TOELICHTING
A. Algemeen deel
1. Aanleiding en doel van de specifieke uitkering
Het eindrapport van het in juni 2017 afgeronde MIRT1-onderzoek goederenvervoercorridors Oost en Zuidoost heeft laten zien dat het goederenvervoer
de ruggengraat is van de Nederlandse economie en de basis vormt voor de positie van
Nederland als handelsland2. Vervoer van goederen over water biedt mogelijkheden voor een efficiënte manier van
transport door volumevoordelen en de mogelijkheid om goederenstromen te bundelen.
Waar wegen dichtslibben door een teveel aan verkeer, bieden de waterwegen vaak nog
voldoende capaciteit voor extra goederenvervoer over water. Door het relatief lage
brandstofverbruik per tonkilometer is goederenvervoer over water op het gebied van
uitstoot van CO2 en NOx per tonkilometer een duurzame keuze. Ook is de binnenvaart een bijzonder veilige
manier van transport3.
Zowel op landelijk als op provinciaal niveau zijn in het verleden stimuleringsregelingen
voor de binnenvaart ontwikkeld. Zo is in 2008 een Tijdelijke regeling quick-wins binnenvaart
(hierna: quick-wins regeling) gestart. Deze kende drie financieringsronden op grond
waarvan decentrale overheden een aanvraag konden indienen bij het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat voor projecten gericht op het (regionaal) ontwikkelen van de binnenvaart/binnenhavens.
De quick-wins regeling beoogde gemeenten en provincies met een financiële bijdrage
te helpen om snel maatregelen door te voeren; de zogenaamde quick-wins projecten.
Het doel van deze projecten was om het functioneren van binnenhavens en regionale
vaarwegen voor het beroepsgoederenvervoer over water te verbeteren en daarbij de mogelijkheden
voor overslag vanuit binnenschepen naar de wal te vergroten of op zijn minst op peil
te houden.
In de evaluatie van de quick-wins regeling is geconstateerd dat veel van de problemen
die ten tijde van de introductie van de quick-wins regeling speelden met de quick-wins
regeling zijn opgelost4. In de afgelopen jaren heeft het Rijk veel geïnvesteerd in het op orde maken van
het vaarwegennetwerk. Veel projecten zijn afgerond of bevinden zich in een afrondende
fase. Wat betreft het vaarwegennetwerk zelf is er voldoende capaciteit. Het nationale
netwerk van containerterminals is inmiddels grotendeels op orde. Geconstateerd is
dat op de vaarwegen voldoende capaciteit beschikbaar is en waar mogelijk wordt via
het MIRT gewerkt aan verdere verbeteringen5. Door regionale overheden en enkele bedrijven worden echter nog wel kansen gezien
voor wat betreft de beschikbaarheid van loskades. Verladers dienen volgens deze partijen
verleid te worden om gebruik te maken van de binnenvaart. Private partijen die vervolgens
kansen voor vervoer over water zien, dienen met publieke middelen te worden ondersteund
bij de ontwikkeling/verbetering van laad- en losmogelijkheden.
De motie De Boer cs. van december 20166 roept de regering op te inventariseren waar kansen liggen om door de aanleg van kademuren
vervoer van goederen van de weg naar de binnenvaart te verschuiven. De uitvoering
van deze motie is als prioritaire actie benoemd in het Programma goederenvervoercorridors
en opgepakt door de corridorpartijen7.
Programma goederenvervoercorridors
De ambitie voor de goederenvervoercorridors is om in 2030 topcorridors te hebben,
die de basis vormen voor de logistieke toppositie van Nederland. Deze topcorridors
faciliteren een vlot, betrouwbaar, robuust, veilig en duurzaam transportsysteem. Zo
dragen ze bij aan duurzame economische groei met tevreden gebruikers en een optimale
leefkwaliteit en woonomgeving. Centraal in de goederenvervoercorridors staan de economische
ambities van overheden en bedrijven. De infrastructuur is ondersteunend om deze ambities
te realiseren.
