Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2022, 16773 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2022, 16773 | ander besluit van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf A1/4.10 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De visumplichtige vreemdeling moet, om in aanmerking te komen voor de toepassing van de gunstigere regels met betrekking tot de aanvraag en afgifte van visa, met bewijsmiddelen aantonen dat hij:
• een familie- of gezinslid is van een onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland in de zin van artikel 8.7, tweede en derde lid, Vb;
• een ongehuwde partner (niet zijnde een geregistreerde partner) is van een onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland en een duurzame relatie met die onderdaan heeft, in de zin van artikel 8.7, vierde lid, Vb.
Als de vreemdeling niet overtuigend kan aantonen dat hij behoort tot de hiervoor genoemde categorieën, dan geldt het reguliere visumbeleid.
De ambtenaar belast met de grensbewaking toetst of er sprake is van een duurzame relatie volgens het gestelde in paragraaf B10/2.2 Vc.
Voor de bewijsmiddelen dat sprake is van een duurzame relatie wordt verwezen naar paragraaf B10/2.4 Vc.
In alle gevallen dient het om een bestaande duurzame relatie te gaan.
Wanneer de vreemdeling overtuigend heeft aangetoond dat de aanvrager een familie- of een gezinslid is in de zin van artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, Vb, mag de ambtenaar belast met de grensbewaking de afgifte van een visum uitsluitend weigeren:
• op de gronden genoemd in artikel 8.8, eerste lid onder a en b, Vb;
• als sprake is van rechtsmisbruik of fraude zoals schijnhuwelijk.
De gronden genoemd in artikel 8.8, eerste lid, Vb worden als volgt uitgelegd.
Artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder a Vb
De ambtenaar belast met de grensbewaking baseert de beoordeling uitsluitend op het persoonlijk gedrag van de vreemdeling. De ambtenaar belast met de grensbewaking moet het evenredigheidsbeginsel in acht nemen (artikel 3:4 Awb). Strafrechtelijke veroordelingen op zichzelf vormen onvoldoende grond om de vreemdeling toegang te weigeren. Van een bedreiging van de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid is in ieder geval sprake in de volgende situaties:
• de vreemdeling staat in het E&S gesignaleerd als ‘ongewenst vreemdeling’ of ‘ongewenstverklaard ex artikel 67 Vw’;
• de vreemdeling is in het bezit van verboden wapens;
• de vreemdeling is in het bezit van verdovende middelen; of
• de vreemdeling wordt verdacht van mensenhandel.
De ambtenaar belast met de grensbewaking moet ook in dat geval aan de hand van het persoonlijke gedrag van de vreemdeling vaststellen dat sprake is van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder b Vb
Het gaat hier om potentieel epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de publicaties van de Wereldgezondheidsorganisatie, en andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, voor zover in Nederland beschermende regelingen zijn getroffen ten aanzien van de eigen onderdanen. Op www.rijksoverheid.nl worden de laatste ontwikkelingen over infectieziekten bijgehouden.
Artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c Vb
De vreemdeling moet bij de eerdere verwijdering om redenen van de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid aangemerkt zijn als een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging van de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid. De vreemdeling die eerder om redenen van de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid is verwijderd mag na verloop van een redelijke termijn, en in ieder geval na drie jaar gerekend vanaf zijn vertrek, een aanvraag indienen om opheffing van het eerdere besluit om hem uit Nederland te verwijderen.
In het geval de vreemdeling ongewenst is verklaard moet de vreemdeling een aanvraag indienen tot opheffing van de ongewenstverklaring. Gedurende de behandeling van deze aanvraag heeft de vreemdeling geen recht van toegang tot Nederland.
De ambtenaar belast met de grensbewaking verstrekt het visum gratis in het geval dat hij een familie- of gezinslid als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, Vb aan de grens aantreft en hij de vreemdeling verzoekt om een visum aan te vragen om de onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland te begeleiden of zich bij die onderdaan te voegen.
De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert toegang aan de vreemdeling op grond van artikel 3, eerste lid, onder d, Vw juncto artikel 8.8 Vb en gebruikt hiervoor model M18. De motivering in model M18 moet concreet zijn. De ambtenaar belast met de grensbewaking mag niet volstaan met de enkele mededeling dat de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid. Bij de kennisgeving van de toegangsweigering moet de ambtenaar belast met de grensbewaking vermelden dat daartegen binnen vier weken administratief beroep kan worden ingesteld bij de IND. De vreemdeling mag de behandeling van het administratief beroepschrift niet in Nederland afwachten. De vreemdeling moet Nederland op grond van artikel 5, eerste lid, Vw onmiddellijk verlaten, tenzij er sprake is van een eerste verzoek om een voorlopige voorziening. De ambtenaar belast met de grensbewaking moet een (toegangs)weigeringsstempel aanbrengen op het geldige document voor grensoverschrijding van onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland en van hun familieleden.
B
Paragraaf A2/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In artikel 4.21 Vb worden de bewijsmiddelen genoemd waarmee personen zich in Nederland op grond van artikel 50, eerste lid, Vw kunnen identificeren. Het visum waarvan sprake is in artikel 4.21, eerste lid, onder e, Vb moet een geldig visum zijn.
Het onderzoeken van kleding of zaken van de opgehouden persoon of het onderzoek verrichten aan het lichaam mag alleen als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
• het onderzoek wordt verricht door een ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen;
• andere manieren hebben niet geleid tot het vaststellen van de identiteit en de verblijfsrechtelijke positie van de opgehouden persoon.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van de opgehouden persoon alle volgende handelingen verrichten:
• de vreemdeling voorbereiden op elektronische afname van vingerafdrukken op de Identiteitszuil (de Basis Voorziening Identiteitsvaststelling – BVID);
• de uitvoering van de identiteitsvaststelling met de identiteitszuil;
• de instructies volgen volgens de gekozen categorie ‘Vreemdelingen’ op de identiteitszuil;
• de resultaten opvolgen die voortkomen uit de door de identiteitszuil geraadpleegde systemen;
• voor het verkrijgen van een geldig document voor grensoverschrijding moet voor een aantal nationaliteiten vingerafdrukken met papier en inkt afgenomen worden. Hiervoor moet het speciaal daarvoor bedoelde formulier voor vingerafdrukken worden gebruikt (het Dactyloscopisch Formulier Identiteitsonderzoek). Op dit formulier mag geen verwijzing naar de verblijfshistorie van de vreemdeling vermeld staan.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen neemt contact op met het Gemeenschappelijk Grenscoördinatiecentrum van de KMar, als de vreemdeling stelt in het bezit te zijn van een verblijfsvergunning uit een andere lidstaat van de Europese Unie, Europese Economische Ruimte of uit Zwitserland, om dit te verifiëren.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet de gegevens in de BVV raadplegen om te beoordelen of een terugkeerbesluit moet worden genomen (model M107-A) tegen een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft.
Als de vreemdeling stelt minderjarig te zijn maar dit niet met bewijsmiddelen kan onderbouwen, kan de ambtenaar belast met de grensbewaking, dan wel de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, een leeftijdsschouw uitvoeren.
De leeftijdsschouw bestaat uit twee sessies die de volgende samenstelling hebben:
– één sessie met één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen; en
– één sessie met één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die tevens hulpofficier van justitie is, of door de ambtenaar van politie of van de die daartoe is aangewezen door de korpschef, respectievelijk de Commandant der KMar.
De ambtenaren beoordelen per sessie onafhankelijk van de andere sessie of er sprake is van evidente:
– meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn; en
– minderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt meerderjarig te zijn.
Er moet unaniem, in beide sessies, geoordeeld zijn dat sprake is van evidente meerder- of minderjarigheid.
Als de betrokken ambtenaren tot evidente meerderjarigheid concluderen, wordt niet van de door de vreemdeling opgegeven leeftijd uitgegaan en wordt de vreemdeling als meerderjarig geregistreerd, tenzij de vreemdeling de minderjarige leeftijd alsnog met voldoende bewijsmiddelen ondersteunt. Als de ambtenaren tot evidente minderjarigheid concluderen, wordt van de opgegeven leeftijd uitgegaan.
De ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen zorgen ervoor dat de conclusie van de leeftijdsschouw wordt opgenomen in het dossier van de vreemdeling.
Bij de beoordeling worden alle volgende aspecten van de vreemdeling betrokken:
• het uiterlijk;
• het gedrag;
• de verklaringen; en
• eventuele andere relevante omstandigheden.
C
Paragraaf A3/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Om in aanmerking te komen voor het REAN-programma moet een vreemdeling alle volgende handelingen verrichten:
• een aanvraag voor vrijwillig vertrek indienen bij de IOM;
• een aanvraagformulier ondertekenen waarin de vreemdeling verklaart geen bezwaar te hebben tegen:
– het uitwisselen van informatie tussen de IOM, de IND en de DT&V ten behoeve van (toetsing aan de voorwaarden voor) vrijwillige terugkeer;
– het uitwisselen van persoonsgegevens, datum aanvraag vrijwillige terugkeer, datum beëindiging aanvraag, (geplande) vertrekdatum en kopie reisdocument die na vertrek kunnen worden gedeeld met instanties in de migratieketen (IND, DT&V, COA, AVIM, KMar).
Een vreemdeling komt niet in aanmerking voor het REAN-programma als hij de nationaliteit heeft van, of in het bezit is van een geldig (tijdelijke) reguliere verblijfsvergunning, of een asielvergunning voor onbepaalde tijd, van:
• een lidstaat van de EU;
• landen die deel uitmaken van de EER en/of EVA;
• een van de Europese microstaten (Andorra, Liechtenstein, Monaco, San Marino en Vaticaanstad);
• een land dat behoort tot de top 35 van de hoogste inkomens per hoofd van de bevolking volgens de Wereldbank, inclusief Taiwan.
Een vreemdeling komt ook niet in aanmerking voor het REAN-programma als hij de afgelopen vijf jaar de EU heeft verlaten, zelfstandig of gedwongen, met ondersteuning van de DT&V, Frontex, of de IOM.
De IOM kan in afwijking van het voorgaande (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel en alleenstaande minderjarige vreemdelingen, of in andere schrijnende gevallen, ongeacht de nationaliteit of land van bestemming van de vreemdeling, assistentie verlenen bij het vertrek.
De IOM moet ten aanzien van het REAN-programma alle volgende handelingen verrichten:
• bij de IND nagaan of de vreemdeling voldoet aan bovengenoemde voorwaarden om in aanmerking te komen voor het REAN-programma; en
• de IND vragen of er bezwaar is tegen het vertrek van de vreemdeling via de IOM.
De IND heeft bezwaar tegen vertrek via de IOM, als de vreemdeling gesignaleerd staat vanwege opsporing.
De IND informeert de DT&V over de omstandigheid dat bezwaar is geuit tegen vertrek via de IOM.
De DT&V heeft bezwaar tegen vertrek via de IOM van een vreemdeling vanwege een geplande uitzetting of overdracht in het kader van de verordening (EU) nr. 604/2013.
Als door de DT&V al handelingen zijn gestart om het vertrek van de vreemdeling mogelijk te maken, kan de DT&V tenminste één van de volgende beslissingen nemen:
• er is bezwaar tegen het vertrek via de IOM: het vertrek vindt via de DT&V plaats; of
• er is geen bezwaar tegen vrijwillig vertrek van de vreemdeling via de IOM: de DT&V staakt de eigen vertrekmaatregelen.
Als er geen bezwaar is tegen het vrijwillig vertrek zal de vreemdeling door de IOM worden geïnformeerd dat hij via het REAN-programma mag vertrekken.
De DT&V kan intussen doorgaan met de voorbereidingen voor een eventueel gedwongen vertrek, mocht de vreemdeling uiteindelijk toch niet met de IOM vertrekken.
De vreemdeling moet zorg dragen voor het verkrijgen van een geldig document voor grensoverschrijding. Als de DT&V, de (zeehaven)politie, de KMar of de IND in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling, wordt dit document gebruikt bij het zelfstandige vertrek van de vreemdeling dat wordt gefaciliteerd door de IOM. De vreemdeling die in het bezit is van een W-document moet het W-document voorafgaand aan zijn vertrek uit Nederland bij de politie inleveren.
De vreemdeling tekent bij vertrek een verklaring voor de IND, waarin staat dat de vreemdeling ermee instemt dat:
• openstaande vreemdelingrechtelijke procedures worden beëindigd dan wel dat een al toegekende verblijfsvergunning wordt ingetrokken;
• het vertrek van de vreemdeling op basis van informatie van de IND wordt verwerkt in de BRP.
De IOM verstrekt de vreemdeling zijn vliegticket en een eventuele eenmalige financiële bijdrage op de luchthaven van vertrek. Hiervoor tekent de vreemdeling een vertrekverklaring van de IOM. De IOM moet de uitreisformaliteiten op de luchthaven afhandelen.
De vreemdeling aan wie een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd, moet door de KMar worden overgedragen aan de IOM. Voor de overdracht van de vreemdeling aan de IOM, heft de ambtenaar belast met de grensbewaking de vrijheidsbeperkende of de vrijheidsontnemende maatregel op.
De IOM moet de IND en de DT&V door middel van een vertrekverklaring berichten dat de vreemdeling is vertrokken met ondersteuning van de IOM.
D
Paragraaf A5/2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Algemeen
Vrijheidsontneming op grond van artikel 59 Vw, artikel 59a Vw of artikel 59b Vw is een ingrijpende maatregel. De toepassing daarvan moet daarom tot het strikt noodzakelijke beperkt blijven. Een versterkte mate van terughoudendheid dient te worden betracht bij vrijheidsontneming van alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen. Zulks brengt met zich mee dat er extra aandacht zal moeten zijn voor de mogelijkheid van het gebruik van minder ingrijpende maatregelen dan vrijheidsontneming. Ten aanzien van alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen wordt dan ook zoveel mogelijk volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in plaats van een vrijheidsontnemende maatregel om het vertrek voor te bereiden (zie paragraaf A5/5 Vc). Onder het begrip ‘gezin’ wordt hier verstaan ten minste één ouder of een wettelijk verzorger die in de voogdij voorziet, die samen met één of meer minderjarige kinderen feitelijk een gezin vormt.
Desalniettemin kan kort voor de gedwongen terugkeer het belang van de uitzetting maken dat de alleenstaande minderjarige of het gezin met minderjarigen voor een zo kort mogelijke periode in bewaring worden genomen ten einde de uitzetting zeker te stellen. Dat de in bewaring stellende instantie zich rekenschap heeft gegeven van de individuele omstandigheden van het geval zal door middel van een gedegen motivering eerst en vooral uit het dossier moeten blijken. Hierbij wordt in ieder geval, naast de voorwaarden van 5.1a, 5.1b en 5.1c Vb, de medische achtergrond, de leeftijd van de kinderen en, bij een gezin met minderjarigen, de samenstelling (volledigheid) van het gezin meegewogen.
Alleenstaande minderjarigen
Nog meer dan bij volwassenen, wordt bewaring bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen alleen in uiterste gevallen toegepast en voor een zo kort mogelijke duur. Bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen is bewaring alleen gerechtvaardigd als zwaarwegende belangen aanwezig zijn. Van zwaarwegende belangen is uitsluitend sprake in de volgende situaties:
a. De alleenstaande minderjarige vreemdeling is verdacht van of veroordeeld voor een misdrijf;
b. De alleenstaande minderjarige vreemdeling is eerder met onbekende bestemming vertrokken uit de opvang of heeft zich niet gehouden aan een opgelegde meldplicht of vrijheidsbeperkende maatregel; of
c. Het vertrek van de alleenstaande minderjarige vreemdeling kan uiterlijk binnen twee weken gerealiseerd worden. Als de alleenstaande minderjarige vreemdeling voor het eerst in het vreemdelingentoezicht wordt aangetroffen, geldt een termijn van vier weken waarbinnen het vertrek gerealiseerd moet worden.
Ad a en b
In deze gevallen geldt niet de beperking dat uitzetting of overdracht van de alleenstaande minderjarige vreemdeling uiterlijk binnen twee of vier weken moet worden gerealiseerd. Voor de bewaring van de alleenstaande minderjarige vreemdeling gelden de wettelijke termijnen van de artikelen 59, 59a en 59b Vw zoals die ook voor een volwassen vreemdeling gelden.
Ad c
Bewaring van een alleenstaande minderjarige vreemdeling, door een ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV, is in de onder c bedoelde gevallen alleen mogelijk als redelijkerwijs mag worden verwacht dat de uitzetting of overdracht uiterlijk binnen respectievelijk twee of vier weken kan worden gerealiseerd. De bewaring duurt in deze gevallen in beginsel niet langer dan deze twee of vier weken.
De bewaring van een alleenstaande minderjarige vreemdeling mag in deze gevallen uitsluitend langer dan twee of vier weken duren als de uitzetting of overdracht niet kan plaats vinden door tenminste één van de volgende omstandigheden:
• (fysiek) verzet; of
• het feit dat de alleenstaande minderjarige vreemdeling één of meerdere procedures is gaan voeren terwijl er geen gegronde reden was om die procedures niet reeds in een eerder stadium te starten.
Als een van deze situaties zich voordoet, is de duur van de bewaring van de alleenstaande minderjarige vreemdeling gebonden aan de wettelijke termijnen van de artikelen 59, 59a en 59b Vw zoals die ook voor volwassen vreemdelingen gelden. Als de alleenstaande minderjarige vreemdeling in bewaring wordt gehouden op grond van artikel 59 Vw en er is sprake van een (gestarte) procedure naar aanleiding van een door de alleenstaande minderjarige vreemdeling ingediende aanvraag voor verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, moet een maatregel als bedoeld in artikel 59b Vw worden opgelegd. In dat geval gelden de wettelijke termijnen genoemd in dat artikel. De alleenstaande minderjarige vreemdeling wordt aansluitend opnieuw op grond van artikel 59 Vw in bewaring gesteld op het moment dat de alleenstaande minderjarige vreemdeling opnieuw verwijderbaar is geworden. De onder c bedoelde termijn vangt op dat moment opnieuw aan.
Toezicht omvat alle mogelijke vormen van contact tussen de alleenstaande minderjarige vreemdeling en de toezichthouders als bedoeld in artikelen 46 en 47 Vw in het kader van de uitoefening van hun taken. Een alleenstaande minderjarige vreemdeling wordt voor het eerst in het toezicht aangetroffen als er niet eerder sprake is geweest van contact tussen de alleenstaande minderjarige vreemdeling en een toezichthouder in de hiervoor bedoelde zin. Er is in ieder geval sprake van een situatie waarin de alleenstaande minderjarige vreemdeling voor het eerst in het toezicht wordt aangetroffen als er bij de toezichthouders geen gegevens van de vreemdeling bekend zijn. Omdat van de alleenstaande minderjarige vreemdeling die voor het eerst in het toezicht wordt aangetroffen vaak weinig gegevens bekend zijn waardoor vertrek in veel gevallen niet binnen twee weken kan worden gerealiseerd, geldt voor hen dat bewaring mogelijk is indien vertrek binnen vier weken kan worden gerealiseerd. Voor een alleenstaande minderjarige vreemdeling die al wel eerder in het toezicht is aangetroffen of die bijvoorbeeld in de opvang verblijft, geldt dat bewaring slechts mogelijk is indien het vertrek binnen een termijn van twee weken kan worden gerealiseerd, tenzij sprake is van de onder a of b bedoelde situatie.
Zie voor het beleid omtrent het uitstellen van de toegangsweigering van een volwassen vreemdeling die tezamen met een minderjarig kind inreist en te kennen geeft een aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen paragraaf A1/7.3 Vc.
Gezinnen met minderjarigen
Bewaring van een gezin met minderjarigen op grond van artikel 59, eerste lid, artikel 59, tweede lid, artikel 59a en artikel 59b, Vw kan slechts worden opgelegd als sprake is van de volgende omstandigheden.
Bij alle familieleden moet zijn voldaan aan de wettelijke voorwaarden als bedoeld in artikel 5.1a en 5.1b, Vb. In aanvulling daarop geldt bij bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, artikel 59, tweede lid, en artikel 59a, Vw, dat uit nalaten, handelen, of uitlatingen van (één van) de gezinsleden moet blijken dat geen medewerking is verleend aan de vertrekprocedure, waardoor:
• de vertrekprocedure is vermeden;
• de vertrekprocedure is belemmerd; of
• het (significante) risico bestaat op onttrekking aan het toezicht.
Wanneer één of meerdere leden van het gezin signalen afgeven dat zij niet mee zullen werken aan vertrek, zal dit gevolgen hebben voor het aannemen van een risico dat andere gezinsleden zich ook aan het toezicht zullen onttrekken.
Termijn
Bewaring wordt alleen proportioneel geacht als verwacht mag worden dat de uitzetting of overdracht binnen twee weken kan worden gerealiseerd. In de regel wordt aangenomen dat hiervan sprake is op het moment dat reisdocumenten beschikbaar zijn of op korte termijn beschikbaar zullen zijn. Bewaring op grond van artikel 59 of artikel 59a Vw kan bij gezinnen met minderjarige kinderen uitsluitend langer duren dan twee weken als de uitzetting of overdracht niet kan plaats vinden door tenminste één van de volgende omstandigheden:
• (fysiek) verzet van (één van) de gezinsleden;
• het feit dat (één van) de gezinsleden na de bewaring één of meerdere procedures is gaan voeren terwijl er geen gegronde reden was om die procedures niet reeds in een eerder stadium te starten.
Als sprake is van een gestarte procedure zoals in de hierboven bedoelde zin, kan de maatregel voortduren tot maximaal twee weken, na het moment dat het gezin verwijderbaar is geworden. Als er sprake is van een (gestarte) procedure naar aanleiding van een door de vreemdeling ingediende aanvraag voor verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet een maatregel als bedoeld in artikel 59b Vw worden opgelegd (zie paragraaf A5/6.3 Vc). De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV heft de bewaring als bedoeld in artikel 59b Vw op als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen en de behandeling van het beroep in Nederland afgewacht mag worden. Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt afgewezen, en de behandeling van het beroep niet in Nederland afgewacht mag worden, wordt de maatregel van bewaring voortgezet op grond van artikel 59 Vw. Als er een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend door de vreemdeling waarvan de behandeling in Nederland mag worden afgewacht betekent dit dat de vrijheidsontnemende maatregel mag voortduren tot uiterlijk twee weken na dagtekening van de uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Plaatsing na inbewaringstelling van alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen
Ten aanzien van de plaatsing na inbewaringstelling van zowel alleenstaande minderjarigen als gezinnen met minderjarigen geldt dat zij uiterlijk binnen vijf dagen in de Gesloten Gezinsvoorziening geplaatst moeten worden. Als bij een voorgenomen inbewaringstelling de verblijfplaats van de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige vreemdeling bekend is, dient de tenuitvoerlegging in de Gesloten Gezinsvoorziening in beginsel aansluitend aan de staandehouding plaats te vinden.
E
Paragraaf A5/6.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Dublinclaimanten kunnen in bewaring worden gesteld op grond van artikel 59a Vw. Bij Dublinclaimanten is de bewaring, anders dan bij andere vreemdelingen, niet gericht op terugkeer naar het land van herkomst of een ander veilig land waar de toelating gewaarborgd is, maar op overdracht aan een andere lidstaat. In de Verordening (EU) nr. 604/2013 is een midden gezocht tussen enerzijds het belang van terughoudendheid ten aanzien van vrijheidsontneming en anderzijds het belang van een effectieve overdracht.
Voor inbewaringstelling op grond van artikel 59a Vw maakt de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV gebruik van model M109-A. In model M109-A dient in ieder geval omschreven te worden dat:
• er ten minste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb aanwezig zijn, waarvan ten minste één van de gronden, bedoeld in het derde lid;
• er geen minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast; en
• er voldoende zicht op de overdracht aan een verantwoordelijke lidstaat bestaat.
(zie ook de paragrafen A3/6.9 en C1/2.6 Vc)
Als op grond van artikel 59a Vw een maatregel van bewaring wordt opgelegd en de vreemdeling ook een asielaanvraag heeft ingediend, dan ontvangt de IND via de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV informatie over het opgemaakte model M109-A.
Als de Dublinclaimant in bewaring is gesteld omdat onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek (artikel 5.1b, derde lid, onder m, Vb), duurt de bewaring niet langer dan veertien dagen.
Deze termijn is niet van toepassing als de overdracht niet binnen die veertien dagen kan plaatsvinden door tenminste één van de volgende omstandigheden:
• fysiek verzet van de vreemdeling of in geval van een gezin fysiek verzet van (één van) de gezinsleden;
• het feit dat de vreemdeling of in geval van een gezin (één van) de gezinsleden na de inbewaringstelling één of meerdere procedures is gaan voeren met het kennelijke doel overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat te voorkomen.
Als sprake is van een gestarte procedure zoals in de hierboven bedoelde zin kan de maatregel van bewaring voortduren tot maximaal twee weken nadat de vreemdeling of het gezin verwijderbaar is geworden.
F
Paragraaf A5/6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Bewaring op grond van artikel 59b Vw is mogelijk voor de vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient of wenst in te dienen. Voor bewaring op grond van artikel 59b Vw maakt de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV gebruik van model 109-B. Model M109-B bevat in ieder geval:
• een kenbare belangenafweging, en
• één of meerdere gronden, als bedoeld in artikel 59b, eerste lid, Vw.
Als op grond van artikel 59b Vw een maatregel van bewaring wordt opgelegd, dan ontvangt de IND via de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV informatie over het opgemaakte model M109-B.
Gronden voor bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, Vw
Vreemdelingen die een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kunnen op grond van artikel 59b, eerste lid, Vw in bewaring worden gesteld, indien:
a. bewaring noodzakelijk is met het oog op vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling;
b. bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met name indien er sprake is van een risico op onttrekking;
c. de vreemdeling:
1. in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van richtlijn 2008/115;
2. al de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad; en
3. op redelijke gronden aangenomen kan worden dat hij de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen; of
d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van richtlijn 2013/33.
Het is mogelijk dat een vreemdeling vanwege meerdere gronden in bewaring wordt gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, Vw.
Ad a en b
Hierbij gaat het vooral om situaties waarin een vreemdeling niet in bewaring kan worden gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel c, Vw, maar waarbij wel één of meerdere omstandigheden als bedoeld in artikel 5.1c, derde lid, Vb van toepassing zijn. Deze situaties kunnen zich met name voordoen, indien:
• de vreemdeling gedurende zijn strafrechtelijke detentie een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend;
• de vreemdeling gedurende de periode van overbrenging en ophouding als bedoeld in artikel 50, tweede of derde lid, Vw een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend; of
• de vreemdeling is overgedragen aan Nederland krachtens Verordening (EU) nr. 604/2013.
Bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel a of b, Vw is slechts mogelijk als ten minste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb zich voordoen.
Bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel a, Vw is slechts mogelijk indien er sprake is van onduidelijkheid over de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling. Dat de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling onbekend is, is op zichzelf onvoldoende om een inbewaringstelling te rechtvaardigen.
Ad c
Bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel c, Vw is slechts mogelijk als de vreemdeling ten tijde van de indiening van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd al in bewaring was gesteld op grond van artikel 59 Vw.
Bij bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel c, Vw moeten vooral de volgende omstandigheden worden betrokken:
• of de vreemdeling eerder een aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;
• de termijn waarbinnen de vreemdeling zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kenbaar heeft gemaakt in relatie tot zijn verklaringen hierover;
• de omstandigheden waaronder de vreemdeling is aangetroffen of zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kenbaar heeft gemaakt;
• of de vreemdeling in het Schengeninformatiesysteem voor een inreisverbod gesignaleerd staat;
• de gestelde nationaliteit in relatie tot de toepassing van artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw,
• de onderbouwing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Wanneer er zich meer van de hierboven genoemde omstandigheden voordoen, wordt sneller aangenomen dat een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts is ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen. Deze opsomming is niet limitatief.
Ad d
Het is mogelijk om een vreemdeling in bewaring te stellen op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel d, Vw, indien deze een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde. Voor bewaring op deze grond is het niet noodzakelijk dat er sprake is van een risico op onderduiken. Bij het bepalen of een vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde kunnen de volgende omstandigheden worden betrokken:
• de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan mogelijk worden afgewezen op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag;
• er is sprake van een individuele aanwijzing als bedoeld in artikel 48, tweede lid, Vw, waaruit blijkt dat de vreemdeling dat er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid of de openbare orde;
• er is sprake van een (individueel) ambtsbericht van de AIVD; of
• de verdenking of veroordeling in verband met een misdrijf.
De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV kan de vreemdeling aanmerken als een gevaar voor de openbare orde om één of meer van de redenen zoals opgenomen in paragraaf B1/4.4 Vc en er sprake is van een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde. Bij de beoordeling is paragraaf A3/3 Vc onder het kopje daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde, voor zover relevant, van overeenkomstige toepassing.
Opheffing van bewaring op grond van artikel 59b Vw na afwijzing aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
Indien in de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is bepaald dat de vreemdeling het beroep dan wel een verzoek om een voorlopige voorziening niet in Nederland mag afwachten, wordt de bewaring op grond van artikel 59b Vw opgeheven. De vreemdeling wordt vervolgens op grond van artikel 59 Vw (opnieuw) in bewaring gesteld door de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV. De vreemdeling dient voordat hij (opnieuw) in bewaring wordt gesteld te worden gehoord.
Verlenging van bewaring op grond van artikel 59b, derde lid, Vw na afwijzing aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
In het geval dat in de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is bepaald dat de vreemdeling het beroep in Nederland mag afwachten, wordt de bewaring op grond van artikel 59b Vw niet opgeheven. De bewaring wordt in dat geval op grond van artikel 59b, derde lid, Vw verlengd met ten hoogste drie maanden. De bewaring van gezinnen met minderjarige kinderen wordt echter niet verlengd op grond van artikel 59b, derde lid, Vw (zie paragraaf A5/2.4 Vc). Indien de bewaring met ten hoogste drie maanden verlengd wordt, motiveert de IND dit in de afwijzende beschikking op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Nadat er beroep is ingesteld tegen de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vraagt de IND de rechtbank om het beroep zo spoedig als mogelijk te behandelen.
In het geval dat in de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is bepaald dat de vreemdeling het beroep dan wel een verzoek om een voorlopige voorziening niet in Nederland mag afwachten, maar een verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen heeft de vreemdeling rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder h, Vw. Het is dan mogelijk om de vreemdeling voor ten hoogste drie maanden opnieuw in bewaring te stellen op grond van artikel 59b, derde lid, Vw. De IND vraagt de rechtbank om het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel zo spoedig als mogelijk te behandelen.
Voor zover niet langer sprake is van een situatie dat de vreemdeling het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dan wel een verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten, wordt de (verlengde) bewaring op grond van artikel 59b Vw opgeheven, en wordt de vreemdeling op grond van artikel 59 Vw (opnieuw) in bewaring gesteld. Hiervan is in ieder geval sprake indien:
• er na afloop van de beroepstermijn geen beroep is ingesteld; of
• het beroep door de rechtbank ongegrond wordt verklaard.
De vreemdeling dient voordat hij op grond van artikel 59 Vw (opnieuw) in bewaring wordt gesteld te worden gehoord.
Verlenging van bewaring op grond van artikel 59b, vijfde lid, Vw
De bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel d, Vw duurt niet langer dan zes maanden. Deze bewaring kan op grond van artikel 59b, vijfde lid, Vw verlengd worden met ten hoogste negen maanden. De verlenging van de bewaring vindt, na afweging van alle omstandigheden van het geval, plaats door de IND. Hierbij gaat het om zeer uitzonderlijke gevallen waarin er sprake is van complexe feiten en juridische omstandigheden die betrekking hebben op het asielverzoek. Daarnaast dient er een zwaarwegend belang van openbare orde of nationale veiligheid aanwezig te zijn dat in de weg staat aan het verder behandelen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd terwijl de vreemdeling in vrijheid is gesteld. Een zwaarwegend belang van openbare orde of nationale veiligheid kan niet gelegen zijn in de enkele verdenking of veroordeling in verband met een misdrijf.
G
Paragraaf A5/6.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV stelt de vreemdeling tijdig in kennis van het recht om in het bijzijn van een advocaat gehoord te worden. Als de vreemdeling een advocaat bij het gehoor wenst en een voorkeursadvocaat heeft, dan wordt de voorkeursadvocaat bericht over de voorgenomen inbewaringstelling. Als de voorkeursadvocaat niet bereikbaar is, wordt de piketcentrale bericht over de voorgenomen inbewaringstelling. Bij een hernieuwde inbewaringstelling als bedoeld in paragraaf A5/6.7 Vc kan dit bericht verzonden worden naar de advocaat die de vreemdeling in de eerdere bewaringsprocedure al bijstond.
Er mag met het gehoor worden begonnen zonder bijzijn van een advocaat:
• indien de vreemdeling geen advocaat bij het gehoor wenst;
• indien de vreemdeling wel een advocaat bij het gehoor wenst, en de advocaat heeft aangegeven niet bij het gehoor aanwezig te kunnen of te willen zijn; of
• indien de vreemdeling wel een advocaat bij het gehoor wenst, en er binnen twee uur na de verzending van het bericht over de voorgenomen inbewaringstelling nog geen advocaat aanwezig is.
Indien de vreemdeling wordt gehoord in het bijzijn van een advocaat, wordt de advocaat op diens verzoek in de gelegenheid gesteld om na afloop van het gehoor een zienswijze te geven over de voorgenomen inbewaringstelling.
De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV moet op verzoek van de advocaat van de vreemdeling een kopie van de beschikking tot bewaring (model M109, M109-A of M109-B) en van het proces-verbaal van gehoor (model M110) geven.
H
Paragraaf B1/3.4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Identificatie vreemdeling
De vreemdeling moet een gezichtopname laten maken en tien digitale vingerafdrukken laten afnemen door de IND voor het vaststellen van zijn identiteit (artikel 3.102a Vb).
De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de identiteit en/of nationaliteit van de vreemdeling niet vaststaan.
Verblijfssticker
De IND verstrekt de sticker ‘Verblijfsaantekening algemeen’ (bijlage 7g VV):
• aan de vreemdeling als bewijs van het feit dat hij een aanvraag tot verlenen, verlenging of wijziging van de verblijfsvergunning heeft ingediend; en
• voor één maand korter dan de geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling met een maximum van zes maanden.
Uitreiking verblijfsdocument
De IND reikt het verblijfsdocument uit:
• aan de vreemdeling in persoon;
• bij minderjarigheid in het bijzijn van de wettelijk vertegenwoordiger; en
• bij wijziging van de beperking of vernieuwing van het verblijfsdocument tegen inlevering van het oude verblijfsdocument, tenzij sprake is van verlies of diefstal van het oude verblijfsdocument.
De korpschef reikt het verblijfsdocument aan de vreemdeling uit, als:
• de vreemdeling slachtoffer is van dreigend eergerelateerd geweld; en
• veiligheidsaspecten uitreiking door de IND belemmeren.
Afgifte documenten en schriftelijke verklaringen als bedoeld in artikel 9 Vw
De IND verstrekt een document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 Vw.
Op deze regel zijn de volgende uitzonderingen van toepassing:
• de vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld aangifte te doen van een overtreding van artikel 273 f WvSr (mensenhandel). De korpschef verstrekt een document of schriftelijke verklaring.
• uitzetting van de vreemdeling moet achterwege blijven op grond van artikel 64 Vw vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van zijn gezinsleden. Het bepaalde in paragraaf A4/7.3 Vc is van toepassing.
I
Paragraaf B1/6.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND wijst een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af wanneer deze aanvraag meer dan drie maanden voor afloop van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is ingediend.
De IND toetst aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier als sprake is van:
a. een situatie van verlenging genoemd in artikel 3.80, eerste lid, Vb; of
b. een situatie van verlenging genoemd in artikel 3.82, eerste lid, Vb, tenzij zich een geval genoemd in het tweede lid van dit artikel voordoet.
Ad a. Tijdige indiening
De IND neemt aan dat een termijnoverschrijding niet aan de vreemdeling kan worden toegerekend, als de verlengingsaanvraag is ingediend binnen vier weken na afloop van de aan hem verleende vergunning.
De IND verlengt de verblijfsvergunning in beginsel aansluitend aan de geldigheidsduur van de eerder verleende verblijfsvergunning, als:
• de vreemdeling aantoont dat hij voldoet aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning; en
• de vreemdeling het bewijs dat hij voldoet aan de geldende voorwaarden uiterlijk binnen vier weken na het bieden van herstel verzuim aan heeft geleverd.
De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet zonder meer aansluitend aan de geldigheidsduur van de eerder verleende verblijfsvergunning, als de vreemdeling (of de erkend referent) de aanvraag om verlenging heeft ingediend meer dan vier weken na afloop van de geldigheidsduur van de voorgaande verblijfsvergunning. De vreemdeling krijgt de gelegenheid aannemelijk te maken dat sprake is van omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding niet aan hem toe te rekenen is. Op basis van de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeelt de IND of de te late indiening aan de vreemdeling kan worden toegerekend.
De IND rekent een te late indiening van de aanvraag niet toe aan de vreemdeling als hij zich als achtergelaten vreemdeling zo snel mogelijk tot de Nederlandse overheid heeft gewend. De IND houdt rekening met de moeilijkheden die de positie van de achtergelaten vreemdeling met zich mee heeft gebracht.
Ad b. Binnen redelijke termijn ingediende aanvraag
De in artikel 3.82, eerste lid, Vb bedoelde redelijke termijn is twee jaar.
Als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van de vreemdeling intrekt (al dan niet met terugwerkende kracht), vangt de redelijke termijn aan op de dag na bekendmaking van het intrekkingsbesluit.
Als de IND de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht intrekt en er sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, Vb, dan geldt dat de aanvraag:
• tijdig is ingediend als deze is ingediend vóór het tijdstip waarop de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is ingetrokken; of
• niet tijdig is ingediend als deze is ingediend ná het tijdstip waarop de verblijfsvergunning is ingetrokken.
Als de IND het Nederlanderschap intrekt op grond van artikel 14 RWN, dan is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, aanhef en onder b, Vb als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
• het geven van een valse verklaring of het bedrog, of het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap relevant feit, voorafgaand aan de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap heeft plaatsgevonden ten behoeve van een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning; en
• de betreffende gegevens of feiten zouden hebben geleid tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen van de geldigheidsduur.
J
Paragraaf B6/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Bij het bepalen van de ingangsdatum van de drie jaren, zoals opgenomen in artikel 3.42, eerste lid, Vb geldt:
• voor vreemdelingen die aan een Nederlandse onderwijsinstelling zijn afgestudeerd de datum die op het diploma is vermeld of de datum waarop volgens schriftelijke verklaring van de onderwijsinstelling is voldaan aan alle voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma of getuigschrift van die opleiding; en
• voor vreemdelingen die aan een buitenlandse onderwijsinstelling zijn afgestudeerd of gepromoveerd de datum die op het diploma is vermeld.
Duur postdoctorale opleiding
In aanvulling op artikel 3.42, eerste lid, onder c, Vb beschouwt de IND het afronden van een postdoctorale opleiding als voldoende, als deze:
• voor een academisch jaar is aangegaan; en
• vanwege de zomerperiode korter dan 12 maanden, maar minimaal 10 maanden, heeft geduurd.
Top 200-lijst
In aanvulling op artikel 3.42, eerste lid, onder e, Vb en artikel 3.23 VV geldt het volgende.
In het geval de onderwijsinstelling niet is opgenomen in de top 200 van ten minste twee van de algemene lijsten genoemd in artikel 3.23 VV, maar wel is opgenomen in de top 200 van de ranglijsten per faculteit en vakgebied, dient de vreemdeling te zijn afgestudeerd of gepromoveerd in het vakgebied waarmee de onderwijsinstelling in de top 200 van de ranglijst per faculteit en vakgebied staat om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’.
In aanvulling op artikel 3.42, eerste lid, onder e, Vb en artikel 3.23 VV geldt dat de onderwijsinstelling op de datum van afstuderen of promoveren in de top 200 van de ranglijsten als bedoeld in artikel 3.23 VV staat.
Zoekjaar hoogopgeleiden voor afgestudeerde UAF-studenten
Voor afgestudeerde UAF-studenten die in aanmerking willen komen voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het zoekjaar hoogopgeleiden geldt aanvullend het volgende:
• de aanvraag dient in beginsel door tussenkomst van de Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF te worden ingediend;
• op grond van artikel 3.71, derde lid, Vb kan worden voorbijgegaan aan het mvv-vereiste indien de afgestudeerde UAF-student rechtmatig in Nederland verblijft; en
• het paspoortvereiste wordt niet tegengeworpen als op grond van een individuele beoordeling op basis van de aanwezige documenten de identiteit en nationaliteit van de betreffende afgestudeerde UAF-student voldoende aannemelijk zijn gemaakt.
Tweede zoekjaar
In aanvulling op artikel 3.42, tweede lid, Vb geldt dat een tweede verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’ alleen wordt verleend als de vreemdeling na afloop van het eerste zoekjaar een nieuwe opleiding heeft afgerond of opnieuw wetenschappelijk onderzoek heeft verricht als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, Vb.
K
Paragraaf B6/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Looncriterium
Voor de hoogte van het looncriterium wordt verwezen naar artikel 2.1, eerste en vijfde lid, BuWav.
De vereisten zoals opgenomen in de artikelen 3.73 tot en met 3.75 Vb zijn van toepassing op aanvragen om een verblijfsvergunning als de vreemdeling conform artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b of c, BuWav wordt aangemerkt als:
• een wetenschappelijk onderzoeker; of
• een arts in opleiding tot specialist aan een door de Medisch Specialisten Registratie Commissie, de Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie of de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie aangewezen opleidingsinstituut.
Verlaagd looncriterium
De IND past het verlaagde looncriterium als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, sub 2, BuWav toe als:
– de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden van het zoekjaar hoogopgeleiden zoals opgenomen in artikel 3.42, eerste lid, Vb; en
– de in artikel 3.42, eerste lid, Vb genoemde periode van 3 jaar niet is verstreken.
Loon niet marktconform
Op grond van artikel 3.30a, eerste lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ af of trekt deze achteraf in als het loon naar het oordeel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet marktconform is. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beoordeelt of er sprake is van een marktconform loon.
Bestanddelen bruto maandloon kennismigranten
De IND telt bij de berekening van het bruto maandloon als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, BuWav de onkostenvergoedingen en toeslagen mee, als:
• de werkgever het loon inclusief onkostenvergoedingen en toeslagen over een periode van ten hoogste een maand elke maand giraal overmaakt op een bankrekening, bestemd voor girale betaling, die op naam is gesteld van de vreemdeling; en
• de onkostenvergoeding en toeslagen contractueel zijn vastgelegd.
De IND telt bij het bruto maandloon niet mee:
• (de waarde van) in natura uitgekeerd loon;
• de vakantietoeslag; en/of
• de waarde van onzekere, niet vaste, loonbestanddelen als overwerkvergoedingen, fooien en uitkeringen uit fondsen.
Registratie BIG
De IND maakt ten aanzien van een vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg alleen gebruik van de in artikel 3.30a Vb neergelegde bevoegdheid als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden.
Zoekperiode
De IND verleent de vreemdeling gedurende de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning onder de beperking arbeid als kennismigrant een zoekperiode van drie maanden om een nieuwe functie als kennismigrant te vinden als de vreemdeling werkloos raakt. De zoekperiode vangt aan op de dag waarop de arbeidsovereenkomst is ontbonden.
De IND trekt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als kennismigrant’ in:
– nadat de zoekperiode van drie maanden is verstreken; en
– de vreemdeling geen nieuwe functie als kennismigrant heeft gevonden.
De IND trekt deze verblijfsvergunning in per datum einde zoekperiode.
De IND trekt deze verblijfsvergunning niet in als de vreemdeling binnen drie maanden een nieuwe functie als kennismigrant vindt, mits wordt voldaan aan alle voorwaarden.
L
Paragraaf B6/2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Promovendi en onbezoldigd onderzoekers
De IND verstaat onder onderzoekers in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 ook promovendi en onbezoldigd onderzoekers zoals bursalen en ontvangers van stipendia.
Onderzoekers kunnen voor twee verblijfsbeperkingen in aanmerking komen:
• als onderzoeker in de zin van richtlijn (EU) 2016/801; of
• als kennismigrant conform de gelijknamige regeling (zie paragraaf B6/2.3 Vc).
Gastovereenkomst
Uit een gastovereenkomst als bedoeld in artikel 3.33, eerste lid, Vb moet in ieder geval blijken dat aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
• het onderzoeksproject is goedgekeurd door de onderzoeksinstelling;
• de vreemdeling beschikt over een passend diploma van hoger onderwijs waarmee toegang bestaat tot een doctoraatprogramma; en
• de rechtsbetrekking en de arbeidsvoorwaarden van de vreemdeling zijn opgenomen in de gastovereenkomst.
Registratie BIG
In aanvulling op artikel 3.33, eerste lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning uitsluitend aan een vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden.
Ontbreken passend diploma hoger onderwijs
Een diploma van hoger onderwijs geeft toegang tot doctoraatprogramma’s om onderzoek te mogen doen in de zin van richtlijn (EU) 2016/801.
In afwijking hiervan kan een vreemdeling in aanmerking komen voor verblijf in Nederland om onderzoek (PhD) te verrichten en hiervoor een verblijfsvergunning te verkrijgen zonder al in het bezit te zijn van een passend diploma van hoger onderwijs, mits de erkende onderzoeksinstelling verklaart dat op individuele gronden is aangetoond dat de vreemdeling over het benodigde niveau beschikt.
De IND beschouwt deze vreemdeling als een student die in het bezit is van een passend diploma van hoger onderwijs, mits de erkende onderzoeksinstelling waarbij de student onderzoek gaat doen bereid is om hem voor dit doel toe te laten.
De vreemdeling die dan onderzoek mag verrichten en gelijktijdig een masterprogramma volgt, valt in dat geval onder de beleidsregels voor onderzoek in de zin van de richtlijn (EU) 2016/801.
Middelen van bestaan
In aanvulling op paragraaf B1/4.3 Vc beschouwt de IND de middelen van bestaan uit de volgende inkomensbronnen als zelfstandig in de zin van artikel 3.73 Vb:
• een inkomen uit een (studie)beurs, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;
• een inkomen uit een stipendium, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;
• een inkomen uit periodieke betalingen uit sponsorgelden of op andere wijze, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen; of
• een op een ten name van de vreemdeling gestelde bankrekening in Nederland beschikbaar bedrag.
Mobiliteit binnen de Europese Unie van onderzoekers
Richtlijn (EU) 2016/801 maakt twee vormen van mobiliteit mogelijk voor onderzoekers en diens gezinsleden, te weten:
1. Kortetermijnmobiliteit, zoals opgenomen in artikel 3.3, vierde lid, Vb; en
2. Langetermijnmobiliteit, zoals opgenomen in artikelen 29 en 30 van richtlijn (EU) 2016/801, waarvoor de voorwaarden zijn opgenomen in artikel 3.33 Vb.
Binnen deze twee vormen van mobiliteit is een onderscheid te maken tussen:
• Uitgaande mobiliteit, waarbij de IND aan de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 heeft verleend en Nederland de eerste lidstaat is; of
• Inkomende mobiliteit, waarbij aan de vreemdeling een verblijfsvergunning voor onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 is verleend door een andere lidstaat binnen de Europese Unie en Nederland de tweede lidstaat is.
1. Kortetermijnmobiliteit
Uitgaande mobiliteit
De erkende referent is verplicht om, indien de vreemdeling in het bezit is van een door de IND afgegeven verblijfsvergunning regulier voor onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 en hij tevens onderzoek gaat verrichten in één of meerdere tweede lidstaten, uiterlijk vier weken voor aanvang van de uitgaande mobiliteit alle volgende informatie te melden bij de IND:
• De verwachte duur van de mobiliteit met de verwachte begin- en einddatum;
• In welke tweede lidstaat of lidstaten de vreemdeling onderzoek gaat verrichten; en
• Of de vreemdeling aansluitend terugkeert naar Nederland als eerste lidstaat en zo ja, wanneer hij verwacht terug te keren.
Inkomende mobiliteit
De IND verschaft na ontvangst van een kennisgeving, als bedoeld in artikel 4.47, eerste lid, Vb respectievelijk artikel 4.47 vierde lid Vb, desgevraagd een verblijfssticker waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, mits aan de voorwaarden voor inkomende mobiliteit is voldaan:
• De vreemdeling is in het bezit van een geldige door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning voor onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801;
• De vreemdeling is in het bezit van een gastovereenkomst met de Nederlandse onderzoeksinstelling, als bedoeld in artikel 10 van richtlijn (EU) 2016/801;
• De kennisgeving is voorzien van alle relevante stukken als genoemd in paragraaf B6/4.4 Vc ingediend door een hiertoe gemachtigde erkende onderzoeksinstelling in Nederland of de vreemdeling zelf;
• De mobiliteit is voor de duur van maximaal 180 dagen in een periode van 360 dagen en past binnen de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zoals afgegeven door de eerste lidstaat;
• De vreemdeling gaat in Nederland onderzoek verrichten aan een krachtens artikel 2c van de Vw als referent erkende onderzoeksinstelling; en
• Er zijn geen bewijzen of ernstige en objectieve redenen om vast te stellen dat het verblijf van de vreemdeling andere doelen dient of zou dienen als bedoeld in artikel 3.3, zesde lid, Vb.
De gezinsleden van de vreemdeling hebben op grond van artikel 3.3, vierde lid, onder b, Vb het recht om de vreemdeling tijdens de inkomende kortetermijnmobiliteit te vergezellen. De onderzoeker dient als referent de kennisgeving, zoals genoemd in artikel 30, tweede lid, juncto artikel 28, tweede lid, van richtlijn (EU) 2016/801, in voor diens gezinsleden.
De IND verschaft na ontvangst van een kennisgeving desgevraagd een verblijfssticker waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, mits aan de voorwaarden voor inkomende mobiliteit is voldaan:
• De vreemdeling is, als gezinslid van de onderzoeker, in het bezit van een geldige door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning;
• De kennisgeving is, voorzien van alle relevante stukken als genoemd in paragraaf B6/4.4 Vc, ingediend door de onderzoeker als referent;
• De mobiliteit is voor de duur van maximaal 180 dagen in een periode van 360 dagen en past binnen de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zoals afgegeven door de eerste lidstaat; en
• Er zijn geen bewijzen of ernstige en objectieve redenen om vast te stellen dat het verblijf van de vreemdeling andere doelen dient of zou dienen als bedoeld in artikel 3.3, zesde lid, Vb.
Indien niet langer aan de voorwaarden voor inkomende kortetermijnmobiliteit wordt voldaan, maakt de IND bij de gemachtigde onderzoeksinstelling en/of de vreemdeling kenbaar dat het verblijfsrecht in kader van de inkomende kortetermijnmobiliteit is geëindigd. Hierop is artikel 62a, derde lid, Vw van toepassing.
2. Langetermijnmobiliteit
Uitgaande mobiliteit
De erkende referent is verplicht om uiterlijk vier weken voor aanvang van de uitgaande mobiliteit alle informatie te melden bij de IND zoals genoemd bij de uitgaande kortetermijnmobiliteit voor onderzoekers.
