TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Deze ministeriële regeling wijzigt de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm).
Allereerst verlengt deze regeling de verzwaarde maatregelen voor instellingen voor
voortgezet (speciaal) onderwijs, beroepsonderwijs en hoger onderwijs en de buitenschoolse
opvang, zoals vastgesteld bij de regeling van 14 december 2020 (Stcrt. 2020, 66909). Behoudens de in de Trm genoemde uitzonderingen, zijn het verrichten van onderwijsactiviteiten
in deze onderwijsinstellingen en het openstellen van de buitenschoolse opvang verboden
tot en met 28 februari 2021. Bij deze uitzonderingen wordt een extra uitzondering
toegevoegd. Instellingen in het voortgezet (speciaal) onderwijs die op verzoek van
de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media deelnemen aan praktijktesten
voor een veilige en verantwoorde heropening van het voortgezet onderwijs, wordt de
mogelijkheid geboden volledig te heropenen. Dit gebeurt vanzelfsprekend met inachtneming
van de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
De verzwaarde maatregelen worden niet verlengd voor instellingen voor primair (speciaal)
basisonderwijs en speciaal onderwijs en de kinderopvang niet zijnde buitenschoolse
opvang. Dit betekent dat met ingang van 8 februari 2021 scholen voor (speciaal) basisonderwijs
en speciaal onderwijs, alsook de kinderopvangorganisaties voor 0- tot 4-jarigen, weer
geopend kunnen worden.
2. Redenen voor de maatregelen
Het Outbreak Management Team (OMT) beschrijft in zijn 98e advies het verloop van de epidemie. Hieruit blijkt dat de heropening van het voortgezet
onderwijs, beroepsonderwijs, hoger onderwijs en de buitenschoolse opvang nog niet
mogelijk is. Uit de beschrijving van de epidemiologische situatie blijkt dat de huidige
situatie zorgelijk is. Volledige heropening van het onderwijs en de kinderopvang zou
leiden tot een forse toename van de druk op de zorg en is omgeven met zeer grote onzekerheidsmarges.
Niet alleen vanwege het effect van de Britse variant van het virus, maar ook vanwege
de onzekerheid over het (tijdige) effect van vaccinatie. Gelet hierop is de situatie
kwetsbaar en zijn de omstandigheden ongunstig als uitgangssituatie om versoepelingen
door te voeren, aldus het OMT.
Zoals beschreven, is heropening van het voortgezet onderwijs op dit moment nog niet
mogelijk. Het OMT heeft in zijn advies aanvullende maatregelen opgenomen, die noodzakelijk
zijn voor het veilig open kunnen stellen van het voortgezet onderwijs. Het gaat hierbij
onder andere om het houden van anderhalve meter afstand tussen leerlingen, het beperken
van contactmomenten tussen leerlingen en een verdere opschaling van (snel)testen.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media kan scholen verzoeken om
deel te nemen aan praktijktesten voor een veilige en verantwoorde heropening van het
voortgezet onderwijs, waarbij het advies van het OMT betrokken wordt. Indien er sprake
is van een besmetting geldt het aangescherpte BCO protocol. Indien de school waar
de praktijktest plaatsvindt, ook onderdeel uitmaakt van de pilot risicogericht testen,
geldt dat deelname aan (snel)testen vrijwillig is. Er mag geen sprake zijn van een
verplichting of indirecte dwang. Om waardevolle praktijkervaring op te doen met de
voorgestelde adviezen en maatregelen, is in deze regeling een uitzondering gemaakt
voor instellingen voor voortgezet (speciaal) onderwijs die op verzoek van de Minister
voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media deelnemen aan praktijktesten voor een
veilige en verantwoorde heropening van het voortgezet onderwijs. Dit gebeurt op basis
van een generiek kader dat is opgesteld door het RIVM ten behoeve van het voortgezet
onderwijs. Dit generieke kader wordt ten behoeve van de deze testen gepubliceerd.
Voorstel is om maximaal 35 scholen met deze richtlijnen te laten testen. Dit betreft
in beginsel scholen die nu al meedoen aan de proef met risicogericht testen. Deze
scholen wordt het toegestaan om volledig te heropenen voor fysiek onderwijs. Deelname
is vrijwillig en een school kan dus aangeven niet mee te willen doen. Mochten er uit
bovenstaande groep van scholen te weinig deelnemers zijn om tot goede resultaten te
komen, dan kunnen andere schoolbesturen worden aangezocht om te participeren. Doel
is om diverse scholen deel te laten nemen, omdat gymnasiumonderwijs andere specifieke
kenmerken kent, dan bijvoorbeeld praktijkonderwijs. Voorwaarde om mee te kunnen doen
met de praktijktest is een specifiek verzoek van de Minister voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media. Andere scholen in het voortgezet onderwijs kunnen en mogen niet
openen (behoudens voor examenleerlingen, kwetsbare leerlingen, het afnemen van schoolexamens
en voor praktijkgerichte onderwijsactiviteiten in het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs).
