Beleidsregel van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Klimaat en Energie van 21 juni 2022 nr. WJZ/22228374 tot vaststelling van het beleid tot afwikkeling van aanvragen tot ontheffing van het verbod van artikel 5 duodecies Verordening (EU) nr. 833/2014 van de Raad van 31 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren (Beleidsregel ontheffingen Minister van EZK en Minister voor KE verbod artikel 5 duodecies Verordening (EU) nr. 833/2014)

De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Klimaat en Energie,

Gelet op de artikelen 5 duodecies en 6 van Verordening (EU) nr. 833/2014 van de Raad van 31 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren (PbEU L 229 van 31 juli 2014);

Gelet op artikel 2, negende lid, van de Sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014;

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1 (begripsbepalingen)

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

De minister:

de Minister van Economische Zaken onderscheidenlijk de Minister voor Klimaat en Energie;

Gesanctioneerde opdracht:

opdrachten als bedoeld in artikel 5 duodecies, eerste lid, aanhef van Verordening (EU) nr. 833/2014;

Russische entiteit:

een Russisch onderdaan of in Rusland gevestigde natuurlijke persoon, rechtspersoon of lichaam als bedoeld in artikel 5 duodecies, eerste lid, onderdeel a, b of c, van Verordening (EU) nr. 833/2014;

Verordening (EU) nr. 833/2014:

Verordening (EU) nr. 833/2014 van de Raad van 31 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren (PbEU 2014, L 229);

Verordening (EU) nr. 269/2014:

Verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad van 17 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PbEU 2014, L 78).

Artikel 2 (Toepassingsbereik)

Deze beleidsregel is van toepassing op de afwikkeling door de minister van aanvragen om ontheffing van het verbod neergelegd in artikel 5 duodecies, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 833/2014 binnen de grenzen en overeenkomstig de gronden van artikel 5 duodecies, tweede lid, onderdelen a, b, c, e en f, van deze Verordening, zover het betreft een beleidsterrein waarvoor de minister verantwoordelijk is.

Artikel 3 (Doelgroep, afbakening, voorwerp van de ontheffingsaanvraag)

  • 1. Alleen aanvragen tot ontheffing van of namens aanbestedende diensten of speciale-sectorbedrijven als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 of de Aanbestedingswet op Defensie- en veiligheidsgebied worden in behandeling genomen.

  • 2. Een aanvraag door of namens een aanbestedende dienst of speciaal sectorbedrijf wordt alleen in behandeling genomen indien deze betrekking hebben op een specifieke voorgenomen gunning of voortzetting van een gesanctioneerde opdracht.

  • 3. Aanvragen voor collectieve ontheffingen door een groep aanbestedende diensten of speciale sector bedrijven voor een verzameling van voorgenomen gunningen of voort te zetten gesanctioneerde opdrachten worden niet in behandeling genomen.

  • 4. Aanvragen voor een vrijstelling van het verbod vastgelegd in artikel 5 duodecies, eerste lid, worden in ieder geval niet in behandeling genomen.

Artikel 4 (Algemene uitgangspunten)

  • 1. Ontheffingen worden terughoudend verleend.

  • 2. Ontheffingen worden voor de duur van maximaal 1 jaar verleend, tenzij de aanvrager kan onderbouwen dat de aanvraag voor een ontheffing ingegeven is door een langdurige structurele afhankelijkheid. In dat geval kan een ontheffing voor langere duur worden verleend.

  • 3. Na afloop van de duur van een verleende ontheffing, kan een nieuwe ontheffing worden aangevraagd.