Inkomende mobiliteit
De erkende referent dient bij inkomende langetermijnmobiliteit als onderzoeker namens de vreemdeling een aanvraag in bij de IND in voor een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801. Om voor inwilliging in aanmerking te komen moet in ieder geval aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
• De vreemdeling is in het bezit van een geldige door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning voor onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801;
• De vreemdeling is in het bezit van een gastovereenkomst met de Nederlandse onderzoeksinstelling, als bedoeld in artikel 10 van richtlijn (EU) 2016/801;
• De mobiliteit is voor de duur van meer dan 180 dagen en past binnen de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zoals afgegeven door de eerste lidstaat;
• De vreemdeling gaat in Nederland onderzoek verrichten aan een krachtens artikel 2c van de Vw als referent erkende onderzoeksinstelling; en
• Het onderzoeksprogramma bevat mobiliteitsmaatregelen in het kader waarvan de vreemdeling in Nederland onderzoek gaat verrichten.
De gezinsleden van de vreemdeling hebben op grond van artikel 30, derde en vierde lid, van richtlijn (EU) 2016/801 het recht om de vreemdeling tijdens zijn mobiliteit te vergezellen.
De gezinsleden die de onderzoeker willen vergezellen, dienen bij inkomende langetermijnmobiliteit een aanvraag in bij de IND (zie hoofdstuk B7 Vc). De onderzoeker mag als referent de aanvraag voor diens gezinsleden indienen. Gelet op artikel 3.26 VV geldt dat erkende referenten als bedoeld in artikel 3.99, eerste lid, Vb ook de aanvraag ten behoeve van een gezinslid in mogen dienen. De als referent erkende onderzoeksinstelling mag derhalve de aanvraag indienen.
M
Paragraaf B6/2.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Looncriterium
Voor de hoogte van het looncriterium en de wijze van uitbetaling van het loon wordt verwezen naar artikel 2.2, eerste lid, onder b, derde en vierde lid, BuWav.
Bestanddelen bruto maandloon Europese blauwe kaarthouders
Voor de vraag welke bestanddelen meetellen bij het vaststellen van de hoogte van het bruto maandloon is het gestelde in paragraaf B6/2.3 Vc onder het kopje ‘Bestanddelen bruto maandloon kennismigranten’ van overeenkomstige toepassing.
Diploma van hoger onderwijs
In aanvulling op artikel 3.30b Vb geldt dat de daar bedoelde getuigschriften voldoen als de vreemdeling arbeid gaat verrichten waarvoor minimaal een diploma van hoger onderwijs vereist is.
Erkenning beroepskwalificaties
In aanvulling op artikel 3.30b Vb moet een gereglementeerd beroep erkend zijn en dragen de werkgever en de vreemdeling de verantwoordelijkheid om bij een bezoek van een inspectie aan te tonen dat de vreemdeling beschikt over de vereiste beroepskwalificaties voor het gereglementeerde beroep.
Registratie BIG
In aanvulling op artikel 3.30b Vb verleent de IND de verblijfsvergunning uitsluitend aan een vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden.
Zoekperiode
In aanvulling op artikelen 4.43 en 3.89b Vb geeft de IND de vreemdeling gedurende de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning als houder van een Europese blauwe kaart een zoekperiode van drie maanden om een nieuwe functie als houder van een Europese blauwe kaart houder te vinden als de vreemdeling werkloos raakt. De zoekperiode vangt aan op de dag waarop de arbeidsovereenkomst is ontbonden.
De IND trekt de verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘verblijf als houder van de Europese blauwe kaart’ in:
– nadat de zoekperiode van drie maanden is verstreken; en
– de vreemdeling geen nieuwe functie als houder van een Europese blauwe kaart heeft gevonden.
De IND trekt de verblijfsvergunning niet in als de vreemdeling binnen drie maanden een nieuwe functie als houder van een Europese blauwe kaart vindt, mits wordt voldaan aan alle voorwaarden waaronder de verblijfsvergunning is verleend.
N
Paragraaf B6/2.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Adviesprocedure UWV
Op grond van artikel 3.30d, vierde lid, Vb vraagt de IND advies aan het UWV indien de referent erkend is en:
• de vreemdeling een trainee-werknemer is; of
• het salaris als niet marktconform wordt beschouwd als bedoeld in artikel 3.30d, eerste lid, onder g, Vb.
De IND beschouwt een salaris dat voldoet aan het looncriterium voor arbeid als kennismigrant als marktconform als bedoeld in artikel 3.30d, eerste lid, onder g, Vb.
Op grond van artikel 3.30d, vierde lid, Vb vraagt de IND geen advies aan het UWV en wijst de IND de aanvraag af of trekt de vergunning in, indien:
• de vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.30d, eerste lid, onder j, k of l, Vb;
• sprake is van de situatie genoemd in artikel 3.30d, tweede lid onder c, Vb en de vreemdeling eerder een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had onder de beperking ’overplaatsing binnen een onderneming’;
• het onderdeel van de onderneming, waarnaar de vreemdeling in Nederland wordt overgeplaatst, niet is ingeschreven in de Kamer van Koophandel;
• de vreemdeling voor meer dan 50% eigenaar is van de onderneming.
Als de vreemdeling meer dan 50% eigenaar is van de onderneming, dan beschouwt de IND deze persoon als zelfstandige. Op dat moment is de ICT-richtlijn niet op hem van toepassing (artikel 2, aanhef en onder d, Richtlijn 2014/66/EU).
Op grond van artikel 3.30d, vierde lid, Vb wijst de IND de aanvraag af of trekt de vergunning in indien het UWV een negatief advies geeft omtrent:
• de voorwaarden genoemd in artikel 3.30d, eerste lid, onderdelen a tot en met j, Vb; of
• de afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 3.30d, tweede lid, Vb.
Aantekening op het document
Op grond van artikel 11, vierde lid, respectievelijk 22, vierde lid, van de richtlijn 2014/66/EU vermeldt de IND op het verblijfsdocument van de werknemer ‘ICT’ respectievelijk ‘mobile ICT’.
Registratie BIG
In aanvulling op artikel 3.30d, eerste lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning uitsluitend aan een vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden.
O
Paragraaf B6/3.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder d, Vb verleent of verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning:
• voor de duur van de arbeidsovereenkomst, aanstelling, gastovereenkomst of werkzaamheden; of
• voor de duur van de opleiding als de vreemdeling als arts in opleiding tot specialist staat ingeschreven in een opleidingsregister.
P
Paragraaf B6/3.3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder j, Vb verleent of verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning:
• voor de duur van de arbeidsovereenkomst, aanstelling, gastovereenkomst of werkzaamheden; of
• voor ten hoogste de duur van de opleiding als de kennismigrant als arts in opleiding tot specialist staat ingeschreven in een opleidingsregister.
Mobiliteit binnen de Europese Unie van onderzoekers
De vreemdeling kan een aanvraag indienen voor verlenging van de inkomende langetermijnmobiliteit. Verlenging is slechts mogelijk voor zover dit past binnen de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zoals afgegeven door de eerste lidstaat en zolang de vreemdeling blijft voldoen aan de voorwaarden voor langetermijnmobiliteit.
Bovenstaande geldt ook bij de inkomende langetermijnmobiliteit van de gezinsleden van onderzoeker.
Q
Paragraaf B7/3.7 en paragraaf B7/3.7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komen te luiden:
Algemeen
De IND beschouwt als buitenlandse pleegkinderen vreemdelingen die:
• om andere redenen dan adoptie in hun belang naar Nederland worden overgebracht; en
• worden geplaatst in een pleeggezin waarbij de pleegouders feitelijk de plaats van de biologische of juridische ouders innemen.
Daarbij kan sprake zijn van een situatie dat het pleegkind:
• in het land van herkomst nog geen deel uitmaakte van het gezin van de aspirant-pleegouders (zie verder paragraaf B7/3.7.1 Vc); of
• in het land van herkomst al feitelijk behoorde tot het gezin van de pleegouders en hier nog steeds toe behoort (zie verder paragraaf B7/3.7.2 Vc).
De IND neemt aan dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst, als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, Vb is weggelegd in het land van herkomst, als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd.
Onder naaste bloed- of aanverwanten wordt verstaan de ouders, grootouders, broers of zusters, van het buitenlandse pleegkind of de broers of zusters van de ouders van het buitenlandse pleegkind (ooms en tantes van het buitenlandse pleegkind).
De IND neemt niet aan dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, Vb als het kind verblijft bij zijn ouders in minder welvarende omstandigheden, voor zover die omstandigheden ter plaatse als normaal zijn te beschouwen.
De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als uit de medische verklaring met betrekking tot het buitenlandse pleegkind, genoemd in artikel 3.28, derde lid, Vb, blijkt dat het kind lijdt aan een gevaarlijke besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.
Dit vereiste zal er echter niet toe leiden dat een gehandicapt kind nooit zou kunnen worden opgenomen. Als uit de medische verklaring blijkt dat het kind al op TBC is getest, hoeft het kind niet alsnog (hier te lande) een onderzoek naar TBC te ondergaan, voor zover dit onderzoek op grond van zijn nationaliteit vereist is.
In aanvulling op de in artikel 3.28 Vb opgenomen voorwaarden, verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking familie- of gezinslid, als wordt voldaan aan alle hierna genoemde voorwaarden:
1. het buitenlandse pleegkind een bloed- of aanverwant is als bedoeld in artikel 1:3 BW van de referent;
2.
a. de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger(s) van het kind stemmen in met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders; óf
b. de autoriteiten van het land van herkomst stemmen in met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders, in het geval dat de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger(s) overleden zijn of een onbekende verblijfplaats hebben; en
3. de voogdij van de aspirant-pleegouder(s) over het kind is geregeld door de bevoegde autoriteiten.
Ad 1.
De referent moet een grootouder, broer of halfbroer, zuster of halfzuster, schoonzus of zwager, of oom of tante van het pleegkind zijn.
Ad 2.
Alleen als het recht van het land van herkomst dit vereist, is zowel instemming van de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger(s) als instemming van de autoriteiten van het land van herkomst vereist.
R
Paragraaf B7/3.7.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND neemt aan dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst, als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, Vb is weggelegd in het land van herkomst, als het kind:
• in het land van herkomst al feitelijk behoorde tot het gezin van de pleegouders en hier nog steeds toe behoort; en
• minimaal één jaar in het land van herkomst is verzorgd en opgevoed door de pleegouders omdat de eigen ouders overleden zijn of niet in staat waren om voor het kind te zorgen.
De IND neemt aan dat het kind feitelijk behoort en al in het buitenland behoorde tot het gezin van de pleegouders als tussen het kind en de pleegouders sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM (zie paragraaf B7/3.8.1 Vc).
De pleegouders hoeven geen bloed- of aanverwant te zijn van het kind.
In aanvulling op de in artikel 3.28 Vb opgenomen voorwaarden, verleent de IND uitsluitend een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking familie- of gezinslid, als ook wordt voldaan aan alle hierna genoemde voorwaarden:
• de pleegouders die het kind minimaal een jaar hebben verzorgd en opgevoed in het land van herkomst hebben in die periode de voogdij over het kind gekregen;
• de voogdij van de aspirant-pleegouder(s) over het kind is geregeld door de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst; en
• de autoriteiten van het land van herkomst stemmen in met het vertrek naar en het verblijf van het kind in het gezin van de pleegouders in Nederland.
S
Paragraaf B7/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Middelen
Blijvend en volledig arbeidsongeschikt
De IND beschouwt als de referent een uitkering op grond van de WAO, WAZ of Wajong ontvangt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is:
• een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt;
• de meest recente herbeoordeling; en
• de meest recente uitkeringsspecificatie.
De IND beschouwt als de referent een uitkering op grond van de WIA of Wet Wajong ontvangt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is:
• een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt; en
• de meest recente herbeoordeling.
De IND beschouwt in het geval de referent geen uitkering op grond van de WIA, WAO, WAZ, Wet Wajong of Wajong ontvangt een verklaring van een bedrijfsarts of verzekeringsarts als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. De arts die de verklaring heeft afgegeven moet met een aantekening over het betreffende specialisme in het BIG-register staan ingeschreven.
Niet in staat om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent blijvend niet in staat is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Pw te voldoen:
• toekenningsbesluiten op grond van de Pw die betrekking hebben op de vijf jaar voorgaand aan de indiening van de aanvraag;
• correspondentie met het College van B&W over ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling, die betrekking heeft op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag; en
• (als aanwezig) bewijsmiddelen waaruit blijkt dat arbeidsinschakeling binnen een redelijke termijn niet te verwachten is.
Huwelijk en geregistreerd partnerschap
De IND beschouwt een huwelijksakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is gehuwd met de referent.
De IND beschouwt een akte van geregistreerd partnerschap als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de referent.
De IND beschouwt de relatieverklaring als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een relatie heeft met de referent.
De IND beschouwt de ingevulde partnervragenlijst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie.
De IND beschouwt een ongehuwdverklaring uit het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling in het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf niet is gehuwd. De ongehuwdverklaring mag niet ouder zijn dan zes maanden.
De IND beschouwt een ongehuwdverklaring uit het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent in het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf niet is gehuwd. De ongehuwdverklaring mag niet ouder zijn dan zes maanden.
De IND beschouwt als bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de vreemdeling de persoon bij wie verblijf was toegestaan wegens gewelddaden heeft verlaten:
• recente bescheiden van de politie, zoals een aangifte of een melding huiselijk geweld; of
• een recente verklaring van de politie of het OM waaruit blijkt dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld.
Bij deze bewijsmiddelen dient ook recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron te worden overgelegd, waaruit voldoende blijkt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.
De IND beoordeelt op basis van de inhoud van alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen de aannemelijkheid van het gestelde huiselijk geweld.
Daarnaast beschouwt de IND ook als bewijsmiddel van huiselijk geweld:
• de beschikking waaruit blijkt dat het huwelijk door de Nederlandse rechter nietig is verklaard omdat het huwelijk onder dwang is gesloten zoals bedoeld in artikel 1:71 lid 1 BW.
Minderjarige kinderen
De IND beschouwt in ieder geval een geboorteakte als bewijsmiddel dat sprake is van juridisch ouderschap.
De IND beschouwt een ‘Bijlage verklaring burgerlijke staat’ als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling die 15 jaar of ouder is feitelijk tot het gezin van de referent behoort.
De IND beschouwt bescheiden waaruit het rechtmatig gezag blijkt als bewijsmiddel van het rechtmatig gezag van de referent over de vreemdeling.
De IND beschouwt -in het geval van een achtergebleven ouder met rechtmatig gezag- als bewijsmiddel dat de achtergebleven ouder toestemming heeft gegeven voor de komst van het minderjarige kind naar Nederland:
• een door de achtergebleven ouder ondertekende toestemmingsverklaring; en
• een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de achtergebleven ouder.
Verruimde gezinshereniging met minderjarige houder verblijfsvergunning asiel
De IND beschouwt bescheiden met betrekking tot de familierechtelijke relatie, zoals een geboorteakte, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een familielid is van referent als bedoeld in artikel 3.24a Vb.
Adoptie
a. De vreemdeling is nog niet geadopteerd of de buitenlandse adoptiebeslissing moet nog worden erkend door de Nederlandse rechter. De vreemdeling zal ter adoptie worden opgenomen in het gezin van de referent.
De IND beschouwt een beginseltoestemming van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Justitie en Veiligheid als bewijsmiddel dat de referent geschikt is bevonden om een buitenlands kind op te nemen ter adoptie.
De IND beschouwt het Statement of approval van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Justitie en Veiligheid als bewijsmiddel dat de referent het buitenlandse kind in zijn gezin mag opnemen ter adoptie, als het gaat om een Verdragsadoptie (Haags Adoptieverdrag).
De IND beschouwt de beginseltoestemming op naam van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Justitie en Veiligheid als bewijsmiddel dat de referent het buitenlandse kind in zijn gezin mag opnemen ter adoptie, als het gaat om een niet-Verdragsadoptie.
De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de autoriteiten van het land van herkomst hebben ingestemd met de opneming van de vreemdeling door de referent ter adoptie.
De IND beschouwt een afstandsverklaring van de biologische ouders als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de biologische ouders afstand hebben gedaan van de vreemdeling.
De IND beschouwt een in het land van herkomst afgegeven medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat de vreemdeling niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.
De IND beschouwt, bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, als bewijsmiddel waarmee de identiteit van het buitenlandse adoptiekind op een andere deugdelijke wijze kan worden aangetoond, bescheiden waaruit de identiteit van het kind blijkt, bijvoorbeeld een geboorteakte.
