-III- zoals de SEA voor het plannen van evaluaties op (beleids)thema’s gedurende de beleidscyclus met een verplichte periodieke rapportage over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid per thema (voorheen de beleidsdoorlichting);

  • codificeren van moties en toezeggingen: de motie Harbers1 over het betrekken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal bij beleidsdoorlichtingen en de motie Van Weyenberg/Dijkgraaf2 over de evaluatieparagraaf;

  • nader uitgewerkte eisen voor de evaluatie van subsidies naar aanleiding van het interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) Subsidies3;

  • verdere ontwikkeling van begrippenkaders over het onderzoek naar (voorwaarden voor) doelmatigheid en doeltreffendheid, onder meer naar aanleiding van de werkgroep Toolbox beleidsevaluatie.

Gelet op artikel 7.40, derde lid, aanhef, van de Comptabiliteitswet 2016 is het ontwerp van deze regeling voor advies aan de Algemene Rekenkamer voorgelegd.

Artikelgewijs

Artikel 1 Begrippen

Eerste en tweede lid

De begrippen die in de Comptabiliteitswet 2016 zijn gedefinieerd, zijn van overeenkomstige toepassing op deze regeling. Daarom worden alleen enkele begrippen die niet in de Comptabiliteitswet 2016 zijn gedefinieerd, in het eerste lid van deze regeling opgenomen, te weten:

Beleid

Beleid als bedoeld in deze regeling kan gaan over één of meerdere beleidsinstrumenten. Het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK) biedt een opsomming van mogelijke beleidsinstrumenten. Met financiële beleidsinstrumenten worden zowel instrumenten aan de uitgavenkant van de begroting als fiscale regelingen bedoeld.

Doeltreffendheid van beleid

De memorie van toelichting van de Comptabiliteitswet 2016, in hoofdstuk 3 paragraaf 1, definieert de doeltreffendheid van beleid als de mate waarin de nagestreefde beleidsdoelstelling dankzij de inzet van beleidsinstrumenten wordt gerealiseerd. In deze regeling wordt daaraan het begrip neveneffecten toegevoegd. Met neveneffecten wordt bedoeld de effecten van beleid die onbedoeld optreden, zowel in positieve als negatieve zin. Het gaat dus om effecten waar bij de totstandkoming van het beleid geen rekenschap van is gegeven en die niet zijn opgenomen in de doelstelling van het beleid.

Doelmatigheid van beleid

De memorie van toelichting van de Comptabiliteitswet 2016, in hoofdstuk 3 paragraaf 1, definieert doelmatigheid als het hebben van het optimale effect tegen zo min mogelijk kosten en ongewenste neveneffecten. In deze regeling is deze definitie verder aangevuld. Doelmatigheid is een relatief begrip dat de relatie tussen enerzijds middelen (instrumenten) en anderzijds prestaties of effecten afzet tegen de optimale verhouding. Met prestaties worden in deze regeling bedoeld de kwantiteit en kwaliteit van de geleverde producten en diensten (output), zoals het aantal uitkeringsjaren, verstrekte rijbewijzen, of het aantal en de kwaliteit van gerechtelijke uitspraken. De relatie tussen middelen en prestaties wordt ook wel de ‘doelmatigheid van de prestaties’ genoemd. Bij effecten (outcome) gaat het om uitkomsten van beleid. Meetbare effecten zijn bijvoorbeeld aantal tonnen vermeden CO2, aantal ongekwalificeerde vroegtijdig schoolverlaters of het aantal voorkomen ziekenhuisopnamen. Soms heeft beleid ook minder goed meetbare beoogde effecten, zoals een goed functionerende arbeidsmarkt of een hoogwaardig onderwijsstelsel. De relatie tussen middelen (instrumenten) en effecten wordt ook wel de ‘doelmatigheid van de effecten’ genoemd.

Evaluatieonderzoek

Evaluatieonderzoek is er in diverse soorten en maten. Deze regeling gaat alleen over evaluatieonderzoek dat betrekking heeft op (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid.

Evaluatieonderzoek geeft naast inzicht in doeltreffendheid en doelmatigheid in enge zin, ook inzicht in de voorwaarden voor doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid. Doeltreffendheid en doelmatigheid in enge zin gaat primair over de relatie tussen doelen, middelen, output en (ongewenste) effecten. Inzicht in de voorwaarden voor doeltreffendheid en doelmatigheid in deze regeling is breder, en kan bijvoorbeeld ook gaan over inzicht in de logica achter het beleid (beleidstheorie), de kwaliteit van de uitvoering van beleid, de omstandigheden waaronder beleid werkt, het maatschappelijk draagvlak voor beleid of de ervaringen en beoordeling door de doelgroep van beleid. Met deze inzichten in voorwaarden kan beter inzicht worden gekregen in de werking van beleid, in verklaringen voor de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid en in mogelijkheden voor verbetering.

