Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen ter uitvoering van het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn

Ten geleide:

Op grond van artikel 92, eerste lid, van de Wet bodembescherming wordt het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur waarin regels worden gesteld met betrekking tot het verrichten van handelingen waarbij stoffen die de bodem kunnen verontreinigen of aantasten, op of in de bodem worden gebracht, ten einde deze aldaar te laten of aan de bodem worden toegevoegd, ten einde de structuur of de kwaliteit van de bodem te beïnvloeden, in de Staatscourant bekendgemaakt en wordt aan een ieder de gelegenheid geboden om binnen 4 weken na de bekendmaking opmerkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Op de website www.internetconsultatie.nl wordt het ontwerpbesluit eveneens geconsulteerd. U wordt verzocht uw inbreng via die website aan te leveren.

(versie 23 juni 2022)

Besluit van ......... tot tot wijziging van het Besluit gebruik Meststoffen in verband met de implementatie van het zevende Actieprogramma Nitraatrichtlijn

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, nr. WJZ............., gedaan mede namens Staatssecretaris van Infrastructuur een Waterstaat;

Gelet op richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG 1991, L 375) en artikel Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG 1991, L 375) en de artikelen 7, 15, 91 en 92 van de Wet bodembescherming;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van .......... nr. ..........);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van ........., nr. WJZ.........., gedaan mede namens Onze Minister van Infrastructuur een Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit gebruik meststoffen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, het volgende onderdeel toegevoegd:

  • d. grasland en bouwland, gelegen op zandgrond of lössgrond, in de periode van 1 januari tot en met 31 januari, indien het vaste strorijke mest betreft.

2. In het derde lid wordt ‘15 februari’ vervangen door ‘15 maart’.

3. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan onderdeel a wordt na ‘31 augustus’ de volgende zinsnede toegevoegd ‘en in de periode van 16 februari tot en met 15 maart’.

b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b, subonderdeel 3˚, door een puntkomma, wordt het volgende onderdeel toegevoegd:

c. bouwland, in de periode 16 februari tot en met 15 maart, indien op de desbetreffende grond in hetzelfde kalenderjaar een bij ministeriële regeling aangewezen gewas wordt ingezaaid, geplant of gepoot.

3. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. De landbouwer meldt de grond, bedoeld in het vierde lid, onderdeel c, uiterlijk op 14 februari aan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met gebruikmaking van een door die minister beschikbaar gesteld middel.

4. Het zevende vervalt.

5. In het achtste lid vervalt ‘en zevende’.

6. Het negende, tiende en elfde lid vervallen.

7. Het twaalfde lid wordt vernummerd tot negende lid.

B

Na artikel 8a wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 8b

  • 1. Op landbouwgrond, gelegen op zand- of lössgrond, wordt per aaneengesloten periode van vier kalenderjaren, gerekend vanaf 1 januari 2023, ten minste gedurende één kalenderjaar en uiterlijk het vierde kalenderjaar, op de desbetreffende grond een bij ministeriële regeling aangewezen gewas geteeld.

  • 2. Aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, kan elke landbouwer die op de desbetreffende grond landbouw uitoefent voldoen, maar indien daaraan gedurende de eerste drie kalenderjaren van een periode als bedoeld in het eerste lid niet is voldaan, berust de verplichting op elke landbouwer die in het vierde kalenderjaar op de desbetreffende grond landbouw uitoefent.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. voor teelten van gewassen die meer dan vier jaar onafgebroken op een perceel staan; of

    • b. voor de teelt van gewassen overeenkomstig de biologische productiemethode.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Doel en aanleiding

Dit Besluit wijzigt het Besluit gebruik meststoffen (hierna: Bgm). De onderhavige wijzigingen van het Bgm zullen per 1 januari 2023 ook in het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal) worden opgenomen. Naar verwachting treedt de Omgevingswet (hierna: Ow) op dat moment in werking.

In het Bgm zijn voorschriften gegeven voor het gebruik van meststoffen, de zogenaamde gebruiksvoorschriften. Samen met andere onderdelen van het mestbeleid, zoals de gebruiksnormen, productierechten en mestverwerking, strekken de gebruiksvoorschriften tot implementatie van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG 1991, L 375; hierna Nitraatrichtlijn).

In het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn (2022–2025) (hierna: zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn) zijn de maatregelen beschreven die Nederland gedurende de looptijd van het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn zal nemen om onder andere de nitraatuitspoeling uit landbouwgrond naar grond- en oppervlaktewater in Nederland te verminderen. De maatregelen in het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn zijn aangevuld met die van het addendum. 1

Dit besluit implementeert een deel van de maatregelen uit het zevende actieprogramma die per 1 januari 2023 ingaan. Het gaat om de maatregelen over het uitrijden van mest en de rotatie met rustgewassen. De maatregelen worden hierna beschreven. Andere maatregelen die implementatie in regelgeving behoeven worden op een later moment geregeld.

2. Wijzigingen

2.1 Verruimen uitrijdperiode vaste strorijke mest op gras- en bouwland op zand en lössgronden

Voor grasland en bouwland gelegen op zand- en lössgronden wijzigt de uitrijdperiode van vaste strorijke mest van 1 februari tot en met 1 september naar 1 januari tot en met 1 september. Hiermee wordt meer ruimte geboden voor het gebruiken van vaste strorijke mest. Vaste strorijke mest heeft een positief effect op de bodemkwaliteit en kan de insectenbeschikbaarheid voor weidevogels stimuleren2. Hiermee wordt tevens aangesloten bij de maatregel uit het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn die de toepassing van organische stofrijke meststoffen stimuleert.

2.2 Verschuiven van eerste uitrijdatum voor drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib op bouwland

Op bouwland wordt de eerste datum waarop drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib mag worden uitgereden met één maand verkort. Dit betekent dat pas op 16 maart drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib gebruikt mag worden in plaats van 16 februari. Hierdoor zal de bemesting dichter op de inzaai van het gewas plaatsvinden en wordt tussentijdse uit- en afspoeling naar grond- en oppervlaktewater verminderd. Dit heeft daarmee dus een positief effect op de waterkwaliteit. Voor enkele aangewezen gewassen zoals boerenkool en broccoli is bemesting in de periode van 16 februari tot en met 15 maart vanwege de fysiologische ontwikkeling van de plant nodig. In de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen worden deze gewassen aangewezen. Daarom worden deze teelten uitgezonderd van het verbod op het gebruik van drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib in de periode van 16 februari tot en met 15 maart. Het moment van inzaaien wanneer een gewas wordt geteeld dat bemesting nodig heeft voor 15 maart is vrij gelaten. De momenten waarop de toegestane gewassen worden gezaaid, gepoot of geplant kunnen immers per gewas variëren. Het past daarbij bij een goede landbouwpraktijk om het moment van inzaaien zo kort mogelijk op het moment van bemesten te laten plaatsvinden.

Met het oog op de handhaving is een meldplicht opgenomen, waarin een landbouwer kan aangeven welke percelen hij vroeg wenst te bemesten. Hierdoor kan met een administratieve controle inzichtelijk worden gemaakt dat er een toegestaan gewas geteeld gaat worden, op een perceel dat vroeg bemest mocht worden.

2.3 Verplichte gewasrotatie met rustgewassen

Een andere maatregel die in het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn is opgenomen is de kortere rotatie met rustgewassen om de water- en bodemkwaliteit te verbeteren. Rustgewassen zijn in de eerste plaats niet-uitspoelingsgevoelige gewassen, omdat ze dieper wortelen en daardoor voedingsstoffen dieper in de bodem kunnen opnemen. Rustgewassen hebben daarnaast een gunstig effect op de bodemkwaliteit doordat ze vaak veel organische stof opbouwen in de bodem en de bodem diep doorwortelen. Een betere bodemkwaliteit zorgt voor een groter waterbergend vermogen, betere infiltratiecapaciteit, betere doorworteling en dus een betere nutriëntenopname en minder uit- en afspoeling van nutriënten. Tevens hebben rustgewassen een nuttige functie voor de beheersing van bodemgebonden ziekten en plagen. Rustgewassen zijn met name granen en grassen.

De Commissie Deskundigen Meststoffen (hierna: CDM) concludeert dat indeling van gewassen op basis van de voorgestelde definitie ‘niet-uitspoelingsgevoelige gewassen, met positieve eigenschappen voor de bodemkwaliteit’ vrijwel onmogelijk is. De CDM stelt dat er geen eenduidige, uniforme en breed-geaccepteerde criteria zijn om een gunstig effect van een gewas op de bodemkwaliteit (inclusief bodemgezondheid) te bepalen. Daarom is het effect op bodemkwaliteit uiteindelijk niet meegenomen bij het adviseren over de lijst met rustgewassen en is de lijst van de CDM beperkt tot het criterium ‘niet uitspoelingsgevoelig’.

Deze lijst bevat ook rooigewassen. Rooigewassen hebben echter enkele problematische kenmerken welke, indien ze op de lijst zouden komen, afbreuk zouden doen aan de benodigde verbetering van de waterkwaliteit. Zo laten veel van deze rooigewassen een grote hoeveelheid stikstof achter in de gewasresten. Het risico op nitraatuitspoeling is daarmee in die gewassen ook het grootst, zoals ook aangegeven door de CDM. In het geval van zaaiuien geldt daarnaast dat metingen in het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid laten zien dat de gemiddelde nitraatconcentratie onder dit gewas (81mg/L) ver boven de gewenste concentratie van 50 mg/L ligt.

In het 7e AP is expliciet de ambitie geuit om met de rotatie met rustgewassen te werken aan meerdere doelstellingen. Zo kan met rustgewassen tegelijkertijd gewerkt worden aan onder andere bodemvruchtbaarheid, waterbergend vermogen, biodiversiteit en koolstofvastlegging. Met het rooien wordt de bodem sterker verstoord, waardoor de afbraak van organische stof wordt versneld. Een van de hypothesen getoetst in het programma Slim Landgebruik is dan ook of verminderde rotatie met rooigewassen kan bijdragen aan een grotere opbouw van organische stof en daarmee koolstof, zowel in een lange termijn experiment als een modelberekening. Hierin is in het lange termijn experiment aangetoond dat extensievere rotatie met een rooigewas (1 keer aardappel in 6 jaar i.p.v. 4 jaar) kan leiden tot de opslag van meer koolstof3. Dit positieve effect van minder rooigewassen op de koolstofopslag wordt onderbouwd met modelanalyses4. De koolstof wordt opgeslagen in de vorm van organische stof in de bodem. Met de vastlegging van koolstof wordt daarmee tevens een bijdrage geleverd aan het tegengaan van klimaatverandering.

Een toename aan organische stof kan leiden tot het verbeteren van de biologische, chemische en fysische bodemgesteldheid. Wanneer in de bemesting rekening gehouden wordt met de extra stikstofmineralisatie die deze extra organische stof kan leveren, en een geslaagd vanggewas wordt gezaaid, zal extra organische stof daardoor bijdragen aan een toegenomen denitrificatie en stikstofopname door het gewas. Daarmee wordt bij een goede landbouwpraktijk het risico op uitspoeling van nitraat verminderd5.

Ook zou een toename van het areaal rooigewassen kunnen leiden tot een toename in bodemverdichting6. Dit is zeer onwenselijk en zou het bereiken van de waterkwaliteitsdoelstellingen beduidend lastiger maken. Op grond van het bovenstaande worden de rooigewassen dan ook niet opgenomen in de lijst met rustgewassen. Hiermee wordt beoogd een integraal beleid te voeren waarmee niet alleen waterkwaliteit-, maar ook klimaat- en bodemdoelstellingen worden gerealiseerd.

Het grootste deel van de duurzame bouwplannen, waaronder de 1:4 rotatie met rustgewassen, betreft slechts landbouwers op zand- en lössgronden. Hiermee worden landbouwers op deze gronden meer beperkt in hun ondernemingsvrijheid dan landbouwers op klei- en veengronden. De zand- en lössgebieden zijn de gebieden met de grootste opgave voor de verbetering van het grondwater. Duurzame bouwplannen zijn het meest effectief voor de verbetering van de kwaliteit het grondwater en de grootste opgave voor de verbetering van het grondwater ligt in het zand- en lössgebied. Daarom wordt in deze gebieden het grootste effect verwacht en ingezet op het gehele pakket, in tegenstelling tot de klei- en veengronden waar het effect niet evenredig zou zijn ten opzichte van de impact op de landbouwpraktijk.

Rustgewassen worden bij ministeriële regeling aangewezen (Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen). Langjarige teelten staan langer op het land dan de maximale cyclus voor de rustgewassen (langer dan 4 jaar vanaf 2023), en worden daarom gedurende de teelt uitgezonderd van deze verplichting. Dit geldt evenzeer voor de biologische teelt van gewassen. In de biologische teelt is het met het oog op de bodemkwaliteit staande praktijk om tot goede rotatie van gewassen te komen.

3. Effecten bedrijfsleven en overheid

3.1 Bedrijfseffecten

Met het vervroegen van de uitrijddatum voor vaste strorijke mest krijgt de landbouwsector meer mogelijkheden om organische stof rijke meststoffen in de vorm van vaste strorijke mest toe te passen op een moment dat dit ten goede kan komen aan weidevogelbeheer.

De maatregel 1:4 rotatie met rustgewassen zal op graasdierbedrijven met eigen grasland, waaronder veel melkveebedrijven, over het algemeen bijna geen wijzigingen opleveren in de bedrijfsvoering. Alleen op percelen waar nu andere gewassen worden geteeld dan gras of langjarige en biologische teelten, dient een continu teelt van niet-rustgewassen gewijzigd te worden in een afwisseling met rustgewassen. Voor openteelt bedrijven met veel uitspoelingsgevoelige gewassen heeft de maatregel meer effect. Dit geldt ook voor telers die veel gebruik maken van kortdurende pachtpercelen en met name ook voor verpachters van dit type percelen. Negatieve economische gevolgen van het pakket zijn er voor akkerbouwbedrijven met intensieve bouwplannen (minder dan 1 op 3 rustgewassen). Doordat hoog salderende gewassen moeten worden vervangen door rustgewassen met lage saldo’s neemt het inkomen af. Voor vollegrondstuinbouwbedrijven is het effect naar verwachting kleiner doordat zij een sterke concurrentiepositie op de ruilgrondmarkt, waarbij grondeigenaren ruilen van kavel, hebben. Zij kunnen meer bieden voor ruilgrond doordat de saldo’s van vollegrondsgroente hoger zijn dan die van akkerbouwgewassen. Door meer ruilgrond te verwerven, kunnen zij eenvoudiger hun areaal met hoog salderende vollegrondsgewassen op peil houden.

3.1.1. Regeldruk
  • Vervroegen uitrijddatum vaste strorijke mest

    Het vervroegen van de uitrijddatum voor vaste strorijke mais op grasland en bouwland, gelegen op zand- en lössgronden, heeft geen regeldrukeffect tot gevolg.

  • Verschuiving eerste uitrijddatum drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib

    Voor landbouwers die een gewas telen welke voor 15 maart bemesting nodig heeft geldt een meldingsplicht. Hiervoor is een toename van de regeldruk berekend van € ..,–, op basis van .. bedrijven á € 9,25 (15 minuten).

    Door deze verschuiving vervalt de meldingsplicht voor mais. De regeldruk neemt hierdoor af met € ..,– per jaar.

  • Gewasrotatie met rustgewassen

    Indien het gebruikte perceel niet in eigendom is van de landbouwer en hij dit perceel voor minder dan 4 jaar gebruikt is het de verantwoordelijkheid van de landbouwer of wordt voldaan aan de 1:4 rotatie met rustgewassen. Hiervoor moet de landbouwer nagaan welke (rust)gewassen geteeld zijn. Hiervoor is een toename van de regeldruk berekend van € ..,– op basis van .. bedrijven á .. (.. minuten).

3.1.2 Overige bedrijfseffecten

3.2 Uitvoerings- en handhavingslasten

PM UHT TOETS

4. Milieueffecten

Aan die hierna volgende beschrijving van de milieueffecten over de wijzigingen van de uitrijddatum voor vaste strorijke mest op gras- en bouwland op zand- en lössgrond, de uitrijddatum voor drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib op bouwland ende gewasrotatie ligt de Milieueffectrapportage van deze maatregelen in zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn op planniveau ten grondslag7.

4.1 Vervroegen uitrijddatum vaste strorijke mest

Het vervroegen van de uitrijddatum voor vaste strorijke mest op gras- en bouwland dat gelegen is op zand- en lössgronden vergroot het risico op af- en uitspoeling van nutriënten in het oppervlaktewater en het grondwater. Daar staat tegenover dat ook het aandeel organische stof in de bodem wordt vergroot. Dit verbetert de structuur van de bodem en zorgt daarmee voor een betere infiltratiecapaciteit waardoor uitspoeling van nutriënten wordt verminderd. Bovendien versterkt de biodiversiteit doordat met name strorijke vaste mest een positief effect heeft op de insectenstand en daarmee de weidevogels.

4.2 Verschuiving eerste uitrijdatum drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib

Door het verschuiven van de eerste uitrijddatum van drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib zal er vaker op het juiste tijdstip worden bemest. Hiermee zal het risico op uit- en afspoeling van nutriënten naar het grond- en oppervlaktewater tussen het moment van bemesting en het moment van opname van de meststoffen door het gewas afnemen.

4.3 Gewasrotatie met rustgewassen

Met het invoeren van een verplichte rotatie met rustgewassen wordt de waterkwaliteit verbeterd doordat rustgewassen veel van de beschikbare nutriënten kunnen opnemen. De uitspoeling naar het grondwater wordt hiermee verminderd. Daarnaast bedekken rustgewassen de bodem goed, en worden ze veelal geoogst via maaien. Hierdoor wordt oppervlakkige afspoeling verminderd. Dit draagt bij aan een betere oppervlaktewaterkwaliteit. Ook zorgen rustgewassen voor meer organische stof in de bodem, wat bijdraagt aan het klimaat, aan droogtebestendigheid en aan de denitrificatiecapaciteit van de grond. Tevens dragen rustgewassen bij aan de (bodem)biodiversiteit door het hogere organische stofgehalte en minder omwoelen van de grond.

5. Consultatie

Het ontwerpbesluit is overeenkomstig artikel 92, eerste lid, van de Wet bodembescherming bekend gemaakt in de Staatscourant (Strcrt. ..., nr...). Ook is het ontwerpbesluit van ... tot en met ... aangeboden voor internetconsultatie. In totaal zijn er .. reacties ontvangen. Daarin werden voornamelijk opmerkingen gemaakt betreffende..

6. Voorhang en nahang

Het ontwerp van dit besluit is op grond van artikel 92, eerste lid, van de Wet bodembescherming op ... 2022 aan beide kamers der Staten-Generaal gezonden.

Het onderhavige besluit wordt, na vaststelling ervan, nogmaals toegezonden aan de Eerste en Tweede Kamer alvorens in werking te treden.

7. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2023. Er is afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten, omdat er bij de implementatie van de maatregelen uit het zevende actieprogramma op basis van de Nitraatrichtlijn sprake is van bindende Europese regelgeving.

I. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

In artikel 4 van het Bgm worden enkele aanpassingen gedaan. Het voornoemde artikel bevat twee hoofdregels, te weten het verbod om vaste strorijke mest te gebruiken in de periode van 1 september tot en met 31 januari en het verbod om drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib te gebruiken in de periode van 1 augustus tot en met 15 februari.

Op deze voorschriften wordt een tweetal aanpassingen gedaan. Ten eerste is het met de toevoeging van een nieuw onderdeel d aan artikel 4, tweede lid, van het Bgm mogelijk om al op 1 januari vaste strorijke mest te gebruiken op gras- en bouwland dat gelegen is zand- en lössgrond.

Ten tweede wordt de periode waarin drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib mag worden uitgereden, verkort met de wijziging van het derde lid van artikel 4 van het Bgm. Het verbod op het gebruik van drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib eindigt op 16 maart in plaats van op 16 februari. De aanpassingen van artikel 4, vierde lid, van het Bgm hebben tot gevolg dat eerder dan 16 maart, namelijk in de periode 15 februari tot en met 15 maart, drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib op bouwland gebruikt kan worden daar in hetzelfde kalenderjaar waarin de voornoemde meststoffen worden gebruikt een bij ministeriële regeling (Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen) aangewezen gewas wordt ingezaaid. Deze aanwijzing zal gewassen bevatten die eerder dan 16 maart bemesting nodig hebben.

Met het oog op de controle op de naleving van de uitrijdperiode is voor de landbouwer een meldplicht opgenomen voor het perceel waarop die gewassen worden ingezaaid die eerder dan 16 maart bemesting in de vorm van drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib nodig hebben.

Tot slot bevat het wijzigingsartikel nog een aantal wetstechnische aanpassingen als gevolg van het vervallen van de meldplicht van de teelt van mais op zand- of lössgrond als hoofdteelt. Omdat 15 maart als eerste bemestingsdatum met drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib de hoofdregel wordt, is het voor de handhaving niet langer nodig om inzichtelijk te maken waar maïs geteeld zal gaan worden. De aanmeldplicht kan hiermee komen te vervallen.

In het nieuwe artikel 8b van het Bgm is geregeld dat op ieder perceel landbouwgrond op zand- en lössgrond eens in de vier jaar, maar uiterlijk het vierde kalenderjaar een bij ministeriële regeling aangewezen gewas, te weten een rustgewas wordt geteeld. De gebruiker van het perceel is verantwoordelijk dat deze rotatie plaatsvindt. Wel zal door RVO gewerkt worden aan een systeem waarmee inzichtelijk gemaakt kan worden welke gewassen in het verleden zijn geteeld.


X Noot
1

Kamerstukken II 2021/22, 33 037, nr. 431 (zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn) en Kamerstukken II, 2021/22, 33 037, nr. 437 (addendum).

X Noot
4

Staps, S., Rougoor, C., Lesschen, J. P., & Cozijnsen, J. (2021). Methode voor vaststelling van CO2-vastlegging in de bodem.

X Noot
6

Marinello, Francesco & Pezzuolo, Andrea & Donato, Cillis & Chiumenti, Alessandro & Sartori, Luigi. (2017). Traffic effects on soil compaction and sugar beet (Beta vulgaris L.) taproot quality parameters. SPANISH JOURNAL OF AGRICULTURAL RESEARCH. 15. e0201. 10.5424/sjar/2017151-8935.

X Noot
7

(Groenendijk, P. et al., 2017)

Naar boven