Bij de toedeling van middelen zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij deze ambities
Dat betekent dat de voorkeur zal uitgaan naar plannen die naar aard en omvang het
beste aansluiten bij de ambitie voor de goederenvervoercorridors, waarbij het beter
benutten van de bestaande multimodale infrastructuur uitgangspunt is
Doel en doelgroep van de uitkering
De uitkering is bedoeld als stimulans voor provincies die bereid zijn om samen met
betrokken gemeenten en private partijen te investeren in de infrastructuur van een
nieuw of bestaand (binnen)havengebied. Corridorpartijen hebben hierbij de doelstelling
om gedurende de ingroeifase (5 jaar na vaststelling van deze regeling) jaarlijks 250.000
ton van weg naar water te verplaatsen. Bij de volledige ingebruikname van de kademureninitiatieven
(10 jaar na vaststelling) is de corridordoelstelling om jaarlijkse 1.000.000 ton van
weg naar water te verplaatsen.
De publieke investeringen van een provincie en gemeente maken onderdeel uit van de
infrastructurele investeringen van een groter publiek-privaat haveninitiatief. Het
gaat voor wat betreft de publieke investeringen om een of meer van de onderstaande
activiteiten:
-
a. een uitbreiding van een bestaande (binnen)haven of realisatie van een openbare kade
gelegen langs een vaarweg t.b.v. overslag van goederen. Het uitdiepen van de openbare
havenbekkens om daarmee de functionaliteit van een bestaande openbare kade te verbeteren,
valt hier ook onder;
-
b. een (gedeeltelijke) herstructurering van een (binnen)haven. Er kan hierbij gedacht
worden aan het plaatsmaken van niet-haven gerelateerde bedrijvigheid voor haven-gerelateerde
bedrijvigheid, waarbij de functionaliteit van het havengebied wordt verbeterd.
Binnen het groter publiek-privaat haveninitiatief nemen private initiatiefnemers in
belangrijke mate de financiering voor de grondverwerving of infrastructurele investeringen
die betrekking hebben op de realisatie van het haveninitiatief, voor hun rekening.
Deze zijn noodzakelijk om de geplande overslag te kunnen realiseren zoals opgenomen
in de private modal shift intentieverklaring als bijlage van de aanvraag. Onder deze
private niet subsidiabele projectkosten worden verstaan investeringen in:
-
a. grondverwerving van terrein achter de kade en de direct aangrenzende grondstrook en,
-
b. onroerende infrastructurele voorzieningen die onderdeel uitmaken van het totale haveninitiatief,
maar geen openbare functie hebben zoals o.a. bekabeling, kraanbanen, terreinverlichting,
bestrating, riolering en opslagvoorzieningen.
De openbare infrastructuur waarin geïnvesteerd wordt, is publiek eigendom of wordt
in publiek eigendom gebracht en kan door middel van erfpacht beschikbaar worden gesteld
aan een private partij.
De specifieke uitkering mag uitsluitend worden besteed voor de verwerving, aanleg,
uitbreiding of verbetering van openbare havenvoorzieningen in havens gelegen aan vaarwegen
op de goederenvervoercorridors en direct daarop aansluitende hoofdvaarwegen. Het kan
daarbij ook gaan om infrastructuur die in zeehavens is gelegen of daar zal worden
aangelegd maar specifiek is bedoeld voor de binnenvaart. Weliswaar worden zeehavens
in artikel 6, zevende lid, onderdeel a en b, van de Wet Mobiliteitsfonds uitgesloten
maar valt bekostiging van infrastructurele voorzieningen zowel binnen als buiten een
zeehaven wel onder het mobiliteitsfonds8. Hierbij kan worden gedacht aan de aanleg van nieuwe openbare kademuren en de verwerving
van de direct aangrenzende grondstrook die nodig is voor (openbare) overslag en verder
aan de uitbreiding en vernieuwing van bestaande openbare havenvoorzieningen, zoals
de verdieping van openbare havenbekkens en/of uitbreiding van openbare kademuren.
Aanvragen voor een specifieke uitkering op basis van deze regeling kunnen worden ingediend
door de provincies Limburg, Noord-Brabant, Zuid-Holland en Gelderland. Dit zijn de
provincies waar de Goederenvervoercorridors Oost en Zuidoost zijn gelegen.
2. De noodzaak voor de specifieke uitkering
Op basis van door een projectgroep uitgevoerde analyses hebben de corridorpartijen
geconstateerd dat er diverse voornemens zijn van bedrijven om uit duurzaamheids- (reductie
CO2 en NOx) en bereikbaarheidsoverwegingen meer vervoer over water (modal shift) te laten plaatsvinden.
Hiervoor moeten nieuwe openbare havenvoorzieningen (zoals nieuwe kademuren) worden
aangelegd of bestaande openbare havenvoorzieningen worden verbeterd (zoals verdieping
van havenbekkens of uitbreiding van kademuren). De projectgroep heeft geconcludeerd
dat de versterking van de havenvoorzieningen zonder actieve ondersteuning vanuit de
overheid naar verwachting niet tot stand zal komen en dat financiële bekostiging vanuit
gemeente, provincie of rijksoverheid noodzakelijk is.
3. De aanvraag en de bekostiging van de uitgaven
Voor de periode 2022–2026 dient een aanvraag voor een specifieke uitkering jaarlijks
voor 1 mei bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I en W) te worden
ingediend zodat in hetzelfde jaar door de Minister van IenW een besluit kan worden
genomen.
4. Verhouding tot bestaande regelgeving
Het nationaal bestuursrechtelijke kader voor deze regeling wordt gevormd door de Kaderwet
subsidies I en M, de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), de Wet Mobiliteitsfonds
en de Financiële-verhoudingswet. Daarnaast is de Wet op het BTW-compensatiefonds van
belang en zijn de staatssteunregels relevant voor deze regeling.
Kaderwet subsidies I en M, Algemene wet bestuursrecht, Wet Mobiliteitsfonds, de Financiële-verhoudingswet
en de Wet op het BTW-compensatiefonds
Op grond van deze regeling worden specifieke uitkeringen verstrekt aan provincies
voor de realisatie van openbare kades en havenbekkens. In artikel 4.21, derde lid,
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat titel 4.2 (Subsidies) van die
wet niet van toepassing is op de aanspraak op financiële middelen die worden verstrekt
op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan
rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld. Artikel 2 van de Kaderwet
subsidies I en M wijkt af van artikel 4.21, derde lid, van de Awb en bepaalt dat titel
4.2 van die wet wel van toepassing is op financiële middelen die worden verstrekt
aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld. Om die reden is titel
4.2 van de Awb van toepassing. Daarin zijn bepalingen opgenomen die relevant zijn
of kunnen zijn voor de ontvangers zoals de artikelen 4:46 Awb (subsidievaststelling)
en 4:57 Awb (terugvordering).
Per 1 juli 2021 is de Wet Mobiliteitsfonds in werking getreden. De specifieke uitkering
op grond van deze regeling valt onder artikel 6, tweede lid, onderdeel a, In artikel
7, eerste lid, van de Wet Mobiliteitsfonds, is bepaald dat hoofdstuk 3 van de Financiële
verhoudingswet onverminderd van toepassing blijft op specifieke uitkeringen aan provincies
en gemeenten. Deze regeling is niet voorgehangen bij de Tweede Kamer, zoals bepaald
in artikel 7, vierde lid, van de Wet Mobiliteitsfonds, omdat het jaarlijks subsidieplafond
lager is dan de in dat artikel opgenomen drempel van € 10.000.000 per jaar.
In artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet is de wijze van verantwoording van
de specifieke uitkering geregeld.
De activiteiten waarvoor een specifieke uitkering kan worden verstrekt, kunnen activiteiten
zijn waarover de ontvangers omzetbelasting verschuldigd zijn. Omzetbelasting kan in
bepaalde gevallen door de ontvanger van de specifieke uitkering in aftrek worden gebracht
of de ontvanger recht geven op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds. In dat geval
komt de omzetbelasting niet in aanmerking voor vergoeding via een specifieke uitkering.