Strategische Evaluatie Agenda (SEA)

De SEA bevat zowel ex ante, ex durante als ex post evaluaties. Met ex ante evaluaties worden evaluaties bedoeld voordat het beleid, programma of project is gestart. Met ex durante evaluaties worden evaluaties bedoeld tijdens de uitvoering van het beleid, programma of project. Met ex post evaluaties worden evaluaties bedoeld na uitvoering van het beleid, programma of project.

Artikel 2 De Strategische Evaluatie Agenda (SEA)

Algemeen

Het doel van de SEA is om betere en meer bruikbare inzichten te krijgen in de (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid om daarmee bij te dragen aan een hogere maatschappelijke toegevoegde waarde van beleid.

Om dit doel te bereiken bevat de SEA passend ex ante, ex durante en ex post evaluatieonderzoek om inzicht te generen in de (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid en mogelijkheden om de (kans op) doeltreffend en doelmatig beleid te vergroten.

Met een passende agendering wordt bedoeld dat elk evaluatieonderzoek zo nauw mogelijk aansluit op de inzichtbehoefte en de fase in de beleidscyclus van het betreffende (beleids)thema. Wat passend is, kan per (beleids)thema verschillen en is afhankelijk van de context van het beleid. De bedoeling is dat met een evaluatieonderzoek inzichten worden verkregen die ondersteunen bij het verbeteren van het beleid en bij het afleggen van verantwoording.

De SEA is onderdeel van de begroting van een departement en daarmee gericht op het beleid van een departement. Veel beleid overstijgt echter de grenzen van een departement. Departementen worden daarom aangemoedigd om de agenda’s op departement-overstijgende thema’s zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen.

Hieronder worden paragraaf 2 a, b, c, d, e en f verder toegelicht.

Onderdeel a

De SEA gaat uit van een indeling op basis van (beleids)thema’s die inhoudelijk samenhangen en daarmee een logische basis vormen om inzichten over de werking van beleid te verzamelen. Een (beleids)thema kan betrekking hebben op één of meerdere begrotingsartikelen, maar kan ook onderdelen van verschillende begrotingsartikelen beslaan. Per thema wordt de aansluiting op de begroting inzichtelijk gemaakt in termen van de relevante (sub-)begrotingsartikelen. Daarnaast wordt, bij voorkeur middels een tabel, aangegeven hoe de begrotingsartikelen en bijbehorende middelen gerelateerd zijn aan de strategische thema’s. Het is een voorwaarde dat alle belangrijke (beleids)thema’s en daarmee begrotingsartikelen op de SEA zijn vertegenwoordigd. Binnen thema’s is er ruimte om onderbouwd keuzes te maken voor wat betreft de focus in de agendering voor de komende periode. Een thema is belangrijk wanneer het van groot belang is voor realisatie van de missie van het departement. Het gaat om significante jaarlijks terugkerende financiële middelen of het speelt in op maatschappelijke trends waarvoor een sterke beleidswijziging of intensivering wordt verwacht.

Onderdeel b, c en d

In beginsel is de looptijd van de agendering van een thema vier tot zeven jaar; de SEA zelf heeft een looptijd van vier jaar. Een thema kent daarmee een eigen cyclus en kan langer doorlopen dan een SEA. Thema’s en onderzoeken die de SEA-looptijd overstijgen worden in dat geval weer opgenomen in de opvolgende SEA. Op voorwaarde van een goede inhoudelijke argumentatie en met instemming van het Ministerie van Financiën kunnen de (beleids)thema’s halverwege de looptijd (na twee jaar) tussentijds worden gewijzigd. Binnen SEA-thema’s kunnen, in de begroting, jaarlijks aanpassingen in de agendering worden gemaakt. In dat geval kan ook de planning van de periodieke rapportage wijzigen, zie ook onderdeel f en artikel 4. Elk thema kent dus een eigen cyclus.

Onderdeel e

De agendering van evaluatieonderzoek op de SEA volgt uit een analyse van de stand van het huidige inzicht en de inzichtbehoefte. Voor elk (beleids)thema wordt op de SEA een samenvatting gegeven van de inzichtbehoefte (wat willen we weten en waarom?) op basis van het huidige inzicht, behoefte van beleidsmakers en de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de fase in de beleidscyclus, belangrijke besluitvormingsmomenten, periodieke evaluatieverplichtingen zoals bij subsidieregelingen en wetgeving, en maatschappelijke ontwikkelingen. Hiermee kan strategischer worden gekozen voor inzichten op het juiste moment, waardoor de evaluaties beter kunnen worden gebruikt om de maatschappelijke toegevoegde waarde van beleid te vergroten. Minimaal eens in de vier tot zeven jaar wordt de inzichtbehoefte per thema opnieuw vastgesteld. Indien wenselijk kunnen elke twee jaar aanpassingen gemaakt worden in (beleids)thema’s en bijhorende artikelen met instemming van het Ministerie van Financiën. De uitwerking van de (beleids)thema’s kan elk jaar ten tijde van de begroting worden aangepast en aangevuld.

Onderdeel f

Per thema wordt periodiek gerapporteerd over de (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid van (de samenhang van instrumenten binnen) het beleid en mogelijkheden om de (kans op) doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid te vergroten. Uitgangspunt daarbij is dat dit op een voor dat thema logisch moment wordt uitgevoerd, aansluitend op de uitgevoerde onderliggende onderzoeken en relevante besluitvormingsmomenten, maar uiterlijk in het laatste jaar van de vooraf vastgestelde periode van het thema op de SEA, zie ook artikel 4 lid 1. De richtlijn is eens in de vier tot zeven jaar. De beleidsdoorlichting gaat hiermee op in het kader voor de SEA als een verplichting tot het periodiek rapporteren over (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid. Artikel 3 bevat de eisen aan deze rapportage.

Artikel 3 Kwaliteitseisen evaluatieonderzoek

Onderdeel a

De aanpak van een evaluatieonderzoek sluit goed op: (a) de fase van de beleidscyclus: ex ante, ex durante dan wel ex post, en op (b) het beleid of beleidsinstrument dat onderwerp is van de evaluatie, met name of het een enkelvoudig of meervoudig instrumentarium betreft. De Toolbox beleidsevaluaties biedt handvatten om deze beleidscontext en -kenmerken te concretiseren.

Onderdeel b

De eisen in dit onderdeel zijn in de geest van artikel 3.1, aanhef en onder a en b, van de Comptabiliteitswet 2016 en artikel 4 van deze regeling.

Met de beleidstheorie wordt in essentie bedoeld ‘op welke wijze en in welke mate het beleid geacht wordt bij te dragen aan de beleidsdoelstellingen’.

Het evaluatieonderzoek maakt duidelijk welke financiële gevolgen het beleid heeft voor de rijksbegroting. Met de relevante uitgaven op de rijksbegroting worden programma-uitgaven en (een indicatie van) de apparaats- en uitvoeringsuitgaven bedoeld. Idealiter maakt het onderzoek ook duidelijk welke financiële gevolgen het beleid heeft voor de maatschappij. Voor nadere toelichting over de financiële gevolgen van het beleid voor de maatschappij wordt verwezen naar artikel 4, vijfde lid, onderdeel c.

Onderdeel c

Voor het bepalen van geschikte evaluatiemethoden is het belangrijk dat de evaluatievraag scherp en feitelijk is. De evaluatievraag behoort bovendien aan te sluiten op de context en kenmerken van het beleid, zie onderdeel a. De Toolbox beleidsevaluaties bevat een overzicht van mogelijke type evaluatievragen gericht op inzicht in de (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid. Elk vraagtype wordt in de Toolbox gekoppeld aan bijpassende evaluatiemethoden.

Het streven is altijd om de evaluatievragen te richten op de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid op basis van lessen uit evaluaties. Indien geen uitspraken gedaan kunnen worden over (de mate van) doeltreffendheid en doelmatigheid, behandelt de evaluatie in ieder geval de mate waarin de voorwaarden voor doeltreffendheid en doelmatigheid worden ingevuld en gerealiseerd. Dit is voortgekomen uit de behoefte om meer maatwerk te bieden bij beleid waar het moeilijk is om doeltreffendheid en doelmatigheid rechtstreeks te onderzoeken en om te voorkomen dat hierover in zijn geheel geen uitspraken kunnen worden gedaan.

Verder kan er bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van de evaluatiecriteria van het OESO Ontwikkelingscomité (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling).