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat een adoptiebeslissing is erkend één van de volgende bescheiden:
• een verklaring van conformiteit op grond van artikel 23 van het Haags Adoptieverdrag (HAV), in geval van een Verdragsadoptie;
• een door de bevoegde instantie in het land van herkomst afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing (als de adoptiebeslissing op grond van artikel 10:108 BW van rechtswege wordt erkend);
• een door de bevoegde instantie afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing en een uitspraak van de Nederlandse rechter (als de adoptiebeslissing op grond van artikel 10:109 BW door de Nederlandse rechter moet zijn erkend);
• een door de bevoegde instantie afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing en een onherroepelijke uitspraak van de rechter (als de rechtsgeldigheid van de adoptiebeslissing door de Nederlandse rechter bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing moet zijn erkend, in de situatie dat de adoptiefouders die hun woon- en verblijfplaats in Nederland hebben, de procedure op grond van de Wobka niet hebben gevolgd); of
• een adoptie-uitspraak waaruit blijkt dat het kind in Nederland is geadopteerd.
b. Verblijf gedurende het afwachten van het onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders als bedoeld in artikel 11 Wobka
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is opgenomen in het gezin van de aspirant-adoptiefouders in de periode dat de aspirant-adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden, bescheiden waaruit het vorenstaande blijkt, bijvoorbeeld een afschrift uit de openbare registers uit het desbetreffende land.
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de ouders van het kind, of als deze zijn overleden of een onbekende verblijfplaats hebben, de autoriteiten van het land van herkomst vóór de komst naar Nederland hebben ingestemd met het vertrek van het kind en met de opneming van het kind ter adoptie in het gezin van de aspirant-adoptiefouders:
• een instemmingsverklaring van de ouders; of
• een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst.
De IND beschouwt bescheiden zoals vliegtickets als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat het kind met de aspirant-adoptiefouders Nederland is ingereisd.
De IND beschouwt, bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, als bewijsmiddel waarmee de identiteit van het buitenlandse adoptiekind op een andere deugdelijke wijze kan worden aangetoond, bescheiden waaruit de identiteit van het kind blijkt, bijvoorbeeld een geboorteakte.
Buitenlandse pleegkinderen die in het land van herkomst nog geen deel uitmaakten van het gezin van de aspirant-pleegouders
De IND beschouwt bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van zodanige omstandigheden dat de vreemdeling niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd als bewijsmiddel dat de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.
De aspirant-pleegouder moet aantonen wie de in het land van herkomst wonende naaste bloed- en aanverwanten zijn (bijv. familieboekje).
Het bewijsmiddel moet afkomstig zijn uit een objectieve bron uit het land van herkomst (bijvoorbeeld een verklaring van een welzijnsinstelling, een verklaring van een arts of een uitspraak van een rechter). Een verklaring uit niet-objectieve bron (bijvoorbeeld familieleden) geldt in het algemeen niet als bewijsmiddel van geen aanvaardbare toekomst.
Het komt regelmatig voor dat de aspirant-pleegouder verklaringen van de familieleden in het land van herkomst overhandigt waarin staat dat zij niet in staat zijn om het buitenlandse pleegkind te verzorgen. Als deze verklaringen niet worden onderbouwd met bewijsmiddelen uit een objectieve bron, neemt de IND in het algemeen niet aan dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst voor het kind in het land van herkomst.
De IND beschouwt bescheiden waaruit de familierechtelijke relatie blijkt als bewijsmiddel dat de referent een bloed- of aanverwant is van de vreemdeling in de zin dat hij een grootouder, broer of halfbroer, zuster of halfzuster, schoonzus of zwager, oom of tante van de vreemdeling is. Als bewijsmiddel geldt bijvoorbeeld een familieboekje.
De IND beschouwt een in het land van herkomst afgegeven medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat de vreemdeling niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger en – als het recht van het land van herkomst dit vereist – de autoriteiten van het land van herkomst hebben ingestemd met het verblijf van de vreemdeling in het gezin van de pleegouders:
• een instemmingsverklaring van de ouders of wettelijk vertegenwoordigers; en
• een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst.
De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten (bij voorkeur) van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de aspirant-pleegouders de voogdij hebben over de vreemdeling. Een voorbeeld van een dergelijke verklaring is een voogdijbeschikking.
Buitenlandse pleegkinderen die in het land van herkomst al feitelijk behoorden tot het gezin van de pleegouders
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de autoriteiten van het land van herkomst hebben ingestemd met het vertrek naar en het verblijf van de vreemdeling in het gezin van de pleegouders in Nederland een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst.
De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de pleegouders de voogdij hebben gekregen over de vreemdeling. Een voorbeeld van een dergelijke verklaring is een voogdijbeschikking.
De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling minimaal één jaar in het land van herkomst is verzorgd en opgevoed door de pleegouders omdat de eigen ouders overleden zijn of niet in staat waren om voor de vreemdeling te zorgen. Een voorbeeld van een dergelijke verklaring waaruit dit kan blijken is een voogdijbeschikking.
Artikel 8 EVRM
De IND beschouwt bescheiden waaruit de familierechtelijke relatie tussen de vreemdeling en de referent blijkt als bewijsmiddel waaruit moet blijven dat sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.
De IND beschouwt bescheiden waaruit blijkt dat invulling wordt gegeven aan het gezinsleven tussen de vreemdeling en de referent als bewijsmiddel van de feitelijke invulling.
Mvv-vereiste voor de gezinsleden van de houder van de Europese blauwe kaart
De IND beschouwt gegevens en bescheiden waaruit de duur en aard van het eerdere verblijf als gezinslid in de andere staat die partij is bij het EU-verdrag als bewijsmiddel dat de vreemdeling geen mvv hoeft over te leggen.
Voor de bewijsmiddelen van gezinsleden van houders van een verblijfsvergunning asiel wordt verwezen naar C2/4.1.2.
T
Paragraaf B8/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Eergerelateerd geweld
De IND beschouwt het schriftelijke advies van het LEC EGG als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van een dreiging met eergerelateerd geweld in Nederland en in het land van herkomst, dat er een reële dreiging is die niet op korte termijn kan worden weggenomen en dat de wijze waarop uiting kan worden gegeven aan het eergerelateerd geweld voldoende ernstig is.
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat er familieleden in het land van herkomst wonen, welke familieleden dat zijn en waar zij woonachtig zijn, bijvoorbeeld bewijsmiddelen als een familieboekje, een uittreksel uit de burgerlijke stand of een notariële akte waaruit de gezinssamenstelling en de woonplaats blijkt.
Huiselijk geweld
De IND beschouwt als bewijsmiddel van huiselijk geweld:
• recente bescheiden van de politie, zoals een aangifte of een melding huiselijk; of
• een recente verklaring van de politie of het OM dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld.
Bij deze bewijsmiddelen dient ook recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron te worden overgelegd, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.
De IND beoordeelt op basis van de inhoud van alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen de aannemelijkheid van het gestelde huiselijk geweld.
Daarnaast beschouwt de IND ook als bewijsmiddel van huiselijk geweld:
• de beschikking waaruit blijkt dat het huwelijk door de Nederlandse rechter nietig is verklaard omdat het huwelijk onder dwang is gesloten zoals bedoeld in artikel 1:71 lid 1 BW.
U
Paragraaf B8/9.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Bijzonderheid specialisme
De IND beschouwt een daartoe strekkende medische verklaring als bewijsmiddel van de bijzonderheid van het specialisme als bedoeld in B8/9.1.2 Vc, onder situatie 1.
Het kan gaan om de volgende verklaring:
• een verklaring van een zorginstelling in Nederland dat betrokkene kan worden behandeld door deze instelling/specialist; en
• een verklaring van de behandelaar in het buitenland waaruit blijkt dat het specialisme ontbreekt of dat de vreemdeling in eigen land is uitbehandeld.
Verblijf in Nederland
De IND beschouwt objectieve bescheiden als bewijsmiddel van het verblijf in Nederland als bedoeld in B8/9.1.2 Vc, onder situatie 2. Ook moet uit deze of andere bescheiden het moment van aanvang van medische behandeling blijken. De IND beschouwt getuigenverklaringen niet als bewijsmiddel van het verblijf in Nederland als bedoeld in B8/9.1.2 Vc, onder situatie 2.
Mantelzorg in het land van herkomst of bestendig verblijf
De IND beschouwt officiële bescheiden, zoals een familieboekje of overlijdensakte, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat er geen gezins- of familieleden in het land van herkomst of bestendig verblijf zijn die de mantelzorg op zich kunnen nemen.
Huwelijk en geregistreerd partnerschap
De IND beschouwt een huwelijksakte als bewijsmiddel dat de vreemdeling is gehuwd met de partner of echtgenoot van de vreemdeling, als bedoeld in B8/9.1.2 Vc, onder situatie 5.
Erkenning
De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de partner het kind van de vreemdeling heeft erkend, als bedoeld in B8/9.1.2 Vc, onder situatie 5:
• een daartoe strekkende akte van erkenning opgemaakt door een ambtenaar van de burgerlijke stand; of
• een daartoe strekkende notariële akte van erkenning.
Als de erkenning naar vreemd (niet-Nederlands) recht heeft plaatsgevonden, beschouwt de IND bewijsmiddelen over de staat van personen als bewijsmiddel dat de partner het kind van de vreemdeling heeft erkend.
Deugdelijke financiering van de medische behandeling
De IND beschouwt een geldige polis van de afgesloten ziektekostenverzekering waaruit blijkt dat de kosten voor de volledige medische behandeling gedekt zijn als bewijsmiddel dat sprake is van deugdelijke financiering van de medische behandeling als bedoeld in paragraaf B8/9.1.5 Vc. De IND beschouwt een polis van de afgesloten ziektekostenverzekering in ieder geval niet als bewijsmiddel in een van de volgende situaties:
• de ziektekostenverzekering uit de algemene middelen wordt betaald; of
• de premie van de ziektekostenverzekering wordt voldaan uit een uitkering die ten laste komt van de algemene middelen.
Bewijslast medische omstandigheden
De IND beschouwt in ieder geval de bewijsmiddelen 1, 2 en 3 genoemd in paragraaf A3/7.2.4 Vc, onder het kopje ‘bewijsmiddelen’ als bewijsmiddel dat de vreemdeling zich terecht beroept op medische gronden.
Inschakeling BMA bij ongedocumenteerde vreemdelingen
De IND beschouwt als bewijsmiddel van identiteit en nationaliteit als de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding:
• een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van het land waarvan de vreemdeling onderdaan is, waarin de autoriteiten van dat land motiveren waarom de vreemdeling niet in het bezit wordt gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding; en
• aanvullende gegevens en bescheiden met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit zoals een identiteitskaart, een geboorteakte of een nationaliteitsverklaring.
V
Paragraaf B8/10.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder b, VV, aan de ouders van een verwesterde minderjarige vrouw die aannemelijk heeft gemaakt dat bij terugkeer naar Afghanistan sprake is van een onevenredig zware psychosociale druk.
De IND merkt de ouders van een verwesterde minderjarige vrouw die aannemelijk heeft gemaakt dat bij terugkeer naar Afghanistan sprake is van een onevenredig zware psychosociale druk aan als bijzondere groep aan wie in het kader van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb vrijstelling van het vereiste te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf kan worden verleend.
De IND wijst de aanvraag niet af wegens het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding.
De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder b, VV niet als ten aanzien van de ouders het gestelde in paragraaf C2/7.10 van toepassing is (openbare orde beleid).
De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb, aan de volgende gezinsleden van een verwesterde minderjarige vrouw die aannemelijk heeft gemaakt dat bij terugkeer naar Afghanistan sprake is van een onevenredig zware psychosociale druk:
• minderjarige broer(s) en/of zus(sen); en
• meerderjarige broer(s) en/of zus(sen) die nog deel uitmaken van het gezin.
De IND neemt aan dat meerderjarige broer(s) en/of zus(sen) niet langer deel uitmaken van het gezin als:
• de meerderjarige broer of zus zelfstandig woont en in eigen onderhoud voorziet; of
• de meerderjarige broer of zus een zelfstandig gezin vormt door het aangaan van een huwelijk of een relatie.
Als de meerderjarige broer of zus zelf de zorg heeft voor buitenhuwelijkse kinderen, is dit uitsluitend een reden om aan te nemen dat hij/zij niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de hoofdpersoon, als daarnaast sprake is van een van de twee hiervóór genoemde omstandigheden.
De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb niet als ten aanzien van de broer(s) en/of zus(sen) het gestelde in paragraaf C2/7.10 Vc van toepassing is (openbare orde beleid).
De IND wijst de aanvraag van de broer(s) en/of zus(sen) van de verwesterde minderjarige vrouw niet af wegens het ontbreken van een referentverklaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder k, Vw.
W
Paragraaf B9/20.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Oud-Nederlanders geboren en getogen in Nederland
De IND beschouwt een geboorteakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling geboren is in Nederland.
Buiten Nederland geboren meerderjarige oud-Nederlanders
De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling niet woont in het land waarvan hij onderdaan is.
Oud-Nederlanders o.g.v. artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d en f, RWN
De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding dat door Nederland wordt erkend als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling meerderjarig is.
De IND beschouwt een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling het Nederlanderschap heeft verloren omdat hij na de totstandkoming van zijn naturalisatie heeft nagelaten al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.
De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waaruit blijkt dat de vreemdeling is ingeschreven als ingezetene, als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.
De IND beschouwt een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap als bewijs dat de aanvraag binnen twee jaar na intrekking van het Nederlanderschap is ingediend.
Oud-Nederlanders o.g.v. artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, RWN
De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding dat door Nederland wordt erkend als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling meerderjarig is.
De IND beschouwt een verklaring van afstand van de Nederlandse nationaliteit als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling het Nederlanderschap heeft verloren.
De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waaruit blijkt dat de vreemdeling is ingeschreven als ingezetene, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.
De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waarin de datum is opgenomen waarop afstand is gedaan van de Nederlandse nationaliteit als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend binnen twee jaar nadat door de vreemdeling afstand is gedaan van het Nederlanderschap.
Remigratie en terugkeeroptie op grond van artikel 8 Remigratiewet
De IND beschouwt een afschrift van de beschikking van de SVB, waarin het recht op de basisvoorzieningen of de remigratievoorzieningen is toegekend en waarin de vertrekdatum van de vreemdeling is vermeld, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend binnen één jaar na remigratie uit Nederland met toepassing van de Remigratiewet.
Terugkeeroptie minderjarige vreemdelingen
De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling minderjarig is.
Verblijfsvergunning na overlijden referent
De IND beschouwt een afschrift van de overlijdensakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de huwelijks- of (geregistreerd) partner, ouder, adoptie- of pleegouder van de vreemdeling is overleden.
Verblijfsvergunning na medische behandeling
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de medische behandeling van de vreemdeling voor ten minste één jaar noodzakelijk is:
• een door de medische behandelaars van de vreemdeling volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’, die niet ouder is dan zes weken;
• een door de vreemdeling zelf volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage toestemmingsverklaring medische gegevens’ die niet ouder is dan zes maanden; en
• relevante medische gegevens zoals beschreven in paragraaf A3/7.1 Vc.
Huiselijk geweld
De IND beschouwt als bewijsmiddel van huiselijk geweld:
• recente bescheiden van de politie, zoals een aangifte of een melding huiselijk geweld; of
• een recente verklaring van de politie of het OM dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld.
Bij deze bewijsmiddelen dient ook recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron te worden overgelegd, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.
De IND beoordeelt op basis van de inhoud van alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen de aannemelijkheid van het gestelde huiselijk geweld.
Daarnaast beschouwt de IND ook als bewijsmiddel van huiselijk geweld:
• de beschikking waaruit blijkt dat het huwelijk door de Nederlandse rechter nietig is verklaard omdat het huwelijk onder dwang is gesloten zoals bedoeld in artikel 1:71 lid 1 BW.
Slachtoffer mensenhandel
De IND beschouwt de dagvaarding of een andere verklaring van het OM als bewijsmiddel waaruit blijkt dat het OM tot vervolging overgaat ter zake van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan.
De IND beschouwt een verklaring van de politie, KMar of het OM als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de strafzaak, op basis waarvan de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft gehad in het kader van het beleid op het gebied van mensenhandel, nog loopt.
De IND beschouwt een verklaring van de politie of KMar als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat van de vreemdeling nog steeds niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces, omdat de ernstige bedreigingen in Nederland door de mensenhandelaar voortduren.
De IND beschouwt medische informatie als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat er nog steeds sprake is van een fysieke of psychische aandoening die aan het verlenen van medewerking aan het strafproces in de weg staat. De medische informatie moet afkomstig zijn van een behandelaar die in het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg of in het register van het Nederlands Instituut van Psychologen is ingeschreven.
De IND beschouwt een verklaring van de politie of KMar als bewijsmiddel waaruit blijkt dat van de vreemdeling nog steeds niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces in verband met de minderjarigheid van de vreemdeling. De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling op het moment van de aanvraag minderjarig is. Als de vreemdeling op grond van artikel 3.72 Vb wordt vrijgesteld van het vereiste om te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding, dan dient hij zijn minderjarigheid met andere bewijsmiddelen te onderbouwen. Daarbij wordt betrokken of sprake is van bewijsnood.
Getuige-aangever mensenhandel
De IND beschouwt een afschrift van de rechterlijke uitspraak in de strafzaak als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de strafzaak heeft geleid tot een onherroepelijke veroordeling voor mensenhandel.
Privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM
De IND beschouwt bewijsstukken waaruit de banden met Nederland en de intensiteit daarvan blijken als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling privéleven heeft opgebouwd in Nederland.
Plaatsing in een pleeggezin of instelling op verzoek van een ander land op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996
De IND beschouwt de instemmingsverklaring van de Nederlandse Centrale autoriteit als bewijsmiddel dat de Nederlandse Centrale autoriteit heeft ingestemd met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of instelling in Nederland.
De IND beschouwt het instemmingsbesluit van de Centrale autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling als bewijsmiddel dat de Centrale autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling heeft besloten om in te stemmen met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of instelling in Nederland.
De IND beschouwt een verklaring van de Nederlandse Centrale autoriteit als bewijsmiddel dat de vreemdeling niet meer zal kunnen terugkeren naar de oorspronkelijke gezinssituatie en tot zijn 18de jaar in een pleeggezin of instelling zal gaan verblijven.
De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel dat het gezag over de vreemdeling is geregeld.
Minderjarige vreemdelingen met een kinderbeschermingsmaatregel
De IND beschouwt een uitspraak van de kinderrechter als bewijsmiddel dat het gezag van de ouders over een minderjarige vreemdeling is beëindigd en dat er een voogd is benoemd.
De IND beschouwt de beschikking van de kinderrechter als bewijsmiddel dat de ondertoezichtstelling is verlengd.
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt welke hulpverlening de minderjarige vreemdeling nodig heeft als bedoeld in B9/16.5 Vc:
– het rapport van de Raad voor Kinderbescherming; of, indien van recenter datum:
– het rapport van de gecertificeerde instelling, als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die de kinderbeschermingsmaatregel uitvoert.
De IND beschouwt uitsluitend een advies van de DT&V als bewijsmiddel dat de ondertoezichtstelling van een minderjarige vreemdeling niet overdraagbaar is aan het land van herkomst of aan een land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang kan worden verleend.
X
Paragraaf B10/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een familielid van een burger van de Unie verliest niet de rechten die al aan het EU-recht werden ontleend als de burger van de Unie naturaliseert tot Nederlander (al dan niet met verlies van de oorspronkelijke nationaliteit).
Verblijfsrecht familielid bij terugkeer Nederlander na gebruik van recht op vrij verkeer
Voor het uit een derde land afkomstige familielid van een Nederlander ontstaat een afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 21, eerste lid, VWEU als de Nederlander en het familielid:
• daadwerkelijk hebben verbleven in een andere lidstaat van de EU; en
• gedurende ten minste drie maanden van daadwerkelijk verblijf in de andere lidstaat voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken hebben voldaan aan de voorwaarden genoemd in lid 1 of lid 2 van artikel 7 of artikel 16 van richtlijn 2004/38/EG en tijdens dat daadwerkelijke verblijf een gezinsleven hebben opgebouwd of bestendigd.
Verblijfsrecht familielid bij terugkeer Nederlander uit het Verenigd Koninkrijk na gebruik van recht op vrij verkeer
Voor een uit het derde land afkomstige familielid van een Nederlander ontstaat bij terugkeer uit het Verenigd Koninkrijk een afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 21, eerste lid, VWEU als:
• de Nederlander en het uit een derde land afkomstige familielid voldoen aan de voorwaarden genoemd onder ‘Verblijfsrecht familielid bij terugkeer Nederlander na gebruik van recht op vrij verkeer’;
• de Nederlander vóór of op 31 december 2020 in het Verenigd Koninkrijk woonachtig was; en
• het uit een derde land afkomstige familielid vóór of op 31 december 2020 reeds familielid is met de Nederlander en ook daarna (op het moment dat het uit een derde land afkomstige familielid zich bij de Nederlander in het Verenigd Koninkrijk voegt én na terugkeer in Nederland) sprake is van een bestendigde familierechtelijke relatie met de Nederlander.
De IND verstrekt een document EU/EER (bijlage 7e, VV) aan het uit een derde land afkomstige familielid van een Nederlander als aan voornoemde vereisten is voldaan.
De IND past bij het familielid van een Nederlander hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2, van het Vb naar analogie toe.
Rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn
In aanvulling op artikel 8.7, tweede lid, Vb stelt de IND adoptiefkinderen gelijk met rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn.
Ten laste zijn van
Als een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb en artikel 8.7, derde lid, Vb stelt ten laste te zijn van een burger van de Unie, dan beoordeelt de IND of dit familielid, op het moment dat dit familielid verzoekt om hereniging met de burger van de Unie, in het land van herkomst of het land vanwaar het familielid kwam (dat wil zeggen niet in Nederland) materieel wordt ondersteund door de burger van de Unie. Deze materiële ondersteuning moet noodzakelijk en reëel zijn.
Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb neemt de IND in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is als het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoeften voorziet. Waarom het familielid een beroep doet op materiële ondersteuning is niet van belang.
Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, derde lid, Vb neemt de IND slechts aan dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is, als het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoeften voorziet. Waarom het familielid een beroep doet op materiële ondersteuning is niet van belang.
Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb neemt de IND in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning reëel is als de burger van de Unie aan het familielid ten minste één jaar ononderbroken regelmatig een som geld heeft betaald welke voor het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien in zijn land van herkomst.
Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, derde lid, Vb neemt de IND slechts aan dat de materiële ondersteuning reëel is als de burger van de Unie aan het familielid ten minste één jaar ononderbroken regelmatig een som geld heeft betaald welke voor het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien in zijn land van herkomst.
Duurzame relatie
De IND neemt in aanvulling op artikel 8.7, vierde lid, Vb aan dat een burger van de Unie en de ongehuwde partner een duurzame relatie hebben, als zij voorafgaand aan het moment van de aanvraag of op het moment van beslissen gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voerden, waarbij in ieder geval gedurende die termijn feitelijk is samengewoond.
De IND kan op grond van de persoonlijke omstandigheden van het geval een relatie als duurzaam aanmerken als de burger van de Unie en de ongehuwde partner:
• nog geen zes maanden feitelijk hebben samengewoond; en
• gedurende tenminste zes maanden een duurzame relatie onderhouden.
De IND betrekt bij die beoordeling de redenen, waarom de burger van de Unie en de ongehuwde partner (tijdelijk) niet samenwonen.
Verder kan de IND daarbij in ieder geval de volgende relevante aspecten betrekken die aan kunnen tonen dat er emotionele en affectieve banden zijn aangegaan, die maken dat sprake is van een duurzame relatie als hier bedoeld:
• de duur van de gezamenlijke huishouding;
• het dragen van zorg voor elkaar;
• het hebben van een gezamenlijk kind en daar de gezamenlijke zorg voor dragen;
• het hebben van gezamenlijke financiële verplichtingen of banden (hypotheek, gezamenlijke schulden of gezamenlijke bankrekeningen) of gezamenlijk grote aankopen of eigendommen;
• samenwoning in het verleden (in Nederland of in het buitenland); en/of
• de frequentie van het contact en elkaar zien.
In alle gevallen moet het gaan om een bestaande duurzame relatie.
Reële en daadwerkelijke arbeid
In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vb beschouwt de IND een burger van de Unie als werknemer of zelfstandige als deze reële en daadwerkelijke arbeid verricht.
Van reële en daadwerkelijke arbeid is in ieder geval sprake als:
• de inkomsten uit arbeid meer bedragen dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm; of
• de burger van de Unie ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd werkt.
EU-grensarbeid
De IND verstrekt een sticker ’verblijfsaantekening gemeenschapsonderdaan’ (bijlage 7h, VV) met de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid toegestaan; tewerkstellingsvergunning niet vereist’ aan de uit een derde land afkomstige vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb, als:
• hij verblijft in een andere EU-lidstaat, én;
• hij arbeid verricht in Nederland, én;
• de burger van de Unie op dat moment eveneens zijn rechten van vrij verkeer in Nederland uitoefent (door in Nederland arbeid te verrichten).
In de overige gevallen geldt dat het uit een derde land afkomstige familielid van een burger van de Unie die op grond van het EU-recht verblijft in een andere EU-lidstaat alleen in Nederland arbeid mag verrichten als de werkgever beschikt over een geldige tewerkstellingsvergunning, tenzij de Wav anders bepaalt.
Beroepsopleiding
In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder c, Vb verstaat de IND onder ‘beroepsopleiding’ iedere onderwijsvorm (inclusief stage) die opleidt voor een:
• speciaal beroep;
• vak;
• betrekking; of
• bijzondere bekwaamheid om een beroep uit te oefenen.
Onvrijwillige werkloosheid
In aanvulling op artikel 8.12, tweede lid, Vb gaat de IND uit van onvrijwillige werkloosheid tenzij door de gemeentelijke sociale dienst of het UWV genoegzaam is vastgesteld dat hier geen sprake van is.
Voldoende middelen van bestaan voor de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb en familieleden
De IND willigt de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht van een familielid in als blijkt dat de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb op het moment dat op die aanvraag wordt beslist reële en daadwerkelijke arbeid verricht of voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Bewijs van rechtmatig verblijf
In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een familielid dat wil verblijven bij een burger van de Unie onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen (bijlage 7h, VV) met de aantekening dat het familielid mag werken.
In de volgende gevallen wordt geen sticker ‘Verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ (bijlage 7h, VV) afgegeven, maar een sticker ‘verblijfsaantekeningen algemeen’ (bijlage 7g, VV):
• de familierechtelijke relatie met de burger van de Unie is niet aangetoond;
• er bestaan aanwijzingen dat het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt;
• er zijn indicaties aanwezig van een schijnrelatie of schijnhuwelijk; of
• er is niet deugdelijk bewezen dat sprake is van een duurzame relatie.
Op de sticker ‘Verblijfsaantekeningen algemeen’ wordt aangetekend dat arbeid niet is toegestaan. Als het de vreemdeling echter op een andere grond wordt toegestaan om arbeid te verrichten, dan wordt op de sticker aangetekend dat arbeid wel is toegestaan.
Arbeidsmarktpositie van burgers van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt
De IND stelt een burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt als gevolg van een overgangsmaatregel in het bezit van een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ als:
• de burger van de Unie ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft beschikt over een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’;
• aan de werkgever van de burger van de Unie een TWV is verleend met een onafgebroken geldigheidsduur van ten minste twaalf maanden en gedurende de geldigheidsduur van de TWV ten minste twaalf maanden onafgebroken reële en daadwerkelijke arbeid is verricht bij die werkgever; of
• de burger van de Unie ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft beschikt over een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’.
In alle overige gevallen wordt de burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt door de IND in het bezit gesteld van een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid in loondienst alleen toegestaan met TWV' of in geval dat werkzaamheden worden verricht in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening: 'TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.
De IND telt bij de beoordeling of de burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt inmiddels volledige toegang heeft tot de arbeidsmarkt de geldigheidsduur van TWV’s die zijn verleend voor de duur van minder dan twaalf maanden bij elkaar op, op voorwaarde dat sprake is van een aaneengesloten periode.
In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een familielid dat wil verblijven bij een burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘Verblijfsaantekeningen algemeen’ (bijlage 7g, VV) met dezelfde aantekening als de verblijfgever.
Verblijf van verzorgende ouder bij Nederlands minderjarig kind
Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen met andere middelen;
b. de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat wil zeggen: beneden de achttien jaar) dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en
d. tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
De IND kan niet vaststellen dat sprake is van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als de vreemdeling onvoldoende gegevens verschaft waarmee wordt aangetoond dat aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan.
Ad c.
• De IND verstaat onder zorgtaken ook opvoedingstaken.
• De IND merkt zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet aan als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, tenzij het marginale karakter van de zorg- en/of opvoedingstaken de vreemdeling niet is aan te rekenen. Dit wordt de vreemdeling niet aangerekend als hij/zij kan aantonen dat de andere ouder de omgang met het kind frustreert.
Ad d.
Bij de beoordeling of sprake is van een zodanig afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd, betrekt de IND, in het hogere belang van het kind, alle relevante omstandigheden, meer in het bijzonder:
• de leeftijd van het kind;
• zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling; en
• de mate van zijn affectieve relatie zowel met de Nederlandse ouder als met de vreemdeling, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan als het van deze laatste zou worden gescheiden.
De IND verstrekt aan de vreemdeling die verblijf beoogt als verzorgende ouder van een minderjarig Nederlands kind onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ (bijlage 7h, VV) met de aantekening dat het familielid mag werken.
In de volgende gevallen wordt geen sticker ‘verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ (bijlage 7h, VV) afgegeven, maar een sticker ‘verblijfsaantekeningen algemeen’ (bijlage 7g, VV):
• de Nederlandse nationaliteit van het minderjarige kind is niet aangetoond met een geldig Nederlands paspoort;
• het Nederlandse kind is meerderjarig;
• de familierechtelijke relatie met het minderjarige Nederlandse kind is niet aangetoond;
• de vreemdeling is een stief-, pleeg- of opvangouder van het minderjarige Nederlandse kind;
• er zijn indicaties van een schijnerkenning;
• er is geen bewijs geleverd van opvoedings- en/of verzorgingstaken door de vreemdeling;
• de vreemdeling heeft verblijfsrecht in een andere EU-lidstaat;
• de vreemdeling kan niet op ondubbelzinnige wijze zijn identiteit en nationaliteit aantonen;
• er bestaan aanwijzingen dat het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt; of
• het minderjarige Nederlandse kind staat niet ingeschreven in de BRP.
Op de sticker ‘Verblijfsaantekeningen algemeen’ wordt aangetekend dat arbeid niet is toegestaan. Wordt het de vreemdeling echter op een andere grond toegestaan om arbeid te verrichten, dan wordt op de sticker aangetekend dat arbeid wel is toegestaan.
Y
Paragraaf B10/2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Hoofdregel bewijs
Tenzij anders is bepaald in Vb, VV, of Vc, geldt binnen het EU-recht de vrije bewijsleer. Vrije bewijsleer wil zeggen dat de IND de bewijsmiddelen niet beperkt.
Duurzame relatie
In aanvulling op artikel 8.13, derde lid, Vb beschouwt de IND als bewijsmiddel:
• een bewijs van inschrijving in een gemeentelijke administratie, huurcontracten of afschriften van rekeningen op beider naam als sprake is van een gezamenlijke huishouding buiten Nederland;
• een bewijs van inschrijving als ingezetene in de BRP als de partners in Nederland samenwonen of recentelijk hebben samengewoond.
Voldoende middelen van bestaan burger van de Unie en familieleden
Bij de beoordeling van een aanvraag voor toetsing aan het EU-recht van een familielid beoordeelt de IND de inkomenspositie van de burger van de Unie als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb aan de hand van de bewijsmiddelen zoals genoemd in paragraaf B1/ 8.3.4 Vc.
Z
Paragraaf C1/2.9 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De ééndagstoets asiel
Artikel 3.118b Vb regelt het verloop van de asielprocedure als een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingediend. De procedure als beschreven in artikel 3.118b, tweede en derde lid, Vb wordt aangeduid als de ééndagstoets asiel.
De vreemdeling, of diens wettelijk vertegenwoordiger, die een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, dient deze aanvraag in op werkdagen tussen 08:00 en 16:00 uur. De vreemdeling dient de tweede of opvolgende aanvraag in persoon in op het aanmeldcentrum Ter Apel. De in artikel 3.50 VV genoemde gevallen zijn hiervan uitgezonderd. Een tweede of volgende aanvraag die niet in persoon is ingediend op het aanmeldcentrum Ter Apel geldt als onvolledige aanvraag waarbij de vreemdeling in verzuim is omdat hij niet voldoet aan het wettelijk voorschrift voor het indienen van de aanvraag. De vreemdeling krijgt dan een termijn van één week om de aanvraag in persoon in te dienen en het verzuim te herstellen, bij gebreke waarvan de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld op grond van artikel 4:5 Awb.
De vreemdeling die een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, dient daarvoor, behoudens de in artikel 3.50 VV genoemde gevallen, gebruik te maken van het model M35-O. De vreemdeling geeft op het model M35-O aan op grond van welke nieuwe feiten en omstandigheden hij een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, onderbouwt dit en voegt bewijsmiddelen als bijlage bij. Indien het model M35-O niet of niet volledig is ingevuld, of als informatie ontbreekt die relevant is voor de beslissing op de aanvraag, handelt de IND overeenkomstig de in paragraaf C2/8 Vc beschreven werkwijze.
Als de IND de bijlage met bewijsmiddelen heeft ontvangen, verstrekt de IND aan de vreemdeling een bewijs van ontvangst, waarin staat beschreven welke bewijsmiddelen de IND heeft ontvangen. Voor wat betreft de teruggave van bewijsmiddelen door de IND zijn de beleidsregels in paragraaf C1/2.2 Vc onder het kopje ‘Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn’ van overeenkomstige toepassing.
De IND start na ontvangst van het volledig ingevulde en complete model M35-O op basis van de daarmee verstrekte informatie en bewijsmiddelen met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag.
De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag na ontvangst van het model M35-O een onderzoek starten. Paragraaf C1/2.1 Vc onder ‘Onderzoek in de aanmeldfase’ is in dat geval van overeenkomstige toepassing.
De IND beslist na ontvangst van een volledige aanvraag en, indien nodig, na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA op welke datum de ééndagstoets asiel van de vreemdeling start. De ééndagstoets asiel vangt aan met het gehoor als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder a, Vb, tenzij de IND de kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen die nodig is voor het kunnen nemen van de beschikking, kan vergaren zonder gehoor. In de gevallen waarin de IND afziet van het houden van een gehoor, vangt de ééndagstoets asiel aan met het voornemen als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder c, Vb. De IND kan onder meer besluiten om af te zien van een gehoor in de situatie dat de vreemdeling:
• zich beroept op hetzelfde asielrelaas als in een eerdere procedure zonder dat er nieuwe elementen of bevindingen zijn, dan wel zonder horen kan worden vastgesteld dat de nieuwe elementen of bevindingen de kans op internationale bescherming niet aanzienlijk groter maken;
• een beroep doet op (nieuwe) informatie of stukken waarvan zonder horen kan worden vastgesteld dat ze niet leiden tot een ander oordeel dan in de eerdere procedure(s);
• een beroep doet op de gestelde verslechterde algemene veiligheidssituatie in zijn land van herkomst en de IND de beoordeling kan doen op grond van informatie die uit openbare bronnen beschikbaar is;
• een opvolgende asielaanvraag hoofdzakelijk baseert op stukken die zijn medische situatie betreffen;
• een opvolgende aanvraag doet voor een afgeleide asielvergunning (artikel 29, tweede lid, Vw);
• een opvolgende aanvraag indient die afhankelijk is van de aanvraag van een familie- of gezinslid;
• valse of vervalste documenten overlegt;
• een beroep doet op (nieuw) beleid waar hij evident niet onder valt dan wel in aanmerking wenst te komen voor verblijf op niet asiel gerelateerde gronden;
• afkomstig is uit een veilig land van herkomst of reeds in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet, of
• valt onder de werking van de Dublinverordening.
In gevallen waarin zich een van de hiervoor benoemde situaties voordoet maar individuele omstandigheden in de betreffende zaak ertoe leiden dat door het achterwege laten van het gehoor niet zorgvuldig kan worden beslist, wordt gehoord. De IND maakt geen gebruik van de mogelijkheid om af te zien van een gehoor bij de in artikel 40, zesde lid van de Procedurerichtlijn benoemde gevallen waarin weliswaar sprake is van een tweede of volgende aanvraag maar de vreemdeling voor het eerst zelfstandig en op eigen naam een (opvolgende) aanvraag indient.
Indien er aanleiding bestaat om in gevallen waarin is afgezien van een gehoor op grond van nieuwe elementen of bevindingen of een andere beoordeling van reeds bekende elementen of bevindingen alsnog de vreemdeling te horen, vangt de ééndagstoets asiel opnieuw aan. Dit geldt ook als de IND al gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het onderzoek voort te zetten in het aanmeldcentrum als bedoeld in artikel 3.118b, vijfde lid, Vb.
Als de vreemdeling zonder voorafgaande mededeling niet verschijnt voor het gehoor als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder a, Vb wordt gehandeld overeenkomstig artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder onder b, Vw en paragraaf C2/8 Vc.
Voor de termijnen in de ééndagstoets asiel zijn de beleidsregels in C1/2.3 Vc onder Termijnen in de algemene asielprocedure van overeenkomstige toepassing.
De IND behandelt de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de procedure als beschreven in artikel 3.118b, zesde lid, Vb, of in de Dublinprocedure als het voornemen tot afwijzing niet volgens artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder onder c, Vb, op de eerste dag aan de vreemdeling is toegezonden of uitgereikt.
Een toerekenbare overschrijding van de termijnen als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, Vb door de vreemdeling is geen reden voor verlenging van de termijnen.
De IND behandelt de tweede of volgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc), als de vreemdeling op grond van artikel 3.118b, tiende lid, Vb, juncto artikel 3.50 VV is uitgezonderd van de ééndagstoets asiel of in de Dublinprocedure in geval artikel 3.50 onder d, VV van toepassing is.
Wanneer het een alleenstaande minderjarige vreemdeling betreft, kan de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de ééndagstoets asiel alleen niet-ontvankelijk worden verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw of kennelijk ongegrond worden verklaard op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder onder b, j of k, Vw. Dit vloeit voort uit artikel 25, zesde lid onder a van de Procedurerichtlijn. In alle overige gevallen neemt de IND eerst een beslissing op de tweede of volgende aanvraag na doorzending naar de Dublinprocedure, de algemene asielprocedure of de verlengde asielprocedure.
Bekendmaking van het voornemen en de beschikking in de ééndagstoets asiel
Paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘Wijze van bekendmaken’ is van overeenkomstige toepassing.
De IND zendt het voornemen en de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling. Indien bij de IND geen gemachtigde bekend is en de vreemdeling aanwezig is op het aanmeldcentrum reikt de IND het voornemen en de beschikking in persoon uit aan de vreemdeling. Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is en de vreemdeling is niet aanwezig op het aanmeldcentrum dan is de laatste alinea van paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘De beschikking in de algemene asielprocedure’ van overeenkomstige toepassing.
Lastminuteaanvragen
Als de vreemdeling aangeeft een opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen, pas nadat er concrete handelingen zijn verricht in het kader van het effectueren van zijn vertrek, zoals dat hij door de DT&V is geïnformeerd over de datum van de vlucht ten fine van zijn verwijdering (zie artikel 3.50 VV), merkt de IND deze aanvraag aan als een lastminuteaanvraag.
Zodra de vreemdeling aangeeft een lastminuteaanvraag te willen indienen, beoordeelt de IND of het mogelijk is deze aanvraag vóór de geplande uitzetting of overdracht te behandelen binnen de termijnen van de algemene asielprocedure, de ééndagstoets asiel of de Dublinprocedure. De IND betrekt bij die beoordeling mede de tijd die nodig is om de vreemdeling over te kunnen brengen naar Aanmeldcentrum Schiphol.
Als het niet mogelijk is om de opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te behandelen vóór de geplande uitzetting of overdracht, dan beoordeelt de IND eerst of het indienen van die aanvraag tot gevolg heeft dat de uitzetting of overdracht volgens artikel 3.1 Vb achterwege blijft, of dat de uitzetting of overdracht op grond een van de uitzonderingen als genoemd in artikel 3.1, tweede lid, Vb doorgang kan vinden.
In dat geval bepaalt de IND waar en op welke wijze de vreemdeling (in afwijking van de normale wijze) zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan indienen. Na de indiening van de aanvraag neemt de IND zo spoedig mogelijk een nader gehoor af. De IND neemt dit nader gehoor in de regel af op de locatie waar de vreemdeling zich op dat moment bevindt. Tijdens het nader gehoor stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om nieuwe elementen en bevindingen naar voren te brengen en vraagt de vreemdeling naar de redenen voor de late indiening van de aanvraag. De IND beoordeelt op basis van het nader gehoor en de overige omstandigheden van het geval, waaronder informatie van de DT&V, of de uitzetting of overdracht achterwege blijft of doorgang kan vinden. Als de uitzetting of overdracht niet achterwege blijft, wordt een beslissing hieromtrent kenbaar gemaakt aan de vreemdeling en diens gemachtigde.
De procedure na uitzetting of overdracht
Na de uitzetting of overdracht van de vreemdeling behandelt de IND de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure zoals beschreven in paragraaf C1/2.4 Vc. Het voornemen en de beschikking worden uitgereikt door middel van verzending aan gemachtigde.
De procedure als de uitzetting of overdracht achterwege blijft
Als de geplande uitzetting of overdracht van de vreemdeling wordt geannuleerd, vindt de (verdere) behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd plaats in de algemene asielprocedure, de verlengde asielprocedure, de ééndagstoets of de Dublinprocedure. Als aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel of de maatregel tot inbewaringstelling is opgelegd, wordt deze in beginsel voortgezet of opnieuw (op een andere grondslag) opgelegd.
AA
Paragraaf C1/3.1.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Als de vreemdeling door middel van een ondertekende verklaring aangeeft niet langer in het bezit te willen zijn van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan verzorgt de IND een verkorte intrekkingsprocedure. De IND verzendt een briefbeschikking, waarin staat aangegeven dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingetrokken op verzoek van betrokkene. Er vindt dan geen inhoudelijke beoordeling plaats als bedoeld in paragraaf C2/10.1.1 tot en met C2/10.1.5 Vc.
AB
Paragraaf C2/10 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Als in dit hoofdstuk wordt gesproken over het herbeoordelen van een verblijfsvergunning asiel, dan wordt gedoeld op zowel het intrekken van een verblijfsvergunning asiel als op de behandeling van de aanvraag voor de verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daar waar er verschillen zijn, wordt specifiek over intrekking of verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gesproken.
AC
Paragraaf C2/10.1.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND beoordeelt of de vreemdeling op het moment van herbeoordeling in aanmerking komt voor internationale bescherming op grond van artikel 29, eerste lid, Vw. Het uitvoeren van de ex nunc toets hoeft niet vooraf gegaan te worden door een ex tunc toets.
Als de vreemdeling op het moment van herbeoordeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, Vw, dan kan de IND een intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of afwijzing van de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur daarvan achterwege laten. De IND kan in de uitzonderingsgevallen genoemd in paragrafen C2/10.2.1.2, C2/10.3.1.2 en C2/10.6.3 Vc de verblijfsvergunning wel intrekken en de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wel afwijzen.
In het geval van de voornoemde uitzonderingen neemt de IND geen terugkeerbesluit en wijst de IND de vreemdeling erop dat hij een nieuwe asielaanvraag kan indienen. Als de vreemdeling van deze mogelijkheid gebruik maakt, dan neemt de IND deze aanvraag als opvolgende asielaanvraag in behandeling (zie verder paragraaf C1/2.9 Vc). In het geval de vreemdeling zijn verblijfsvergunning heeft gekregen op grond van artikel 29, tweede lid, Vw, terwijl de vreemdeling niet eerder een zelfstandige asielprocedure heeft doorlopen, dan neemt de IND een dergelijke aanvraag als eerste aanvraag in behandeling.
AD
Paragraaf C2/10.2.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In paragraaf C2/10.1.3 Vc is uitgelegd wat onder de ex tunc toets verstaan wordt. Als de IND een intrekkingsprocedure start naar aanleiding van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, verricht de IND slechts een ex tunc toets, als:
– de onjuiste gegevens toezien op het asielrelaas; en
– niet op voorhand vaststaat dat de IND deze aanvraag op grond van de juiste gegevens wel had ingewilligd.
In alle overige gevallen verricht de IND geen ex tunc toets. Dit geldt voor verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd die zijn verleend op grond van artikel 29, eerste en tweede lid, Vw.
AE
Paragraaf C2/10.2.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In paragraaf C2/10.1.4 Vc is uitgelegd wat onder de ex nunc toets verstaan wordt.
De IND beoordeelt bij een intrekking of niet-verlenging op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, Vw op het moment van de herbeoordeling of de vreemdeling op grond van alle beschikbare en geloofwaardige elementen en bevindingen op grond van artikel 29, eerste lid, Vw in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Als de vreemdeling op grond van de juiste gegevens (mogelijk) in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan de werkwijze zoals beschreven in C2/10.1.4 Vc worden gevolgd.
AF
Paragraaf C2/10.3.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In paragraaf C2/10.1.4 Vc is uitgelegd hoe de ex nunc toets plaatsvindt.
Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt, verricht de IND een ex nunc toets. De IND beoordeelt ex nunc of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij internationaal te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade (artikel 3 EVRM). Bij deze toets beoordeelt de IND ook of het door de vreemdeling gepleegde misdrijf gezien moet worden als een (bijzonder) ernstig misdrijf, wat maakt dat de openbare orde of nationale veiligheid zich verzet tegen het bezit van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De IND kan in dat geval toch de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekken, omdat de vreemdeling een gevaar is voor de openbare orde of nationale veiligheid, zie hieromtrent paragraaf C2/10.3.2 Vc.
Als de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel waarop de Kwalificatierichtlijn niet van toepassing is en tijdens de ex nunc toets blijkt dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid Vw, en het gepleegde misdrijf niet als (bijzonder) ernstig kan worden aangemerkt, dan kan de IND overgaan tot intrekking van de verleende verblijfsvergunning. In dat geval komt de vreemdeling (mogelijk) in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en dient de werkwijze zoals beschreven in paragraaf C2/10.1.4 Vc te worden aangehouden.
AG
Paragrafen C2/10.4.1.1 en C2/10.4.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komen te luiden:
Als de IND een intrekkingsprocedure start, omdat de grond voor verlening is komen te vervallen volgt er een ex tunc toets. In paragraaf C2/10.1.2 Vc is uitgelegd wat onder de ex tunc toets verstaan wordt. De IND verricht geen inhoudelijke toets zoals beschreven in paragraaf C2/10.1.1 tot en met paragraaf C2/10.1.5 Vc, in de situaties genoemd in paragraaf C2/10.4.3 tot en met paragraaf C2/10.4.5 Vc.
Als de grond voor verlening is komen te vervallen, verricht de IND altijd een ex nunc toets. In paragraaf C2/10.1.4 Vc is uitgelegd wat onder de ex nunc toets verstaan wordt. De IND beoordeelt daarbij onder meer of de vreemdeling dwingende redenen als bedoeld in artikel 3.37g VV kan aanvoeren om te weigeren de bescherming in te roepen van het land waarvan hij de nationaliteit bezit of zijn gewone verblijfplaats bezat.
De IND verstaat onder ‘dwingende redenen’ als bedoeld in artikel 3.37g VV de hieronder genoemde voorwaarden:
a. de vreemdeling is slachtoffer geweest van wandaden die (mede) hebben geleid tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; en
b. de psychologische problematiek van de vreemdeling als gevolg van de wandaden en de positie waarin hij na terugkeer kan komen te verkeren staan aan terugkeer in de weg.
Ad a.
De IND beschouwt de volgende daden als wandaden:
• verkrachting, ernstige mishandeling of foltering van de vreemdeling; en
• de vreemdeling was getuige van de gewelddadige dood, verkrachting, ernstige mishandeling of foltering van naaste familieleden.
Ad b.
De IND neemt aan dat de vreemdeling die geconfronteerd is met een dergelijke wandaad, zich in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst als de daders van de wandaad ongestraft blijven in het land van herkomst. De IND beoordeelt naar de huidige situatie of de daders van de wandaad in het algemeen worden bestraft in het land van herkomst.
AH
Paragraaf C2/10.4.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND beoordeelt of een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw, kan worden ingetrokken als de vreemdeling uit Nederland is vertrokken. De IND gaat daarbij uit van het vervallen van de verleningsgrond, als:
• aannemelijk is dat de vreemdeling Nederland heeft verlaten en uit de omstandigheden van het vertrek op voorhand duidelijk is dat de verleningsgrond is vervallen; of
• de vreemdeling niet reageert op een informatieverzoek van de IND over zijn verblijfsplaats en of hij vanwege zijn vertrek nog internationale bescherming nodig heeft; of
• op basis van de reactie van de vreemdeling op vorenbedoeld informatieverzoek kan worden aangenomen dat de verleningsgrond is vervallen.
De IND neemt aan dat de vreemdeling uit Nederland is vertrokken als:
• de vreemdeling is uitgeschreven uit het BRP; of
• de vreemdeling ingeschreven is in het RNI; en
• er signalen bij de IND zijn binnengekomen waaruit blijkt dat de vreemdeling (zeer waarschijnlijk) uit Nederland is vertrokken.
De IND stelt de vreemdeling in beginsel eerst in de gelegenheid informatie te verstrekken over zijn verblijfplaats en of hij nog bescherming nodig heeft. De IND stuurt hiertoe een brief naar het laatst bekende adres en stelt de vreemdeling daarbij in de gelegenheid te reageren binnen een termijn van tenminste twee weken. Als er sprake is van een buitenlands adres geldt hetgeen neergelegd in paragraaf C1/3.1.7 Vc.
Als de IND op basis van de verstrekte informatie oordeelt, dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken kan worden, dan brengt de IND een voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning uit, conform paragraaf C1/2.12 Vc. De IND trekt de verblijfsvergunning in op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, als:
– de vreemdeling niet reageert op het voornemen; of
– de zienswijze van de vreemdeling niet tot een ander oordeel leidt.
De IND beziet of er aanleiding bestaat om het al uitgebrachte intrekkingsbesluit te heroverwegen, als de vreemdeling zich bij de IND meldt, voordat het besluit tot intrekking in rechte is komen vast te staan.
De IND verwijst de vreemdeling naar het aanmeldcentrum voor het indienen van een nieuwe (opvolgende) asielaanvraag (zie paragraaf C1/4.6 Vc omtrent een verzoek tot heroverweging), als de vreemdeling:
– zich meldt bij de IND, nadat het besluit tot beëindiging in rechte vast is komen te staan; en
– stelt nog steeds internationale bescherming nodig te hebben.
De IND laat in dat geval niet-ontvankelijkverklaring als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vw achterwege.
AI
Paragraaf C2/10.5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in met terugwerkende kracht tot aan de datum waarop de verplaatsing van het hoofdverblijf uit Nederland kan worden vastgesteld. Deze intrekkingsgrond past de IND toe als de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet te herleiden is tot de internationale beschermingsstatus en dus niet te herleiden is tot de Kwalificatierichtlijn.
Voor de invulling van de term ‘hoofdverblijf’ zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder d, Vw wordt verwezen naar paragraaf B1/6.2.1 Vc.
Als de vreemdeling in het bezit van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw zijn hoofdverblijf verplaatst, beoordeelt de IND in het kader van de intrekkingsgrond ‘vervallen verleningsgrond’, zie paragraaf C2/10.4.5 Vc, of dit leidt tot intrekking van de verleende vergunning.