Europeesrechtelijke aspecten
De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. De provincies
krijgen een specifieke uitkering voor de aanleg van openbaar en algemeen toegankelijke
infrastructuur die voordeel oplevert voor de samenleving als geheel. Ten aanzien van
openbaar toegankelijke infrastructuur heeft de Europese Commissie overwogen dat geen
sprake is van beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten of vervalsing
van de mededinging (mededeling staatssteun overwegingen 211 en 2129). Voorts wordt de bouw en exploitatie van openbare infrastructuur geacht geen economische
activiteit te zijn maar een algemene maatregel van overheidsbeleid (mededeling staatssteun
overweging 201). Van belang is dat de begunstigden met de verstrekte middelen zelf
geen staatssteun verstrekken (indirect voordeel) door aan ontwikkelaars of degenen
die de infrastructuur aanleggen, een economisch voordeel te verschaffen. Hiervan is
geen sprake, indien de begunstigde de aanbestedingsregels volgt.
5. Lasteneffecten
De verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering op grond van artikel
17a van de Financiële-verhoudingswet verloopt via de jaarrekening van de provincie
en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek). Dit leidt
tot minimale administratieve lasten voor de ontvangers respectievelijk uitvoeringslasten
voor de rijksoverheid.
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft het dossier niet geselecteerd voor een
formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk
heeft.
6. Evaluatie
Deze regeling zal binnen vijf jaar na inwerkingtreding worden geëvalueerd. Dit vloeit
voort uit de evaluatieplicht voor subsidies die is geregeld in artikel 4:24 van de
Awb.
7. Consultatie
De regeling is voor consultatie voorgelegd aan de betrokken provincies.
De onderhavige regeling brengt geen significante verandering in de rechten en plichten
van burgers, bedrijven en instellingen met zich en heeft ook geen grote gevolgen voor
de uitvoeringspraktijk. Overeenkomstig het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie
(Kamerstukken II 2009/10, 29 279, nr. 114 en Kamerstukken II 2012/13, 29 362, nr. 224) is internetconsultatie daarom achterwege gebleven.
8. Inwerkingtreding en horizonbepaling
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.
Indien bekendmaking in de Staatscourant niet tijdig kan plaatsvinden om inwerkingtreding
met ingang van 1 januari 2022 mogelijk te maken, dan treedt deze regeling in werking
met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt
geplaatst. Inwerkingtreding werkt dan terug tot 1 januari 2022.
Er is afgeweken van de geldende termijn tussen de publicatiedatum van een ministeriële
regeling die direct relevant is voor medeoverheden en het tijdstip van inwerkingtreding
ervan. Van deze minimuminvoeringstermijn is afgeweken omdat daarmee ongewenste publieke
nadelen worden voorkomen, die bij verder uitstel van de inwerkingtreding zouden kunnen
ontstaan.
De regeling vervalt met ingang van 31 december 2026 met dien verstande dat de regeling
van toepassing blijft op een uitkering die voor die datum krachtens deze regeling
is verstrekt.
Overigens zal de regeling ook intern worden geëvalueerd en indien blijkt dat deze
specifieke uitkering een positieve uitwerking heeft op de realisatie van modal shift,
dan kan de Minister besluiten tot verlenging van deze regeling en een ophoging van
het uitkeringsplafond.
B. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2 Toepasselijkheid Kaderbesluit milieusubsidies I en M
Op grond van artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M worden artikelen
van dat besluit van overeenkomstige toepassing verklaard op de onderhavige regeling
voor het verlenen van uitkeringen aan rechtspersonen die krachtens publiek recht zijn
ingesteld. Op deze manier kan het reguliere stramien voor de verlening van subsidies
worden aangehouden. De bepalingen in het Kaderbesluit die op de uitvoering van deze
regeling van toepassing zijn, zijn de volgende: de artikelen 6, eerste en zesde lid
(subsidiabele kosten), 8 en 9 (subsidieplafond en wijze van verdelen), 10, eerste
tot en met derde lid (aanvraag), 11, 12, aanhef en onderdelen c, g en i en 13 (afwijzingsgronden),
14, eerste en vierde lid (subsidieverstrekking), 17, 18, 20, tweede lid, 21 en 22
(verplichtingen ontvanger), 23, eerste, derde en vijfde lid (voorschotten) en 24,
eerste lid (vaststelling). Deze artikelen worden, waar nodig, hieronder nader toegelicht
in de toelichting op de specifieke artikelen.