Onderdeel e

De conclusies en eventuele aanbevelingen in het rapport volgen uit de bevindingen van het evaluatieonderzoek en zijn gebaseerd op valide en betrouwbaar onderzoek (zie ook onderdeel f).

Onderdeel f

Met validiteit wordt bedoeld dat is onderzocht wat werd beoogd te onderzoeken. Het gaat om de geldigheid van onderzoeksontwerp, bevindingen en conclusies. Met betrouwbaarheid wordt bedoeld dat het resultaat niet afhankelijk is van toevallige factoren; een herhaling van het onderzoek zou tot dezelfde uitkomsten en conclusies moeten leiden. Betrouwbaar betekent ook dat de wijze waarop het onderzoek tot stand is gekomen, achteraf reconstrueerbaar is. Op basis van de informatie in het rapport moet de lezer kunnen beoordelen op welke wijze het onderzoek is uitgevoerd en welke onderzoeksmethodes zijn gevolgd.

Onderdeel g

Kennislacunes ten aanzien de (voorwaarden voor) doeltreffendheid of doelmatigheid van het beleid die na het onderzoek nog open blijven staan, resulteren daar waar relevant in voorstellen of aanbevelingen voor nieuw (evaluatie)onderzoek. Dit onderzoek kan op de volgende SEA van het thema worden geagendeerd.

Onderdeel h

Dit onderdeel schrijft voor dat het onderzoek beschrijft op welke wijze de onafhankelijkheid van het evaluatieonderzoek is gewaarborgd. Mogelijke belangenverstrengelingen worden transparant gemaakt in het rapport.

Onafhankelijkheid wil zeggen dat de uitvoerders van het evaluatieonderzoek onafhankelijk zijn in het uitvoeren en rapporteren over het evaluatieonderzoek. De uitvoerders moeten in staat zijn (of worden gesteld) om vrijelijk en zonder inmenging de evaluatiemethode(n) te kiezen, het evaluatieonderzoek uit te voeren en erover te rapporteren.

Onafhankelijkheid is in elk geval vereist tijdens de uitvoeringsfase en de rapportage over elk evaluatieonderzoek. Dit houdt in dat bewindspersonen en ambtenaren geen dwingende aanwijzingen geven over onderzoeksmethoden, uitkomsten en formuleringen. De uitvoerders van het onderzoek moeten zelf kunnen afwegen wat ze met eventuele opmerkingen of suggesties van bewindspersonen en ambtenaren doen. Dit geldt zowel voor evaluatieonderzoek dat in eigen beheer wordt uitgevoerd als voor uitbesteed onderzoek aan (onderzoeks)directies binnen het betreffende departement en private of (semi-)publieke partijen. De onafhankelijkheid kan worden geborgd door bijvoorbeeld het instellen van een begeleidingscommissie met vertegenwoordiging van zowel de opdrachtgever als externe expertise. Ook kunnen opzet, tussenproduct(en) en het afgeronde evaluatieonderzoek aan een of meerdere onafhankelijke deskundige(n) worden voorgelegd voor een externe toets op validiteit en betrouwbaarheid. Een eis bij uitbesteed onderzoek is dat bij de opdrachtverlening de onafhankelijke inbreng van de uitvoerder van het onderzoek voldoende wordt gewaarborgd.

Artikel 4 Periodieke rapportage per (beleids)thema

Algemeen

Er geldt een verplichting om eens in de 4-7 jaar per (beleids)thema te rapporteren over het opgedane inzicht in (voorwaarden voor) de doeltreffendheid en de doelmatigheid (zie ook artikel 2 onderdeel g) en mogelijkheden om de (kans op) doeltreffendheid en doelmatigheid (van het beleid) te vergroten. De kern van de rapportage is de onderbouwde beoordeling van de (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid van de samenhangende beleidsinstrumenten en daarmee samenhangende uitgaven en inzichten in mogelijkheden om de (kans op) doeltreffendheid en doelmatigheid (van het beleid) te vergroten.

Het streven van de periodieke rapportage is altijd om onderbouwde uitspraken te doen over de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid, op basis van lessen uit evaluaties. Indien geen uitspraken gedaan kunnen worden over (de mate van) doeltreffendheid en doelmatigheid, behandelt de evaluatie in ieder geval de mate waarin de voorwaarden voor doeltreffendheid en doelmatigheid worden ingevuld en gerealiseerd. Dit is voortgekomen uit de behoefte om meer maatwerk te bieden bij beleid waar het moeilijk is om doeltreffendheid en doelmatigheid rechtstreeks te onderzoeken en om te voorkomen dat hierover in zijn geheel geen uitspraken kunnen worden gedaan.

Dit artikel regelt de eisen aan deze periodieke rapportage. De aanpak van de periodieke rapportage kan per (beleids)thema op de SEA verschillen.

Eerste lid

Tenminste eens in de 4-7 jaar wordt per thema gerapporteerd over het opgedane inzicht in (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid en welke mogelijkheden er zijn om (de kans op) doeltreffend en doelmatig beleid te vergroten.

Tweede lid

Het format voor dit overzicht van geplande en uitgevoerde periodieke rapportages en jaartallen is opgenomen in de Regeling Rijksbegrotingsvoorschriften.

Derde lid

Eenmaal gedurende de looptijd van een (beleids)thema op de SEA, maar ten minste één jaar voor de periodieke rapportage, wordt een brief aan de Tweede Kamer verzonden waarin de onderzoeksopzet voor deze periodieke rapportage nader wordt toegelicht. Deze brief wordt uiterlijk in de week voor de derde dinsdag van september van het jaar voorafgaande aan het uitvoeringsjaar aangeboden aan de Tweede Kamer. In de brief wordt inzichtelijk gemaakt hoe, zoveel als mogelijk, inzicht in doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid wordt verkregen en wordt gerapporteerd aan de Tweede Kamer. Doel is om de Kamer de mogelijkheid te bieden om invloed uit te oefenen op de gekozen aanpak. Dit lid vervangt de huidige invulling van de motie Harbers. 4

Vijfde lid
Onderdeel a

Zie toelichting bij artikel 2 onderdeel e.

Onderdeel b

In de periodieke rapportage wordt weergegeven welke van de geplande onderzoeken op de SEA zijn opgeleverd en worden benut om te komen tot instrument-overstijgende conclusies over de (voorwaarden voor) de doeltreffendheid en doelmatigheid binnen het thema. Mogelijk zijn buiten de SEA om ook onderzoeken over het thema verricht die bij de periodieke rapportage kunnen worden betrokken, zoals onderzoek op aanpalende thema’s, van andere departementen of van onafhankelijke externe partijen. Ook deze kunnen in het gevraagde overzicht worden opgenomen.

Onderdeel c

Met de relevante uitgaven op de rijksbegroting worden programma-uitgaven en (een indicatie van) de apparaatsuitgaven en uitvoeringsuitgaven bedoeld.

Met de financiële gevolgen van het beleid voor de maatschappij wordt gedoeld op de vraag voor welke doelgroepen het beleid financiële gevolgen heeft en om wat voor financiële gevolgen het gaat. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de financiële gevolgen voor burgers, bedrijven, decentrale overheden of de rechterlijke macht. Het kan bijvoorbeeld gaan om eigen bijdragen, administratieve lasten, uitvoeringskosten, handhavingskosten, etc. Het onderzoek kan zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve duiding geven van de financiële gevolgen van beleid voor de maatschappij. Bij de indicatie van financiële gevolgen kan het zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve duiding gaan.

Onderdeel f

De periodieke rapportage bevat een beoordeling van de (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid van de beleidsinstrumenten in hun onderlinge samenhang. Indien het thema bestaat uit één beleidsinstrument, wordt alleen een beoordeling van dit instrument gegeven. De normen voor de beoordeling worden geëxpliciteerd en toegelicht. De normen kunnen volgen uit het beleid zelf (indien geëxpliciteerd) en/of door de uitvoerders worden bepaald. Indien het niet mogelijk is om een beoordeling van de (voorwaarden voor) de doeltreffendheid en de doelmatigheid te geven, wordt toegelicht waarom het niet mogelijk is.

Onderdeel h

De lessen voor het vergroten van de (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid worden zoveel als mogelijk gebaseerd op onderliggende evaluaties. Aanknopingspunten voor verbetering kunnen echter ook voortkomen uit de periodieke rapportage zelf. Belangrijk is dat de periodieke rapportage duidelijk maakt waar de aanbeveling op is gebaseerd.

In de lessen worden ook de mogelijkheden beschreven voor het vergroten van doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid bij een gelijkblijvende inzet van financiële middelen. De periodieke rapportage bevat minimaal een besparingsoptie van 20% op de budgettaire grondslag van het (beleids)thema. Op voorwaarde van een goede inhoudelijke argumentatie kan worden gekozen voor een alternatief percentage dat recht doet aan een voor het beleidsterrein significante besparing.

Indien al eerder besparingsopties in kaart zijn gebracht op het thema, bijvoorbeeld in interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO’s) of brede heroverwegingen, kan naar deze rapporten en de desbetreffende opties worden verwezen. Ook is het mogelijk dat in eerdere evaluaties al besparingsopties in kaart zijn gebracht. In dat geval worden deze opties overgenomen in de periodieke rapportage, of wordt daarnaar verwezen indien deze al naar de Tweede Kamer der Staten-Generaal zijn verzonden.

Onderdeel i

De periodieke rapportage kan nieuwe of onopgemerkte inzichtlacunes signaleren. Deze lacunes worden geprioriteerd met het oog op de volgende SEA.

Onderdeel j

Zie ook de toelichting bij artikel 3 onderdeel h, waarin wordt uitgelegd wat onder onafhankelijkheid wordt verstaan.

Het is mogelijk dat de periodieke rapportage geheel wordt uitbesteed aan een onafhankelijke partij; dit kan ook een onafhankelijke partij binnen een ministerie zijn. Een eis daarbij is dat bij de opdrachtverlening de onafhankelijke inbreng van de uitvoerder van het onderzoek voldoende wordt gewaarborgd.

Zesde lid

De wijze waarop ten minste één onafhankelijke deskundige wordt betrokken is vormvrij en maatwerk per periodieke rapportage. Het kan bijvoorbeeld een individu zijn, maar ook een onafhankelijke commissie.

Zevende lid

Het definitieve rapport en het oordeel van de onafhankelijke deskundige worden voorzien van een reactie van de betrokken minister of staatssecretaris. De verantwoordelijke minister geeft namens het hele kabinet een reactie op de periodieke rapportage. Deze wordt via ambtelijk voorportaal, onderraad en na de ministerraad naar de Tweede Kamer der Staten-Generaal verzonden.

De kabinetsreactie wordt afgestemd met in elk geval de Directie Financieel-Economische Zaken (DFEZ) en de Inspectie der Rijksfinanciën en eventueel met relevante vakdepartementen voordat deze via de Ministerraad naar de Tweede Kamer wordt gezonden.

Na verzending aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt de periodieke rapportage, inclusief eventuele bijlagen, het oordeel van de onafhankelijke deskundige en de kabinetsreactie, gepubliceerd op de website van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en op rijksoverheid.nl. Het Ministerie van Financiën coördineert de plaatsing op www.rijksfinanciën.nl na aanlevering door het beleidsverantwoordelijke departement.

De uitkomsten en eventuele doorwerking van de periodieke rapportage in termen van nieuw beleid worden opgenomen in het departementale jaarverslag, onderdeel ‘beleidsconclusies’ van het betreffende (beleids)thema.

Artikel 5 Evaluatieparagraaf

De evaluatieparagraaf is verplicht voor beleidsvoorstellen en -wijzigingen van substantiële omvang of betekenis. Dit artikel is een invulling van de motie Van Weyenberg/Dijkgraaf.5 Substantiële beleidswijzigingen zijn in elk geval wijzigingen met financiële gevolgen gelijk of groter dan € 20 miljoen in enig jaar (voor Rijk en/of maatschappij). Voor overige beleidswijzigingen is het aan de directies Financieel Economische Zaken (FEZ) op departementen om in samenspraak met het Ministerie van Financiën per geval te besluiten of iets een substantiële wijziging is of niet.

Naleving van artikel 3.1, aanhef en onder a en b, van de Comptabiliteitswet 2016 bevordert de evalueerbaarheid van voorstellen aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Met de evaluatieparagraaf wordt in aanvulling op de onder artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 voorgeschreven toelichting duidelijk gemaakt (a) of, en (b) hoe het voorstel, eenmaal in werking, zal worden geëvalueerd in termen van (voorwaarden voor) de doeltreffendheid en doelmatigheid. De evaluatieparagraaf moet ook de kwaliteitseisen van evaluatieonderzoek, zoals vastgelegd in deze Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek, in ogenschouw nemen. De evaluatieparagraaf is een aanvulling op de toelichting voor voorstellen van substantiële omvang of betekenis.

Artikel 6 Evaluatie van subsidieregelingen

Met de evaluatie van subsidieregelingen die op een wettelijk voorschrift berusten wordt de periodieke evaluatie van subsidies in de zin van artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedoeld. De Awb stelt gelet op de grote verscheidenheid aan subsidies geen algemene nadere eisen aan de vorm of inhoud van de evaluatie. Wel is het, volgens de memorie van toelichting van de Awb, ‘vanzelfsprekend’ dat de evaluatie een adequaat inzicht geeft in de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieregeling in de praktijk.

