Wijziging van het besluit Omzetbelasting. Vaste inrichting (besluit van 17 december 2020, nr. 2020-25513, Stcrt. 62975)

Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek

Besluit van 1 juli 2022, nr. 2022-13545, Stcrt. 2022, 16197

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit wijzigt de onderdelen 1, 3 en 4 van het besluit Omzetbelasting. Vaste inrichting (besluit van 17 december 2020, nr. 2020-25513, Stcrt. 2020, 62975). De wijzigingen houden verband met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 maart 2021, C-812/19 (Danske Bank)

ARTIKEL I

Het besluit van 17 december 2020, nr. 2020-25513 (Stcrt. 2020, 62975) wordt als volgt gewijzigd:

A

Vóór onderdeel 1 (Inleiding) wordt een alinea toegevoegd, luidende:

De onderdelen 1, 3 en 4 van dit besluit zijn gewijzigd bij besluit van 1 juli 2022, nr. 2022-13545, (Stcrt. 2022, 16197). De wijzigingen houden verband met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 maart 2021, C-812/19 (Danske Bank).

B

In onderdeel 1 wordt in de tweede alinea de tekst bij het eerste gedachtestreepje vervangen door de volgende tekst:

  • '– onderdeel 3: de btw-heffing bij onderlinge prestaties tussen vaste inrichting en hoofdhuis. In de tekst zijn het door het Hof van Justitie van de Europese Unie gewezen Skandia-arrest en Danske Bank-arrest verwerkt;’

C

In onderdeel 1.1 (Gebruikte begrippen en afkortingen) wordt na de omschrijving van het begrip ‘buitenlandse ondernemer’ ingevoegd:

Fiscale eenheid

Een fiscale eenheid die zich bevindt binnen een lidstaat van de Unie

D

De onderdelen 3.1 en 3.2 worden vervangen door:

Uitgangspunt is dat er tussen het hoofdhuis en een vaste inrichting geen prestaties plaatsvinden in het economisch verkeer omdat zij samen één ondernemer vormen.1 De uitzondering op dit uitgangspunt vormt de situatie dat het hoofdhuis of de vaste inrichting deel uitmaakt van een fiscale eenheid in een lidstaat. Prestaties tussen een tot zo’n fiscale eenheid behorend hoofdhuis of vaste inrichting en een buiten die lidstaat gevestigde vaste inrichting respectievelijk hoofdhuis zijn dan onderworpen aan de heffing van btw. Uit de jurisprudentie van het HvJ volgt namelijk dat een fiscale eenheid in een lidstaat territoriaal is begrensd.2 Dit houdt in dat tot een fiscale eenheid in een lidstaat alleen kunnen behoren ondernemers die in die lidstaat zijn gevestigd en een vaste inrichting in diezelfde lidstaat van een ondernemer die buiten die lidstaat is gevestigd. Het HR-arrest van 14 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD6434, heeft in verband hiermee zijn belang verloren voor de beoordeling van de omvang van de fiscale eenheid in Nederland.

E

Aan onderdeel 4 wordt voorafgaand aan de eerste alinea toegevoegd:

De in dit onderdeel opgenomen aanwijzingen hebben alleen betrekking op de aftrek van btw bij een vaste inrichting of hoofdhuis als die geen van beiden onderdeel uitmaken van een fiscale eenheid in een lidstaat.

F

In onderdeel 6 wordt in de laatste zin van de eerste alinea ‘3.2.2’ vervangen door: ‘3’.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 1 juli 2022

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, H.G. Roodbeen, Hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken

TOELICHTING

In artikel I, onderdeel A, wordt aan de aanhef van het besluit onderdeel 1 (Inleiding) een passage toegevoegd ter toelichting van de wijziging via dit besluit.

In artikel I, onderdeel B, wordt in onderdeel 1 (Inleiding) een zin gewijzigd in verband met de wijziging waarin dit besluit voorziet.

Artikel I, onderdeel C, voorziet in een aanvulling van de lijst van begrippen en afkortingen. Via het invoegen van het begrip ‘fiscale eenheid’ wordt duidelijk gemaakt dat dit begrip ziet op een fiscale eenheid die zich bevindt in een lidstaat van de (Europese) Unie. Een als ‘fiscale eenheid’ aangeduide entiteit die zich bevindt in een land dat niet tot de Unie behoort, geldt voor de toepassing van dit besluit niet als fiscale eenheid.

Artikel I, onderdeel D, heeft betrekking op de wijziging van onderdeel 3 van het besluit (Btw-heffing bij vaste inrichting en hoofdhuis). In het aangepaste onderdeel 3 zijn het HvJ-arrest van 11 maart 2021, C-812/19 (Danske Bank) en het HvJ-arrest van 17 september 2014, C-7/13 (Skandia) verwerkt. Door deze HvJ-arresten heeft het arrest van de Hoge Raad 14 juni 2002, nr. 35.976, ECLI:NL:HR:2002:AD6434, zijn belang verloren.

Artikel I, onderdeel E, voorziet in een verduidelijking van onderdeel 4 (Aftrek van btw door Nederlandse vaste inrichting). Aangegeven is, dat de in onderdeel 4 gegeven aanwijzingen alleen gelden voor een vaste inrichting of hoofdhuis die geen van beiden onderdeel uitmaken van een fiscale eenheid in een lidstaat.

Artikel II regelt de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wijziging. Het besluit treedt op 1 januari 2024 in werking om de betrokken ondernemers de gelegenheid te bieden om zich te kunnen voorbereiden op de wijziging. Dit besluit is na de inwerkingtreding terstond uitgewerkt en bevat daarom geen vervalbepaling (zie Aanwijzing 625 Aanwijzingen voor de regelgeving (Stcrt. 1992, 230).

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, H.G. Roodbeen, Hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken


X Noot
1

zie het eerder aangehaalde FCE Bank-arrest.

X Noot
2

HvJ 17 september 2014, C-7/13 (Skandia) ECLI:EU:C:2014:2225 en HvJ 11 maart 2021, C-812/19 (Danske Bank) ECLI:EU:C:2021:196.

Naar boven