Ten behoeve van de praktijktest passen scholen het door het RIVM opgestelde generieke
kader toe. Dit bevat onder meer de reeds bekende maatregelen zoals:
Gezondheidscheck (triage), testen, isolatie en quarantaine, bron, contact- en uitbraakonderzoek,
communicatie en samenwerking met de gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD), hygiënemaatregelen,
ventilatie en mondneusmaskers.
De scholen hebben een uitgewerkt stappenplan (handelingsperspectief) voor besmettingen
of uitbraken op school. De scholen hebben indien mogelijk een samenwerking met GGD-scholenteams
over besluitvorming, bijvoorbeeld over maatregelen bij een uitbraak.
Meer specifiek zullen de praktijktesten worden ingezet om meer inzicht te krijgen
in de praktische uitwerking van de maatregelen; afstand houden en doorstromen (ook
leerlingen onderling moeten zoveel mogelijk anderhalve meter afstand houden en het
gebruik van vaste looproutes) en het beperken van het aantal contacten op school,
waaronder het rouleren van docenten, gespreide start- en eindtijden en het werken
in koppels (buddysysteem). Bij het volgen van de praktijktesten kijken we ook naar
de mate waarin met deze manier van werken besmettingen op scholen wordt voorkomen,
ter voorbereiding op heropening.
Elke school kiest voor één of meerdere maatregelen om te toetsen, en blijft deze toetsen
gedurende de gehele periode van de praktijktest. De school rapporteert aan de Minister
voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de toepasbaarheid van de maatregel(en),
naleving van de maatregelen en besmettingen om te kunnen evalueren of de praktijkproeven
inzicht geven in de voorwaarden waaronder het voortgezet onderwijs open kan gaan.
Deze rapportage vindt plaats in een door de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media vast te stellen format.
Het is van belang om zo spoedig mogelijk te starten met de praktijktesten voor een
veilige en verantwoorde heropening van het voortgezet onderwijs. De praktijkervaring
die wordt opgedaan met de voorgestelde maatregelen, zal een belangrijke rol spelen
in de besluitvorming over het openstellen van het voortgezet onderwijs. Gelet op de
gevolgen van de huidige sluiting voor leerlingen, het tijdsbestek tot de volgende
besluitvorming en de voorjaarsvakantie, is het van belang om hier zo spoedig mogelijk
mee te beginnen.
3. Noodzaak en evenredigheid
Onderwijsinstellingen voor het voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs, hoger onderwijs
en de buitenschoolse opvang blijven afstandsonderwijs bieden. Zij blijven gesloten
voor fysiek onderwijs, behalve voor praktijkgerichte onderwijsactiviteiten, onderwijsactiviteiten
voor leerlingen in een examenjaar en het houden van schoolexamens in het voorexamenjaar,
het houden van examens, tentamens en toetsen in het beroepsonderwijs en hoger onderwijs,
het begeleiden van kinderen van personen die werken in cruciale beroepen en het begeleiden
van kinderen in een kwetsbare positie voor wie maatwerk nodig is.
Ondanks dat het onderwijs digitaal doorgang vindt, brengt de fysieke sluiting van
onderwijsinstellingen de vrijheid om onderwijs te (doen) geven in beeld (zie in dit
verband de memorie van toelichting bij de Tijdelijke wet maatregelen covid-19). De
grondslag hiervoor is gegeven in de artikelen, genoemd in de considerans bij deze
regeling. Gelet op de ontwikkeling van het epidemiologische beeld, de onzekerheid
rondom de nieuwe Britse variant van het virus en de onzekerheid over het (tijdige)
effect van vaccinatie, zijn ruimere aanpassingen van de maatregelen op dit moment
niet mogelijk. Dit rechtvaardigt de verlenging van de maatregelen en maakt het voortzetten
van de inperking noodzakelijk en evenredig.
4. Regeldruk
Deze regeling heeft kleine gevolgen voor de regeldruk voor burgers, bedrijven/instellingen
of professionals. Instellingen voor voortgezet (speciaal) onderwijs die op verzoek
van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media deelnemen aan praktijktesten
voor een veilige en verantwoorde heropening van het voortgezet onderwijs en volledig
heropenen, zullen de onderwijsorganisatie zoveel als mogelijk moeten aanpassen aan
de maatregelen en adviezen uit het generiek kader van het RIVM en ouders en leerlingen
moeten informeren over de wijzigingen die gaan gelden. Dit levert enige regeldruk
op.
5. Spoedprocedure
De procedure van artikel 58c, tweede lid, van de Wet publieke gezondheid (hierna:
Wpg) zou tot gevolg hebben dat de maatregelen op hun vroegst op zaterdag 13 februari
2021 in werking kunnen treden. De huidige maatregelen voor instellingen voor voortgezet
onderwijs, beroepsonderwijs en hoger onderwijs vervallen echter van rechtswege op
maandag 8 februari 2021. Deze onderwijsinstellingen zouden in dat geval maandag 8
tot en met vrijdag 12 februari weer open kunnen gaan, hetgeen niet mogelijk moet zijn.
Naar ons oordeel kan daarom de uitgestelde inwerkingtreding van ten minste een week
– die uitgangspunt dient te zijn bij de vaststelling van maatregelen op basis van
hoofdstuk Va Wpg – in deze zeer dringende omstandigheden niet worden afgewacht. Daarom
is toepassing gegeven aan de spoedprocedure van artikel 58c, derde lid, Wpg.
6. Inwerkingtreding
De maatregelen gaan in op maandag 8 februari 2021. De maatregelen in het beroepsonderwijs
en hoger onderwijs duren tot en met zondag 28 februari 2021. Naar verwachting zal
rond 23 februari 2021 heroverweging plaatsvinden over het gehele maatregelenpakket,
op basis van de situatie van dat moment.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
Dit onderdeel regelt dat de maatregelen voor instellingen voor het voortgezet (speciaal)
onderwijs, het beroepsonderwijs en het hoger onderwijs verlengd worden met drie weken.
De uitzonderingen op het verbod op het verrichten van onderwijsactiviteiten die voor
deze instellingen golden, blijven onveranderd. De uitzondering die gold voor het primair
onderwijs (onderdeel f) kan vervallen, omdat het verbod niet meer geldt voor deze
instellingen. Voor het voortgezet onderwijs wordt een uitzondering toegevoegd op het
verbod om onderwijsactiviteiten te verrichten. Instellingen en scholen die op verzoek
van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media deelnemen aan praktijktesten
voor een veilige en verantwoorde heropening van het voortgezet onderwijs, mogen volledig
heropenen.
Onderdelen B en C
Met het nieuwe artikel 6.11 wordt bewerkstelligd dat de buitenschoolse opvang voor
4- tot en met 12- jarigen vooralsnog gesloten blijft. Kinderopvang voor 0- tot 4-jarigen
kan daarentegen weer open. De belangrijkste reden voor het gesloten houden van de
buitenschoolse opvang is dat op een locatie voor buitenschoolse opvang in veel gevallen
kinderen van verschillende scholen worden opgevangen, hetgeen het risico op verspreiding
van het virus vergroot. Daarnaast blijft de buitenschoolse opvang gesloten vanwege
de secundaire effecten op druk op het werk. De buitenschoolse opvang blijft wel open
voor noodopvang voor kinderen van minimaal één ouder in een cruciaal beroep en kinderen
in een kwetsbare positie.
Artikel II
De tijdelijke werkingsduur van enkele maatregelen is in de desbetreffende bepalingen
zelf vastgelegd. Artikel II van de Regeling van de Ministers van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport, van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
van 14 december 2020 tot wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19
in verband met een verzwaring van de maatregelen (Stcrt. 2020, 66909) zorgt ervoor dat de tijdelijk werkende bepalingen nadat zij zijn uitgewerkt uit
de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 verdwijnen. Gelet op de verlenging van
deze werkingsduur, moet ook de vervaldatum in artikel II, tweede lid, van die regeling
aangepast worden. Hiertoe strekt artikel II.
Artikel III
Vanwege de vereiste spoed wordt afgeweken van de zogeheten vaste verandermomenten
en de minimuminvoeringstermijn van drie maanden. De regeling wordt binnen twee dagen
na vaststelling aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De regeling vervalt
van rechtswege indien de Tweede Kamer binnen een week na de toezending besluit niet
in te stemmen met de regeling.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge