Besluit van 3 mei 2022, houdende instelling van een staatscommissie tegen discriminatie en racisme (Instellingsbesluit staatscommissie tegen discriminatie en racisme)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 26 april 2022, nr. 2022-0000225441;

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Gelet op artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges en artikel 2 van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Er is een staatscommissie tegen discriminatie en racisme, hierna te noemen: de staatscommissie.

Artikel 2

  • 1. De staatscommissie heeft tot taak de regering:

    • a. te informeren over de stand van discriminatie en racisme in Nederland door inzicht te verschaffen in de aard, omvang en oorzaken van discriminatie en racisme in Nederland op basis van wetenschappelijk onderzoek;

    • b. door effecten van beleid en regelgeving op dit gebied te monitoren; en

    • c. een advies uit te brengen over betere waarborgen en verbetering van beleid en regelgeving om discriminatie en racisme te voorkomen en tegen te gaan.

  • 2. De staatscommissie besteedt bij haar werkzaamheden aandacht aan de volgende onderwerpen:

    • a. discriminatie en racisme in sectoren van de samenleving, zoals in ieder geval de woningmarkt, de arbeidsmarkt, het onderwijs, de zorg; en

    • b. discriminatie en racisme door de overheid, waarbij de staatscommissie in ieder geval een brede doorlichting op discriminatie en etnisch profileren uitvoert van de werkwijze en organisatiecultuur van alle (semi)overheidsinstanties en uitvoeringsinstanties, en in ieder geval reflecteert op de mogelijkheid en wenselijkheid van een verbod voor overheidsinstanties om etniciteit te gebruiken om fraude te bestrijden en verkent wat de mogelijkheden zijn om onderscheid op grond van ras en nationaliteit in risicoprofielen alleen toe te passen ter bescherming dan wel ter ondersteuning van mensen.

Artikel 3

  • 1. De staatscommissie bestaat uit maximaal tien leden, inclusief de voorzitter.

  • 2. Als voorzitter van de commissie wordt benoemd: mw. dr. Joyce Sylvester.

  • 3. De overige leden worden bij ministerieel besluit benoemd.

Artikel 4

  • 1. De voorzitter en de leden van de commissie, voor zover niet vallend onder de uitzondering van artikel 2, derde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies, ontvangen een vaste vergoeding per maand.

  • 2. De voorzitter ontvangt voor de duur van het onderzoek een vaste vergoeding, gebaseerd op een arbeidsduurfactor van maximaal 50% en salarisschaal 18 trede 10, zoals overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst bij de Staat werkzaam zijn.

  • 3. De overige leden ontvangen voor de duur van het onderzoek een vaste vergoeding, gebaseerd op een arbeidsduurfactor van 10% en salarisschaal 18, trede 10, zoals overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn.

Artikel 5

  • 1. De staatscommissie geeft op onafhankelijke wijze invulling aan haar taken en stelt een eigen wetenschappelijk werkprogramma op. Hierbij overlegt de staatscommissie met relevante overheidsorganisaties, instanties, en (advies)organen.

  • 2. De staatscommissie brengt haar eindadvies uit voor 1 mei 2026 aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 3. Na het uitbrengen van het eindadvies is de staatscommissie opgeheven.

Artikel 6

De archiefbescheiden worden na de opheffing van de staatscommissie, of indien de omstandigheden daartoe eerder aanleiding geven, zoveel eerder, overgedragen aan het archief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 7

Dit besluit treedt in werking met ingang 1 mei 2022. Indien de Staatscourant waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 april 2022, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte waarin het wordt geplaatst en werkt het terug tot en met 1 mei 2022.

Artikel 8

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit staatscommissie tegen discriminatie en racisme.

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de nota van toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Tijdens de kabinetsperiode 2017–2021 is in de Staten-Generaal meerdere malen gedebatteerd over racisme en discriminatie wereldwijd en in Nederland in het bijzonder. In 2020 verwoordde de Black Lives Matter-beweging hoe uitsluiting en discriminatie een harde realiteit en groot onrecht is in het leven van veel mensen. Het rapport ‘Ongekend onrecht’ van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag maakte in ditzelfde jaar pijnlijk duidelijk hoe ook het handelen van de overheid kan leiden tot uitsluiting en discriminatie (Kamerstukken II, 2020/21, 35 510 nr. 2).