AJ
Paragraaf C2/10.5.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
AK
Paragraaf C2/10.6.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
AL
Paragraaf C2/10.6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In paragraaf C2/10.1.4 Vc is uitgelegd wat onder de ex nunc toets verstaan wordt. Als er sprake is van deze intrekkingsgrond dan beoordeelt de IND of de vreemdeling op grond van alle beschikbare en geloofwaardige gegevens op grond van artikel 29, eerste lid, Vw in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Als de vreemdeling op grond van deze gegevens (mogelijk) in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan kan de werkwijze zoals beschreven in C2/10.1.4 Vc worden gevolgd.
AM
Paragraaf C5/4.1.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
AN
Het model M19 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.
AO
Het model M19-A Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.
AP
Het model M35-O Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 3.
AQ
Het model M105-A Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 4.
AR
Het model M105-D Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 5.
AS
Het model M105-E Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 6.
AT
Het model M107-A Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 7.
AU
Het model M107-B Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 8.
AV
Het model M107-D Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 9.
AW
Het model M108-A Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 10.
AX
Het model M109 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 11.
AY
Het model M109-A Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 12.
AZ
Het model M109-B Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 13.
BA
Het model M109-C Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 14.
BB
Het model M115 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 15.
BC
Het model M117-A Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 16.
BD
Het model M117-C Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 17.
BE
Het model M117-D Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 18.
BF
Het model M117-E Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 19.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 28 juni 2022
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie
Model M19: Beschikking tot aanwijzing van een ruimte of plaats ingevolge artikel 6, eerste lid, of eerste en tweede lid, of derde lid, Vw
Model M19-A: Beschikking tot aanwijzing van een ruimte of plaats ingevolge artikel 6, derde lid of artikel 6a Vw aan Dublinclaimanten
Model M105-A: Proces-verbaal ophouding en onderzoek als bedoeld in artikel 50, dan wel artikel 50a, Vw
Model M107-A: Kennisgeving als bedoeld in artikel 62a Vw, al of niet gepaard met een inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, eerste of tweede lid, Vw
Model M107-D: Kennisgeving als vervolg op en ter aanvulling van een eerder genomen terugkeerbesluit als bedoeld in artikel 62a Vw
Dit verzamel-WBV strekt tot aanpassing van de Vreemdelingencirculaire 2000 en bevat verbeteringen en verduidelijkingen van bestaande beleidsregels, redactionele aanpassingen en verwerking van jurisprudentie.
In paragraaf B10/2.2 Vc is een ruimere invulling gegeven aan de voorwaarden voor samenwoning, wanneer sprake is van een duurzame relatie als bedoeld in artikel 8.13 Vb. Deze invulling geeft de IND de ruimte om maatwerk te leveren als het om aanvragen gaat waarvan de IND kan vaststellen dat er sprake is van een duurzame relatie van ten minste zes maanden, maar waarbij er goede redenen zijn, waarom men niet samenwoont of niet (al) gedurende zes maanden heeft samengewoond. Bovendien zorgt deze wijziging ervoor dat het enkel hebben van een gezamenlijk kind niet langer zonder meer voldoende is, maar dat zowel de derdelander als de Unieburger de zorg voor het gezamenlijke kind moeten dragen.
Het is hierbij van belang dat het begrip duurzame relatie ruim moet worden uitgelegd volgens de Richtsnoeren van de Commissie (voor een betere omzetting en toepassing van richtlijn 2004/38/EG), waarin wordt overwogen dat een duurzame relatie met elk passend middel kan worden aangetoond. Ook is het met de tijd normaler geworden om ook een duurzame relatie te onderhouden zonder samen te wonen. Bovendien blijkt uit de jurisprudentie dat een duurzame relatie niet enkel door samenwoning kan worden aangetoond (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4132).
Vanwege de aanpassing van de beleidsregels in paragraaf B10/2.2 Vc heeft er ook een aanpassing plaatsgevonden bij de bewijsmiddelen in paragraaf B10/2.4 Vc.
In paragraaf A1/4.10 Vc is een verwijzing gemaakt naar de paragrafen B10/2.2 en B10/2.4 Vc voor de situatie, wanneer sprake is van een duurzame relatie en hoe deze kan worden aangetoond.
Bij nader inzien is geconcludeerd dat de leeftijdsschouw zoals neergelegd in paragraaf A2/3 Vc niet beperkt dient te zijn tot de gestelde minderjarigen zonder asielaanvraag, maar ook van toepassing dient te zijn bij de gestelde minderjarigen met een asielaanvraag die in toezicht zijn aangetroffen. De tekst van paragraaf A2/3 Vc is hierop aangepast.
In paragraaf A3/5 Vc is een uitgebreidere toelichting gegeven op de te volgen procedures bij vrijwillig vertrek via de IOM.
In paragraaf A5/2.4 Vc is expliciet opgenomen dat een gezin met minderjarige kinderen ook in bewaring kan worden gesteld op grond van artikel 59, tweede lid, Vw en artikel 59b Vw. Verder is een aantal tekstuele verbeteringen doorgevoerd.
In de tekst van paragrafen A5/6.2 Vc en A5/6.3 Vc is verduidelijkt dat de IND geïnformeerd wordt over het opgemaakte model M109-A, als een asielaanvraag is ingediend, of over model M109-B. Verder zijn enige tekstuele wijzigingen doorgevoerd.
In paragraaf A5/6.5 Vc is verduidelijkt dat, als de vreemdeling een voorkeursadvocaat heeft, de voorkeursadvocaat bericht ontvangt van de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV over de voorgenomen inbewaringstelling. Als de voorkeursadvocaat niet bereikbaar is, dan wordt de piketcentrale bericht over de voorgenomen inbewaringstelling. Hierdoor wordt inzichtelijker op welke manier wordt voldaan aan de inspanningsverplichting.
In paragraaf B1/3.4.2 Vc is verduidelijkt dat de korpschef een verblijfsdocument aan een slachtoffer van dreigend eergerelateerd geweld uitreikt, als veiligheidsaspecten uitreiking door de IND belemmeren.
In paragraaf B1/6.1 Vc is toegelicht dat de IND een aanvraag om verlenging van de aan een vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aansluitend verlengt en als tijdig ingediend beschouwt, als de vreemdeling dit verzoek uiterlijk vier weken na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning heeft ingediend. Er ontstaat in dat geval dus geen verblijfsgat voor de vreemdeling.
De IND verlengt de verblijfsvergunning in beginsel aansluitend aan geldigheidsduur van de eerder verleende verblijfsvergunning, als de vreemdeling het bewijs dat hij voldoet aan de geldende voorwaarden uiterlijk binnen vier weken na het bieden van herstel verzuim aan heeft geleverd.
De IND beoordeelt verder of een te late indiening van een verlengingsaanvraag die de termijn van vier weken overschrijdt aan de vreemdeling is toe te rekenen. De vreemdeling krijgt in dat geval de gelegenheid om aan te tonen dat sprake is van omstandigheden voor het te laat indienen van zijn aanvraag die niet aan hem toe te rekenen zijn. Als sprake is van omstandigheden voor de termijnoverschrijding die niet aan de vreemdeling toe te rekenen zijn, wordt de verblijfsvergunning aansluitend verlengd.
Deze beleidswijziging komt voort uit de wens om meer maatwerk te verlenen en om de proportionaliteit van de gevolgen het verblijfsgat meer in ogenschouw te nemen.
In het kader van een opschoningsactie van alle informatieberichten en werkinstructies met een publicatiedatum van voor 1 januari 2020 is werkinstructie 2016/5 ‘Zoekjaar hoogopgeleiden voor afgestudeerde UAF-studenten’ genomineerd om te laten vervallen. Daarbij is van belang geacht dat de werkinstructie op punten achterhaald was, er slechts een gering aantal aanvragen zijn ingediend en dat veel van de genoemde voorwaarden en regels voor elke zoekjaarder opgaan, en daarom ook al opgenomen waren in de Vc.
Met de aanpassing van paragraaf B6/2.2 Vc in dit WBV zijn de in deze werkinstructie opgenomen specifieke en relevante beleidsregels daarom opgenomen in de Vc en komt de werkinstructie te vervallen.
Met de wijziging van paragraaf B6/2.2 Vc en het laten vallen van werkinstructie 2016/5 is geen beleidswijziging beoogd.
In paragraaf B6/2.3 Vc is uitgelegd dat onkostenvergoedingen en toeslagen meegenomen kunnen worden in de berekening van het bruto maandloon, voor zover deze onkostenvergoedingen en toeslagen voor een periode van ten hoogste een maand giraal worden overgemaakt. Dat houdt in dat overmaking bijvoorbeeld ook per week of per vier weken kan plaatsvinden, maar maximaal per maand worden overgemaakt. In paragraaf B6/2.6 Vc is een verwijzing gemaakt naar vorenstaande beleidsregel. Bovendien is daar de verwijzing naar het geldende artikel in de BuWav verbeterd.
Paragrafen B6/2.4 en B6/2.7 Vc zijn gewijzigd om te verduidelijken dat de IND uitsluitend een verblijfsvergunning verleent aan een vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg als deze persoon in het BIG-register is geregistreerd.
Paragrafen B6/3.3.2 en B6/3.3.3 Vc zijn gewijzigd, omdat het verlenen van een verblijfsvergunning voor de duur van de BIG-registratie niet nodig is, gelet op de informatieplicht voor de erkend referent, zoals neergelegd in de artikelen 4.23 t/m 4.24 VV.
Er bestaat op dit moment geen beleidskader voor het toelaten van pleegkinderen, die in het buitenland al deel uitmaken van het gezin van pleegouders die zelf recht hebben op verblijf in Nederland of die Nederlander zijn. Er bestaat alleen beleid voor pleegkinderen die bloed-of aanverwant zijn van de aspirant-pleegouders en die in land van herkomst nog geen deel uitmaakten van het gezin van de aspirant-pleegouders. Als een pleegouder Nederlander is of in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning in Nederland, bijvoorbeeld als kennismigrant, kan hij nu alleen zijn (huwelijks)partner en zijn eigen minderjarige kinderen, naar Nederland laten overkomen. De overkomst van een pleegkind kan niet worden gerealiseerd, ook als dat kind al langere tijd in het gezin verblijft. Met de voorliggende wijziging wordt een uitbreiding van het beleidskader beoogd waardoor aan deze pleegkinderen, onder bepaalde voorwaarden, wel verblijf in Nederland kan worden verleend. Dit is opgenomen in paragraaf B7/3.7.2 Vc.
Verder wordt in de nieuwe paragraaf B7/3.7.1.1 Vc duidelijkheid verschaft over wie wordt bedoeld met de naaste bloed- of aanverwanten door wie het pleegkind niet of bezwaarlijk kan worden verzorgd in het land van herkomst waardoor een onaanvaardbare toekomt voor het kind wordt aangenomen en in paragraaf B7/5 Vc is opgenomen hoe dit moet worden aangetoond. Paragraaf B7/5 Vc geeft verder een aanvulling op de familierechtelijke relatie die moet bestaan tussen de referent en de vreemdeling, zodat de tekst overeenkomt met die in de nieuwe paragraaf B7/3.7.1.2 Vc.
Tot slot is in de nieuwe paragraaf B7/3.7.1.2 Vc gezag vervangen door voogdij. Voogdij is gezag dat wordt uitgeoefend door een ander dan de ouders en dat is wat hier bedoeld wordt.
Paragrafen B8/2.3 en B9/20.2 Vc zijn aangepast, omdat onduidelijkheid bestond over welke organisatie aan zet is bij het beoordelen van de aannemelijkheid van het hebben plaatsgevonden van huiselijk geweld. Daarom is verduidelijkt dat het de IND is die beoordeelt, op basis van alle overgelegde bewijsmiddelen, of het gestelde huiselijk geweld voldoende aannemelijk is gemaakt.
Met deze wijziging is geen beleidswijziging beoogd.
In paragraaf B8/9.3 Vc is een nadere invulling gegeven van de bewijsmiddelen die een vreemdeling moet overleggen als bewijs, dat Nederland internationaal gezien een bijzonder specialisme heeft voor de medische noodzakelijke behandeling van de betreffende aandoening. Ook moet worden geborgd dat de Nederlandse zorginstelling daadwerkelijk plaats heeft om de vreemdeling te behandelen.
In paragraaf B8/10.2 Vc waren onjuiste verwijzingen opgenomen met betrekking tot het openbare orde beleid. Die verwijzingen worden met dit WBV aangepast.
Met de wijziging van paragraaf C1/2.9 Vc en het model M35-O Vc wordt geregeld dat een tweede of volgende asielaanvraag alleen kan worden ingediend op werkdagen tussen 08:00 en 16:00 uur.
Gedurende weekenden en feestdagen is bij de IND sprake van een lagere bezettingsgraad. Gelet op de onvoorspelbare instroom van eerste asielaanvragers kan de aanwezige capaciteit tijdens deze periodes tot het uiterste belast worden. Onderhavige wijziging maakt dat de beschikbare capaciteit van de locatie Ter Apel in het weekend en op feestdagen uitsluitend zal worden ingezet voor de inname van eerste asielaanvragen. De vreemdeling die een tweede of volgende asielaanvraag indient, kan flexibeler worden geacht om de tweede of volgende aanvraag op een uitgekozen moment in te dienen dan een vreemdeling die een eerste asielaanvraag indient. Immers, de vreemdeling die een eerste asielaanvraag indient, reist in de meeste gevallen op dat moment pas Nederland in, is onbekend met Nederland, spreekt de taal niet en heeft geen opvangadres. Bovendien geldt voor eerste aanvragers dat zij zich binnen 48 uur moeten melden als asielzoeker.
Tweede of volgende asielaanvragen die worden ingediend kort voor een voorgenomen uitzetting of overdracht zijn uitgezonderd van de aanpassing op grond van artikel 3.50 VV.
Het model M35-O is daarnaast opgeschoond en aangescherpt, en de laatste jurisprudentie is ingeregeld. Zo is nu sprake van nieuwe elementen en bevindingen in plaats van nieuwe feiten en omstandigheden, en is de manier van aanleveren van digitale bestanden iets vrijblijvender gemaakt.
In de paragrafen C1/3.1.6, C2/10, C2/10.2.1.1, C2/10.4.1.1, C2/10.4.1.2, C2/10.5.1, C2/10.5.1.2, C2/10.6.2 en C5/4.1.6 Vc zijn kleine (redactionele) correcties aangebracht, verwijzingen aangepast en verduidelijkingen ingevoerd. Met deze wijzigingen is geen beleidswijziging beoogd.
In paragraaf C2/10.1.4 Vc is verduidelijkt dat er uitzonderingen bestaan op het achterwege laten van de intrekking of de afwijzing van de aanvraag tot verlenging wanneer uit de exnunc toets blijkt dat de vreemdeling op het moment van de herbeoordeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Ook is beschreven welke procedure dan gevolgd kan worden.
In paragraaf C2/10.2.1.2 Vc is de uitzonderingssituatie opgenomen waarin wel wordt ingetrokken, ook wanneer de vreemdeling mogelijk in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze wijziging hangt samen met de wijziging van paragraaf C2/10.1.4 Vc.
In paragraaf C2/10.3.1.2 Vc is de uitzonderingssituatie opgenomen waarin wel wordt ingetrokken, ook wanneer een vreemdeling mogelijk na intrekking in aanmerking komt voor een asielvergunning. Deze wijziging hangt samen met de wijziging van paragraaf C2/10.1.4 Vc.
De wijziging van paragraaf C2/10.4.5 Vc behelst een aanpassing uit het oogpunt van zorgvuldigheid van de werkwijze rondom het vaststellen van het vertrek van vreemdelingen uit Nederland.
In paragraaf C2/10.6.3 Vc is de uitzonderingssituatie opgenomen waarin wel wordt ingetrokken, ook wanneer de vreemdeling mogelijk in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze wijziging hangt samen met de wijziging van paragraaf C2/10.1.4 Vc.
In de modellen M19, M19-A, M105-D, M105-E, M107-A, M107-B, M107-D, M108-A, M109, M109-A, M109-B, M109-C, M117-A, M117-C, M117-D en M117-E is de beroepsclausule geüniformeerd. Bovendien zijn een aantal tekstuele en lay-out technische wijzigingen in de verschillende modellen doorgevoerd (waaronder M105-A).
Verder is in model M19-A verbeterd dat in dat model enkel sprake is van een vrijheidsontnemende maatregel.
In de praktijk is gebleken dat het model M115 niet als formulier door de directeur van een justitiële inrichting wordt geretourneerd. Daarom is de mogelijkheid tot ondertekening van het model M115 door de directeur van de justitiële inrichting in het model geschrapt, waardoor digitalisering van het model eenvoudiger te realiseren valt.
In model 117-C is verder de mogelijkheid toegevoegd tot ondertekening van het model door de ambtenaar van de KMar belast met het toezicht op vreemdelingen of de grensbewaking. Het mandaat hiertoe is op 21 februari 2022 verstrekt door de Commandant van de KMar, gepubliceerd op 28 februari 2022 (Staatscourant 2022, 5939).
De modellen M19A, M109a, M109b, M019c, M117D zijn vernummerd tot respectievelijk M19-A, M109-A, M109-B, M109-C, M117-D.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2022-16773.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.