  • 4. Een verleende ontheffing ontslaat de aanvrager niet van een maximale inspanningsverplichting om gedurende de duur van de ontheffing op zoek te gaan naar alternatieven. Een gebrek aan een dergelijke inspanningen wordt meegewogen bij nieuwe ontheffingsaanvragen, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Bij de beoordeling van een aanvraag tot ontheffing wordt in ieder geval in overweging genomen of:

    • a. een essentieel product, een vitaal proces of een essentiële dienst wegvalt, verstoord dreigt raken of anderszins ernstig gevaar loopt door het wegvallen van de grondstof, product, dienst of levering;

    • b. er andere leveranciers zijn die dezelfde grondstof, hetzelfde product of dezelfde dienst of hetzelfde product kunnen leveren of daaraan gelijkwaardige equivalenten, of dat er andere alternatieve concepten inzetbaar zijn, zoals hergebruik, recycling of het gebruik van alternatieve grondstoffen, producten of diensten; of

    • c. de aanvrager een aanbestedingsprocedure heeft doorlopen om te bevestigen dat er geen andere potentiële inschrijvers zijn die de dienst of het product tegen non-prohibitieve voorwaarden aanbieden.

  • 6. Bij de beoordeling van een aanvraag tot ontheffing die betrekking heeft op een voorgenomen gunning of voorzetting van een gesanctioneerde opdracht waarbij niet direct aan een Russische entiteit is of wordt gegund, maar wel meer dan 10% van de waarde van de gesanctioneerde opdracht wordt vertegenwoordigd door onderaannemers, leveranciers of entiteiten die wel kwalificeren als Russische entiteiten, dient de aanvrager aan te tonen dat hij alles binnen de geldende wet- en regelgeving in het werk heeft gesteld om met de betrokken inschrijver of contractspartner tot een oplossing te komen om het aandeel van de Russische entiteiten zo laag mogelijk te houden of door alternatieve leveranciers of onderaannemers te zoeken.

  • 7. Ontheffingen kunnen door de minister ambtshalve worden herzien of beperkt, indien wijzigingen van Verordening (EU) nr. 833/2014 daartoe aanleiding geven.

  • 8. Een ontheffing wordt door de minister ingetrokken indien de voorgenomen gunning of voortzetting van een gesanctioneerde opdracht ziet op een Russische entiteit die na de verlening van de ontheffing is opgenomen in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 269/2014 waardoor de tegoeden en economische middelen van deze Russische entiteit bevroren zijn.

Artikel 5 (ontheffing nucleair)

  • 1. Bij de beoordeling van aanvragen voor ontheffingen op grond van artikel 5 duodecies, tweede lid, onderdeel a, van Verordening (EU) nr. 833/2014 zal de minister in aanvulling op de algemene uitgangspunten, genoemd in artikel 4, beoordelen of er een substantieel risico bestaat op onaanvaardbare disruptie van processen, diensten of productie en levering van producten in de nucleaire of medische keten.

  • 2. Alleen indien er sprake is van een substantieel risico, bedoeld in het eerste lid, kan de minister een ontheffing verlenen.

Artikel 6 (ontheffing intergouvernementele samenwerking op het gebied van ruimtevaartprogramma’s)

  • 1. Bij de beoordeling van aanvragen voor ontheffingen op grond van artikel 5 duodecies, tweede lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 833/2014 zal de minister in aanvulling op de algemene uitgangspunten, genoemd in artikel 4, meewegen dat vrijwel alle ruimteprogramma’s met entiteiten van de Russische Federatie en Russische Federatie zijn opgeschort of beëindigd.

  • 2. Alleen indien er sprake is van voorgenomen gunning of voortzetting van een gesanctioneerde opdracht die betrekking heeft op de samenwerking en verplichtingen voor het internationale ruimtestation (International Space Station), kan de minister een ontheffing verlenen.

Artikel 7 (ontheffing voor de levering van strikt noodzakelijke goederen of diensten die alleen of slechts in voldoende hoeveelheden door Russische entiteiten kunnen worden geleverd)

  • 1. Bij de beoordeling van aanvragen voor ontheffingen op grond van artikel 5 duodecies, tweede lid, onderdeel c, van Verordening (EU) nr. 833/2014 zal de minister invulling geven van de algemene uitgangspunten, genoemd in artikel 4, door in ieder geval te beoordelen in hoeverre de aanvrager zelf zich voldoende ingespannen heeft om alternatieve leveranciers, alternatieve concepten of substituten te vinden en ook een tijdhorizon heeft geïdentificeerd waarin een of meer alternatieven of substituten inzetbaar kunnen zijn en een plan heeft ontwikkeld om tot deze alternatieven te komen.

  • 2. Indien de minister de overtuiging heeft dat de aanvrager zich voldoende heeft ingespannen om een of meer alternatieven of substituten te realiseren, kan de minister een ontheffing verlenen.

  • 3. In afwijking van het eerste of tweede lid, kan de minister ook een ontheffing verlenen indien de aanvrager voldoende gemotiveerd kan onderbouwen dat op korte en middellange termijn geen alternatief of substituut aanwezig is of in de benodigde volumes.

Artikel 8 (ontheffing voor de aankoop, de invoer of het vervoer van aardgas en aardolie, met inbegrip van geraffineerde aardolieproducten, alsmede titaan, aluminium, koper, nikkel, palladium en ijzererts van of door Rusland naar de Unie)

  • 1. Bij de beoordeling van aanvragen voor ontheffingen op grond van artikel 5 duodecies, tweede lid, onderdeel e, van Verordening (EU) nr. 833/2014 zal de minister in aanvulling op de algemene uitgangspunten, genoemd in artikel 4, rekening houden met de handelsstromen van de genoemde producten en de beschikbaarheid hiervan de op de wereldmarkt en de wijze waarop de producten naar de Europese Unie en in het bijzonder Nederland worden vervoerd.

  • 2. Bij de beoordeling van aanvragen voor ontheffingen op grond van artikel 5 duodecies, tweede lid, onderdeel e, van Verordening (EU) nr. 833/2014 zal de minister daarnaast toetsen in hoeverre een ontheffing het verbod van artikel artikel 3 quaterdecies of artikel 3 quindecies van deze verordening dreigt te doorkruisen.

Artikel 9 (de aankoop, de invoer of het vervoer naar de Unie van steenkool en andere vaste fossiele brandstoffen)

Bij de beoordeling van aanvragen voor ontheffingen op grond van artikel 5 duodecies, tweede lid, onderdeel f, van Verordening (EU) nr. 833/2014 zal de minister in afwijking van de uitgangspunten, genoemd in artikel 4, overgaan tot afwijzing van de ingediende aanvragen.

Artikel 10

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst.

Artikel 11

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel ontheffingen Minister van EZK en Minister voor KE verbod artikel 5 duodecies Verordening (EU) nr  833/2014.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 21 juni 2022

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

TOELICHTING

1. Doel en aanleiding

Bij Verordening (EU) nr. 833/2014 van de Raad van 31 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren (PbEU 2014, L 229) (hierna: Verordening (EU) nr. 833/2014) zijn diverse maatregelen getroffen met het oogmerk om de Russische Federatie in economisch oogpunt negatief te raken gelet op de destabiliserende activiteiten en oorlog jegens Oekraïne. Deze maatregelen omvatten een breed scala aan verboden en beperkingen ten aanzien van handelstransacties en andere economische betrekkingen met zowel de Russische overheid en Russische overheidsbedrijven als ondernemingen en andere entiteiten en lichamen.

Op 8 april 2022 heeft de Raad van de Europese Unie Verordening (EU) 2022/576 van de Raad van 8 april 2022 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 833/2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren vastgesteld (PbEU 2022, L 111). Deze wijzigingsverordening maakt deel uit van het zogeheten vijfde sanctiepakket dat een aanvullende set sancties bevat zoals aanvullende economische maatregelen en de opname van extra natuurlijke personen en rechtspersonen waarvan de tegoeden en economische middelen bevroren zijn.

Een nieuwe verbodsbepaling dat bij deze wijziging van 8 april 2022 in Verordening (EU) nr. 833/2014 is opgenomen, betreft artikel 5 duodecies. Het eerste lid van dit artikel verbiedt aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven in de Europese Unie om de in dat artikel bedoelde opdrachten of concessies te gunnen of voort te zetten aan of met:

  • a) een Russisch onderdaan of een in Rusland gevestigde natuurlijke persoon, rechtspersoon, entiteit of lichaam;

  • b) een rechtspersoon, entiteit of lichaam waarvan de eigendomsrechten voor meer dan 50% direct of indirect in handen zijn van een entiteit als bedoeld in punt a) van dit lid, of

  • c) een natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of lichaam handelend namens of op aanwijzing van een entiteit als bedoeld punt a) of b) van dit lid, met inbegrip van onderaannemers, leveranciers of entiteiten wier capaciteit wordt ingeroepen in de zin van de richtlijnen inzake overheidsopdrachten en concessies, wanneer zij meer dan 10% van de waarde van de opdracht vertegenwoordigen.

Het verbod geldt niet voor de tenuitvoerlegging tot 10 oktober 2022 van contracten die zijn afgesloten vóór 9 april 2022 (zie artikel 5 duodecies, vierde lid, van Verordening (EU) nr. 833/2014.

In artikel 5 duodecies, tweede lid, is voorzien in een bevoegdheid voor de door de lidstaten daartoe aangewezen bevoegde autoriteiten om een ontheffing te kunnen geven van het verbod voor dergelijke gesanctioneerde opdrachten. Deze ontheffingsbevoegdheid is beperkt tot een aantal limitatief opgesomde gronden en vereist dat andere lidstaten en de Europese Commissie binnen twee weken na de verlening van elke ontheffing in kennis worden gesteld.

Krachtens artikel 2, negende lid, van de Sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014, zijn de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Minister voor Klimaat en Energie, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat of de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, elk voor het gebied waartoe hun competenties zich uitstrekken, als bevoegde autoriteit aangewezen om ontheffing te verlenen voor de gunning en de voortzetting van de uitvoering van bepaalde gesanctioneerde opdrachten.

Gelet op enerzijds het effect van het verbod van artikel 5 duodecies, eerste lid, op aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven en anderzijds de wens om de effectiviteit de sanctiemaatregelen te bevorderen, is het passend om via een beleidsregel kenbaar te maken op welke wijze respectievelijk de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Klimaat en Energie – binnen het eigen domein – invulling geven aan de ontheffingsbevoegdheid krachtens artikel 5duodecies, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 833/2014. Daartoe is extra aanleiding nu naar verwachting zowel de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Klimaat en Energie de meeste aanvragen tot ontheffing op grond van artikel 5 duodecies, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 833/2014 zullen ontvangen. Voor zover deze beleidsregel geen verdere invulling geeft aan de ontheffingsbevoegdheid op grond van artikel 5 duodecies, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 833/2014, is enkel van Verordening (EU) nr. 833/2014 het relevante beoordelingskader.

2. Ontheffingsgronden

Op grond van artikel 5 duodecies, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 833/2014 zijn een aantal limitatief opgesomde gronden opgenomen op grond waarvan ontheffing kan worden verleend, namelijk:

  • a) de exploitatie, het onderhoud, de ontmanteling en het beheer van radioactief afval, de levering en opwerking van splijtstof en de veiligheid van civiele nucleaire capaciteit, en de voortzetting van het ontwerp, de bouw en de inbedrijfstelling die nodig zijn voor de afwerking van civiele nucleaire installaties, alsmede de levering van precursormateriaal voor de productie van medische radio-isotopen en soortgelijke medische toepassingen, kritieke technologie voor de monitoring van de omgevingsstraling en civiele nucleaire samenwerking, met name op het gebied van onderzoek en ontwikkeling;

  • b) intergouvernementele samenwerking op het gebied van ruimtevaartprogramma’s;

  • c) de levering van strikt noodzakelijke goederen of diensten die alleen of slechts in voldoende hoeveelheden door de in 5 duodecies, eerste lid, bedoelde personen kunnen worden geleverd;

  • d) de werking van de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen van de Unie en van de lidstaten in Rusland, waaronder delegaties, ambassades en missies, of internationale organisaties in Rusland die bescherming genieten op grond van het internationaal recht;

  • e) tenzij dit verboden is op grond artikel 3 quaterdecies of artikel 3 quindecies, de aankoop, de invoer of het vervoer van aardgas en aardolie, met inbegrip van geraffineerde aardolieproducten, alsmede titaan, aluminium, koper, nikkel, palladium en ijzererts van of door Rusland naar de Unie; of

  • f) de aankoop, de invoer of het vervoer naar de Unie van steenkool en andere vaste fossiele brandstoffen, als vermeld in bijlage XXII van Verordening (EU) nr. 833/2014, tot 10 augustus 2022.

Voor het domein dat door de Minister van Economische Zaken en Klimaat wordt bestreken zijn de ontheffingsgronden a, b, c, e en f relevant. Voor de onderdelen e en f gaat het dan in het bijzonder om de industriële toepassingen of gebruik van de genoemde grondstoffen. Voor het domein dat door de Minister voor Klimaat en Energie wordt bestreken zijn de ontheffingsgronden a, e en f relevant, in het bijzonder voor zover de genoemde grondstoffen of technologieën gebruikt worden voor energieopwekking.

3. Wie kan een ontheffing aanvragen en waarvoor?

Alleen aanbestedende diensten of speciale-sectorbedrijven in de zin van de Aanbestedingswet 2012 of Aanbestedingswet op Defensie- en veiligheidsgebied kunnen een aanvraag tot ontheffing doen. Het betreft gegunde opdrachten of concessies of voorgenomen gunningen die de drempelwaardes uit de Europese richtlijnen overstijgen. Zie in dit verband: https://www.pianoo.nl/nl/regelgeving/drempelbedragen-europees-aanbesteden

Een ontheffing worden verleend per opdracht of voorgenomen gunning. De aanvraag moet door een individuele aanvrager worden ingediend. Collectieve ontheffingen, algemene vrijstellingen of een ambtshalve ontheffing worden niet door de voor de ontheffingen verantwoordelijke ministers afgegeven: artikel 5 duodecies, eerste en tweede lid, van Verordening (EU) nr. 833/2014 verzetten zich hiertegen in het licht van de verplichting tot loyale en effectieve tenuitvoerlegging van verplichtingen van de Europese Unie (artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie).

4. Algemene uitgangspunten

Ontheffingen worden in beginsel terughoudend verleend. Deze terughoudendheid heeft meerdere redenen:

  • Ontheffingen kunnen het doel van de sanctiepakketten gericht tegen Rusland ondergraven;

  • Het is niet te zeggen wanneer de oorlog in Oekraïne stopt en of en zo ja wanneer sanctiepakketten worden afgebouwd;

  • Het is niet uit te sluiten dat er in de toekomst (op deelterreinen) een nieuw of strenger sanctieregime gaat gelden, waardoor de opdrachten waarvoor ontheffing is verleend, alsnog gestaakt moeten worden. Een goed voorbeeld hiervan is het recente voorbeeld van het invoerverbod voor ruwe olie en olieproducten uit de Russische Federatie op grond artikel 3 quaterdecies of artikel 3 quindecies van Verordening (EU) nr. 833/2014. Het is daarbij niet uit te sluiten dat de implementatietermijn van zo’n sanctiepakket veel korter is dan de huidige zes maanden.

Uitgangspunt is ook dat ontheffingen van tijdelijke aard zijn, namelijk maximaal 1 jaar. Dat prikkelt aanbestedende diensten en speciale sectorbedrijven om ook gedurende de duur van de ontheffing op zoek te gaan naar alternatieven. Dit past bij het uitgangspunt van de sancties dat de economische banden met de Russische Federatie en een groot aantal Russische partijen teruggedrongen moet worden. Uiteraard zijn hier uitzonderingen op mogelijk wanneer de aanvrager onderbouwd kan motiveren dat er sprake is van een langdurige structurele afhankelijkheid. In dat geval kan een ontheffing voor langere duur worden verleend, indien de redenen voor aanvraag van ontheffing structureel van aard zijn. Na afloop van de duur van de verleende ontheffing bestaat de mogelijkheid een nieuwe ontheffing aan te vragen. Een eerder verleende ontheffing ontslaat een aanvrager niet van de plicht om alsnog zoveel mogelijk op zoek te gaan naar alternatieven. Een gebrek aan dergelijke inspanningen wordt meegewogen bij nieuwe ontheffingsaanvragen van diezelfde aanvrager.

Bij een besluit op de aanvraag tot ontheffing wordt in overweging genomen of:

  • een essentieel product, een vitaal proces of een andere essentiële dienst wegvalt, verstoort dreigt raken of anderszins ernstig gevaar loopt door het wegvallen van de grondstof, dienst en/of aanlevering. Om te bepalen of er sprake is van een vitaal proces, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de definities van de NCTV over vitale processen, zie: https://www.nctv.nl/onderwerpen/vitale-infrastructuur/overzicht-vitale-processen.

  • er andere leveranciers zijn die hetzelfde of een soortgelijk(e) dienst of product kunnen leveren, of dat er andere alternatieven zijn, zoals hergebruik, recycling of het gebruik van andere grondstoffen, producten of diensten;

  • de aanvrager een aanbestedingsprocedure heeft doorlopen om te bevestigen dat er geen andere potentiële inschrijvers zijn die de dienst of het product tegen non-prohibitieve voorwaarden aanbieden. Een aanbestedende dienst of speciaal-sectorbedrijf moet dus voldoende inspanning hebben geleverd om naar partijen te zoeken die niet onder deze sanctie vallen. Onder deze inspanning hoort dat een aanbestedingsprocedure is doorlopen om zo tot een niet-gesanctioneerde contractspartij te komen, voordat de aanbestedende dienst ontheffing aanvraagt. Als dit niet is gebeurd, dan zal ontheffing in principe geweigerd worden. Dit geldt ook in geval van aanbestedingsprocedures als gevolg van stopgezette contracten. In geval van lopende contracten, waarbij aan de voorkant naar het oordeel van de verantwoordelijk minister onomstotelijk vaststaat dan een aanbestedingsprocedure niet zal leiden tot een ander aanbod of een andere aanbieder, kan de voor de ontheffing verantwoordelijk minister het vereiste van het doorlopen hebben van een aanbestedingsprocedure achterwege laten.

Dat het uitsluiten van Russische entiteiten in aanbestedingen en lopende contracten kan leiden tot (grote) prijsstijgingen, is op zichzelf niet voldoende reden om ontheffing te verlenen.

Indien het aanbestedingen en lopende contracten betreft waarbij niet direct aan een Russische entiteit is/wordt gegund, maar wel meer dan 10% van de waarde van de aanbesteding wordt vertegenwoordigd door onderaannemers, leveranciers of entiteiten als hierboven bedoeld, dient de aanbestedende dienst aan te tonen dat hij alles binnen de huidige regelgeving heeft gedaan om met zijn inschrijver/contractspartner tot een oplossing te komen, bijvoorbeeld door de waarde van Russische producten of diensten te beperken of door alternatieve leveranciers of onderaannemers te zoeken.

5. Herziening en intrekking van ontheffingen

Hoewel vanuit rechtszekerheid verleende ontheffingen niet snel zullen worden herzien, ingeperkt of zelfs ingetrokken, voorziet deze beleidsregel in twee gevallen waar dit wel aan de orde kan zijn.

In het eerste geval (geregeld in artikel 4, zevende lid van deze beleidsregel) kan een verleende ontheffing door de minister worden herzien of beperkt, indien wijzigingen van Verordening (EU) nr. 833/2014 daartoe aanleiding geven. Het is zeer wel mogelijk dat een wijziging van Verordening (EU) nr. 833/2014 een nieuwe sanctiemaatregel introduceert die leidt tot een doorkruising van een verleende ontheffing. De ontheffing dient dan aangepast te worden om te voorkomen dat de sanctiemaatregel wordt geschonden door een besluit van de minister tot verlening van ontheffing. Dit is geen hypothetische situatie zoals ook blijkt door de opname van artikel 3 quaterdecies. Indien een aanvrager een ontheffing van een jaar heeft gekregen voor de gunning van leveringscontract voor bepaalde olieproducten aan een Russische entiteit en de overeenkomst is voor 4 juni 2022 gesloten (bij. 4 mei 2022), dan zou de ontheven overeenkomst kunnen botsen met artikel 3 quaterdecies, derde lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 833/2014. Immers de overeenkomst zou met een duur van 1 jaar gelden, terwijl artikel 3 quaterdecies, derde lid, onderdeel b, eist dat deze overeenkomsten uiterlijk tot en met 5 februari 2023 zijn afgewikkeld. Het is dan noodzakelijk om de duur van de ontheffing in lijn te brengen met de afwikkelperiode zoals voorzien in artikel 3 quaterdecies, derde lid, onderdeel b.

Het tweede geval doet zich voor wanneer de voorgenomen gunning of voortzetting van een overheidsopdracht of concessieovereenkomst ziet op een Russische entiteit die na de verlening van de ontheffing door een wijzigingsverordening is opgenomen in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 269/2014 waardoor de tegoeden en economische middelen bevroren zijn van deze Russische entiteit. In zo’n geval is de mogelijkheid tot feitelijke tenuitvoerlegging door de Russische entiteit van de overheidsopdracht ernstig aangetast en ontvalt de grond voor de ontheffing. Ook wekt de voortgezette werking van de verleend ontheffing het misverstand in de hand dat ook de betrokken entiteit ook ontheven is van de bevriezing van de tegoeden en economische middelen. In zo’n geval voorziet artikel 4, achtste lid, in een intrekkingsmogelijkheid om in lijn te blijven met Verordening (EU) nr. 269/2014.

6. Loket, voorlichting

De uitvoering van de toepassing van de ontheffingsbevoegdheid van artikel 5 duodecies, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 833/2014 aan de hand van deze beleidsregel is bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) belegd. RVO zal namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Klimaat en Energie beslissen op aanvragen. Aanvragers kunnen (digitaal) een aanvraag indienen voor ontheffing.

Ten behoeve van de afhandeling van de aanvraag zal RVO contact houden met de ministers over individuele casussen. Daarvoor wordt er tussen RVO en EZK gegevens gedeeld en worden hiervoor conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming de nodige afspraken gemaakt en waarborgen ingericht.

Aanvragers dienen hun aanvraag zo volledig mogelijk in te vullen. Daarvoor worden zij o.a. gevraagd om een aantal vragen te beantwoorden die hierboven zijn beschreven. In beginsel wordt er binnen 8 weken beslist op een aanvraag.

Een besluit op een aanvraag is vertrouwelijk. Tegen het besluit staat bezwaar en beroep open overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht.

In geval van een aanvraag kennelijk onder verantwoordelijkheid ressorteert van een andere minister aangewezen als bevoegde autoriteit in de zin van artikel 2, negende lid, van de Sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014, wordt de aanvraag overeenkomstig artikel 2:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht door RVO namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Klimaat en Energie doorgestuurd naar die minister. Indien een andere minister verantwoordelijk is, maar de gevoeligheid van de bij de aanvraag gevoegde informatie te groot is (bijv. wegens privacy gevoelige informatie of bedrijfsvertrouwelijke informatie), zal RVO namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Klimaat en Energie een aanvraag niet in behandeling nemen en de aanvrager de informatie terugzenden en een indicatie geven welke andere minister bevoegd is.

7. Overige aspecten

Notificatieverplichtingen

Deze beleidsregel bevat geen technische voorschriften in de zin van artikel 1, lid 1, onderdeel f, van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241) (hierna: Richtlijn (EU) 2015/1535). Er is derhalve geen notificatie krachtens deze richtlijn nodig.

De beleidsregel bevat geen technische specificaties die voorkomen in een document ter omschrijving van de vereiste kenmerken van een product, zoals kwaliteitsniveau, prestaties, veiligheid of afmetingen, met inbegrip van de voor het product geldende voorschriften inzake verkoopbenaming, terminologie, symbolen, beproeving en beproevingsmethoden, verpakking, het merken of etiketteren, en de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures. Ook bevat het geen eis die, zonder een technische specificatie te zijn, ter bescherming van met name de consument of het milieu wordt opgelegd en betrekking heeft op de levenscyclus van het product nadat dit in de handel is gebracht, zoals voorwaarden voor gebruik, recycling, hergebruik of verwijdering van het product, wanneer deze voorwaarden op significante wijze de samenstelling, de aard of de verhandeling van het product kunnen beïnvloeden. Tot slot bevat deze beleidsregel geen regel betreffende diensten: de beleidsregel bevat geen algemene eis betreffende de toegang tot en de uitoefening van dienstenactiviteiten zoals bepalingen met betrekking tot de dienstverlener, de diensten en de afnemer van diensten.

Voor zover een belemmerend effect uitgaat van deze beleidsregel ten aanzien van de handel in goederen en diensten van de informatiemaatschappij op de interne markt, hangt dit belemmerend effect onlosmakelijk samen met artikel 5 duodecies Verordening (EU) nr. 833/2014 en zijn de uitzonderingsgronden van artikel 7, eerste lid, onderdelen a en b van Richtlijn (EU) nr. 2015/1535 van toepassing.

De beleidsregel bevat ook geen zelfstandige eisen of vergunningstelsels in de zin van artikel 4, onderdelen 6 en 7, van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (Pb EG 2006, L 376) (hierna: Richtlijn (EG) 2006/123/EG). De beleidsregel dient derhalve ook niet te worden genotificeerd ingevolge artikel 15, zevende lid, of artikel 39, vijfde lid, jo. artikel 16, eerste tot en met derde lid, van Richtlijn 2006/123/EG. Het verbod dat zou kunnen kwalificeren als eis en de ontheffingsgrondslag zelf dat zou kunnen kwalificeren als vergunningstelsel zijn neergelegd in artikel 5 duodecies, eerste en tweede lid, van Verordening (EU) nr. 833/2014. Daarmee is artikel 3, eerst lid, van Richtlijn 2006/123/EG van toepassing dat bij mogelijk conflict voorrang geeft aan het andere EU wetgevingsinstrument.

Regeldrukeffecten

Er is geen impact assessment of regeldrukanalyse door de Europese Commissie opgesteld bij het voorstel voor de Verordening (EU) 2022/576 van de Raad van 8 april 2022 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 833/2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren vastgesteld. Deze beleidsregel en de daaraan verbonden elementen hangen nauw samen met de juiste en volledige tenuitvoerlegging van artikel 5 duodecies, eerste en tweede lid, van Verordening (EU) nr. 833/2014. Zoals hierboven toegelicht dient een aanvraag tot ontheffing betrekking te hebben op één voorgenomen gunning of voortzetting van een overheidsopdracht of concessieopdracht en ook een onderbouwing te kennen. Er is geen goede inschatting te maken van het aantal te verwachten ontheffingen.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

Naar boven