Deze gebeurtenissen hebben geresulteerd in het aannemen door de Tweede Kamer van een motie-Asscher c.s. waarin de regering wordt gevraagd om ‘een divers samengestelde Staatscommissie Discriminatie en Racisme in te stellen die op langjarige basis onderzoek kan doen naar de stand van racisme in Nederland, voorstellen doet en de effecten van beleid kan monitoren.’ (Kamerstukken II, 2019/20, 30 950, nr. 186). Later heeft de Tweede Kamer een motie-Azarkan c.s. aangenomen, die de regering verzoekt om ‘een brede doorlichting op discriminatie en etnisch profileren te organiseren van de werkwijze en organisatiecultuur van alle (semi)overheidsinstanties en uitvoeringsinstanties’ (Kamerstukken II, 2019/20, 35 510 nr. 33). De uitvoering van deze motie is in de opdracht van de staatscommissie meegenomen. Ook heeft de Tweede Kamer een motie-Belhaj c.s. aangenomen, die de regering verzoekt om ‘overheidsinstanties etniciteit niet te laten gebruiken om fraude te bestrijden’ (Kamerstukken II, 2020/21, 30 950 nr. 237) en heeft het kabinet de motie-Mutluer c.s. overgenomen waarin verzocht wordt om de staatscommissie discriminatie en racisme te laten verkennen of het mogelijk is dat onderscheid op grond van ras of nationaliteit in risicoprofielen alleen toegepast mag worden ter bescherming dan wel ter ondersteuning van mensen (Kamerstukken II, 2021/22, 30 950, nr. 293). Uitvoering van deze moties zijn meegenomen in de opdracht van de staatscommissie. Het onderhavige besluit strekt tot de instelling van de bedoelde commissie. De staatscommissie is onafhankelijk en heeft een wetenschappelijk profiel.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel roept de staatscommissie in het leven.

Artikel 2

Dit artikel regelt welke opdracht de staatscommissie heeft. De eerder genoemde motie-Asscher c.s., motie-Azarkan c.s., motie-Belhaj c.s. en motie Mutluer c.s. bevatten de opdracht aan de staatscommissie en maken dus integraal onderdeel uit van dit besluit. Voor de taakopdracht is nauw aangesloten bij de tekst van deze moties. Dat neemt niet weg dat de staatscommissie breder kan adviseren over het gebruik van etniciteit door overheidsinstanties dan geformuleerd in de motie Belhaj c.s. en de motie Mutluer c.s. De staatscommissie houdt bij haar werkzaamheden rekening met de rapportages van de departementen over hun interne doorlichting ter uitvoering van de motie-Klaver c.s., die de regering onder andere verzoekt ‘het gebruik van nationaliteit, etniciteit en geboorteplaats als datavariabele in alle risicomodellen, -profielen, -systemen, -selectie en zwarte lijsten die binnen het overheidswezen gebruikt worden volledig uit te sluiten’ (Kamerstukken II 2021/22, 35 510, nr. 16) en de motie-Marijnissen c.s., die de regering onder andere verzoekt ‘een voorstel te doen hoe overal binnen overheidsinstellingen vervuilde data, risicomodellen en het gebruik van nationaliteit worden opgeruimd.’ (Kamerstukken II 2021/22, 35 510, nr. 21). De staatscommissie gaat over alle discriminatiegronden.

Artikel 3

Dit artikel regelt de omvang en het karakter van de staatscommissie. De staatscommissie bestaat uit maximaal tien leden, waarbij wordt gelet op een evenwichtige samenstelling. De staatscommissie heeft een sterk wetenschappelijk profiel. In het artikel wordt ook de benoeming van de voorzitter geregeld. De benoeming van de leden van de staatscommissie en de ondersteuning is geregeld in een ministerieel besluit op basis van artikel 6, derde lid, van de Kaderwet adviescolleges.

Artikel 4

Dit artikel regelt de vergoeding van de voorzitter en de leden.

Artikel 5

De staatscommissie heeft, in lijn met de traditie, de vorm van een éénmalig adviescollege in de zin van artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges.

De staatscommissie stelt een eigen werkprogramma op voor omvangrijk lange termijn onderzoek dat nieuwe wetenschappelijke inzichten verschaft. In het doen van langdurig wetenschappelijk onderzoek ligt de meerwaarde van de staatscommissie ten opzichte van de taken van Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR), zoals vastgelegd in het instellingsbesluit van de NCDR (Staatscourant 2021 nr. 44309, 18 oktober 2021), en de taken van het College voor de Rechten van de Mens (het College), zoals vastgelegd in de Wet op het College voor de Rechten van de Mens. De staatscommissie werkt op onafhankelijke wijze, maar bij het opstellen van haar werkprogramma treedt zij wel in overleg met relevante overheidsorganisaties, instanties en adviesorganen, zoals (maar niet uitsluitend) de NCDR, het College, de Nationale ombudsman, de sociaaleconomische Raad, het Sociaal Cultureel Planbureau, universiteiten, hoge scholen, lokale ADV’s, gemeenten, provincies, ministeries. De staatscommissie dient binnen vier jaar een eindadvies uit te brengen en heeft de mogelijkheid om tussenrapportages uit te brengen.

Artikel 6

Dit artikel regelt wat er gebeurt met de archiefbescheiden van de staatscommissie.

Artikel 7

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 8

Dit artikel bevat de citeertitel van dit besluit.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot

Naar boven