Artikel 3 Doel van de regeling
Deze regeling betreft het stimuleren en ondersteunen van initiatieven om havenvoorzieningen
in zee- en binnenhavens op de vastgestelde vaarwegen op de goederenvervoercorridors10 (inclusief aansluitende vaarwegen) die op nationaal of corridor niveau als kansrijk
worden gezien om een bijdrage te leveren aan de versterking van de modal shift van
de weg naar de binnenvaart.
Artikel 4 Hoogte van de uitkering en voor uitkering in aanmerking komende kosten
Het bedrag van € 1.000.000 is inclusief een eventuele btw-component. Bij directe baten
die in mindering worden gebracht kan bijvoorbeeld worden gedacht aan baten die binnen
een project afkomstig zijn uit de grondverwerving van een kade of een directe aangrenzende
grondstrook.
In de investeringsbegroting worden de projectkosten in- en exclusief BTW opgevraagd.
Op basis hiervan kan de reële btw-component worden afgedragen aan het BTW-compensatiefonds.
Bij de verlening van de specifieke uitkering wordt de uitkering exclusief btw-component
verstrekt aan de aanvrager.
Indien een provincie in aanmerking komt voor compensatie uit het BTW-compensatiefonds,
dient het Rijk deze compensabele omzetbelasting bij verstrekking van de specifieke
uitkering over te boeken naar het BTW-compensatiefonds. Dit doet het Rijk op basis
van een bij de aanvraag meegestuurde onderbouwing van de compensabele omzetbelasting.
In de aanvraag dient de aanvrager aan te geven welk deel van de omzetbelasting compensabel
is. Als de aanvrager van mening is dat de omzetbelasting niet compensabel is, rust
de bewijsplicht op de aanvrager. In de aanvraag dient de aanvrager dit te motiveren.
Voor zover in de projectbegroting de kosten die betrekking hebben op voorbereiding,
administratie en toezicht méér zijn dan 15% van de overige projectkosten, worden deze
niet meegeteld in de berekening van de uitkering.
Gelet op artikel 2 is artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M
van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat voor de specifieke uitkering alleen
in aanmerking komen de gemaakte kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering
van het project.
Artikel 5 Uitkeringsplafond en wijze van verdeling
Het plafond genoemd in dit artikel, is het maximale bedrag dat beschikbaar wordt gesteld
voor het verstrekken van uitkeringen op basis van deze regeling. Dit bedrag is inclusief
compensabele omzetbelasting die naar het BTW-compensatiefonds wordt overgemaakt na
honorering van een aanvraag. Mocht uit de in artikel 15 bedoelde evaluatie blijken
dat de regeling succesvol is, dan kan de Minister besluiten om deze regeling te verlengen
en het uitkeringsplafond te verhogen.
Artikel 6 Aanvraag
Aanvragen voor tranche 1 (2022) tot en met tranche 5 (2026) kunnen jaarlijks voor
1 mei van het desbetreffende jaar worden ingediend bij de Minister. Voor de aanvraag
is een aanvraagformulier beschikbaar.
Een substantiële financiële private bijdrage is vanuit beleidsoptiek een harde eis
om te voldoen aan de beleidsdoelstellingen van meer vervoer over water. Het was een
van de belangrijkste aanbevelingen uit de evaluatie van de Tijdelijke Regeling Quick
Wins Binnenvaart waarin werd geconcludeerd dat financieel privaat commitment ervoor
heeft gezorgd dat de afgesproken modal shift doelstellingen ook daadwerkelijk zijn
nagekomen. Bij projecten waar geen private financiële betrokkenheid was bleken deze
doelstellingen in veel gevallen onvoldoende te zijn bereikt.
Daarom is in het zesde lid als eis opgenomen dat in de investeringsbegroting moet
worden aangetoond dat de private investeringsomvang in de niet subsidiabele infrastructurele
projectkosten van het gehele haveninitiatief in de periode van de eerste 5 jaar minimaal
€ 1 mln. exclusief BTW zal bedragen.
Overeenkomstig artikel 8, derde lid, onderdeel d, van het Kaderbesluit subsidies I
en M is gebruik gemaakt van de mogelijkheid te bepalen dat de aanvraag moet voldoen
aan bepaalde criteria.
Gelet op artikel 2 is op de aanvraag artikel 10, eerste tot en met vierde lid, onderdelen
a, b, c, d en f, van het Kaderbesluit I en M van overeenkomstige toepassing. Deze
onderdelen zijn opgenomen in het aanvraagformulier.
Artikel 7 Afwijzingsgronden
In dit artikel is in onderdeel a opgenomen dat een minimum van 20 punten dient te
worden behaald in de beoordeling door de adviescommissie, indien dat niet het geval
is zal de aanvraag worden afgewezen omdat dan niet wordt verwacht dat dit een wezenlijke
bijdrage aan de modal shift kan leveren.
Een andere grond om de aanvraag af te wijzen is in onderdeel b opgenomen. De specifieke
uitkering wordt verstrekt onder de voorwaarde van cofinanciering. De provincies zijn
verantwoordelijk voor het decentrale deel (minimaal 50%) van de cofinanciering. Het
staat de provincies vrij om over de invulling van deze cofinanciering nadere afspraken
te maken met de overige betrokken decentrale overheden.
Gelet op artikel 2 van deze regeling, zijn de artikelen 11, en 12, aanhef en onderdelen
c, g en i, van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing. Dat
betekent dat bovendien afwijzend wordt beslist op een aanvraag als:
-
• de aanvraag niet voldoet aan de in deze regeling gestelde regels;
-
• het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen de in deze regeling gestelde
termijn kunnen worden voltooid;
-
• de activiteiten onvoldoende bijdrage aan de doelstelling van deze uitkering;
-
• de kosten die in aanmerking komen voor de uitkering niet aannemelijk of redelijk zijn.
Artikel 8 Verlening
Gelet op artikel 2 is artikel 14, eerste en vierde lid, van het Kaderbesluit subsidies
I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat de beschikking tot verlening
van de uitkering wordt gegeven binnen dertien weken na afloop van de aanvraagperiode.
Het houdt ook in dat als een beschikking niet binnen die termijn, kan worden gegeven,
deze termijn eenmaal met dertien weken kan worden verlengd. In de regeling is bepaald
dat de aanvragen jaarlijks uiterlijk op 1 mei worden ingediend. De beschikking tot
verlening wordt uiterlijk op 31 juli daaropvolgend afgegeven. Bij verlenging van de
verleningstermijn wordt de beschikking tot verlening uiterlijk op 30 oktober afgegeven.
In de beschikking tot verlening van de specifieke uitkering wordt expliciet het bedrag
vermeld dat wordt afgedragen aan het BTW-compensatiefonds. Zie hierboven de toelichting
op artikel 4.
Op grond van artikel 7, derde lid, van de Wet Mobiliteitsfonds is in het tweede lid
een begrotingsvoorbehoud opgenomen.
Artikel 9 Voorschotverlening
Gelet op artikel 2 is artikel 23, eerste, derde en vijfde lid, van het Kaderbesluit
I en M van overeenkomstige toepassing. Hieruit volgt dat een voorschot ambtshalve
wordt verleend, gelijktijdig met de beschikking tot verlening van de uitkering. Bij
de verlening van de specifieke uitkering wordt een voorschot verleend van 75% van
het totaal aangevraagde bedrag, dat binnen 6 weken na verlening wordt betaald. Indien
is voldaan aan alle voorwaarden en verplichtingen wordt bij de vaststelling de resterende
25% uitbetaald.