In dit artikel worden aanvullende eisen gesteld over de evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van subsidieregelingen. Daarbij geldt een gedifferentieerd regime naar omvang van de subsidieregelingen.

Onderdeel van de evaluatie van subsidieregelingen met een omvang groter dan € 500.000, op basis van artikel 6 onderdelen b, c en d, is het inzichtelijk maken van de uitvoeringskosten van afzonderlijke subsidieregelingen. Een handreiking voor de berekening van uitvoeringskosten van een subsidieregeling is te vinden in het Handboek financiële Informatie en Administratie rijksoverheid (Hafir).

Daarnaast wordt in onderdeel e gesteld dat evaluatie van subsidieregelingen opgenomen kunnen worden op de evaluatieplanning van de SEA. Veel departementen kennen een groot aantal subsidieregelingen. Departementen worden daarom aanbevolen alleen de budgettair en beleidsmatig meest significante subsidieregelingen op te nemen.

Artikel 7 Evaluatie van fiscale regelingen

Met dit artikel wordt invulling gegeven aan de motie Van Raan6 dat verzoekt het toepassingsbereik van de RPE expliciet uit te breiden naar evaluaties van fiscale regelingen. Er is geen wettelijke definitie voor fiscale regelingen. Doorgaans wordt met fiscale regelingen gedoeld op regelingen die de belastingopbrengsten verminderen, zoals aftrekposten, vrijstellingen, heffingskortingen en verlaagde tarieven.

De bijlage bij de miljoenennota bevat een overzicht met fiscale regelingen, met onder andere het budgettair beslag en een evaluatieprogrammering.

Artikel 8 Evaluatie van wetgeving

Met de evaluatie van wetgeving wordt in brede zin de evaluatie van verschillende aspecten bedoeld, zoals de doeltreffendheid of effecten van wetten in de praktijk, zoals opgenomen in aanwijzing 2.42 en aanwijzing 5.58 van de Aanwijzingen voor de regelgeving en onderdeel 7.7 (Evalueren en monitoren van beleid) van het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK). Voor wets- en beleidsvoorstellen die tot substantiële beleidswijzigingen leiden wordt thans een evaluatieparagraaf opgenomen waarin is aangegeven of en hoe het voorstel geëvalueerd wordt, zie ook artikel 5.

Dit artikel bepaalt dat de planning van evaluaties van wetgeving opgenomen worden op de evaluatieplanning van de SEA conform artikel 3. Uitgangspunt daarbij is dat departementen worden aanbevolen alle significante evaluaties van wetgeving op de SEA op te nemen. Met significant wordt hier bedoeld dat de evaluatie in hoge mate relevant is voor de werking, doeltreffendheid, doelmatigheid en effecten van het beleid waar de wet van toepassing is. Het kan daarbij gaan om zowel ex ante, ex durante of ex post evaluaties van wetgeving, en zowel om zelfstandige evaluaties of als onderdeel van bredere (beleids)evaluaties. Doel van het opnemen van wetsevaluaties op de SEA is om meer samenhang aan te brengen in de evaluatie van juridische beleidsinstrumenten (wetten) en beleid en daarmee meer en beter inzicht te krijgen in de werking, doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid als geheel. Wetsevaluaties kunnen op de SEA worden ondergebracht onder de betreffende beleids(sub)thema’s en zo fungeren als bouwsteen voor de periodieke rapportage zoals bedoeld in artikel 4.

Artikel 9 Evaluatie van zelfstandige bestuursorganen

Artikel 39, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna: Kaderwet zbo’s) schrijft voor dat elke vijf jaar een verslag aan beide Kamers der Staten-Generaal wordt gezonden ten behoeve van de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van een zelfstandig bestuursorgaan (hierna: zbo). Dit artikel bepaalt dat de planning van deze evaluaties van zbo’s op de SEA worden geplaatst.

Doel van het opnemen van zbo -evaluaties op de SEA is het bevorderen van de samenhang tussen de evaluaties van beleid, uitvoering en andere taken op afstand van de minister. Zo kunnen de evaluaties van zbo’s inzichten opleveren voor de werking en uitvoering van beleid in de praktijk, en daarmee voor de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid als geheel. Betrokkenheid bij de evaluatie van de organisaties die taken op afstand uitvoeren kan hier ook aan bijdragen.

Evaluaties van zbo’s zijn daarmee bouwstenen voor de periodieke rapportages op basis van artikel 4. Dit is ook in de geest van het traject Werk aan Uitvoering. Voor de eisen en richtlijnen omtrent de evaluatie van zbo’s wordt verwezen naar de geldende voorschriften in de Kaderwet zbo’s en de ‘Handleiding evaluaties zbo’s’ op het Handboek Financiële Informatie en Administratie rijksoverheid (HAFIR).

Er is voor gekozen om de evaluaties van de zbo’s die onder artikel 39, eerste lid, Kaderwet zbo’s vallen, op de evaluatieplanning van de SEA te plaatsen. Voor de evaluaties van zbo’s die niet onder artikel 39, eerste lid, van de Kaderwet zbo’s vallen en voor de door adviescolleges opgestelde evaluatieverslagen op grond van artikel 28 van de Kaderwet adviescolleges kan de minister zelf bepalen of deze worden opgenomen op de SEA, vanwege de synergie die de samenhang van evaluaties oplevert.

Artikel 10 Evaluatie van agentschappen

Met de evaluatie van agentschappen wordt de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van een agentschap (doorlichting) in de zin van artikel 7 van de Regeling agentschappen bedoeld. Artikel 7 van de Regeling agentschappen schrijft voor dat agentschappen tenminste eens in de vijf jaar worden beoordeeld op doelmatigheid en doeltreffendheid.

Dit artikel bepaalt dat de planning van de evaluaties van agentschappen op de SEA geplaatst worden. Net als bij de evaluatie van zbo’s wordt hiermee getracht de samenhang tussen de evaluatie van beleid en uitvoering te bevorderen. Evaluaties of doorlichtingen van agentschappen zijn daarmee bouwstenen voor de periodieke rapportage zoals bedoeld in artikel 4. Voor de eisen en richtlijnen omtrent de doorlichtingen van agentschappen wordt verwezen naar de geldende voorschriften in de Regeling agentschappen en de Doorlichtingen nieuwe stijl op het Handboek Financiële Informatie en Administratie rijksoverheid (HAFIR).

Artikel 12 Overgangsbepaling

Eerste lid

De RPE van 2018 bevatte de bepaling dat het beleid van een begrotingsartikel ten minste eens in de zeven jaar wordt geëvalueerd aan de hand van de beleidsdoorlichting. De meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen per begrotingsartikel was een vast onderdeel van de departementale begrotingen en jaarverslagen. De beleidsdoorlichtingen op artikelniveau worden met de SEA vervangen door de periodieke rapportage over (voorwaarden voor) doelmatigheid en doeltreffendheid per thema van de SEA.

Het uitgangspunt is dat reeds geplande beleidsdoorlichtingen tot en met 2023, opgenomen in de begroting 2021, op de evaluatieplanning van de SEA worden opgenomen. Mits goed gemotiveerd kan, na goedkeuring door de Minister van Financiën, van dit uitgangspunt worden afgeweken.

Tweede lid

De beleidsdoorlichtingen die zijn gepland in 2022 en 2023 kunnen worden uitgevoerd volgens de eisen van artikel 3 van de RPE 2018 of volgens de eisen van artikel 4 van deze nieuwe regeling.

Derde lid

De SEA is een nieuw onderdeel van de begroting. In de begroting van 2021 is hier door de ministeries voor het eerst mee geëxperimenteerd. Om die reden vallen de begrotingen over 2022 en 2023 onder deze overgangsbepaling. Dit houdt in dat de ministeries de thema’s van de SEA gedurende deze jaren steeds verder en completer kunnen uitwerken, tot een volwaardige SEA. Vanaf de begrotingen 2024 voldoen de SEA’s aan alle vereisten van de Regeling periodiek evaluatieonderzoek 2022.

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag


X Noot
1

Kamerstuk II 2014/2016, 34 000, nr. 36.

X Noot
2

Kamerstuk II 2016/2017, 34 725, nr. 8.

X Noot
3

Kamerstuk II 2017/2018, 34 775 IX, nr. 17. Kabinetsreactie op het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) Subsidies.

X Noot
4

Kamerstukken II 2014/2015, 34 000, nr. 36.

X Noot
5

Kamerstukken II 2016/2017, 34 725, nr. 8.

X Noot
6

Kamerstukken II 2020/2021, 35 830, nr. 18.

Naar boven