Artikel 10 Verplichtingen ontvanger
Om ervoor te zorgen dat de beleidsdoelstelling snel kan worden geëffectueerd wordt
van de initiatiefnemers gevraagd dat de bouwactiviteiten van het project binnen twaalf
maanden na toekenning van de specifieke uitkering zijn gestart en binnen twee en een
half jaar na verlening van de specifieke uitkering zijn voltooid.
De Minister kan op verzoek van de ontvanger van deze termijn afwijken. In dat verzoek
zal de ontvanger het verzoek moeten beargumenteren.
Om zicht te hebben op de voortgang van de projecten wordt aan de provincies gevraagd
om gedurende de looptijd van het project, jaarlijks uiterlijk op 1 maart, schriftelijk
door een rapportage de voortgang van het project en de bijdrage aan de doelstellingen
van de modal shift over het voorafgaande jaar te melden.
Daarnaast zijn, gelet op artikel 2 zijn de artikelen 17, eerste lid, aanhef en onderdelen
a tot en met c, en e, 18 en 21 van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige
toepassing. Dat betekent dat de ontvanger:
-
• voldoet aan de verplichtingen die aan de uitkering zijn verbonden en dat aantoont
op een in deze regeling aangegeven wijze;
-
• op verzoek van de Minister de gevraagde medewerking verleent aan het evaluatieonderzoek;
-
• medewerking verleent aan openbaarmaking van de gegevens en de resultaten van het OV-ambassadeurproject,
tenzij openbaarmaking daarvan redelijkerwijs niet kan worden gevergd;
-
• onverwijld mededeling doet aan de Minister zodra aannemelijk is dat:
-
a. de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel
zullen worden verricht; of
-
b. niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal
worden voldaan.
Tot slot kan de Minister bij de verleningsbeschikking nadere verplichtingen opleggen.
Artikel 11 Verantwoording
De verantwoording over de besteding van de uitkering vindt plaats op de wijze die
is bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet en de daarop gebaseerde
Regeling informatieverstrekking sisa.
Artikel 12 Vaststelling
Gelet op artikel 2 is artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit subsidies I en
M van overeenkomstige toepassing. Daaruit volgt dat, nu sprake is van een specifieke
uitkering waarbij verantwoord wordt volgens het principe van Single Information Single
Audit (hierna: SISA) als bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet,
vaststelling van de specifieke uitkering plaatsvindt op basis van die verantwoording.
De vaststelling vindt plaats nadat de laatste verantwoording door de Minister is ontvangen
en de verplichtingen, bedoeld in artikel 10, zijn nagekomen.
In de regel zal de vaststelling van de uitkering plaatsvinden overeenkomstig het besluit
tot verlening. In bepaalde gevallen kan de uitkering echter ook lager worden vastgesteld.
Dit is bijvoorbeeld het geval als blijkt dat de maatregelen niet of niet volledig
zijn uitgevoerd of als niet is voldaan aan de verplichtingen die aan de uitkering
zijn verbonden (artikel 4:46 van de Awb).
Als de uitkering op een lager bedrag wordt vastgesteld, kan het te veel betaalde bedrag
op grond van artikel 4:57 van de Awb worden teruggevorderd. Dit geldt ook als de verleningsbeschikking
wordt ingetrokken of ten nadele van de ontvanger van de uitkering wordt gewijzigd
(artikel 4:48 van de Awb). Terugvordering kan plaatsvinden tot vijf jaren na de vaststelling
van de specifieke uitkering (artikel 4:57, vierde lid, van de Awb).
Artikel 13 Evaluatieverslag
Omdat bij een regeling specifieke uitkeringen die mede is gebaseerd op de Kaderwet
subsidies I en M de subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing
is, is ook de evaluatieverplichting uit artikel 4.24 van die wet van toepassing.
Op grond van artikel 4:24 van de Awb moet voor in dit geval uitkeringen die worden
verstrekt op grond van een wettelijke regeling minstens een keer in de vijf jaar een
verslag worden gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van dle uitkeringen
in de praktijk. Deze bepaling bevat de uiterste datum om het evaluatieverslag te publiceren.
Bijlage Toetsingscriteria, bedoeld in artikel 5, vijfde lid
In de bijlage bij deze regeling is het formulier met de rangschikkingscriteria opgenomen
waarnaar in artikel 5, vijfde lid, wordt verwezen. In de aanvraag zijn vragen opgenomen
die de benodigde informatie kunnen opleveren voor een beoordeling van de aanvraag
op basis van deze criteria. Hierna volgt een korte toelichting op de rangschikkingscriteria.
A Relevantie
Met dit criterium wordt bepaald wat het project oplevert. Het gaat er daarbij in de
eerste plaats om dat het project bijdraagt aan de doelstelling om meer goederen van
de weg naar het water te verplaatsen in het kader van de modal shift. Daarbij is het
eveneens van belang in welke mate de verminderde wegkilometers zorgen voor een ontlasting
van de rijkswegen op de goederencorridors aangezien de rijkswegen veelal worden gekenmerkt
door veel wegtransport en congestie. Hoe meer goederenvolumes via de in aanvraag opgenomen
infrastructuur kunnen worden verplaatst, hoe beter. In verband met het behalen van
de klimaatdoelstellingen is ook van belang hoeveel CO2 uitstoot daarmee kan worden bespaard. Als basis wordt daarvoor de berekening gebruikt
die bij de aanvraag moet worden aangeleverd.
B Impact
Met dit criterium wordt bepaald in welk mate de aanvraag bijdraagt aan de doelstellingen
van deze regeling. De deelcriteria die bij dit criterium worden gehanteerd zien op
de onderbouwing van het volume aan goederen dat via de infrastructuur kan worden verplaatst
van weg naar water. Hierbij gaat het om een onderbouwing van het onder A opgenomen
aantal verplaatste goederen. Ook wordt beoordeeld in hoeverre de maatschappij is gebaat
bij dit project. Het project moet met andere woorden wel een goede bijdrage leveren
aan de modal shift in relatie tot de kosten die zijn gemoeid met de aanleg of verbetering
van de haveninfrastructuur. Daarbij heeft het meervoudig gebruik van de havenvoorziening
het voordeel dat meerdere bedrijven in de directe omgeving van profiteren van de mogelijkheid
van vervoer over water terwijl de risico’s bij stopzetting van de activiteiten van
een van de private partijen worden opgevangen door de overige private partijen die
gebruikmaken van deze voorziening.
Aan met het project verbonden risico´s kan worden gedacht aan risico´s op het gebied
van de ruimtelijke ordening (de projectlocatie heeft bijvoorbeeld een dubbelbestemming
die eerst moet worden gewijzigd), milieurisico’s (bijvoorbeeld de aanwezigheid van
een natuurbeschermingsgebied en compensatiemogelijkheden, vertraging als gevolg van
stikstofdepositie of Pfas) en continueringsrisico’s (bijvoorbeeld een betrokken ondernemer
gaat failliet).
C Voldoende uitgewerkt (mature)
Met dit criterium wordt beoordeeld in hoeverre de aanvraag en het daarin opgenomen
project voldoende is uitgewerkt en een reële kans van slagen heeft. Daarbij wordt
bekeken in hoeverre de financiering vanuit de overige deelnemers aan het project is
toegezegd. Ook wordt bekeken of er een goed beeld is van de benodigde vergunningen
en de termijn waarop die verleend worden. Dat hangt ook weer samen met de in de aanvraag
opgenomen planning van de uitvoering van het project. Is die reëel?
D Kwaliteit voorstel
Hierbij wordt de hele aanvraag bekeken en een oordeel gegeven over de kwaliteit ervan.
Waarbij wordt onderzocht of de onderbouwing helder en volledig is en of aan de aan
de aanvraag gestelde eisen is voldaan.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers