Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 30 december 2020, nr. IENW/BSK-2020/143233, tot wijziging van enkele ministeriële regelingen in verband met de invoering van een APK-, registratie- en kentekenplicht voor landbouw- en bosbouwtrekkers en een registratie- en kentekenplicht voor motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines en enige andere wijzigingen

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 21, tweede lid, onderdeel b, 23, 26, 34, eerste en derde lid, 36, achtste lid, 37, zevende lid, 40, derde lid, 50a, tweede lid, 62, vierde lid, 63, eerste lid, 70a, derde lid, 70l, 71, 83, vierde lid, 84, eerste lid, 85a, vierde en vijfde lid, 86a, tweede lid, en 111, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 30 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Erkenningsregeling fabrikanten kentekenplaten wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan het slot van artikel 20, derde lid, tweede zin, wordt voor de punt ingevoegd ‘, landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines’.

B

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdelen a, b en c, en tweede lid wordt na ‘een bromfiets’ ingevoegd ‘, een landbouw- of bosbouwtrekker, een motorrijtuig met beperkte snelheid of een mobiele machine’.

2. In het derde lid wordt ‘27.11 en 27.12’ vervangen door ‘27.11, 27.12 en 27.13’.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien een handelaarskentekenbewijs voor een landbouw- of bosbouwtrekker, een motorrijtuig met beperkte snelheid of een mobiele machine wordt overgelegd, worden in afwijking van het eerste lid ten hoogste drie kentekenplaten afgegeven, met dien verstande dat van de modellen 27.11, 27.12 en 27.13 ten hoogste één kentekenplaat wordt afgegeven.

C

Artikel 25 vervalt.

ARTIKEL II

1. In de bijlage bij de Regeling eisen praktijkexamen rijbewijscategorie T wordt de tabel met het opschrift 'Eind- en toetstermen' als volgt gewijzigd:

In de rij beginnend met ‘1.1’ wordt in de derde kolom ('Afbakening') na de punt toegevoegd ‘Hierbij gaat het onder andere om:

  • kentekenbewijs (kentekencard)

  • APK-keuringsbewijs (keuringsrapport), indien van toepassing.’

2. In de rij beginnend met ‘1.3’ vervalt in de derde kolom ('Afbakening') ‘- de stuurinrichting;’.

ARTIKEL III

De bijlage bij de Regeling eisen theorie-examen rijbewijscategorie T wordt als volgt gewijzigd:

1. De tabel met het opschrift 'Eindtermen' wordt als volgt gewijzigd:

a. In de rij beginnend met ‘1.’ wordt in de tweede kolom ('Eindtermen') ‘het motorvoertuig en de voertuigcombinatie’ vervangen door ‘het motorvoertuig of de voertuigcombinatie’.

b. In de rij beginnend met ‘3.’ wordt in de tweede kolom ('Eindtermen') voor de punt aan het slot ingevoegd ‘op kruispunten en overwegen’.

2. De tabel met het opschrift 'Vastgesteld door:' vervalt.

3. De tabel met het opschrift 'Eind- en toetstermen' wordt als volgt gewijzigd:

a. In de rij beginnend met ‘1.1’ wordt in de derde kolom ('Afbakening') ‘en verwisselbaar getrokken machine’ vervangen door ‘(gedragen of getrokken)’.

b. In de rij beginnend met ‘1.2’ wordt in de derde kolom ('Afbakening') ‘bestuurderstaak’ vervangen door ‘verkeerstaak’.

c. In de rij beginnend met ‘1.4’ wordt in de derde kolom ('Afbakening') ‘en MMBS’en (motorrijtuigen met beperkte snelheid)’ vervangen door ‘, MMBS’en (motorrijtuigen met beperkte snelheid), MM’s (mobiele machines) en LBTA’s (aanhangwagens)’, wordt ‘de de’ vervangen door ‘de’ en vervalt ‘en voertuigen met beperkte snelheid’.

d. In de rij beginnen met ‘1.5’ wordt in de derde kolom ('Afbakening') ‘landbouwpasseerhaven’ vervangen door ‘passeerbaan of passeerstrook’.

e. In de rij beginnend met ‘2.’ wordt in de tweede kolom ('Eind- en toetstermen') na ‘kennis van’ ingevoegd ‘en inzicht in’.

f. De rijen beginnend met ‘2.7’ en ‘3.’ komen te luiden:

2.7

Kan de regels benoemen met betrekking tot de ontheffingssystematiek voor LBT’s (landbouw- of bosbouwtrekkers), MMBS’en (motorrijtuigen met beperkte snelheid), MM’s (mobiele machines) en LBTA’s (aanhangwagens).

Hierbij gaat het om:

– overschrijding van de toegestane maximum afmetingen en massa;

– gesloten verklaringen;

– de inhoud en voorschriften van de ontheffing;

– instantie verantwoordelijk voor de afgifte van de ontheffing (de wegbeheerder);

– het ter inzage kunnen afgeven van de ontheffing.

F

3.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de gedragsregels die gelden met betrekking tot het verlenen van voorrang en voor laten gaan op kruispunten en overwegen.

Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)

 

g. De rij beginnend met ‘4.’ komt te luiden:

4.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de kenmerken en de betekenis van verkeerstekens en aanwijzingen.

Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)

Wegenverkeerswet 1994 (artikel 12, eerste en tweede lid)

Regeling stilhoudingsvordering toezichthouders (artikelen 1 en 2)

 

h. In de rij beginnend met ‘4.2’ wordt in de derde kolom ('Afbakening') ‘verkeerlichten’ vervangen door ‘verkeerslichten’ en wordt ‘verkeerborden’ vervangen door ‘verkeersborden’.

i. De rijen beginnend met ‘5.’ en ‘5.1’ komen te luiden:

5.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de permanente eisen en gebruikseisen van het motorvoertuig en de aanhangwagen.

Regeling voertuigen: hoofdstuk 5, paragrafen 7, 7a, 8, 14 en 18 (permanente eisen en gebruikseisen)

 

5.1

Kan benoemen aan welke permanente eisen en gebruikseisen een LBT (landbouw- of bosbouwtrekker), MMBS (motorrijtuig met beperkte snelheid), MM (mobiele machine) en LBTA (aanhangwagen) moet voldoen en welke technische aspecten ervan voor de bestuurder van belang zijn voor een veilig gebruik.

Hierbij gaat het om:

De permanente eisen:

– voertuigidentificatienummer (VIN);

– constructieplaat;

– afmetingen;

– aslasten / wiellasten en massa’s;

– banden;

– remmen en remvertraging;

– spiegels en gezichtsveld;

– scherpe en uitstekende delen;

– verplichte lichten;

– markeringslichten en retroreflecterende voorzieningen en markeringen;

– ambergele retroreflectoren/zijmarkeringslichten;

– rode retroreflector in vorm afgeknotte driehoek;

– zwaai-, flits- en knipperlichten;

– koppelinrichting.

De gebruikseisen:

– gebruik verwisselbare uitrustingsstukken;

– aantal aanhangwagens;

– voldoende uitzicht met lading;

– ladingzekering;

– scherpe en uitstekende delen;

– vergrendeling opklapbare delen;

– lengte samenstel;

– afmetingen met lading en markering van lading;

– afmetingen met verwisselbare uitrustingsstukken en markering;

– hoogte met lading;

– last onder bestuurde as;

– totale massa, maximum aslasten in beladen toestand;

– remvertraging samenstel;

– gekoppelde rempedalen.

Bepalingen met betrekking tot wijzigingen van de constructie van het voertuig.

 

j. In de rij beginnend met ‘6.’ wordt in de tweede kolom ('Eind- en toetstermen') na ‘kennis van’ ingevoegd ‘en inzicht in’.

k. In de rij beginnend met ‘6.’ komt de derde kolom ('Afbakening') te luiden:

Wegenverkeerswet 1994: artikelen 1, 5 t/m 11, 36, eerste lid, 37, eerste en tweede lid, 40, 41, 107, eerste en tweede lid, 118, 123 t/m 125, 130 t/m 132, 160, 162 t/m 164, 179 t/m 181, 184 en 185

Kentekenreglement: artikelen 1b, 5, 17, eerste lid, 20, eerste lid, 22, 38, eerste en tweede lid

Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990): artikel 1

Reglement rijbewijzen: artikelen 5, 15, 24, 25a, eerste en derde lid

Regeling voertuigen: artikel 1.1.

l. In de rij beginnend met ‘6.1’ komt de derde kolom ('Afbakening') te luiden:

Wegenverkeerswet 1994:

  • algemene veiligheidsartikelen;

  • verlaten plaats ongeval;

  • besturen onder invloed;

  • maximum alcoholpromillage;

  • rijden met ongeldig rijbewijs;

  • ontzegging;

  • rijden met een ingevorderd rijbewijs;

  • rijden tijdens een schorsing van het rijbewijs;

  • verbod wedstrijd op de weg;

  • verbod gebruik motorvoertuig van een ander;

  • bevel medewerking ademonderzoek;

  • rijbewijsplicht;

  • vordering inzage documenten;

  • letsel of dood door schuld;

  • verantwoordelijkheid schade bij ongeval;

  • aansprakelijkheid t.o.v. zwakkere verkeersdeelnemers;

  • verbod rijden op de weg in verband met technische gebreken / schade;

  • bevoegdheden opsporingsambtenaar;

Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990):

  • begrippen;

  • verbod op vasthouden mobiel elektronisch apparaat.

Regeling voertuigen:

  • voertuigdefinities (basiskennis hoofdcategorie):

    • landbouw- of bosbouwtrekker op wielen (Europese categorie T);

    • landbouw- of bosbouwtrekker op rupsbanden (Europese categorie C);

    • motorrijtuig met beperkte snelheid;

    • mobiele machines;

    • landbouw- of bosbouwaanhangwagen (Europese categorie R);

    • aanhangwagen (Europese categorie O);

    • verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk (Europese categorie S);

    • verwisselbaar gedragen uitrustingsstuk;

  • massa in rijklare toestand voor voertuigen van de voertuigcategorie T;

  • lading.

m. In de rij beginnend met ‘6.1’ worden in de derde kolom ('Afbakening') na ‘- bevoegdheden opsporingsambtenaar;’ vier onderdelen en een kop ingevoegd, luidende:

  • registratie- en kentekenplaatplicht;

  • plicht algemene periodieke keuring.

Kentekenreglement:

  • kentekenbewijs (card);

  • kentekenplaat.

n. In de rij beginnend met ‘6.2’ vervalt in de derde kolom ('Afbakening') ‘- bevoegdheden opsporingsambtenaar;’ en wordt ‘en motorrijtuigen met beperkte snelheid’ vervangen door ‘, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines’.

o. In de rij beginnend met ‘7.6’ wordt in de tweede kolom ('Eind- en toetstermen') ‘en aanhangwagen’ vervangen door ‘/ MM (mobiele machine) en LBTA (aanhangwagen)’.

p. In de rij beginnend met ‘9.2’ wordt in de tweede kolom ('Eind- en toetstermen') ‘en MMBS’en (motorrijtuigen met beperkte snelheid)’ vervangen door ‘, MMBS’en (motorrijtuigen met beperkte snelheid), MM’s (mobiele machines) en LBTA’s (aanhangwagens)’.

q. De rij beginnend met ‘9.3’ vervalt.

r. In de rij beginnend met ‘9.4’ wordt in de derde kolom ('Afbakening') ‘gebruik van het Europees schadeformulier of de ongevallenapp (mobielschademelden.nl)’ vervangen door ‘schademelden: digitaal (mobielschademelden.nl) of via een Europees schadeformulier’ en wordt toegevoegd

‘Incidentmanagement door hulpdiensten:

  • ongevalslocatie bepalen;

  • doorstroming bevorderen.’

s. De rij beginnend met ‘9.6’ vervalt.

ARTIKEL IV

De Regeling erkenning bedrijfsvoorraad wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8 wordt ‘afgedankte motorfietsen of afgedankte bromfietsen’ vervangen door ‘wrakken van tweewielige motorvoertuigen of overige voertuigwrakken' en wordt voor de punt aan het slot ingevoegd 'naar gelang het type voertuigen dat wordt gedemonteerd’.

B

Artikel 10a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt de tweede zin te luiden:

Het aantal in ontvangst te nemen kentekenplaten bedraagt één bij voertuigen op twee of drie wielen, landbouw- of bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid, mobiele machines, bromfietsen of aanhangwagens respectievelijk twee bij andere voertuigen.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het eerste lid is voorts niet van toepassing indien de aanmelding betrekking heeft op een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid, mobiele machine of aanhangwagen die uitsluitend bestemd is om daardoor te worden voortbewogen waarvoor geen kentekenplaat is afgegeven.

3. Het derde lid vervalt.

ARTIKEL V

De Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8 wordt onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van het derde lid, onderdeel b, is in de keuringsruimte die uitsluitend is bestemd voor de keuring van landbouw- of bosbouwtrekkers een voorziening aanwezig waarmee uitlaatgassen direct door een daartoe bestemde opening naar buiten kunnen worden gevoerd.

B

Aan artikel 9 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. In afwijking van het eerste lid, eerste zin, hoeft geen inspectieput of hefinrichting aanwezig te zijn in de keuringsruimte die uitsluitend wordt gebruikt voor de keuring van landbouw- of bosbouwtrekkers. Indien een inspectieput of hefinrichting aanwezig is, zijn het eerste tot en met derde en vijfde lid van toepassing.

C

Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9a

De keuringsruimte voor de keuring van landbouw- of bosbouwtrekkers is geschikt voor de controle van de afstelling van de dimlichten, bedoeld in artikel 113 van bijlage VIII bij de Regeling voertuigen.

D

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c, tweede zin, wordt na ‘voertuigen waarvan de toegestane maximummassa meer bedraagt dan 3.500 kg’ ingevoegd ‘of voor landbouw- of bosbouwtrekkers’.

2. In onderdeel h wordt na de eerste zin een zin ingevoegd, luidende: Indien een erkenning wordt aangevraagd voor landbouw- of bosbouwtrekkers is een rollenrembanktest of een zelfregistrerende remvertragingsmeter aanwezig.

E

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a, aanhef, wordt na ‘motorrijtuigen’ ingevoegd ‘, niet zijnde landbouw- of bosbouwtrekkers’.

2. In onderdeel c wordt na 'compressie-ontsteking' ingevoegd ', niet zijnde landbouw- of bosbouwtrekkers'.

3. In onderdeel d wordt na 'elektrische ontsteking' ingevoegd ', niet zijnde landbouw- of bosbouwtrekkers'.

4. Onder verlettering van de onderdeel e tot f wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • e. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor landbouw- en bosbouwtrekkers:

    • 1°. de apparatuur genoemd in onderdeel a, onder 1° en 2°;

    • 2°. de apparatuur genoemd in onderdeel b, onder 1° en 2°;

    • 3°. een hydraulische manometer met slangen en aansluitstukken voor drukmeetpunten alsmede aansluitkoppen voor hydraulische aanhangwagenremsystemen, waarmee de druk in hydraulische remsystemen kan worden gemeten;.

F

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikelen artikel 8, 9,’ vervangen door ‘artikelen 8, 9, 9a,’.

2. In het tweede lid wordt na ‘9,’ ingevoegd ‘9a,’.

G

Artikel 19c wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onder verlettering van de onderdelen c en d tot d en e en van de onderdelen e (oud) en f tot g en h worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

  • c. het afnemen van het examen voor het diploma keurmeester periodieke keuring landbouw- en bosbouwtrekkers;

  • f. het afnemen van het examen ter verlenging van de bevoegdheid tot keuren van landbouw- en bosbouwtrekkers;.

b. In onderdeel h (nieuw) wordt ‘onderdelen a tot en met e’ vervangen door ‘onderdelen a tot en met g’.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel d wordt ‘het eerste lid onder c’ vervangen door ‘het eerste lid, onderdeel h’.

b. In onderdeel e wordt ‘het eerste lid onder a tot en met e’ vervangen door ‘het eerste lid, onderdelen a tot en met g’.

H

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘dan wel voertuigen met een toegestane maximummassa niet hoger dan 3.500 kg’ vervangen door ‘, voertuigen met een toegestane maximummassa niet hoger dan 3.500 kg of landbouw- en bosbouwtrekkers’ en wordt ‘respectievelijk diploma keurmeester periodieke keuring lichte voertuigen’ vervangen door ‘, diploma keurmeester periodieke keuring lichte voertuigen respectievelijk diploma keurmeester periodieke keuring landbouw- en bosbouwtrekkers’.

2. In het tweede lid, eerste volzin wordt ‘of het examen keurmeester periodieke keuring lichte voertuigen’ vervangen door ‘, het examen keurmeester periodieke keuring lichte voertuigen of het examen keurmeester periodieke keuring landbouw- en bosbouwtrekkers’.

I

In artikel 28, eerste lid, wordt na 9, ingevoegd ‘9a,’.

ARTIKEL VI

De Regeling handelaarskentekens en -kentekenbewijzen wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Handelaarskentekens bestaan uit de lettercombinatie, genoemd in artikel 3 van het Kentekenreglement, en twee groepen van twee cijfers of één cijfer en één groep van drie cijfers.

B

Artikel 2, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. indien een kenteken is aangebracht bevattende de lettercombinatie OA of LH, beschikt mag worden over ten hoogste drie kentekenplaten met deze combinatie en wel één volgens model 27.11, één volgens model 27.12 en één volgens model 27.13 van de bijlage bij de Regeling kentekens en kentekenplaten;.

C

De artikelen 7 tot en met 9 vervallen.

ARTIKEL VII

De Regeling kentekens en kentekenplaten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, tweede lid, onderdelen b en c, worden vervangen door drie onderdelen, luidende:

  • b. kentekens als bedoeld in artikel 4, derde lid, onderdeel a, van het Kentekenreglement uit een samenstel van de lettergroep ZZ of ZZZ en twee groepen van twee cijfers respectievelijk één cijfer en één groep van twee cijfers,

  • c. kentekens als bedoeld in artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement uit een samenstel van twee of drie groepen van letters en cijfers, en

  • d. kentekens als bedoeld in artikel 4, derde lid, onderdeel c, van het Kentekenreglement uit een samenstel van de enkele letter A, E, H, K, L, N, P, S, T, V, W of X en twee groepen van twee cijfers of één cijfer en één groep van drie cijfers.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onder verlettering van de onderdelen c en d tot d en e wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • c. mag op een kentekenplichtige landbouw- en bosbouwtrekker die, een motorrijtuig met beperkte snelheid dat of een mobiele machine die in gebruik is genomen vóór 1 januari 1978 een kenteken zijn aangebracht op kentekenplaten in witte, onuitwisbare tekens op een donkerblauwe achtergrond volgens de modellen 1.1 tot en met 17.3 van de bijlage;.

b. In onderdeel d (nieuw) wordt na 'van de bijlage' ingevoegd 'en volgens het model 4.1 indien het betreft een kentekenplichtige aanhangwagen die wordt voortbewogen door een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine'.

2. In het derde lid wordt ‘artikel 4, vijfde lid, van het Kentekenreglement’ vervangen door ‘artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement’.

3. In het vierde lid vervalt onderdeel c onder verlettering van de onderdelen d en e tot c en d.

4. Het zesde tot en met achtste lid worden vernummerd tot vijfde tot en met zevende lid.

C

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na ‘bromfietsen’ ingevoegd ‘, landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines’.

2. In het vierde lid wordt na ‘bromfietsen’ ingevoegd ‘, landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines’ en wordt ‘de bromfiets’ vervangen door ‘het motorrijtuig’.

3. In het vijfde lid wordt na ‘het kenteken van dat motorrijtuig’ ingevoegd ‘dan wel, indien het een aanhangwagen als bedoeld in artikel 37, tweede lid, onderdeel c, van de wet betreft, een kenteken als bedoeld in dat onderdeel’.

4. In het zevende lid wordt ‘2 m’ vervangen door ‘4 m’.

D

De bijlage word als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift van de modellen 3.1 en 4.1 wordt na ‘niet-kentekenplichtige aanhangwagens’ toegevoegd ‘, landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid, mobiele machines en daardoor voortbewogen kentekenplichtige aanhangwagens’.

2. In het opschrift van de modellen 27.1 A, 27.1 B, 27.1C, 27.1 F, 27.1 G, 27.2 A, 27.2 B, 27.2 C, 27.2 G, 27.2 H vervalt ‘GV,’.

3. In het opschrift van de modellen 27.10 A tot en met 27.10 E, 27.13, 27.17 A tot en met 27.17 E en 27.26 A tot en met 27.26 E wordt na ‘zijspanwagen’ ingevoegd ‘, landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid, mobiele machines en daardoor voortbewogen kentekenplichtige aanhangwagens’.

4. In het opschrift van de modellen 27.18 en 27.19 wordt ‘artikel 4, vijfde lid, onder b, van het Kentekenreglement’ vervangen door ‘artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement’.

5. In het opschrift van model 27.20 wordt na ‘zijspan’ ingevoegd ‘, landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid, mobiele machines en daardoor voortbewogen kentekenplichtige aanhangwagens’ en wordt ‘artikel 4, vijfde lid, onder b, van het Kentekenreglement’ vervangen door ‘artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement’.

6. Voor model 27.24 A wordt een model ingevoegd, luidende:

MODEL 27.23: Voor kentekenplichtige motorrijtuigen op twee wielen met of zonder zijspanwagen, landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid, mobiele machines en daardoor voortbewogen aanhangwagens die ter verkrijging van een kentekenbewijs naar en van de plaats van weging en onderzoek moeten worden gereden (1-daags kenteken)

De modellen van de kentekenplaten zijn rechthoekig afgebeeld. Voor de afrondingsstraal van de kentekenplaat wordt verwezen naar artikel 12, achtste lid, van de Regeling eisen goedkeuring kentekenplaten 2000.

7. In het opschrift van de modellen 27.24 A tot en met 27.24 E wordt aan het slot van onderdeel c een punt toegevoegd en vervalt onderdeel d.

8. In het opschrift van de modellen 27.25 A tot en met 27.25 E wordt ‘aanghangsels’ vervangen door ‘aanhangsels’ en vervalt onderdeel d onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c door een punt.

ARTIKEL VIII

In artikel 9, aanhef, van de Regeling legitimatievoorschriften tenaamstelling en kentekenplaten wordt ‘artikel 4, vijfde lid, van het Kentekenreglement’ vervangen door ‘artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement’.

ARTIKEL IX

In artikel 1, eerste lid, van de Regeling mobiele-objectenregister vervalt onderdeel d onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c door een punt.

ARTIKEL X

In artikel 6, onderdeel g, van de Regeling optische en geluidssignalen 2009 wordt ‘en motorvoertuigen met beperkte snelheid’ vervangen door ‘, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines’.

ARTIKEL XI

De Regeling tenaamstelling en kentekenbewijzen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt na ‘bedrijfsauto,’ ingevoegd ‘landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid, mobiele machine,’.

B

Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘of een bedrijfsauto’ vervangen door ‘, een bedrijfsauto, een landbouw- of bosbouwtrekker, een motorrijtuig met beperkte snelheid of een mobiele machine’.

2. In onderdeel e vervalt ‘dan wel de lettergroep GV en twee groepen van twee cijfers’.

3. In de onderdelen i en j wordt ‘de lettergroep BN, GN of GV’ vervangen door ‘de lettergroep BN of GN’.

4. In de onderdelen m en o wordt ‘artikel 4, vijfde lid, van het Kentekenreglement’ vervangen door ‘artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement’.

C

In artikel 3 wordt ‘artikel 4, zesde lid, van het Kentekenreglement’ vervangen door ‘artikel 4, derde lid, onderdeel c, van het Kentekenreglement’.

D

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onder verlettering van de onderdelen d en e tot g en h worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:

  • d. een landbouw- of bosbouwtrekker,

  • e. een motorrijtuig met beperkte snelheid,

  • f. een mobiele machine,.

b. In onderdeel h (nieuw) wordt ‘onderdelen a, b, c en d’ vervangen door ‘onderdelen a tot en met g’.

2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. bedrijfsmatig gebruik op een bedrijfsterrein dat geen deel uitmaakt van een weg en dit aannemelijk wordt gemaakt aan de hand van:

    • 1°. een opgave van het unieke nummer, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007; en

    • 2°. een document waaruit het gebruiksdoel van het desbetreffende terrein blijkt of een huurcontract;.

b. Onder verlettering van de onderdelen b, c en d tot c, d en e wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • b. bedrijfsmatig gebruik voor landbouw of bosbouw op een terrein dat geen deel uitmaakt van een weg en dit aannemelijk wordt gemaakt aan de hand van:

    • 1°. een opgave van het unieke nummer, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007, of een overeenkomst; en

    • 2°. een document waaruit het gebruiksdoel van het desbetreffende terrein blijkt;.

E

Na artikel 8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a

  • 1. De gegevens, bedoeld in artikel 58z, vierde lid, van het Kentekenreglement zijn:

    • a. het voertuigidentificatienummer;

    • b. het merk;

    • c. het type;

    • d. de handelsbenaming;

    • e. de voertuigcategorie;

    • f. het bouwjaar;

    • g. de maximumconstructiesnelheid;

    • h. de brandstof(fen);

    • i. de vermelding of het voertuig is voorzien van een kenteken met de lettergroep GV.

  • 2. Het type, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt alleen geregistreerd als het beschikbaar is.

  • 3. Indien het voertuig een motorrijtuig met beperkte snelheid is, wordt in aanvulling op het eerste lid tevens de voertuigomschrijving geregistreerd.

  • 4. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2022.

F

De bijlage wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift van model 5.1 vervalt ‘dan wel de lettergroep GV en twee groepen van twee cijfers’.

2. In het opschrift van de modellen 14.1 en 15.1 wordt ‘de lettergroep BN, GN of GV’ vervangen door ‘de lettergroep BN of GN’.

3. Model 18.1 vervalt.

4. In het opschrift van model 19.1 wordt ‘artikel 4, vijfde lid, onder b, van het Kentekenreglement’ vervangen door ‘artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement’.

5. In het opschrift van model 19.2 wordt ‘artikel 4, vijfde lid, van het Kentekenreglement’ vervangen door ‘artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement’.

6. In het opschrift van model D.1 wordt ‘of een bedrijfsauto’ vervangen door ‘, een bedrijfsauto, een landbouw- of bosbouwtrekker, een motorrijtuig met beperkte snelheid of een mobiele machine’.

ARTIKEL XII

In artikel 1 van de Regeling transitokentekens wordt ‘artikel 4, vijfde lid, van het Kentekenreglement’ vervangen door ‘artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement’.

ARTIKEL XIII

De Regeling voertuigen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de omschrijving van het begrip aanhangwagen vervalt ‘, en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een aanhangwagen is’.

2. In de omschrijving van het begrip ambulance vervalt ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een ambulance is’.

3. In de omschrijving van het begrip bedrijfsauto vervalt ‘niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid of gehandicaptenvoertuig,’ en ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een bedrijfsauto is’.

4. In de omschrijving van het begrip bromfiets vervalt ‘, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid of gehandicaptenvoertuig; in ieder geval wordt als bromfiets aangemerkt een voertuig dat blijkens het kentekenregister een bromfiets is’.

5. In de omschrijving van het begrip bus vervalt ‘, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid of gehandicaptenvoertuig’ en ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een bus is’.

6. De omschrijving van het begrip dolly komt te luiden:

aanhangwagen van de voertuigcategorie O met carrosserietype DA, DB, DC of subcategorie SJ of aanhangwagen van de voertuigcategorie R, bestemd voor:

  • a. het koppelen van een oplegger aan een trekkend voertuig waarbij de dolly de voorzijde van een oplegger draagt;

  • b. het dragen van de achterzijde van in de lengte ondeelbare lading, indien deze lading het chassis van het voertuig vervangt;

  • c. het dragen van één van de assen van een motorvoertuig, de afsleepdolly; of

  • d. het koppelen van een ontheffingsplichtige oplegger aan een trekkend voertuig, waarbij de dolly de massa van de lading verdeelt over de achteras dan wel -assen van het trekkend voertuig en de as of assen van de dolly;.

7. Na het begrip en de bijbehorende omschrijving van dolly wordt een begrip met een bijbehorende omschrijving ingevoegd, luidende:

draagvermogen: toegelaten maximummassa die de band kan dragen;.

8. De omschrijving van het begrip driewielig motorrijtuig komt te luiden: voertuig van de voertuigcategorie L met de voertuigclassificatie L5e of L7e;.

9. In de omschrijving van het begrip gehandicaptenvoertuig vervalt ‘, en niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid of landbouw- of bosbouwtrekker’.

10. In de omschrijving van het begrip gelede bus vervalt ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een gelede bus is’.

11. In de omschrijving van het begrip gepantserd voertuig vervalt ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een gepantserd voertuig is’.

12. In de omschrijving van het begrip kampeerwagen vervalt ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een kampeerwagen is’.

13. De omschrijving van het begrip landbouw- of bosbouwtrekker komt te luiden: voertuig van de voertuigcategorie T of C;.

14. In de omschrijving van het begrip lijkwagen vervalt ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een lijkwagen is’.

15. Aan het begrip massa in rijklare toestand voor motorrijtuigen met beperkte snelheid wordt toegevoegd ‘en mobiele machines’.

16. In de omschrijving van het begrip meeneemheftruck wordt na ‘motorrijtuig met beperkte snelheid’ ingevoegd ‘of mobiele machine’.

17. In de omschrijving van het begrip middenasaanhangwagen vervalt ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een middenasaanhangwagen is’.

18. In de omschrijving van het begrip mobiele kraan vervalt ‘in ieder geval wordt als mobiele kraan aangemerkt een voertuig dat blijkens het kentekenregister een mobiele kraan is;’.

19. Na het begrip en de bijbehorende omschrijving van mobiele kraan wordt een begrip met een bijbehorende omschrijving ingevoegd, luidende:

mobiele machine: motorvoertuig dat speciaal is ontworpen en gebouwd voor het uitvoeren van werkzaamheden en niet is bedoeld voor personen- of goederenvervoer over de weg;.

20. In de omschrijving van het begrip motorfiets vervalt ‘, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid of gehandicaptenvoertuig; in ieder geval wordt als motorfiets aangemerkt een voertuig dat blijkens het kentekenregister een motorfiets is’.

21. De omschrijving van het begrip motorrijtuig met beperkte snelheid komt te luiden: motorvoertuig met een maximumconstructiesnelheid van niet meer dan:

  • a. 25 km/h, niet ingericht voor het vervoer van personen en;

    • 1°. ingericht voor het bij op korte afstand van elkaar gelegen plaatsen afleveren of ophalen van goederen; of

    • 2°. voorzien van een stuurwiel en een trekinrichting, dat uitsluitend wordt gebruikt in de periode van 1 juli tot en met 30 november, een combinatie vormt met één of meer aanhangwagens die zijn ingericht voor het dragen van voorraadkisten of -kratten, en als samenstel, inclusief lading of uitrusting, niet breder is dan 1,3 m;

  • b. 45 km/h,

    • 1°. niet ingericht voor het vervoer van personen en wel ingericht voor het uitvoeren van werkzaamheden buiten wegen, aan wegen of aan werken op, in, langs en boven wegen;

    • 2°. voorzien van niet meer dan acht zitplaatsen, de bestuurderszitplaats niet meegerekend, dat een combinatie vormt met één of meer aanhangwagens die zijn ingericht voor het vervoer van personen;.

22. In de omschrijving van het begrip oplegger vervalt ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een oplegger is’.

23. In de omschrijving van het begrip opleggertrekker vervalt ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een opleggertrekker of trekker is’.

24. In de omschrijving van het begrip overig voertuig voor speciale doeleinden wordt ‘niet zijnde een caravan, gepantserd voertuig, kampeerwagen, lijkwagen, ambulance, mobiele kraan, dolly, aanhangwagen voor het vervoer van uitzonderlijke ladingen, motorvoertuig voor het vervoer van uitzonderlijke ladingen, multifunctionele werktuigdrager of een voor een rolstoel toegankelijk voertuig; in ieder geval wordt als overig voertuig voor speciale doeleinden aangemerkt een voertuig dat blijkens het kentekenregister een overig voertuig voor speciale doeleinden is’ vervangen door ‘niet zijnde een aanhangwagen voor het vervoer van uitzonderlijke ladingen, motorvoertuig voor het vervoer van uitzonderlijke ladingen, multifunctionele werktuigdrager of andere voertuigsoort genoemd in artikel 1.1a’.

25. In de omschrijving van het begrip personenauto vervalt ‘niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid of gehandicaptenvoertuig,’ en ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een personenauto is’.

26. In de omschrijving van het begrip taxi vervalt ‘in ieder geval wordt als taxi aangemerkt een voertuig dat blijkens het kentekenregister een taxi is;’.

27. In de omschrijving van het begrip voor rolstoelen toegankelijk voertuig vervalt ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een voor rolstoelen toegankelijk voertuig is’.

B

Onder vernummering artikel 1.1a tot 1.1b wordt na artikel 1.1 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.1a

In deze regeling wordt onder aanhangwagen, ambulance, bedrijfsauto, bromfiets, bus, dolly, driewielig motorrijtuig, gelede bus, gepantserd voertuig, kampeerwagen, landbouw- of bosbouwaanhangwagen, landbouw- of bosbouwtrekker, lijkwagen, middenasaanhangwagen, mobiele kraan, mobiele machine, motorfiets, motorrijtuig met beperkte snelheid, oplegger, opleggertrekker, ov-auto, overige voertuig voor speciale doeleinden, personenauto, taxi, voor rolstoelen toegankelijk voertuig en verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk:

  • a. mede verstaan een voertuig dat blijkens het kentekenregister een zodanig voertuig is;

  • b. niet verstaan een ander van de genoemde voertuigsoorten.

C

Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. 'richtlijn 70/157/EG' wordt vervangen door 'richtlijn 70/157/EEG'.

2. In de alfabetische rangschikking worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:

richtlijn 2006/42/EG:

Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (PbEU 2006 L 157);

verordening (EU) 2016/1628:

Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG (PbEU 2016, L 252);.

D

Na artikel 3.1.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.1.3a

  • 1. De Dienst Wegverkeer kan voertuigen van voertuigcategorieën M, N en O die niet aan de in artikel 3.1.2, eerste of tweede lid, of 3.1.3 bedoelde goedkeuringseisen wat betreft afmetingen en massa’s kunnen voldoen, hiervan ontheffing verlenen en voor deze voertuigen een nationale individuele goedkeuring verlenen.

  • 2. Deze nationale individuele goedkeuring wordt verleend voor zover wordt voldaan aan de in verband daarmee door de Dienst Wegverkeer vastgestelde alternatieve voorschriften.

  • 3. In het goedkeuringscertificaat voor het voertuig wordt beschreven voor welke goedkeuringseisen een ontheffing is verleend en wordt vermeld dat om die reden het rijden met het voertuig alleen is toegestaan indien een ontheffing als bedoeld in artikel 149 of 149a van de wet aanwezig is.

Da

Artikel 3.1.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt 'richtlijn 70/157/EG)' vervangen door 'richtlijn 70/157/EEG'.

2. In onderdeel b wordt 'richtlijn 2005/64/' vervangen door 'richtlijn 2005/64/EG'.

E

Afdeling 2 van hoofdstuk 3 komt te luiden:

Afdeling 2. Nationale goedkeuringen personenauto’s, bedrijfsauto’s en bussen met een maximumconstructiesnelheid van ten hoogste 25 km/h

Artikel 3.2.1
  • 1. Voertuigen met een maximumconstructiesnelheid van ten hoogste 25 km/h die bij een maximumconstructiesnelheid van meer dan 25 km/h voertuigen van voertuigcategorieën M en N zouden zijn, met een datum van eerste toelating op of na 1 januari 2021 voldoen voor het verkrijgen van een nationale individuele goedkeuring aan:

    • a. de voor de overeenkomstige voertuigcategorie M respectievelijk N vastgestelde eisen in bijlage II, deel I, van verordening (EU) 2018/858; en

    • b. aan de in hoofdstuk 5 voor de desbetreffende voertuigcategorie vastgestelde permanente eisen.

  • 2. Voor het verkrijgen van een nationale individuele goedkeuring als bedoeld in het eerste lid, blijven buiten beschouwing:

    • a. VN/ECE-reglement nr. 29 inzake uniforme voorschriften voor de goedkeuring van bedrijfsvoertuigen wat de bescherming van de inzittenden van de cabine betreft;

    • b. VN/ECE-reglement nr. 95 inzake uniforme voorschriften voor de goedkeuring van voertuigen met betrekking tot de bescherming van de inzittenden bij een zijdelingse botsing;

    • c. VN/ECE-reglement nr. 97 inzake uniforme voorschriften voor de goedkeuring van voertuigalarmsystemen (VAS) en van motorvoertuigen wat hun alarmsysteem (AS) betreft;

    • d. richtlijn 2005/64/EG;

    • e. verordening (EG) 78/2009;

    • f. verordening (EG) 661/2009, al dan niet in samenhang met VN/ECE-reglement nr. 117 wat rolgeluidemissies, grip op natwegdek en rolweerstand van banden betreft;

    • g. Verordening (EU) nr. 65/2012 van de Commissie van 24 januari 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat schakelindicatoren betreft en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2012, L 280);

    • h. verordening (EU) 2015/758.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, kan de Dienst Wegverkeer vrijstelling verlenen van de in de bijlage II, deel I, van verordening (EU) 2018/858 opgenomen goedkeuringseisen voor de voertuigcategorie waarbinnen het voertuig zou kunnen vallen en een nationale individuele goedkeuring verlenen voor zover wordt voldaan aan de in verband daarmee door de Dienst Wegverkeer vastgestelde alternatieve voorschriften.

  • 4. De Dienst Wegverkeer stelt in elk geval alternatieve voorschriften als bedoeld in het derde lid vast voor de goedkeuring van voertuigen die ten behoeve van het gebruik door een gehandicapte zijn aangepast..

Artikel 3.2.2

Voertuigen met een maximumconstructiesnelheid van ten hoogste 25 km/h die bij een maximumconstructiesnelheid van meer dan 25 km/h voertuigen van voertuigcategorieën M en N zouden zijn, met een datum van eerste toelating van voor 1 januari 2021, voldoen voor het verkrijgen van een nationale individuele goedkeuring aan de in hoofdstuk 5 voor de desbetreffende voertuigcategorie vastgestelde permanente eisen.

F

Na artikel 3.5.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.5.4

  • 1. De Dienst Wegverkeer kan voertuigen van voertuigcategorieën T, C, R en S die niet aan de in artikel 3.5.2, eerste of tweede lid, of 3.5.3 bedoelde goedkeuringseisen wat betreft afmetingen en massa’s kunnen voldoen, hiervan ontheffing verlenen en voor deze voertuigen een nationale individuele goedkeuring verlenen.

  • 2. Deze nationale individuele goedkeuring wordt verleend voor zover wordt voldaan aan de in verband daarmee door de Dienst Wegverkeer vastgestelde alternatieve voorschriften.

  • 3. In het goedkeuringscertificaat voor het voertuig wordt beschreven voor welke goedkeuringseisen een ontheffing is verleend en wordt vermeld dat daarom het rijden met het voertuig alleen is toegestaan indien een ontheffing als bedoeld in artikel 149 of 149a van de wet aanwezig is.

G

Afdeling 6 van hoofdstuk 3 komt te luiden:

Afdeling 6. Nationale goedkeuringen mobiele machines

Artikel 3.6.1
  • 1. Mobiele machines voldoen voor het verkrijgen van een nationale typegoedkeuring aan:

    • a. de eisen in:

      • 1°. richtlijn 2006/42/EG;

      • 2°. verordening (EU) 2016/1628;

      • 3°. bijlage XX bij verordening (EU) 2015/208;

      • 4°. VN/ECE-reglement nr. 100 inzake uniforme voorschriften voor de goedkeuring van voertuigen wat de specifieke voorschriften voor de elektrische aandrijflijn betreft;

      • 5°. bijlage X van deze regeling ten aanzien van specifieke onderdelen en de installatie voor in een al dan niet tot vloeistof verdicht gas; en

    • b. de in hoofdstuk 5 voor de desbetreffende voertuigcategorie vastgestelde permanente eisen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, kan de Dienst Wegverkeer vrijstelling verlenen van de in het eerste lid voor de desbetreffende voertuigcategorie opgenomen goedkeuringseisen en een nationale typegoedkeuring verlenen voor zover wordt voldaan aan de in verband daarmee door de Dienst Wegverkeer vastgestelde alternatieve voorschriften.

Artikel 3.6.2
  • 1. De Dienst Wegverkeer kan voor mobiele machines die niet aan de in artikel 3.6.1, eerste of tweede lid, bedoelde goedkeuringseisen wat betreft afmetingen en massa’s kunnen voldoen, hiervan ontheffing verlenen en voor deze voertuigen een nationale typegoedkeuring verlenen.

  • 2. Deze nationale typegoedkeuring wordt verleend voor zover wordt voldaan aan de in verband daarmee door de Dienst Wegverkeer vastgestelde alternatieve voorschriften.

  • 3. In het goedkeuringscertificaat voor het voertuig wordt beschreven van welke goedkeuringseisen een ontheffing is verleend en wordt vermeld dat om die reden het rijden met het voertuig alleen is toegestaan indien een ontheffing als bedoeld in artikel 149 of 149a van de wet aanwezig is in het voertuig.

Artikel 3.6.3
  • 1. Mobiele machines met een datum van eerste toelating op of na 1 januari 2021 voldoen voor het verkrijgen van een nationale individuele goedkeuring aan:

    • a. de eisen in:

      • 1°. richtlijn 2006/42/EG;

      • 2°. verordening (EU) 2016/1628;

      • 3°. bijlage XX bij verordening (EU) 2015/208;

      • 4°. VN/ECE-reglement nr. 100 inzake uniforme voorschriften voor de goedkeuring van voertuigen wat de specifieke voorschriften voor de elektrische aandrijflijn betreft;

      • 5°. bijlage X van deze regeling ten aanzien van specifieke onderdelen en de installatie voor in een al dan niet tot vloeistof verdicht gas; en

    • b. de in hoofdstuk 5 voor de desbetreffende voertuigcategorie vastgestelde permanente eisen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, kan de Dienst Wegverkeer voor een voertuig vrijstelling verlenen van de in het eerste lid voor de desbetreffende voertuigcategorie opgenomen goedkeuringseisen en een nationale individuele goedkeuring verlenen voor zover wordt voldaan aan de in verband daarmee door de Dienst Wegverkeer vastgestelde alternatieve voorschriften.

  • 3. De Dienst Wegverkeer stelt in elk geval alternatieve voorschriften als bedoeld in het tweede lid vast voor de goedkeuring van voertuigen die ten behoeve van het gebruik door een gehandicapte zijn aangepast.

Artikel 3.6.4
  • 1. De Dienst Wegverkeer kan voor mobiele machines die niet aan de in artikel 3.6.3, eerste of tweede lid, bedoelde goedkeuringseisen wat betreft afmetingen en massa’s kunnen voldoen, hiervan ontheffing verlenen en voor deze voertuigen een nationale individuele goedkeuring verlenen.

  • 2. Deze nationale individuele goedkeuring wordt verleend voor zover wordt voldaan aan de in verband daarmee door de Dienst Wegverkeer vastgestelde alternatieve voorschriften.

  • 3. In het goedkeuringscertificaat voor het voertuig wordt beschreven van welke goedkeuringseisen een ontheffing is verleend en wordt vermeld dat om die reden het rijden met het voertuig alleen is toegestaan indien een ontheffing als bedoeld in artikel 149 of 149a van de wet aanwezig is in het voertuig.

H

Na artikel 3.8.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.8.3

Een reminrichting die is bedoeld om deel uit te maken van een mobiele machine voldoet voor het verkrijgen van een nationale individuele goedkeuring aan de relevante voorschriften opgenomen in hoofdstuk 5, afdeling 7a, paragraaf 8, van deze regeling.

I

In artikel 3.10.1 wordt, onder verlettering van de onderdelen g tot en met n tot i tot en met p, twee onderdelen ingevoegd, luidende:

  • g. voertuigen van de voertuigcategorieën T, C, R en S met een datum van eerste toelating van voor 1 januari 2016;

  • h. mobiele machines en aanhangwagens als bedoeld in artikel 1b van het Kentekenreglement;.

J

In artikel 5.1a.3, derde lid, wordt onder verlettering van de onderdelen c en d tot d en e een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • c. mobiele machines,.

K

In artikel 5.2.46, tweede lid, tweede kolom (‘Eisen’), wordt onder vervanging van ‘, en’ aan het slot van onderdeel a door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door ‘; en’ een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. personenauto’s met een in het kentekenregister of op het kentekenbewijs vermelde maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 25 km/h.

L

Artikel 5.2.47, vierde lid, tweede kolom (‘Eisen’), komt te luiden:

Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing op klapstoelen, zitplaatsen die uitsluitend zijn bestemd voor gebruik in stilstaande personenauto’s en personenauto’s met een in het kentekenregister of op het kentekenbewijs vermelde maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 25 km/h.

M

In artikel 5.3.6, derde lid, tweede kolom (‘Eisen’), wordt onder vervanging van ‘, en’ aan het slot van onderdeel b door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door ‘; en’ een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. bedrijfsauto’s met een maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 25 km/h niet breder zijn dan 3,00 m indien de breedtevermeerdering het gevolg is van de montage van bredere banden of dubbellucht banden en de daarvoor noodzakelijk aangebrachte wielafscherming en markering. Uitrusting breder dan 2,55 m vallende binnen het breedste punt van de banden wordt niet in aanmerking genomen, indien deze te demonteren is en niet leidt tot extra laadruimte.

N

In artikel 5.3.46, tweede lid, tweede kolom (‘Eisen’), wordt onder vervanging van ‘, en’ aan het slot van onderdeel a door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door ‘; en’ een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. bedrijfsauto’s met een in het kentekenregister of op het kentekenbewijs vermelde maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 25 km/h.

O

Artikel 5.3.47, tweede lid, tweede kolom (‘Eisen’), komt te luiden:

Het eerste lid is niet van toepassing op klapstoelen, zitplaatsen die uitsluitend zijn bestemd voor gebruik in een stilstaande bedrijfsauto en bedrijfsauto’s met een in het kentekenregister of op het kentekenbewijs vermelde maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 25 km/h.

P

Artikel 5.7.1, komt te luiden:

Artikel 5.7.1

 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Het geregistreerde motorrijtuig met beperkte snelheid moet in overeenstemming zijn met de op de voor het voertuig afgegeven kentekencard en in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde gegevens.

Leden 1 tot en met 3: visuele controle

2.

Het geregistreerde motorrijtuig met beperkte snelheid moet aan de achterzijde zijn voorzien van de juiste kentekenplaat.

 

3.

De kentekenplaat moet zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement voorgeschreven goedkeuringsmerk en moeten deugdelijk zijn bevestigd.

 

4.

De kentekenplaat mag niet zijn afgeschermd en het kenteken moet goed leesbaar zijn.

Visuele controle, waarbij de letters en cijfers volledig zichtbaar moeten zijn indien de waarnemer op een afstand van 20,00 m vóór dan wel achter het midden van het motorrijtuig met beperkte snelheid staat.

5.

Het voertuigidentificatienummer moet in het chassis, frame of soortgelijke dragende structuur zijn ingeslagen en goed leesbaar zijn.

Visuele controle.

6.

Het eerste tot en met het vierde lid zijn niet van toepassing op motorrijtuigen met beperkte snelheid als bedoeld in artikel 1b van het Kentekenreglement.

7.

Het eerste tot en met het vierde lid zijn tot 1 januari 2025 niet van toepassing op motorrijtuigen met beperkte snelheid waarop ingevolge artikel III van de Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de implementatie van richtlijn 2014/45/EU alsmede ter invoering van een registratie- en kentekenplicht voor landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid, mobiele machines en aanhangwagens die uitsluitend bestemd zijn om daardoor te worden voortbewogen en het niet meer toelaten tot het verkeer van nieuwe motorrijtuigen met beperkte snelheid (Stb. 2020, 167) geen kenteken behoorlijk zichtbaar aanwezig hoeft te zijn.

Q

Aan artikel 5.7.6 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3.

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mogen motorrijtuigen met beperkte snelheid die zijn ingericht voor het uitvoeren van in hoofdzaak andere werkzaamheden dan het vervoer van goederen of personen niet langer zijn dan 20,00 m.

 

R

Artikel 5.7.7 komt te luiden:

Artikel 5.7.7

 

Eisen

Wijze van keuren

1.

De last onder de assen van motorrijtuigen met beperkte snelheid mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op de constructieplaat vermelde technisch toegestane maximum aslasten, met dien verstande dat het draagvermogen van de gemonteerde banden niet mag worden overschreden.

Leden 1 en 2: in geval van twijfel wordt het voertuig gewogen.

2.

De totale massa of de som van de aslasten van motorrijtuigen met beperkte snelheid mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op de constructieplaat vermelde toegestane maximummassa, met dien verstande dat het draagvermogen van de gemonteerde banden niet mag worden overschreden.

 

S

Na artikel 5.7.9 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5.7.10

 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Indien een motorrijtuig met beperkte snelheid is voorzien van een LPG-installatie, moet deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.7.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen.

2.

De LPG-tank:

a. mag niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak; en

b. mag geen deuken vertonen.

Visuele controle, zo nodig terwijl het motorrijtuig met beperkte snelheid zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

De LPG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.

Visuele controle.

4.

De LPG-tank moet, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 maart 1979, zijn voorzien van een deugdelijke gasdichte behuizing die in de buitenlucht moet uitmonden, tenzij de tank in de open lucht is geplaatst.

Leden 4 en 5: de wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

5.

Op de LPG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig, met uitzondering van een verwarmingsinstallatie ten behoeve van de passagiers- of laadruimte.

6.

Indien het voertuig na 30 september 1978 in gebruik is genomen, mag het vullen van de tank alleen buiten het voertuig kunnen geschieden. De vulaansluiting moet zijn voorzien van een stofkap, tenzij deze is beschermd tegen vuil en water.

Visuele controle.

7.

De leidingen mogen geen knikken vertonen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.

Leden 7 en 8: de wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

8.

De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is. De slangen die aan de buitenzijde van een metalen wapening zijn voorzien, mogen geen beschadiging vertonen.

 

Artikel 5.7.10a

 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Indien een motorrijtuig met beperkte snelheid is voorzien van een CNG- of LNG-installatie, moet deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.7.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen.

2.

De CNG- of LNG-tank mag geen deuken vertonen.

Visuele controle, zo nodig terwijl het motorrijtuig met beperkte snelheid zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

De CNG- of LNG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.

Visuele controle.

4.

De CNG- of LNG-tank moet, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 2002, zijn voorzien van een deugdelijke gasdichte behuizing die in de buitenlucht moet uitmonden, tenzij de tank in de open lucht is geplaatst.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

5.

De vervaldatum van de goedkeuring en, indien van toepassing, van de herkwalificatie van een CNG- of LNG-tank, mag niet verstreken zijn.

Visuele controle.

6.

Op de CNG- of LNG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig, met uitzondering van een verwarmingsinstallatie ten behoeve van de passagiers- of bagageruimte.

Leden 6 tot en met 10: de wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

7.

De onderdelen van de CNG- of LNG-installatie moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.

 

8.

De leidingen en gasvoerende slangen mogen geen knikken vertonen.

 

9.

De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is.

 

10.

De vulaansluiting moet:

a. zijn geplaatst aan de buitenzijde van het voertuig of in het motorcompartiment;

b. zijn voorzien van een stofkap, tenzij de vulaansluiting is beschermd tegen vuil en water.

 

Artikel 5.7.10b

 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Indien een motorrijtuig met beperkte snelheid is voorzien van een waterstofinstallatie, moet deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.7.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen.

2.

De waterstoftank mag geen deuken vertonen.

Visuele controle, zo nodig terwijl het motorrijtuig met beperkte snelheid zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

De waterstoftank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.

Visuele controle.

4.

De waterstoftank moet, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 2014, zijn voorzien van een deugdelijke gasdichte behuizing die in de buitenlucht moet uitmonden, tenzij de tank in de open lucht is geplaatst.

Visuele controle, zo nodig terwijl het motorrijtuig met beperkte snelheid zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

5.

De vervaldatum van de goedkeuring en, indien van toepassing, van de herkwalificatie van een waterstoftank mag niet verstreken zijn.

Visuele controle.

6.

De onderdelen van de waterstofinstallatie moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.

Leden 6 tot en met 9: Visuele controle, zo nodig terwijl het motorrijtuig met beperkte snelheid zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

7.

De leidingen en gasvoerende slangen mogen geen knikken vertonen.

 

8.

De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is.

 

9.

De vulaansluiting moet:

a. zijn geplaatst aan de buitenzijde van het voertuig;

b. zijn voorzien van een stofkap, tenzij de vulaansluiting is beschermd tegen vuil en water.

 

10.

Motorrijtuigen met beperkte snelheid met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg voorzien van een waterstofinstallatie, moeten zowel in de motorruimte als in de nabijheid van de tankverbinding of het aansluitpunt zijn voorzien van een weerbestendige sticker met één van de volgende herkenningstekens:

 

11.

Motorrijtuigen met beperkte snelheid met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg voorzien van een waterstofinstallatie, moeten zowel aan de voor- en achterzijde als in de nabijheid van de tankverbinding of het aansluitpunt zijn voorzien van een weerbestendige sticker met één van de volgende herkenningstekens:

 

T

Aan artikel 5.7.27 wordt een lid toegevoegd, luidende:

6.

De profilering van de hoofdgroeven van de banden van motorrijtuigen met beperkte snelheid moet over de gehele omtrek van het loopvlak ten minste 1,6 mm bedragen, met uitzondering van de slijtage-indicatoren.

Visuele controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. In geval van twijfel wordt de profieldiepte gemeten met een profieldieptemeter. De minimale profieldiepte wordt gemeten in de brede groeven waarin door de fabrikant de maximale diepte is bepaald, alsmede in de groeven waarin een slijtage-indicator aanwezig is.

U

Artikel 5.7.51 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De tweede kolom ('Eisen') wordt als volgt gewijzigd:

1°. Onderdeel d vervalt onder vernummering van de onderdelen e tot en met i tot d tot en met h.

2°. In onderdeel h (nieuw) wordt voor de punt aan het slot ingevoegd ', indien het voertuig niet is voorzien van een kentekenplaat'.

b. De derde kolom ('Wijze van keuren') komt te luiden:

  • Onderdelen a tot en met f: visuele controle.

  • Onderdeel g: visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

  • Onderdeel h: visuele controle.

2. In het tweede lid, tweede kolom ('Eisen'), wordt 'eerste lid, onderdeel f' vervangen door 'eerste lid, onderdeel e'.

V

Artikel 5.7.57, eerste lid, tweede kolom (‘Eisen’), wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel g vervalt ', indien deze lichten niet reeds ingevolge artikel 5.7.51 verplicht zijn'.

2. Onderdeel u komt te luiden:

  • u. markering van de breedte aan de voor- en achterzijde van het voertuig, indien deze markering niet reeds ingevolge artikel 5.18.22, tweede lid, verplicht is;.

3. Er worden twee onderdelen toegevoegd, luidende,

  • v. één rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig, in de vorm van een afgeknotte driehoek die voorzien is van een goedkeuringsmerk waarbij het bepaalde in bijlage VIII, artikel 123, van toepassing is, indien deze retroreflector niet reeds op grond van artikel 5.7.51, eerste lid, aanhef en onderdeel h, verplicht is;

  • w. verlichting die tijdens werkzaamheden op het wegdek een projectie maakt ter waarschuwing van andere verkeersdeelnemers.

W

In artikel 5.7.72, eerste kolom (‘Eisen’), wordt na ‘voorzijde’ ingevoegd ‘of achterzijde’.

X

Na hoofdstuk 5, afdeling 7, wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

Afdeling 7a. Mobiele machines

Artikel 5.7a.0
  • 1. Een mobiele machine moet voldoen aan de in deze afdeling opgenomen eisen en wordt beoordeeld volgens de bijbehorende wijze van keuren, waarbij in voorkomend geval bijlage VIII van toepassing is.

  • 2. In afwijking van het eerste lid mag een mobiele machine die in gebruik is genomen vóór 1 januari 2021 voldoen aan de in afdeling 7 van dit hoofdstuk opgenomen eisen en worden beoordeeld volgens de bijbehorende wijze van keuren, waarbij in voorkomend geval bijlage VIII van toepassing is.

§ 0. Algemeen

Artikel 5.7a.1
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Een geregistreerde mobiele machine moet in overeenstemming zijn met de op de voor het voertuig afgegeven kentekencard en in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde gegevens.

Leden 1 tot en met 3: visuele controle.

2.

De geregistreerde mobiele machine moet aan de achterzijde zijn voorzien van de juiste kentekenplaat.

 

3.

De kentekenplaat moet zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement voorgeschreven goedkeuringsmerk en moeten deugdelijk zijn bevestigd.

 

4.

De kentekenplaat mag niet zijn afgeschermd en het kenteken moet goed leesbaar zijn.

Visuele controle, waarbij de letters en cijfers volledig zichtbaar moeten zijn indien de waarnemer op een afstand van 20,00 m achter het midden van de mobiele machine staat.

5.

Het voertuigidentificatienummer moet in het chassis, frame of soortgelijke dragende structuur zijn ingeslagen en goed leesbaar zijn.

Leden 5 en 6: visuele controle.

6.

Mobiele machines moeten zijn voorzien van één of meerdere constructieplaten die goed leesbaar zijn en in geval een geregistreerd voertuig moeten de gegevens in overeenstemming zijn met het kentekenregister, met dien verstande dat de technisch toegestane maximummassa’s die op de constructieplaten zijn vermeld ten minste gelijk zijn aan de massa’s die zijn aangegeven in het kentekenregister.

 

7.

Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op mobiele machines als bedoeld in artikel 1b van het Kentekenreglement.

§ 1. Algemene bouwwijze van het voertuig

Artikel 5.7a.3

Eisen

Wijze van keuren

De langs- en dwarsliggers en chassisversterkingsdelen van het chassisraam dan wel de daarvoor in de plaats tredende delen van de mee- of zelfdragende carrosserie van mobiele machines mogen:

a. geen breuken of scheuren vertonen; en

b. niet zodanig zijn bevestigd, vervormd of door corrosie aangetast dat de stijfheid en de sterkte van het chassisraam of van de mee- of zelfdragende carrosserie in gevaar worden gebracht.

Visuele controle.

Artikel 5.7a.4
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

De boven-, op- en aanbouw van mobiele machines moet deugdelijk op het onderstel zijn bevestigd.

Leden 1 en 2: visuele controle.

2.

De ondersteuning van de boven-, op- en aanbouw van mobiele machines moet deugdelijk zijn.

 

§ 2. Afmetingen en massa’s

Artikel 5.7a.6
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Mobiele machines mogen:

a. niet langer zijn dan 12,00 m;

b. niet breder zijn dan 3,00 m; en

c. niet hoger zijn dan 4,00 m.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten, waarbij artikel 5.1a.1 van toepassing is.

2.

In de afmetingen, bedoeld in het eerste lid, zijn afneembare bovenbouwen en gestandaardiseerde laadstructuren, zoals containers, inbegrepen.

 

3.

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel a, mogen mobiele machines die zijn ingericht voor het uitvoeren van in hoofdzaak andere werkzaamheden dan het vervoer van goederen of personen niet langer zijn dan 20,00 m.

 
Artikel 5.7a.7
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

De last onder de assen van mobiele machines mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op de constructieplaat vermelde technisch toegestane maximum aslasten, met dien verstande dat het draagvermogen van de gemonteerde banden niet mag worden overschreden.

Leden 1 en 2: in geval van twijfel wordt het voertuig gewogen.

2.

De totale massa of de som van de aslasten van mobiele machines mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op de constructieplaat vermelde toegestane maximummassa, met dien verstande dat het draagvermogen van de gemonteerde banden niet mag worden overschreden.

 

§ 3. Motor, brandstofsystemen en milieu

Artikel 5.7a.8
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Mobiele machines moeten bij voortduring voldoen aan de in het kentekenregister geregistreerde maximumconstructiesnelheid, vermeerderd met 5 km/h. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 29a, van toepassing.

Visuele controle door middel van een beproeving op de weg.

2.

Mobiele machines mogen niet zijn voorzien van een voorziening met het kennelijke doel de controle op maximumconstructiesnelheid, bedoeld in het eerste lid, te bemoeilijken of te beïnvloeden.

Visuele controle, waarbij eventuele aanwezige voorzieningen worden bediend of ingeschakeld.

Artikel 5.7a.9
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Alle onderdelen van brandstofsystemen moeten veilig zijn en deugdelijk zijn bevestigd.

Visuele controle.

2.

De brandstofsystemen mogen geen lekkage vertonen.

Visuele controle. Een installatie voor een al dan niet tot vloeistof verdicht gas, wordt gecontroleerd met behulp van apparatuur die lekkage vaststelt, waarbij het contact ingeschakeld moet zijn.

3.

De vulopening van een brandstofreservoir moet zijn afgesloten met een passende tankdop.

Visuele controle.

Artikel 5.7a.10
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Indien een mobiele machine is voorzien van een LPG-installatie, moet deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.7a.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen.

2.

De LPG-tank:

a. mag niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak; en

b. mag geen deuken vertonen.

Visuele controle, zo nodig terwijl de mobiele machine zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

De LPG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.

Visuele controle.

4.

De LPG-tank moet, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 maart 1979, zijn voorzien van een deugdelijke gasdichte behuizing die in de buitenlucht moet uitmonden, tenzij de tank in de open lucht is geplaatst.

Leden 4 en 5: de wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

5.

Op de LPG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig, met uitzondering van een verwarmingsinstallatie ten behoeve van de passagiers- of laadruimte.

6.

Indien het voertuig na 30 september 1978 in gebruik is genomen, mag het vullen van de tank alleen buiten het voertuig kunnen geschieden. De vulaansluiting moet zijn voorzien van een stofkap, tenzij deze is beschermd tegen vuil en water.

Visuele controle.

7.

De leidingen mogen geen knikken vertonen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.

Leden 7 en 8: de wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

8.

De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is. De slangen die aan de buitenzijde van een metalen wapening zijn voorzien, mogen geen beschadiging vertonen.

 
Artikel 5.7a.10a
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Indien een mobiele machine is voorzien van een CNG- of LNG-installatie, moet deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.7a.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen.

2.

De CNG- of LNG-tank mag geen deuken vertonen.

Visuele controle, zo nodig terwijl de mobiele machine zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

De CNG- of LNG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.

Visuele controle.

4.

De CNG- of LNG-tank moet, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 2002, zijn voorzien van een deugdelijke gasdichte behuizing die in de buitenlucht moet uitmonden, tenzij de tank in de open lucht is geplaatst.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

5.

De vervaldatum van de goedkeuring en, indien van toepassing, van de herkwalificatie van een CNG- of LNG-tank, mag niet verstreken zijn.

Visuele controle.

6.

Op de CNG- of LNG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig, met uitzondering van een verwarmingsinstallatie ten behoeve van de passagiers- of bagageruimte.

Leden 6 tot en met 10: de wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

7.

De onderdelen van de CNG- of LNG-installatie moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.

 

8.

De leidingen en gasvoerende slangen mogen geen knikken vertonen.

 

9.

De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is.

 

10.

De vulaansluiting moet:

a. zijn geplaatst aan de buitenzijde van het voertuig of in het motorcompartiment;

b. zijn voorzien van een stofkap, tenzij de vulaansluiting is beschermd tegen vuil en water.

 
Artikel 5.7a.10b
 

Eisen

Wijze van keuren

1

Indien een mobiele machine is voorzien van een waterstofinstallatie, moet deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.7a.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen.

2

De waterstoftank mag geen deuken vertonen.

Visuele controle, zo nodig terwijl de mobiele machine zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3

De waterstoftank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.

Visuele controle.

4

De waterstoftank moet, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 2014, zijn voorzien van een deugdelijke gasdichte behuizing die in de buitenlucht moet uitmonden, tenzij de tank in de open lucht is geplaatst.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

5

De vervaldatum van de goedkeuring en, indien van toepassing, van de herkwalificatie van een waterstoftank mag niet verstreken zijn.

Visuele controle.

6

De onderdelen van de waterstofinstallatie moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.

Leden 6 tot en met 9: de wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

7

De leidingen en gasvoerende slangen mogen geen knikken vertonen.

 

8

De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is.

 

9

De vulaansluiting moet:

a. zijn geplaatst aan de buitenzijde van het voertuig;

b. zijn voorzien van een stofkap, tenzij de vulaansluiting is beschermd tegen vuil en water.

 

10

Mobiele machines voorzien van een waterstofinstallatie, moeten zowel in de motorruimte als in de nabijheid van de tankverbinding of het aansluitpunt zijn voorzien van een weerbestendige sticker met één van de volgende herkenningstekens:

[956640-004.eps]

 
Artikel 5.7a.11
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Mobiele machines met een verbrandingsmotor moeten zijn voorzien van een uitlaatsysteem dat over de gehele lengte gasdicht is, met uitzondering van de afwateringsgaatjes.

Visuele en auditieve controle met draaiende motor.

2.

Het uitlaatsysteem moet deugdelijk zijn bevestigd.

Visuele controle.

3.

Het uitlaatsysteem moet behoorlijk geluiddempend zijn.

Auditieve controle.

Artikel 5.7a.11a

Eisen

Wijze van keuren

Onderdelen van mobiele machines, niet zijnde onderdelen van het brandstofsysteem, het remsysteem, de stuurbekrachtiging of het veersysteem, mogen geen overmatige lekkage van vloeistof, met uitzondering van water, vertonen.

Visuele controle.

Artikel 5.7a.12
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

De accu van mobiele machines moet deugdelijk zijn bevestigd.

Leden 1 en 2: visuele controle.

2.

De elektrische bedrading van mobiele machines moet deugdelijk zijn bevestigd en goed zijn geïsoleerd.

 
Artikel 5.7a.12a

Eisen

Wijze van keuren

De onderdelen van de elektrische aandrijflijn van elektrisch aangedreven of hybride elektrische mobiele machines:

a. moeten deugdelijk zijn;

b. moeten deugdelijk zijn bevestigd;

c. mogen niet zijn beschadigd;

d. mogen geen lekkage vertonen;

e. moeten goed zijn afgeschermd, met uitzondering van de kabelset; en

f. moeten goed zijn geïsoleerd.

Visuele controle.

Artikel 5.7a.13
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

De motorsteunen moeten deugdelijk aan het chassis dan wel aan de carrosserie, alsmede aan de motor, zijn bevestigd.

Leden 1 en 2: visuele controle.

2.

De motorsteunen mogen niet in ernstige mate zijn beschadigd, de rubbers mogen niet zijn doorgescheurd en de vulkanisatie mag niet geheel zijn losgeraakt.

 

§ 4. Krachtoverbrenging

Artikel 5.7a.14

Eisen

Wijze van keuren

Mobiele machines moeten zijn voorzien van een inrichting om achteruit te rijden.

Visuele controle.

Artikel 5.7a.15

Eisen

Wijze van keuren

Mobiele machines met een maximumconstructiesnelheid van meer dan 40 km/h moeten zijn voorzien van een goed werkende snelheidsmeter die ook bij nacht voor de bestuurder goed afleesbaar is.

Visuele controle.

Artikel 5.7a.16
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

De aandrijving en de bevestiging daarvan moeten deugdelijk zijn.

Visuele controle. Een volledig doorgescheurde flexibele koppeling is toegestaan mits de aandrijfas op zijn plaats blijft.

2.

Stofhoezen van aandrijfassen moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten.

Visuele controle.

§ 5. Assen

Artikel 5.7a.18
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

De assen moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd en mogen geen breuken of scheuren vertonen. Indien sprake is van corrosie, is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 2, afdelingen 1, 2 en 3, van toepassing.

Leden 1 tot en met 4: visuele controle.

2.

De assen mogen niet zodanig zijn vervormd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.

 

3.

De assen mogen niet zodanig zijn bevestigd, beschadigd of vervormd dat het weggedrag nadelig wordt beïnvloed.

 

4.

De assen mogen niet zodanig door corrosie zijn aangetast, dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht. Hieraan wordt voor wat betreft wielgeleidingselementen voldaan, indien deze niet zijn doorgeroest. Indien een wielgeleidingselement is doorgeroest, mag deze niet zijn gerepareerd. Indien er sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 2, afdelingen 1, 2 en 3, van toepassing.

 
Artikel 5.7a.19
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

De fuseepennen, -lageringen, -bussen en -kogels moeten deugdelijk zijn bevestigd.

Leden 1 tot en met 3: visuele controle.

2.

Stofhoezen van fuseekogels moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten.

 

3.

De fuseepennen, -lageringen, -bussen en -kogels alsmede de overige draaipunten van een volledig onafhankelijke wielophanging mogen niet te veel speling vertonen. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 46, 47 en 48, van toepassing.

 

4.

Indien een gedeelte van de binnenkant van het fuseekogelhuis en van de fuseekogel zichtbaar is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt, mag dit gedeelte geen corrosie vertonen.

Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats.

Artikel 5.7a.20
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

De wiellagers mogen niet te veel speling vertonen. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 49, van toepassing.

Visuele controle. De speling wordt op de juiste wijze zichtbaar gemaakt. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

2.

Verschijnselen van slijtage of beschadiging mogen niet hoorbaar of voelbaar zijn.

Visuele en auditieve controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid, al dan niet met behulp van apparatuur.

Artikel 5.7a.24
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

De wielen onderscheidenlijk velgen mogen geen breuken, scheuren, ondeugdelijk laswerk, ernstige corrosie of ernstige vervorming vertonen.

Leden 1 en 2: visuele controle.

2.

De wielen onderscheidenlijk velgen moeten met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen deugdelijk zijn bevestigd.

 
Artikel 5.7a.25

Eisen

Wijze van keuren

De wielnaven moeten met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen deugdelijk zijn bevestigd.

Visuele controle.

Artikel 5.7a.26

Eisen

Wijze van keuren

Stabilisatoren moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen geen breuken of scheuren vertonen.

Visuele controle.

§ 6. Ophanging

Artikel 5.7a.27
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Mobiele machines moeten zijn voorzien van banden of rupsbanden, waarvan het loopvlak niet bestaat uit metaal of een materiaal dat voor wat betreft hardheid en vervormbaarheid dezelfde eigenschappen heeft.

Visuele controle.

2.

Het bepaalde in het eerste lid inzake het loopvlak, is niet van toepassing op mobiele machines als bedoeld in artikel 1b van het Kentekenreglement.

 

3.

De luchtbanden mogen geen beschadigingen vertonen waarbij het karkas zichtbaar is.

Visuele controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid.

4.

De luchtbanden mogen geen uitstulpingen vertonen.

Leden 4 en 5: visuele controle.

5.

Het loopvlak van de banden mag geen metalen elementen bevatten die tijdens het rijden daarbuiten kunnen uitsteken.

 

6.

De profilering van de hoofdgroeven van de banden van mobiele machines moet over de gehele omtrek van het loopvlak ten minste 1,6 mm bedragen, met uitzondering van de slijtage-indicatoren.

Visuele controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. In geval van twijfel wordt de profieldiepte gemeten met een profieldieptemeter. De minimale profieldiepte wordt gemeten in de brede groeven waarin door de fabrikant de maximale diepte is bepaald, alsmede in de groeven waarin een slijtage-indicator aanwezig is.

Artikel 5.7a.28
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Indien de mobiele machine is voorzien van een veersysteem, moet dit goed werken.

Leden 1 tot en met 3: visuele controle.

2.

De onderdelen van het veersysteem mogen geen breuken, ernstige lekkage of scheuren vertonen, mogen niet ernstig door corrosie zijn aangetast en moeten deugdelijk zijn bevestigd. Hieraan wordt voor wat betreft veerschotels voldaan, indien deze niet zijn doorgeroest of gerepareerd. Bij luchtveerbalgen mogen de koordlagen zichtbaar zijn, maar niet beschadigd. Indien sprake is van corrosie, is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 2, afdelingen 1, 2 en 3, van toepassing.

 

3.

Indien de mobiele machine is voorzien van schokdempers, moeten deze deugdelijk zijn bevestigd en goed werken

 

§ 7. Stuurinrichting

Artikel 5.7a.29
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Mobiele machines moeten zijn voorzien van een deugdelijke stuurinrichting.

Leden 1 tot en met 3: visuele controle.

2.

De bestuurde wielen moeten goed reageren op de draaiing van de stuurbediening.

 

3.

De stuurinrichting mag niet zijn voorzien van een uitsluitend elektrische overbrenging dan wel een uitsluitend pneumatische overbrenging.

 

4.

Bij draaiing van de stuurbediening tot aan de aanslagen, mogen geen weerstanden voelbaar zijn en moeten de wielen onderscheidenlijk de banden vrij kunnen draaien.

Visuele controle, waarbij de stuurbekrachtiging buiten werking is gesteld. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand bewogen waarbij de bestuurde wielen gedeeltelijk mogen worden ontlast.

5.

De voor de overbrenging van de stuurbeweging bestemde onderdelen:

a. moeten deugdelijk zijn bevestigd met alle daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen;

b. mogen geen breuken of scheuren vertonen;

c. mogen niet zijn vervormd; en

d. mogen niet ernstig door corrosie zijn aangetast. Indien sprake is van corrosie, is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 2, afdelingen 1, 2 en 3, van toepassing.

Visuele controle. De stuurbediening wordt met krachtige korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid, waarbij de massa van de mobiele machine op de wielen rust.

6.

Koppelingen moeten een zichtbaar spelingsvrije overbrenging kunnen bewerkstelligen.

Leden 6 en 7: visuele controle.

7.

Flexibele koppelingen mogen niet in ernstige mate zijn gescheurd.

 

8.

De verbindingen in het stangenstelsel mogen niet te veel speling vertonen. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 52, van toepassing.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

9.

De stuurbekrachtiger moet goed werken.

Voor de controle van de stuurbekrachtiger wordt bij uitgeschakelde motor het stuurwiel naar links en rechts bewogen. Vervolgens wordt met draaiende motor het stuurwiel opnieuw naar links en rechts bewogen, hierbij moet de werking van de stuurbekrachtiger voelbaar zijn.

10.

Slangen ten behoeve van de stuurbekrachtiger mogen geen beschadigingen vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is en mogen geen bewegende delen raken.

Leden 10 en 11: visuele controle.

11.

Stofhoezen van het stuurhuis en de stuurkogels moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten.

 

12.

De onderdelen van een volledig hydraulische stuurinrichting mogen geen lekkage vertonen.

Visuele controle. Het stuurwiel wordt bij stationair draaiende motor in de uiterste stand gedraaid en gehouden.

§ 8. Reminrichting

Artikel 5.7a.31
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Mobiele machines moeten zijn voorzien van een goedwerkende reminrichting waarvan de:

a. onderdelen deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen;

b. onderdelen niet in ernstige mate door corrosie zijn aangetast;

c. onderdelen niet zijn beschadigd, gescheurd of gebroken;

d. onderdelen geen inwendige of uitwendige lekkage vertonen; en

e. remschijven geen dusdanige slijtage vertonen dat er kans op breuk ontstaat.

– Onderdeel a tot en met c: visuele controle.

– Onderdeel d en e: visuele controle. In geval van twijfel wordt het remsysteem onder druk gezet.

2.

De rembekrachtiger en de hydraulische remkrachtregelaar moeten goed functioneren.

Controle waarbij de rem in werking wordt gesteld bij draaiende motor.

3.

De compressor en de drukregelaar moeten goed werken en tijdig in werking treden.

Visuele controle met behulp van de dashboardmeter(s) door bij draaiende motor het rempedaal diverse malen in te trappen.

4.

Bij hydraulische remsystemen mag bij het bedienen van het rempedaal de slag van het pedaal niet door een aanslag worden beperkt.

Controle door het rempedaal in te trappen.

5.

Rempedalen moeten een stroef oppervlak hebben en deugdelijk functioneren, alsmede in voorkomend geval zijn voorzien van een deugdelijke koppeling tussen het linker- en rechterrempedaal.

Visuele controle.

6.

Remslangen mogen:

a. niet in ernstige mate zijn misvormd;

b. niet langs andere voertuigdelen schuren; en

c. geen zodanige beschadigingen vertonen dat het wapeningsmateriaal zichtbaar is. De slangen die aan de buitenzijde van een metalen wapening zijn voorzien, mogen geen beschadiging vertonen.

– Onderdeel a: visuele controle.

– Onderdeel b: visuele controle. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand gebracht.

– Onderdeel c: visuele controle.

7.

Remleidingen mogen geen knikken vertonen.

Visuele controle.

8.

Wielen die zijn voorzien van een trommelrem, moeten in onberemde toestand in beide richtingen kunnen draaien zonder dat de remvoering aanloopt. De remvoering van wielen van een schijfrem, mag in onberemde toestand in beide richtingen enigszins slepen.

Controle door de wielen vrij van de grond met de hand rond te draaien.

9.

De remtrommel of remschijf mag tijdens het remmen niet worden geraakt door delen die zijn bestemd als drager of bevestigingsmiddel van de remvoering.

Visuele controle. Indien de remvoering niet zonder demontage zichtbaar te maken is, moet de rem in werking worden gesteld terwijl het wiel met de hand of met behulp van een wielspinner wordt rondgedraaid. Hierbij mogen geen schurende geluiden van metaal op metaal hoorbaar zijn.

10.

De noodzakelijke bewegingsvrijheid van de remonderdelen mag niet worden beperkt.

Visuele controle.

11.

Remcilinders moeten zijn voorzien van stofhoezen die niet in ernstige mate mogen zijn beschadigd.

Visuele controle. De hoezen worden gecontroleerd voor zover dit mogelijk is zonder demontage.

12.

De onderdelen van een antiblokkeersysteem:

a. moeten deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen;

b. mogen niet in ernstige mate door corrosie zijn aangetast;

c. mogen niet zijn beschadigd, gescheurd, gebroken; en

d. mogen geen lekkage vertonen.

Visuele controle.

13.

De waarschuwingsinrichting van het antiblokkeersysteem mag geen defect aangeven.

Wanneer na het starten van de motor een optisch of akoestisch waarschuwingssignaal wordt afgegeven dat het systeem niet goed functioneert, wordt ervan uitgegaan dat niet aan deze eis is voldaan. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd.

Artikel 5.7a.32
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

In de reservoirs van het hydraulisch remsysteem moet voldoende remvloeistof aanwezig zijn.

Visuele controle, waarbij het remvloeistofniveau zich niet onder de minimumaanduiding mag bevinden.

2.

De vulopening van het reservoir van de hoofdremcilinder moet zijn afgesloten met een passende dop.

Visuele controle.

Artikel 5.7a.33

Eisen

Wijze van keuren

Mobiele machines met een drukluchtremsysteem die in gebruik zijn genomen na 30 april 2020, moeten zijn voorzien van een optische of akoestische waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra de energievoorraad in een van de bedrijfskringen onder de vereiste minimumdruk is gedaald.

Visuele of auditieve controle, door om de beurt de bedrijfsremkringen leeg te laten lopen en weer te vullen.

Artikel 5.7a.34

Eisen

Wijze van keuren

Mobiele machines met een veerrem moeten zijn voorzien van een optische of akoestische waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra de veerrem in werking is gesteld.

Visuele of auditieve controle, terwijl de veerrem in werking wordt gesteld.

Artikel 5.7a.36
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

De slag van drukluchtremcilinders die door middel van een nok een trommelrem bedienen, mag niet worden begrensd door delen die daar niet voor zijn bestemd.

Visuele controle, waarbij de rem in werking wordt gesteld.

2.

De slag van drukluchtremcilinders van trommelremmen mag vanuit onberemde toestand tot in beremde stand niet groter zijn dan twee derde deel van de maximumslag van de betrokken remcilinder.

Visuele controle, waarbij de rem maximaal in werking wordt gesteld. In geval van twijfel wordt gemeten.

Artikel 5.7a.38
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Mobiele machines moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem die ten minste op één as werkt.

Visuele controle

2.

Mobiele machines moeten zijn voorzien van twee onafhankelijke remsystemen.

 

3.

Mobiele machines met een maximumconstructiesnelheid van:

a. meer dan 40 km/h moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem, waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 4,5 m/s2 bedraagt;

b. meer dan 30 km/h maar niet meer dan 40 km/h moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem, waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 3,1 m/s2 bedraagt;

c. niet meer dan 30 km/h moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem, waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 2,4 m/s2 bedraagt.

Leden 3 en 4: visuele controle door middel van een beproeving op de weg. De snelheid moet bij de aanvang van de remproef de maximumconstructiesnelheid bedragen met een maximum van 40 km/h. De remvertraging wordt met een elektronische zelfregistrerende remvertragingsmeter als volgt vastgesteld:

a. indien op de remvertragingsmeter een resulterende of gemiddelde waarde wordt aangegeven, geldt deze waarde als de minimaal behaalde remvertraging;

b. indien de remvertraging niet volgens onderdeel a kan worden vastgesteld, geldt de waarde die met behulp van de meetwaardentabel op de registratiestrook wordt vastgesteld, door het gemiddelde te nemen van alle gemeten waarden die gelijk of groter zijn aan de minimaal vereiste remvertraging en gedurende minimaal een halve seconde zijn gemeten;

c. indien de remvertraging niet volgens onderdeel a of b kan worden vastgesteld, geldt als remvertraging de waarde die met behulp van de grafiek op de registratiestrook als volgt is vastgesteld:

1°. indien op het moment dat het voertuig nagenoeg stilstond geen plotselinge stijging van de remvertraging is waar te nemen, is de hoogst behaalde waarde van remvertraging bepalend;

2°. indien op het moment dat het voertuig nagenoeg stilstond een plotselinge stijging van de remvertraging is waar te nemen, is de waarde van de behaalde remvertraging vlak vóór deze stijging bepalend.

Indien op een remtestinrichting kan worden vastgesteld dat de remvertraging voldoet, kan de beproeving op de weg achterwege gelaten worden. De bij de remproef behaalde remvertraging wordt berekend door de remkrachten bij elkaar op te tellen en vervolgens te delen door de in het kentekenregister vermelde massa in rijklare toestand.

4.

Het voertuig mag bij het gebruik van de rem of remsystemen geen zijwaartse beweging maken.

 
Artikel 5.7a.39

Eisen

Wijze van keuren

Van mobiele machines moet één van de remmen in aangezette toestand kunnen worden vastgezet, tenzij een afzonderlijke vastzetinrichting aanwezig is.

Visuele controle.

§ 9. Carrosserie

Artikel 5.7a.41

Eisen

Wijze van keuren

De deuren van mobiele machines moeten goed sluiten. Minimaal één deur die direct toegang geeft tot de bestuurdersruimte, moet op zowel vanaf de

binnenzijde als vanaf de buitenzijde kunnen worden geopend.

Visuele controle, waarbij de deuren worden geopend en gesloten.

Artikel 5.7a.42
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Voor- en zijruiten van mobiele machines mogen:

a. niet in ernstige mate beschadigd zijn;

b. niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen die het uitzicht van de bestuurder belemmeren.

Visuele controle.

2.

Mobiele machines moeten zodanig zijn gebouwd of ingericht dat er vanaf de bestuurderszitplaats voldoende uitzicht naar voren en opzij is.

Visuele controle, door een persoon van gemiddeld gestalte die op gebruikelijke wijze is gezeten op de voor hem in de juiste rijstand gestelde bestuurderszitplaats.

In geval van twijfel wordt gemeten volgens de volgende methode:

– vanuit een punt op de grond recht onder de oogpunten van de bestuurder wordt een halve denkbeeldige cirkel getrokken van 12,00 m;

– naar voren gezien mogen binnen een afstand van 9,50 m op dezelfde hoogte als de denkbeeldige cirkel één of twee objecten van maximaal 0,70 m breed zijn afgeschermd;

– naar de zijkant gezien mogen één of twee objecten van maximaal 1,50 m breed zijn afgeschermd.

3.

Om te voldoen aan het tweede lid mogen ook inrichtingen voor indirect zicht worden gebruikt.

 
Artikel 5.7a.43

Eisen

Wijze van keuren

Mobiele machines met een voorruit, moeten zijn voorzien van een goed werkende ruitenwisserinstallatie die de bestuurder voldoende uitzicht geeft. De installatie mag niet door handkracht worden aangedreven.

Visuele controle. Indien bij het in werking stellen van de installatie ten minste één stand, niet zijnde een intervalstand, werkt, blijft verdere controle achterwege.

Artikel 5.7a.45
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Mobiele machines moeten zijn voorzien van een linkerbuitenspiegel of camera-monitorsysteem.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 136a van toepassing.

2.

Mobiele machines moeten zijn voorzien van een rechterbuitenspiegel of camera-monitorsysteem.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 137a van toepassing.

3.

Mobiele machines moeten zijn voorzien van een trottoirspiegel of camera-monitorsysteem.

Visuele controle. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 142a van toepassing.

4.

Indien een trottoirspiegel of camera-monitorsysteem is gemonteerd, moet deze zodanig zijn aangebracht dat geen enkel punt van de spiegel, camera-monitorsysteem of van de steun waarop deze is gemonteerd, zich op een hoogte van minder dan 2,00 m boven het wegdek bevindt. Indien de hoogte van de cabine zodanig is dat niet aan dit voorschrift kan worden voldaan, mag het voertuig niet van een trottoirspiegel zijn voorzien.

Leden 4 tot en met 7: visuele controle.

5.

De spiegels en camera-monitorsystemen moeten deugdelijk zijn bevestigd.

 

6.

Het spiegelglas van de verplichte spiegels mag geen verschijnselen van breuk vertonen en mag niet in ernstige mate zijn verweerd.

 

7.

Indien in een mobiele machine het stuur aan de rechterzijde is geplaatst, moeten alle verplicht aanwezige voorzieningen voor indirect zicht in spiegelbeeld geplaatst zijn ten opzichte van de situatie waarbij het stuur links is geplaatst. Een linkerbuitenspiegel dient altijd aanwezig te zijn.

 

8.

Het gestelde in het eerste tot en met het vierde lid is niet van toepassing op mobiele machines als bedoeld in artikel 1b van het Kentekenreglement.

 
Artikel 5.7a.46

Eisen

Wijze van keuren

De zitplaatsen van mobiele machines moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd. De verstelinrichtingen van de zitplaatsen moeten goed kunnen worden vergrendeld.

Visuele controle.

Artikel 5.7a.47

Eisen

Wijze van keuren

Indien mobiele machines zijn voorzien van gordels, moeten deze:

a. deugdelijk zijn bevestigd en mogen deze niet zijn beschadigd. Het pluizen van de gordel wordt niet gezien als een beschadiging; en

b. zijn voorzien van een goed werkende sluiting en een goed werkende blokkering.

Oprolmechanismen moeten zodanig functioneren dat de gordel aanligt na het omdoen ervan.

– Onderdeel a: visuele controle, waarbij een eventuele rolgordel volledig wordt uitgetrokken.

– Onderdeel b: visuele controle. Hierbij wordt de gordel in de sluiting gebracht. Indien de gordel is voorzien van een oprolmechanisme wordt de gordel omgedaan. De blokkering wordt gecontroleerd door te trekken aan de gordel indien dit geen uitsluitsel biedt, moet tijdens een remproef op de weg het blokkeren van de gordel worden gecontroleerd.

Artikel 5.7a.48
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Mobiele machines mogen geen scherpe delen hebben die in geval van botsing gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers kunnen opleveren.

Leden 1 en 2: visuele controle.

2.

Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, moeten uitstekende delen van mobiele machines, die in geval van botsing het gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers aanzienlijk kunnen vergroten, zijn afgeschermd.

 

3.

Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op voertuigdelen die zich hoger dan 2,00 m boven het wegdek bevinden.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

4.

De wielen onderscheidenlijk banden van mobiele machines met een maximumconstructiesnelheid van meer dan 40 km/h, moeten aan de bovenzijde voor ten minste twee derde deel van de totale breedte van de banden zijn afgeschermd en mogen niet aanlopen, onverminderd het bepaalde in artikel 5.18.32a, derde lid.

Leden 4 en 5: visuele controle.

5.

Geen deel van de buitenzijde van de mobiele machine mag zodanig zijn bevestigd, beschadigd, versleten of door corrosie zijn aangetast, dat gevaar bestaat voor losraken.

 

§ 10. Lichten, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Artikel 5.7a.51
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Mobiele machines moeten zijn voorzien van:

a. twee dimlichten;

b. twee stadslichten;

c. twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee richtingaanwijzers aan de achterzijde van het voertuig, alsmede waarschuwingsknipperlichten;

d. twee achterlichten;

e. twee remlichten;

f. twee rode retroreflectoren aan de achterzijde van het voertuig;

g. ambergele retroreflectoren aan elke zijkant van het voertuig, indien het voertuig langer is dan 6,00 m, de achterste retroreflector aan de zijkant mag rood zijn;

h. achterkentekenplaatverlichting, indien het voertuig kentekenplichtig is en in gebruik is genomen na 31 december 2020;

i. markering van de breedte aan de voor- en achterzijde van het voertuig die voldoet aan de in bijlage VIII, artikelen 132 tot en met 133, gestelde eisen, indien het voertuig breder is dan 2,55 m;

j. één rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig, in de vorm van een afgeknotte driehoek die voorzien is van een goedkeuringsmerk waarbij het bepaalde in bijlage VIII, artikel 123, van toepassing is, indien het voertuig niet is voorzien van een kentekenplaat.

– Onderdelen a tot en met f: visuele controle.

– Onderdeel g: visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

– Onderdelen h tot en met j: visuele controle.

2.

Het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onderdeel e, is niet van toepassing op mobiele machines die een maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 25 km/h hebben, die hydrostatisch worden aangedreven en waarbij de hydrostatische aandrijving tevens dienst doet als reminrichting.

Visuele controle.

Artikel 5.7a.53
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

De dimlichten en stadslichten mogen niet anders dan wit of geel licht uitstralen.

Leden 1 tot en met 5: visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.

2.

De richtingaanwijzers en zijrichtingaanwijzers, alsmede de waarschuwingsknipperlichten mogen naar voren niet anders dan ambergeel of wit licht en naar achteren niet anders dan ambergeel of rood licht uitstralen. Zijrichtingaanwijzers mogen naar de zijkant niet anders dan ambergeel licht uitstralen.

 

3.

De achterlichten mogen niet anders dan rood licht uitstralen.

 

4.

De remlichten mogen niet anders dan rood of ambergeel licht uitstralen.

 

5.

De achterkentekenplaatverlichting mag niet anders dan wit stralen en mag niet naar achteren uitstralen.

 
Artikel 5.7a.55
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

De in artikel 5.7a.51 bedoelde lichten moeten goed werken. Indien een licht wordt gevormd door meerdere lichtbronnen mag door defecte lichtbronnen het oorspronkelijk lichtoppervlak met niet meer dan 25% afnemen.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld. De schakelaar moet automatisch in de ingeschakelde stand blijven staan.

2.

De lichtarmaturen en de onderdelen daarvan moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd.

Leden 2 en 3: visuele controle.

3.

De glazen van de lichtarmaturen mogen niet zodanig zijn beschadigd, gerepareerd of bewerkt dat de lichtopbrengst en het lichtbeeld dan wel de functie nadelig worden beïnvloed. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 128, van toepassing.

 

4.

Lichten met dezelfde functie moeten nagenoeg van gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke sterkte zijn. Lichten en retroreflecterende voorzieningen met dezelfde functie moeten nagenoeg symmetrisch links en rechts van het midden van het voertuig zijn bevestigd.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.

5.

De in artikel 5.7a.51 bedoelde lichten en retroreflectoren mogen, voor zover het het lichtdoorlatend gedeelte betreft, ten hoogste 25% zijn afgeschermd.

Leden 5 en 6: visuele controle.

6.

De in artikel 5.7a.51 bedoelde retroreflectoren mogen geen gebreken vertonen, die de retroreflectie beïnvloeden.

 

7.

De elektrische schakeling van de dimlichten en de stadslichten moet zodanig zijn uitgevoerd dat de dimlichten en de extra dimlichten dan wel de stadslichten en de extra stadslichten niet tegelijk kunnen zijn ingeschakeld.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.

Artikel 5.7a.56

Eisen

Wijze van keuren

De dimlichten moeten goed zijn afgesteld, waarbij het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 113 en 114, van toepassing is.

Artikel 5.7a.57
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Mobiele machines mogen zijn voorzien van:

a. meerdere grote lichten, waarvan tegelijkertijd niet meer dan vier grote lichten mogen werken;

b. twee extra dimlichten;

c. twee extra stadslichten;

d. twee mistvoorlichten;

e. één of twee mistachterlichten;

f. twee of vier parkeerlichten;

g. één zijrichtingaanwijzer aan elke zijkant van het voertuig;

h. twee witte retroreflectoren aan de voorzijde van het voertuig;

i. ambergele retroreflectoren aan de zijkanten van het voertuig, indien het voertuig niet langer is dan 6,00 m, de achterste retroreflector aan de zijkant mag rood zijn;

j. één of twee achteruitrijlichten;

k. twee of vier markeringslichten aan de voorzijde en twee of vier markeringslichten aan de achterzijde;

l. staaklichten;

m. zijmarkeringslichten;

n. twee extra richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten aan de voor- en achterzijde van het voertuig;

o. werklichten;

p. twee extra remlichten of één derde remlicht;

q. twee dagrijlichten;

r. bochtverlichting;

s. hoeklichten.

t. achterkentekenplaatverlichting, indien het voertuig in gebruik is genomen voor 1 januari 2021;

u. markering van de breedte aan de voor- en achterzijde van het voertuig;

v. één rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig, in de vorm van een afgeknotte driehoek die voorzien is van een goedkeuringsmerk waarbij het bepaalde in bijlage VIII, artikel 123, van toepassing is, indien deze retroreflector niet reeds op grond van artikel 5.7a.51, eerste lid, aanhef en onderdeel k, verplicht is;

w. verlichting die tijdens werkzaamheden op het wegdek een projectie maakt ter waarschuwing van andere verkeersdeelnemers.

– Onderdelen a tot en met h: visuele controle.

– Onderdeel i: visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

– Onderdelen j tot en met w: visuele controle.

2.

Mobiele machines mogen zijn voorzien van extra witte retroreflecterende voorzieningen aan de voorzijde, extra rode aan de achterzijde en extra ambergele aan de zijkanten van het voertuig.

Leden 2 en 3: visuele controle.

3.

Mobiele machines mogen zijn voorzien van een ambergele of witte opvallende markering aan de zijkant van het voertuig of van een ambergele of rode opvallende markering aan de achterkant van het voertuig.

 
Artikel 5.7a.57a

Eisen

Wijze van keuren

Mobiele machines in gebruik voor werkzaamheden die zijn vastgesteld krachtens artikel 30, eerste lid, van het RVV 1990, mogen zijn voorzien van gele zwaai-, flits- of knipperlichten.

Visuele controle.

Artikel 5.7a.59
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Het mistvoorlicht, het dimlicht, het groot licht en het stadslicht mogen naar voren niet anders dan wit of geel licht uitstralen.

Leden 1 tot en met 9: visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.

2.

De mistachterlichten mogen niet anders dan rood licht uitstralen.

 

3.

De parkeerlichten mogen naar voren niet anders dan wit licht en naar achteren niet anders dan rood licht uitstralen. Indien de parkeerlichten zijn samengebouwd met de richtingaanwijzers, mogen zij ambergeel licht uitstralen.

 

4.

De extra richtingaanwijzers en extra waarschuwingsknipperlichten, alsmede de zijrichtingaanwijzers, mogen naar voren niet anders dan ambergeel of wit licht uitstralen en naar achteren niet anders dan ambergeel of rood licht uitstralen.

 

5.

De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan ambergeel licht uitstralen, met uitzondering van het achterste zijmarkeringslicht, dat ambergeel dan wel rood licht mag uitstralen.

 

6.

De markeringslichten en staaklichten mogen naar voren niet anders dan wit licht uitstralen en naar achteren niet anders dan rood licht uitstralen.

 

7.

De dagrijlichten, hoeklichten en bochtlichten mogen niet anders dan wit licht uitstralen.

 

8.

Het derde remlicht mag niet anders dan rood licht uitstralen.

 

9.

De achterkentekenplaatverlichting mag niet anders dan wit licht uitstralen en mag niet naar achteren uitstralen.

 
Artikel 5.7a.59a
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

De in artikel 5.7a.57 bedoelde lichtarmaturen en de onderdelen daarvan moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd.

Leden 1 en 2: visuele controle.

2.

De glazen van de lichtarmaturen mogen niet zodanig zijn beschadigd, gerepareerd of bewerkt dat de lichtopbrengst en het lichtbeeld dan wel de functie nadelig worden beïnvloed. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 128, van toepassing.

 

3.

Lichten met dezelfde functie moeten nagenoeg van gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke sterkte zijn. Lichten en retroreflecterende voorzieningen met dezelfde functie moeten nagenoeg symmetrisch links en rechts van het midden van het voertuig zijn bevestigd.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.

Artikel 5.7a.59b
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

De mistvoorlichten moeten goed zijn afgesteld, waarbij het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 114a en 114b, van toepassing is.

2.

De extra dimlichten moeten goed zijn afgesteld, waarbij het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 113 en 114, van toepassing is.

Artikel 5.7a.61

Eisen

Wijze van keuren

De richtingaanwijzers, stadslichten, parkeerlichten, achterlichten en de retroreflectoren aan de achterzijde, bedoeld in de artikelen 5.7a.51 en 5.7a.57, moeten zijn aangebracht op een afstand van niet meer dan 0,50 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

Artikel 5.7a.62

Eisen

Wijze van keuren

Het ingeschakeld zijn van het mistachterlicht of de mistachterlichten moet door middel van een controlelampje aan de bestuurder kenbaar worden gemaakt.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.

Artikel 5.7a.64
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Mobiele machines mogen, met uitzondering van grote lichten en werklichten, niet zijn voorzien van verblindende lichten.

Leden 1 tot en met 3: visuele controle.

2.

Mobiele machines mogen, met uitzondering van de richtingaanwijzers en de waarschuwingsknipperlichten, niet zijn voorzien van knipperende lichten.

 

3.

In afwijking van het tweede lid, mogen de zijmarkeringslichten van mobiele machines synchroon met de richtingaanwijzers aan dezelfde kant van het voertuig meeknipperen.

 
Artikel 5.7a.65
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Mobiele machines mogen niet zijn voorzien van:

a. meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 5.7a.51, 5.7a.57 en 5.7a.57a is voorgeschreven of toegestaan; en

b. in het voertuig aanwezige lichten of objecten die licht uitstralen naar de buitenzijde van het voertuig.

Visuele controle. Indien lichtarmaturen aanwezig zijn voor lichten die niet zijn voorgeschreven dan wel toegestaan, mogen de lichten hiervan niet werken.

2.

Mobiele machines mogen niet zijn voorzien van lichtarmaturen voor blauwe zwaai-, flits- of knipperlichten of voorzieningen die de indruk wekken dat het voertuig is voorzien van een dergelijke lichtarmatuur.

Visuele controle.

§ 11. Verbinding tussen mobiele machine en aanhangwagen

Artikel 5.7a.66
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Indien een mobiele machine is voorzien van een inrichting voor het koppelen van een aanhangwagen of verwisselbaar uitrustingsstuk, moet deze inrichting deugdelijk zijn bevestigd en mag deze niet gescheurd, gebroken, vervormd, in ernstige mate door corrosie zijn aangetast, dan wel overmatig gesleten zijn, onverminderd het bepaalde in artikel 5.7a.68, tweede lid, aanhef en onderdeel h.

Leden 1 tot en met 4: visuele controle.

2.

De voor de overbrenging van de krachten noodzakelijke onderdelen van de in het eerste lid bedoelde inrichting mogen niet gescheurd, gebroken, vervormd, in ernstige mate door corrosie zijn aangetast, dan wel overmatig gesleten zijn.

 

3.

De bedieningsorganen van de in het eerste lid bedoelde inrichting moeten gemakkelijk bereikbaar zijn en gemakkelijk en zonder gevaar te bedienen zijn.

 

4.

De achtertraverse met inbegrip van alle profielen die daar deel van uitmaken, moet deugdelijk zijn bevestigd en mag:

geen breuken of scheuren vertonen, en

niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.

 
Artikel 5.7a.67

Eisen

Wijze van keuren

Indien een mobiele machine is voorzien van een koppelingskogel met een nominale diameter van:

a. 50 mm, moet de diameter van de kogel ten minste 49,0 mm bedragen;

b. 80 mm, moet de diameter van de kogel ten minste 78,5 mm bedragen.

Het bolvormige gedeelte wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.

Artikel 5.7a.68
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Indien een mobiele machine is voorzien van een vangmuilkoppeling met een nominale pendiameter van:

a. 25 mm, moet de pendiameter ten minste 23,0 mm bedragen;

b. 32 mm, moet de pendiameter ten minste 30,0 mm bedragen;

c. 36 mm, moet de pendiameter ten minste 34,0 mm bedragen;

d. 38 mm, moet de pendiameter ten minste 36,0 mm bedragen;

e. 40 mm, moet de pendiameter ten minste 36,5 mm bedragen;

f. 50 mm, moet de pendiameter ten minste 46,0 mm bedragen;

g. 57,5 mm, moet de pendiameter ten minste 55,0 mm bedragen.

Het contactgedeelte van de pen met het trekoog wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.

2.

De koppelingen, bedoeld in het eerste lid, moeten voldoen aan de volgende eisen:

a. de opwaartse speling van de pen mag niet meer dan 5 mm bedragen;

b. de radiale speling in de onderste bus mag niet meer dan 2 mm bedragen;

c. de onderste lagerbus mag niet loszitten en de bevestiging ervan mag niet zijn uitgeslagen;

d. de sluit- en borginrichting moet goed functioneren;

e. de radiale speling van de trekstang in de lagering in de achterbalk mag niet meer dan 2 mm bedragen;

f. axiale speling van de trekstang in de lagering in de achterbalk is niet toegestaan;

g. de bevestigingsmoer van de trekstang moet deugdelijk vastzitten en moet goed geborgd zijn; en

h. het gedeelte van de vangmuil dat als geleiding voor het trekoog tijdens het aankoppelen is bedoeld, mag tekenen van vervorming, van scheuren of van uitgebroken delen vertonen, mits daardoor de sterkte of het functioneren van de koppeling met inbegrip van de sluit- en borginrichting niet wordt aangetast. Herstel daarvan door middel van lassen is toegestaan.

– Onderdeel a: de pen wordt omhoog bewogen met behulp van bijvoorbeeld een schroevendraaier, waarbij de koppeling gesloten moet zijn en de handborg of controlestift voor zover mogelijk buiten werking moet zijn gesteld, teneinde de speling in het sluitingsmechanisme en de bovenste lagerbus van de pen bij de beoordeling te betrekken. In geval van twijfel wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.

– Onderdeel b: in geval van twijfel meten met bijvoorbeeld een stukje haaks omgezet rondstaal van 2 mm.

– Onderdeel c: visuele controle.

– Onderdeel d: visuele controle, terwijl de koppeling wordt geopend en gesloten.

– Onderdeel e: de trekstang wordt op- en neerwaarts en van links naar rechts bewogen. In geval van twijfel wordt gemeten met bijvoorbeeld een stukje haaks omgezet rondstaal van 2 mm.

– Onderdeel f: de trekstang wordt axiaal bewogen.

– Onderdeel g: visuele controle. Een eventuele stofkap wordt verwijderd.

– Onderdeel h: visuele controle.

Artikel 5.7a.69
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Indien een mobiele machine is voorzien van een schotelkoppeling van 2 of 3,5 inch, mag:

a. de onvlakheid van de schotel niet meer dan 3,5 mm bedragen; en

b. de onvlakheid van de schotel, in afwijking van het bepaalde in onderdeel a, voor wat betreft de uiterste linker- en rechterzijde over een breedte van 50 mm, gemeten vanaf de buitenzijde van de schotel, niet meer dan 5 mm bedragen.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt met behulp van een geschikt meetmiddel en een aanliggende stalen rei in alle richtingen over het hart van de schotel gemeten.

2.

Dit eerste lid is niet van toepassing op kunststofdelen op de schotelkoppeling die bedoeld zijn als slijtvlak

3.

Een schotelkoppeling moet deugdelijk zijn bevestigd.

Visuele controle.

4.

De speling in de sluitinrichting van een schotelkoppeling van 2 inch mag, uitgaande van een niet gesleten 2 inch pen, in de lengterichting van het voertuig niet meer dan 2 mm bedragen.

In geval van twijfel wordt gemeten met een geschikt meetmiddel. Controle geschiedt met behulp van:

een standaard pen van 2 inch, die voldoet aan de nieuwmaat toleranties en voorzien is van een vlakke plaat waarbij het uitstekende deel van de pen een hoogte heeft van ten minste 82,5 en ten hoogste 82,7 mm, dan wel

een oplegger met een pen van 2 inch daarbij rekening houdend met een eventuele gemeten slijtage van de pen. In geval van twijfel wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.

5.

De sluit- en borginrichting moet goed functioneren.

Visuele controle terwijl de sluit- en borginrichting wordt geopend en gesloten.

Artikel 5.7a.70

Eisen

Wijze van keuren

Indien een mobiele machine is voorzien van een penkoppeling met een nominale diameter van:

a. 30 mm, moet de pendiameter ten minste 28,0 mm bedragen;

b. 30,6 mm, moet de pendiameter ten minste 28,6 mm bedragen;

c. 44,5 mm, moet de diameter van de pen ten minste 41,0 mm bedragen.

Het contactgedeelte van de pen met het trekoog wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.

§ 12. Diversen

Artikel 5.7a.71
 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Mobiele machines moeten ten minste zijn voorzien van een geluidssignaalinrichting die bestaat uit een goed werkende hoorn met vaste toonhoogte. Een samenstel van zodanige, tegelijk werkende hoorns wordt als één hoorn beschouwd.

Visuele en auditieve controle, waarbij de hoorn in werking wordt gesteld.

2.

Mobiele machines mogen zijn voorzien van een geluidssignaalinrichting die andere weggebruikers erop attent maakt dat de achteruitversnelling van het voertuig is ingeschakeld, alsmede van een geluidssignaalinrichting die ertoe strekt ongeoorloofd gebruik of diefstal van het voertuig te voorkomen.

Leden 2 tot en met 4: visuele en auditieve controle.

3.

Hybride elektrische of elektrische mobiele machines mogen zijn voorzien van een akoestisch voertuigwaarschuwingssysteem dat werkt tot het voertuig een snelheid van 25 km/h heeft bereikt.

 

4.

Mobiele machines mogen niet zijn voorzien van andere geluidssignaalinrichtingen dan bedoeld in het eerste tot en met derde lid.

 
Artikel 5.7a.72

Eisen

Wijze van keuren

Mobiele machines moeten, met uitzondering van walsen, aan de voorzijde of achterzijde zijn voorzien van een bevestigingspunt ten behoeve van het slepen van het voertuig.

Visuele controle.

Artikel 5.7a.73

Eisen

Wijze van keuren

Een mobiele machine met een gesloten carrosserie mag niet zijn voorzien van een afscherming tussen de zitplaatsen.

Visuele controle.

Y

Artikel 5.8.1 komt te luiden:

Artikel 5.8.1

 

Eisen

Wijze van keuren

1.

De landbouw- of bosbouwtrekker moet in overeenstemming zijn met de op de voor het voertuig afgegeven kentekencard en in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde gegevens.

Leden 1 en 2: visuele controle. Tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 2 en 3, van toepassing.

2.

De landbouw- of bosbouwtrekker moet aan de achterzijde zijn voorzien van de juiste kentekenplaat.

 

3.

Kentekenplaten moeten zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement voorgeschreven goedkeuringsmerk en moeten deugdelijk zijn bevestigd.

Visuele controle. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

4.

De kentekenplaat mag niet zijn afgeschermd en het kenteken moet goed leesbaar zijn.

Visuele controle, waarbij letters en cijfers volledig zichtbaar moeten zijn indien de waarnemer op een afstand van 20,00 m achter het midden van de landbouw- of bosbouwtrekker staat.

5.

Het voertuigidentificatienummer moet in het chassis, frame of soortgelijke dragende structuur zijn ingeslagen en goed leesbaar zijn.

Visuele controle.

6.

Landbouw- of bosbouwtrekkers in gebruik genomen na 30 juni 2009 moeten zijn voorzien van één of meerdere constructieplaten die goed leesbaar zijn en waarvan de gegevens in overeenstemming zijn met het kentekenregister, met dien verstande dat de technisch toegestane maximummassa’s die op de constructieplaten zijn vermeld ten minste gelijk zijn aan de massa’s die zijn aangegeven in het kentekenregister.

Visuele controle. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

7.

Het eerste lid is tot 1 januari 2022 niet van toepassing op landbouw- of bosbouwtrekkers die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 2021.

 

8.

Het tweede tot en met het vierde lid zijn tot 1 januari 2025 niet van toepassing op landbouw- of bosbouwtrekkers die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 2021 en waarop ingevolge artikel III van de Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de implementatie van richtlijn 2014/45/EU alsmede ter invoering van een registratie- en kentekenplicht voor landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid, mobiele machines en aanhangwagens die uitsluitend bestemd zijn om daardoor te worden voortbewogen en het niet meer toelaten tot het verkeer van nieuwe motorrijtuigen met beperkte snelheid (Stb. 2020, 167) geen kenteken behoorlijk zichtbaar aanwezig hoeft te zijn.

 

Z

In artikel 5.8.6, tweede lid, tweede kolom (‘Eisen’), wordt ‘1 januari 2025’ vervangen door ‘1 januari 2021’.

AA

Artikel 5.8.7 komt te luiden:

Artikel 5.8.7

 

Eisen

Wijze van keuren

1.

De last onder de assen van een landbouw- of bosbouwtrekker mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op de constructieplaat vermelde technisch toegestane maximum aslasten, met dien verstande dat het draagvermogen van de gemonteerde banden niet mag worden overschreden.

Leden 1 en 2: in geval van twijfel wordt het voertuig gewogen. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

2.

De totale massa of de som van de aslasten van een landbouw- of bosbouwtrekker mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op de constructieplaat vermelde toegestane maximummassa, met dien verstande dat het draagvermogen van de gemonteerde banden niet mag worden overschreden.

 

BB

Artikel 5.8.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de tweede kolom (‘Eisen’) wordt ‘de goedkeuring’ vervangen door ‘het kentekenregister’ en vervalt ‘, of indien deze niet bekend is aan de constructiesnelheid behorende bij de betreffende classificatie van de voertuigcategorie T, vermeerderd met 5 km/h’.

b. In de derde kolom (‘Wijze van keuren’) vervalt ‘algemene’.

2. In het tweede lid, derde kolom (‘Wijze van keuren’), vervalt ‘algemene’.

CC

Na artikel 5.8.9 worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5.8.10

 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Indien een landbouw- of bosbouwtrekker is voorzien van een LPG-installatie, moet deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.8.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen.

2.

De LPG-tank:

a. moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig;

b. mag niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak, en;

c. mag geen deuken vertonen.

Leden 2 tot en met 8: visuele controle.

3.

De LPG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.

 

4.

De LPG-tank moet, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 maart 1979, zijn voorzien van een deugdelijke gasdichte behuizing die in de buitenlucht moet uitmonden, tenzij de tank in de open lucht is geplaatst.

 

5.

Op de LPG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig, met uitzondering van een verwarmingsinstallatie ten behoeve van de passagiers- of laadruimte.

 

6.

Indien het voertuig na 30 september 1978 in gebruik is genomen, mag het vullen van de tank alleen buiten het voertuig kunnen geschieden. De vulaansluiting moet zijn voorzien van een stofkap, tenzij de vulaansluiting is beschermd tegen vuil en water.

 

7.

De leidingen mogen geen knikken vertonen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.

 

8.

De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is. De slangen die aan de buitenzijde van een metalen wapening zijn voorzien, mogen geen beschadiging vertonen.

 

Artikel 5.8.10a

 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Indien een landbouw- of bosbouwtrekker is voorzien van een CNG- of LNG-installatie, moet deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.8.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen.

2.

De CNG- of LNG-tank:

a. moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig; en

b. mag geen deuken vertonen.

Leden 2 tot en met 4: visuele controle.

3.

De CNG- of LNG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.

 

4.

De CNG- of LNG-tank moet, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 2002, zijn voorzien van een deugdelijke gasdichte behuizing die in de buitenlucht moet uitmonden, tenzij de tank in de open lucht is geplaatst.

 

5.

De vervaldatum van de goedkeuring en, indien van toepassing, van de herkwalificatie van een CNG- of LNG-tank, mag niet verstreken zijn.

Visuele controle. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

6.

Op de CNG- of LNG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig, met uitzondering van een verwarmingsinstallatie ten behoeve van de passagiers- of bagageruimte.

Leden 6 tot en met 10: visuele controle.

7.

De onderdelen van de CNG- of LNG-installatie moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.

 

8.

De leidingen en gasvoerende slangen mogen geen knikken vertonen.

 

9.

De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is.

 

10.

De vulaansluiting moet:

a. zijn geplaatst aan de buitenzijde van het voertuig of in het motorcompartiment;

b. zijn voorzien van een stofkap, tenzij de vulaansluiting is beschermd tegen vuil en water.

 

Artikel 5.8.10b

 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Indien een landbouw- of bosbouwtrekker is voorzien van een waterstofinstallatie, moet deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.8.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen.

2.

De waterstoftank mag geen deuken vertonen.

Leden 2 tot en met 4: visuele controle.

3.

De waterstoftank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.

 

4.

De waterstoftank moet, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 2014, zijn voorzien van een deugdelijke gasdichte behuizing die in de buitenlucht moet uitmonden, tenzij de tank in de open lucht is geplaatst.

 

5.

De vervaldatum van de goedkeuring, en indien van toepassing van de herkwalificatie, van een waterstoftank mag niet verstreken zijn.

Visuele controle. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

6.

De onderdelen van de waterstofinstallatie moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.

Leden 6 tot en met 11: visuele controle.

7.

De leidingen en gasvoerende slangen mogen geen knikken vertonen.

 

8.

De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is.

 

9.

De vulaansluiting moet:

a. zijn geplaatst aan de buitenzijde van het voertuig;

b. zijn voorzien van een stofkap, tenzij de vulaansluiting is beschermd tegen vuil en water.

 

10.

Landbouw- of bosbouwtrekkers met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg voorzien van een waterstofinstallatie, moeten zowel in de motorruimte als in de nabijheid van de tankverbinding of het aansluitpunt zijn voorzien van een weerbestendige sticker met één van de volgende herkenningstekens:

 

11.

Landbouw- of bosbouwtrekkers met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg voorzien van een waterstofinstallatie, moeten zowel aan de voor- en achterzijde als in de nabijheid van de tankverbinding of het aansluitpunt zijn voorzien van een weerbestendige sticker met één van de volgende herkenningstekens:

 

DD

Aan artikel 5.8.11 worden twee leden toegevoegd, luidende:

4.

Indien in het kentekenregister een geluidsniveau voor het voertuig is vermeld, mag de landbouw- of bosbouwtrekker in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau produceren dan de waarde die voor het voertuig is vermeld in het kentekenregister, vermeerderd met 2 dB(A). Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 38a tot en met 38c, van overeenkomstige toepassing.

Auditieve controle. Indien uitvoerbaar en toepasbaar wordt met een geluidsmeter klasse 1 vastgesteld of het geluidsniveau niet wordt overschreden.

5.

Landbouw- of bosbouwtrekkers die in gebruik zijn genomen na 31 december 2020, waarvoor geen waarde als bedoeld in het vierde lid is vermeld, mogen geen hoger geluidsniveau kunnen produceren dan:

a. 95 dB(A) bij een toerental van 3.500 min-1voor zover het betreft een landbouw- of bosbouwtrekker met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking; en

b. 95 dB(A) bij een toerental van 1.500 min-1 voor zover het betreft een landbouw- of bosbouwtrekker met een verbrandingsmotor met compressie-ontsteking.

 

EE

Voor artikel 5.8.15 wordt in hoofdstuk 5, afdeling 8, paragraaf 4, een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.8.14

Eisen

Wijze van keuren

Landbouw- of bosbouwtrekkers in gebruik genomen na 31 december 2017 moeten zijn voorzien van een inrichting om achteruit te rijden.

Visuele controle.

FF

In artikel 5.8.18, vierde lid, tweede kolom (‘Eisen’), worden drie zinnen toegevoegd, luidende: Hieraan wordt voor wat betreft wielgeleidingselementen voldaan, indien deze niet zijn doorgeroest. Indien een wielgeleidingselement is doorgeroest, mag deze niet zijn gerepareerd. Indien er sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 2, afdelingen 1, 2 en 3, van toepassing.

GG

In artikel 5.8.27, eerste lid, derde kolom (‘Wijze van keuren’), vervalt in de ‘algemene’.

HH

Artikel 5.8.31 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met veertiende lid tot derde tot en met vijftiende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

2.

Een landbouw- of bosbouwtrekker moet zijn voorzien van een antiblokkeersysteem, indien het voertuig:

a. in gebruik is genomen na 31 december 2020;

b. een maximumconstructiesnelheid heeft van meer dan 60 km/h;

c. niet meer dan vier assen heeft; en

d. de technisch toegestane maximummassa meer dan 3.500 kg is.

 

2. Het zevende lid (nieuw), derde kolom (‘Wijze van keuren’), komt te luiden:

Visuele controle.

3. In het achtste lid (nieuw), tweede kolom (‘Eisen’), wordt ‘Kunststofremleidingen’ vervangen door ‘Remleidingen’.

4. Het tiende lid (nieuw), derde kolom (‘Wijze van keuren’), komt te luiden:

Visuele controle, terwijl het wiel met de hand wordt rondgedraaid. Hierbij mogen geen schurende geluiden van metaal op metaal hoorbaar zijn.

5. In het veertiende lid (nieuw), derde kolom ('Wijze van keuren'), wordt 'Leden 13 en 14' vervangen door 'Leden 14 en 15'.

II

In de artikelen 5.8.33, eerste kolom (‘Eisen’), en 5.8.34, eerste kolom (‘Eisen’), wordt ‘31 december 2018’ vervangen door ‘31 december 2020’.

JJ

Artikel 5.8.37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, tweede kolom (‘Eisen’), wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. éénleiding hydraulisch remsysteem ten behoeve van aanhangwagens, moet aan de aansluitkop een druk bezitten met een grenswaarde van 100 tot 160 bar;

b. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. tweeleiding hydraulisch remsysteem ten behoeve van aanhangwagens, moeten aan de aansluitkop van de supplementaire leiding een druk bezitten met een grenswaarde van 15 tot 35 bar en aan de aansluitkop van de bedieningsleiding een druk met een grenswaarde van 115 tot 150 bar.

2. In het tweede lid, tweede kolom (‘Eisen’), wordt ‘31 december 2018’ vervangen door ‘31 december 2020’.

KK

Artikel 5.8.38 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, tweede kolom (‘Eisen’), wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt ‘31 december 2018’ vervangen door ‘31 december 2020’.

b. In onderdeel b wordt ‘1 januari 2019’ vervangen door ‘1 januari 2021’.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3.

De bedrijfsrem van een landbouw- of bosbouwtrekker met een maximumconstructiesnelheid van meer dan 40 km/h, moet op alle wielen werken.

Visuele controle. Terwijl de wielen zich vrij van de grond bevinden, wordt het rempedaal licht ingetrapt en wordt gecontroleerd of elk wiel wordt geremd. Bij gebruik van een remtestinrichting voor de controle van de remwerking, wordt hierop gelijktijdig gecontroleerd.

LL

Artikel 5.8.39, tweede lid, komt te luiden:

2.

De parkeerrem van landbouw- of bosbouwtrekkers moet het voertuig op een helling van 16% in beide richtingen in stilstand kunnen houden. Hieraan wordt geacht te zijn voldaan indien de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg, uitgaande van een aanvangssnelheid van 15 km/h, ten minste 1,6 m/s2 bedraagt en de parkeerrem ook in achterwaartse richting functioneert.

Indien de remvertraging niet bepaald kan worden op een remtestinrichting, wordt hieraan geacht te zijn voldaan, indien de parkeerrem wordt bediend en de wielen blokkeren terwijl deze zich vrij van de grond bevinden.

MM

In artikel 5.8.41, eerste kolom (‘Eisen’), tweede zin, wordt ‘De deuren’ vervangen door ‘Minimaal één deur’, wordt ‘geven’ vervangen door ‘geeft’ en wordt ‘moeten’ vervangen door ‘moet’.

NN

Artikel 5.8.42, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tweede kolom (‘Eisen’) wordt ‘31 december 2018’ vervangen door ‘31 december 2020’.

2. De derde kolom (‘Wijze van keuren’) wordt als volgt gewijzigd:

a. De zinsnede ‘vanuit de oogpunten van de bestuurder’ wordt vervangen door ‘vanuit een punt op de grond recht onder de oogpunten van de bestuurder’.

b. Er wordt een zin toegevoegd, luidende: Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

OO

In artikel 5.8.45, eerste lid, tweede kolom (‘Eisen’), onderdeel b, wordt ‘31 december 2018’ vervangen door ‘31 december 2017’.

PP

Artikel 5.8.48 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

4.

De wielen onderscheidenlijk banden van landbouw- of bosbouwtrekkers met een maximumconstructiesnelheid van meer dan 40 km/h, moeten aan de bovenzijde voor ten minste twee derde deel van de totale breedte van de banden zijn afgeschermd en mogen niet aanlopen, onverminderd het bepaalde in artikel 5.18.32a, derde lid.

Leden 4 en 5: visuele controle.

2. In het vijfde lid vervalt de tekst in de derde kolom (‘Wijze van keuren’).

QQ

Na artikel 5.8.48 wordt in hoofdstuk 5, afdeling 8, paragraaf 9, een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.8.49

 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Landbouw- of bosbouwtrekkers mogen zijn voorzien van een deugdelijke beschermingsinrichting aan de voorzijde tegen klemrijden.

2.

De afstand van de onderzijde van de beschermingsinrichting tot het wegdek mag tussen die punten die meer dan 0,20 m van de zijkanten van de voorste as van het voertuig zijn gelegen, met inbegrip van de wielen, niet meer dan 0,55 m bedragen.

Leden 2 tot en met 7: visuele controle.

Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

3.

De afstand van de voorzijde van het voertuig tot de voorzijde van de beschermingsinrichting mag niet meer dan 0,50 m bedragen.

 

4.

De beschermingsinrichting:

a. mag niet breder zijn dan de breedte van de voorste as met inbegrip van de wielen;

b. mag aan weerszijden niet meer dan 0,20 m smaller zijn dan de voorste as met inbegrip van de wielen; en

c. moet over de gehele breedte ten minste 0,20 m hoog zijn.

 

5.

De uiteinden van de beschermingsinrichting mogen niet naar voren zijn omgebogen.

 

6.

De buitenranden van de beschermingsinrichting mogen niet scherp zijn.

 

7.

De beschermingsinrichting en de bevestiging daarvan mogen niet zodanig zijn vervormd of breuken of scheuren vertonen, dan wel door corrosie zijn aangetast, dat hierdoor functieverlies optreedt.

 

RR

Artikel 5.8.51 komt te luiden:

Artikel 5.8.51

 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Landbouw- of bosbouwtrekkers moeten zijn voorzien van:

a. twee dimlichten;

b. twee stadslichten;

c. twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee richtingaanwijzers aan de achterzijde van het voertuig;

d. waarschuwingsknipperlichten, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 2017;

e. twee achterlichten;

f. twee remlichten, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 2000;

g. twee rode retroreflectoren aan de achterzijde van het voertuig;

h. ambergele retroreflectoren aan elke zijkant van het voertuig, indien het voertuig langer is dan 6,00 m en in gebruik is genomen na 31 december 2017;

i. achterkentekenplaatverlichting, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 2017;

j. markering van de breedte aan de voor- en achterzijde van het voertuig die voldoet aan de in bijlage VIII, artikelen 132 en 133 gestelde eisen, indien het voertuig breder is dan 2,55 m en in gebruik is genomen na 31 december 2017;

k. één rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig, in de vorm van een afgeknotte driehoek die is voorzien van een goedkeuringsmerk waarbij het bepaalde in bijlage VIII, artikel 123, van toepassing is, indien het voertuig niet is voorzien van een kentekenplaat;

l. zijmarkeringslichten indien het voertuig langer is dan 4,60 m en in gebruik is genomen na 31 december 2021.

– Onderdelen a tot en met g: visuele controle.

– Onderdeel h: visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

– Onderdeel i: visuele controle.

– Onderdeel j: visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

– Onderdeel k: visuele controle

– Onderdeel l: visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

2.

Indien de landbouw- of bosbouwtrekker is voorzien van een beschermingsinrichting aan de voorzijde tegen klemrijden moet deze zijn voorzien van twee extra stadslichten of twee staaklichten, en een breedtemarkering die voldoet aan de in bijlage VIII, artikelen 132 en 133, gestelde eisen.

Visuele controle

SS

Artikel 5.8.53 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, derde kolom (‘Wijze van keuren’), wordt ‘Leden 1 tot en met 4’ vervangen door ‘Leden 1 tot en met 6’.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

5.

De achterkentekenplaatverlichting mag niet anders dan wit licht uitstralen en mag niet naar achteren uitstralen.

 

6.

De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan ambergeel licht uitstralen, met uitzondering van het achterste zijmarkeringslicht, dat ambergeel dan wel rood licht mag uitstralen.

 

TT

Artikel 5.8.57, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De tweede kolom (‘Eisen’) wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel w wordt voor de puntkomma aan het slot ingevoegd ', voor zover deze niet reeds ingevolge artikel 5.8.51, eerste lid, onderdeel i, verplicht is'.

b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel x door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • y. één rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig, in de vorm van een afgeknotte driehoek die is voorzien van een goedkeuringsmerk waarbij het bepaalde in bijlage VIII, artikel 123 van toepassing is, indien deze niet reeds op grond van artikel 5.8.51, eerste lid, aanhef en onderdeel k, verplicht is.

2. In de derde kolom (‘Wijze van keuren’) wordt ‘Onderdelen k tot en met x’ vervangen door ‘Onderdelen k tot en met y’.

UU

In de artikelen 5.8.57a, tweede kolom (‘Wijze van keuren’), 5.8.64, eerste lid, derde kolom (‘Wijze van keuren’), en 5.8.65, tweede lid, derde kolom (‘Wijze van keuren’), vervalt ‘algemene’.

UUa

Artikel 5.12.6, zevende lid, tweede kolom ('Eisen'), komt te luiden:

In afwijking van het zesde lid, mogen:

  • a. geconditioneerde voertuigen niet breder zijn dan 2,60 m;

  • b. aanhangwagens met een maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 25 km/h niet breder zijn dan 3,00 m, indien de breedtevermeerdering het gevolg is van de montage van bredere banden of dubbellucht banden en de daarvoor noodzakelijk aangebrachte wielafscherming en markering. Uitrusting breder dan 2,55 m vallende binnen het breedste punt van de banden wordt niet in aanmerking genomen, indien deze te demonteren is en niet leidt tot extra laadruimte.

VV

In artikel 5.14.0, eerste lid, wordt ‘of motorrijtuig met beperkte snelheid’ vervangen door ‘, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine’.

WW

Artikel 5.14.1 komt te luiden:

Artikel 5.14.1

 

Eisen

Wijze van keuren

1.

De geregistreerde landbouw- of bosbouwaanhangwagen of het geregistreerde verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk moet in overeenstemming zijn met de op de voor het voertuig afgegeven kentekencard en in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde gegevens.

Leden 1 tot en met 3: visuele controle.

2.

De geregistreerde landbouw- of bosbouwaanhangwagen of het geregistreerde verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk moet zijn voorzien van de juiste kentekenplaat.

 

3.

De kentekenplaat moet zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement voorgeschreven goedkeuringsmerk en moet deugdelijk aan de achterzijde van het voertuig zijn bevestigd.

 

4.

Het kenteken moet goed leesbaar zijn en de kentekenplaat mag niet zijn afgeschermd.

Visuele controle, waarbij de letters en cijfers volledig zichtbaar moeten zijn indien de waarnemer op een afstand van 20,00 m achter het midden van het voertuig staat.

5.

Het voertuigidentificatienummer moet in het chassis, frame of een soortgelijke dragende structuur zijn ingeslagen en moet goed leesbaar zijn.

Leden 5 en 6: Visuele controle.

6.

Landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken die in gebruik zijn genomen na 31 december 2017, moeten zijn voorzien van één of meerdere constructieplaten die goed leesbaar zijn en waarvan in het geval van een geregistreerd voertuig de gegevens in overeenstemming zijn met het kentekenregister, met dien verstande dat de technisch toegestane maximummassa’s die op de constructieplaten zijn vermeld ten minste gelijk zijn aan de massa’s die in het kentekenregister zijn opgenomen.

 

7.

Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken die niet zijn opgenomen in het kentekenregister, in gebruik zijn genomen vóór 1 januari 2021 en een maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 25 km/h hebben.

8.

Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken met een technische toegestane maximummassa van niet meer dan 750 kg.

9.

Het eerste tot en met het vierde lid zijn tot 1 januari 2025 niet van toepassing op landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken waarop ingevolge artikel III van de Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de implementatie van richtlijn 2014/45/EU alsmede ter invoering van een registratie- en kentekenplicht voor landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid, mobiele machines en aanhangwagens die uitsluitend bestemd zijn om daardoor te worden voortbewogen en het niet meer toelaten tot het verkeer van nieuwe motorrijtuigen met beperkte snelheid (Stb. 2020, 167) geen kenteken behoorlijk zichtbaar aanwezig hoeft te zijn.

XX

Artikel 5.14.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, tweede kolom (‘Eisen’), wordt ‘1 januari 2025’ vervangen door ‘1 januari 2022’.

2. In het vijfde lid, tweede kolom (‘Eisen’), wordt ‘2,05 m’ vervangen door ‘2,17 m’.

YY

Artikel 5.14.7 komt te luiden:

Artikel 5.14.7

 

Eisen

Wijze van keuren

1.

De totale massa, de som van de aslasten, de last onder de assen en de last onder de koppeling van een landbouw- of bosbouwaanhangwagen of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister vermelde technisch toegestane maximummassa’s.

Indien deze massa’s niet geregistreerd zijn, mogen ze niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig op de constructieplaat vermelde technisch toegestane maximummassa’s.

Leden 1 tot en met 2: bij twijfel wordt het voertuig gewogen.

2.

Indien van een landbouw- of bosbouwaanhangwagen die of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk dat in gebruik genomen is na 30 juni 2021, de technisch toegestane maximummassa’s niet met behulp van het eerste lid kunnen worden vastgesteld, geldt voor dit voertuig een technisch toegestane maximummassa van 750 kg.

 

3.

Indien er geen constructieplaat aanwezig is en het voertuig in gebruik is genomen vóór 1 januari 2018, geldt dat de totale last onder de wielen op één aslijn niet meer mag bedragen dan 10.000 kg.

 

ZZ

Aan artikel 5.14.27 worden vier leden toegevoegd, luidende:

5.

De profilering van de hoofdgroeven van de banden moet over de gehele omtrek van het loopvlak ten minste 1,6 mm bedragen, met uitzondering van slijtage-indicatoren.

Visuele controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. In geval van twijfel wordt de profieldiepte gemeten met de profieldieptemeter. De minimale profieldiepte wordt gemeten in de brede groeven waarin door de fabrikant de maximale diepte is bepaald, alsmede in de groeven waarin een slijtage-indicator aanwezig is.

6.

De last onder de band mag niet groter zijn dan de op de banden vermelde loadindex. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 50, van overeenkomstige toepassing.

Bij twijfel wordt het voertuig gewogen.

7.

Het op de banden vermelde snelheidscategoriesymbool van landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken in gebruik genomen na 31 december 2020 moet verenigbaar zijn met de in het kentekenregister vermelde maximumconstructiesnelheid. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 50a, van toepassing.

Visuele controle.

8.

Het zesde en zevende lid zijn niet van toepassing indien tijdelijk andere banden zijn gemonteerd en de last respectievelijk snelheid ten opzichte van de op de banden aangebrachte loadindex en rijsnelheid niet wordt overschreden.

 

AAA

In artikel 5.14.29, zesde lid, derde kolom (‘Wijze van keuren’), vervalt ‘In geval van twijfel wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.’.

BBB

Artikel 5.14.31 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, derde kolom (‘Wijze van keuren’), wordt ‘Visuele controle’ vervangen door ‘Leden 1 tot en met 7: visuele controle’.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met negende lid tot tiende tot en met zeventiende lid worden acht leden ingevoegd, luidende:

2.

Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, moeten landbouw- of bosbouwaanhangwagens in gebruik genomen na 31 december 2017 en met een som van de technisch toegestane maximummassa’s per as van meer dan 1.500 kg, zijn voorzien van een goed werkende reminrichting.

 

3.

Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, moeten verwisselbare getrokken uitrustingsstukken in gebruik genomen na 31 december 2017 en met een som van de technisch toegestane maximummassa’s per as van meer dan 3.500 kg, zijn voorzien van een goed werkende reminrichting.

 

4.

Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, moeten landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken met een maximumconstructiesnelheid van meer dan 40 km/h en met een som van de technisch toegestane maximummassa’s per as van meer dan 750 kg, zijn voorzien van een goed werkende reminrichting.

 

5.

Landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken met een som van de technisch toegestane maximummassa’s per as van meer dan 8.000 kg, zijn voorzien van een tweeleidingremsysteem, tenzij deze voertuigen in gebruik zijn genomen vóór 1 januari 2018 en een maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 40 km/h hebben.

 

6.

Landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken in gebruik genomen na 31 december 2017 mogen niet zijn voorzien van een éénleidingremsysteem.

 

7.

Landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken met een som van de technisch toegestane maximummassa’s per as van meer dan 3.500 kg, zijn voorzien van een antiblokkeersysteem tenzij deze voertuigen in gebruik zijn genomen vóór 1 januari 2018 en een maximumconstructiesnelheid van meer dan 60 km/h hebben.

 

8.

De waarschuwingsinrichting van het antiblokkeersysteem van aanhangwagens mag geen defect aangeven.

Leden 8 en 9: visuele en auditieve controle. Wanneer een optisch of akoestisch waarschuwingssignaal wordt afgegeven door een controlemiddel aangesloten op de stekker van het systeem, dat het systeem niet goed functioneert, wordt ervan uitgegaan dat niet aan deze eis is voldaan. In geval van twijfel worden de wielen, bijvoorbeeld met een wielspinner, op snelheid gebracht.

9.

De waarschuwingsinrichting van het elektronisch remsysteem van aanhangwagens mag geen defect aangeven.

 

3. In het twaalfde lid (nieuw), tweede kolom (‘Eisen’), wordt ‘Kunststofremleidingen’ vervangen door ‘Remleidingen’.

4. In het vijftiende lid (nieuw), derde kolom (‘Wijze van keuren’), wordt ‘Leden 7 tot en met 9’ vervangen door ‘Leden 15 tot en met 17’.

CCC

In artikel 5.14.36, eerste lid, tweede kolom ('Eisen'), en tweede lid, tweede kolom ('Eisen'), wordt na 'drukluchtremcilinders' ingevoegd 'of hydraulische remcilinders'.

DDD

Artikel 5.14.38 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘3.’ geplaatst.

2. Voor het derde lid (nieuw) worden twee leden ingevoegd, luidende:

1.

Landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg:

a. ten minste 2,4 m/s2 bedraagt, indien de maximumconstructiesnelheid niet meer is dan 30 km/h en het voertuig in gebruik is genomen vóór 1 januari 2018;

b. ten minste 3,1 m/s2 bedraagt, indien de maximumconstructiesnelheid meer is dan 30 km/h en het voertuig in gebruik is genomen vóór 1 januari 2018;

c. ten minste 3,0 m/s2 bedraagt, indien de maximumconstructiesnelheid niet meer is dan 30 km/h en het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 2017;

d. ten minste 4,5 m/s2 bedraagt, indien de maximumconstructiesnelheid meer is dan 30 km/h en het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 2017.

Bij controle van de remvertraging van aanhangwagens is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 7, afdeling 2 van overeenkomstige toepassing.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt een remproef uitgevoerd.

2.

De bedrijfsrem van landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken met een maximumconstructiesnelheid van meer dan 40 km/h moet op ten minste twee wielen van iedere as werken.

Visuele controle. Terwijl de wielen zich vrij van de grond of van de hefinrichting bevinden, wordt de bedrijfsrem bediend en wordt gecontroleerd of elk wiel wordt geremd. Bij gebruik van een remtestinrichting voor de controle van de remwerking, wordt gelijktijdig hierop gecontroleerd.

3. In het derde lid (nieuw), tweede kolom (‘Eisen’) (nieuw), wordt voor ‘wielen’ ingevoegd ‘geremde’.

EEE

Artikel 5.14.40 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

1.

Landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken die in gebruik zijn genomen na 31 december 2017 en zijn voorzien van een remsysteem, moeten zijn voorzien van een losbreekreminrichting.

Leden 1 en 2: visuele controle. Bij een tweeleiding-drukluchtremsysteem wordt de luchtslang van de voorraad tussen het trekkende voertuig of een andere externe bron en de aanhangwagen losgenomen.

2. In het tweede lid (nieuw) vervalt de tekst in de derde kolom (‘Wijze van keuren’).

3. Het derde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. In de tweede kolom ('Eisen') wordt 'tweeleidingremsysteem' vervangen door 'tweeleiding-drukluchtremsysteem'.

b. In de derde kolom ('Wijze van keuren') vervalt 'eerst'.

FFF

Artikel 5.14.48 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid, derde kolom (‘Wijze van keuren’), wordt ‘Leden 4 en 5’ vervangen door ‘Leden 4 tot en met 7’.

2. Onder vernummering van het vijfde lid tot zevende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

5.

Landbouw- of bosbouwaanhangwagens met een maximumconstructiesnelheid van meer dan 40 km/h moeten boven de wielen een afscherming hebben die ten minste twee derde deel van de totale breedte van de band afdekt.

 

6.

Landbouw- of bosbouwaanhangwagens waarvan de som van de technisch toegestane maximummassa’s per as meer dan 3.500 kg bedraagt, met een maximumconstructiesnelheid van meer dan 40 km/h en in gebruik genomen na 31 december 2017, moeten zijn voorzien van zijdelingse afscherming. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 110, van overeenkomstige toepassing, met uitzonderling van het eerste lid, aanhef en onderdeel f.

 

GGG

Na artikel 5.14.48 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.14.49

 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Landbouw- of bosbouwaanhangwagens die in gebruik zijn genomen na 31 december 2017, moeten aan de achterzijde op deugdelijke wijze zijn voorzien van een stootbalk, indien de afstand van de onderzijde van het voertuig tot het wegdek, gemeten over de volle breedte onder de achterzijde van het onderstel of onder de hoofddelen van het koetswerk achter het hart van de achterste as, meer bedraagt dan 0,55 m.

Visuele controle.

2.

Het eerste lid is niet van toepassing op dolly’s.

-

3.

De afstand van de onderzijde van de stootbalk tot het wegdek mag voor aanhangwagens niet meer bedragen dan 0,55 m.

Leden 3 en 4: visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

4.

De stootbalk mag niet meer dan 0,45 m voor het achterste punt van het voertuig zijn gelegen. Hierbij worden voertuigdelen boven 2,00 m, gemeten vanaf het wegdek, buiten beschouwing gelaten.

 

5.

De stootbalk en de bevestiging daarvan mogen niet zodanig zijn vervormd of breuken of scheuren vertonen, dan wel door corrosie zijn aangetast, dat hierdoor functieverlies optreedt.

Visuele controle.

HHH

Artikel 5.14.51 wordt als volgt gewijzigd:

1. De eerste kolom (‘Eisen’) wordt als volgt gewijzigd:

a. Onder verlettering van de onderdelen a tot en met f tot b tot en met g en van onderdeel g (oud) tot j worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:

  • a. twee stadslichten indien het voertuig breder is dan 1,60 m en een maximumconstructiesnelheid van meer dan 40 km/h heeft;

  • h. achterkentekenplaatverlichting, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 januari 2017;

  • i. markering van de breedte aan de voor- en achterzijde van het voertuig die voldoet aan de in bijlage VIII, artikelen 132 tot en met 133, gestelde eisen, indien het voertuig breder is dan 2,55 m en in gebruik is genomen na 31 december 2017;.

b. In onderdeel j (nieuw) wordt voor de punt aan het slot ingevoegd ', indien het voertuig aan de achterzijde niet is voorzien van een kentekenplaat'.

c. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • k. zijmarkeringslichten indien het een landbouw- of bosbouwaanhangwagen betreft met de voertuigclassificatie R3 of R4, die langer is dan 4,60 m en in gebruik is genomen na 31 december 2021.

2. De tweede kolom (‘Wijze van keuren’) komt te luiden:

Onderdeel a: visuele controle, ingeval van twijfel wordt gemeten.

Onderdelen b tot en met h: visuele controle.

Onderdeel i: visuele controle, ingeval van twijfel wordt gemeten.

Onderdelen j en k: visuele controle.

III

Artikel 5.14.53 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

1.

De stadslichten mogen niet anders dan wit of geel licht uitstralen.

Leden 1 tot en met 5: visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.

2. In het tweede lid vervalt de tekst in de derde kolom (‘Wijze van keuren’).

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

4.

De achterkentekenplaatverlichting mag niet anders dan wit licht uitstralen en mag niet naar achteren uitstralen.

 

5.

De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan ambergeel licht uitstralen, met uitzondering van het achterste zijmarkeringslicht, dat ambergeel dan wel rood licht mag uitstralen.

 

JJJ

Artikel 5.14.57, eerste kolom (‘Eisen’), wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt voor de puntkomma aan het slot ingevoegd ‘, indien deze verlichting niet reeds op grond van artikel 5.14.51, eerste lid, aanhef en onderdeel a, verplicht is’.

2. In onderdeel h vervalt ‘twee’.

3. In onderdeel q wordt voor de puntkomma aan het slot ingevoegd ‘, indien het voertuig in gebruik is genomen voor 1 januari 2021’.

4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel r door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

s. één rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig, in de vorm van een afgeknotte driehoek die is voorzien van een goedkeuringsmerk waarbij het bepaalde in bijlage VIII, artikel 123, van toepassing is, indien deze retroreflector niet reeds op grond van artikel 5.14.51, eerste lid, aanhef en onderdeel j, verplicht is.

KKK

Artikel 5.14.66 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde lid tot zevende lid wordt het tweede lid vervangen door vijf leden, luidende:

2.

De trekdriehoek, alsmede alle profielen die daar deel van uitmaken, met inbegrip van schoren, versterkingsstrippen en bevestigingsonderdelen, mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van verschijnselen van corrosie van het oppervlak.

Leden 2 en 3: visuele controle.

3.

De dissel, alsmede alle profielen die daar deel van uitmaken, met inbegrip van schoren, versterkingsstrippen en bevestigingsonderdelen, mogen niet in ernstige mate door corrosie zijn aangetast. Indien sprake is van corrosie is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 2, afdelingen 1, 2 en 3, van toepassing.

 

4.

De trekdriehoek mag niet zodanig zijn vervormd dat een langsbeen, gemeten over een afstand van 0,90 m, een uitwijking heeft van meer dan 18 mm ten opzichte van de rechte lijn. Een dissel mag niet overmatig zijn vervormd.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt met behulp van een geschikt meetmiddel en een aanliggende stalen rei gemeten.

5.

Landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken met een maximumconstructiesnelheid van meer dan 25 km/h en met een som van de technisch toegestane maximummassa’s per as van niet meer dan 3.500 kg, die niet zijn voorzien van een losbreekreminrichting, moeten zijn voorzien van een hulpkoppeling, indien deze aanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken voertuigen worden gekoppeld door middel van één koppelpunt.

Leden 5 tot en met 8: visuele controle.

6.

De hulpkoppeling, bedoeld in het vijfde lid, moet deugdelijk zijn bevestigd en mag niet vervormd, gescheurd, gebroken dan wel overmatig gesleten zijn.

 

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

8.

Delen van de koppeling van landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken mogen tijdens het ontkoppelen, het losbreken of in afgekoppelde toestand het wegdek niet kunnen raken.

 

LLL

Na artikel 5.14.67 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5.14.68

 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Indien de aanhangwagen is voorzien van een trekoog met een nominale inwendige diameter van 25 mm, 30,6 mm, 32 mm, 36 mm of 38 mm mag de inwendige diameter van het trekoog niet meer dan 27,0 mm, 32,6 mm, 34,0 mm, 38,0 mm respectievelijk 40,0 mm bedragen.

Leden 1 en 2: er wordt in alle richtingen gemeten met een geschikt meetmiddel, bijvoorbeeld een kaliber.

2.

Indien de aanhangwagen is voorzien van een trekoog met een nominale inwendige diameter van 44,5 mm mag de inwendige diameter van het trekoog niet meer dan 46,5 mm bedragen.

 

3.

Indien de aanhangwagen is voorzien van een trekoog met een nominale inwendige diameter van 40 mm:

a. mag de inwendige diameter van het trekoog niet meer dan 41,5 mm bedragen; en

b. moet de dikte van het trekoog ten minste 28,0 mm bedragen.

Leden 3 tot en met 5:

– Onderdelen a: er wordt in alle richtingen gemeten met een geschikt meetmiddel, bijvoorbeeld een kaliber.

– Onderdelen b: ter plaatse van de slijtagevlakken wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.

4.

Indien de aanhangwagen is voorzien van een trekoog met een nominale inwendige diameter van 50 mm:

a. mag de inwendige diameter van het trekoog niet meer dan 52,5 mm bedragen; en

b. moet de dikte van het trekoog ten minste 41,5 mm bedragen.

 

5.

Indien de aanhangwagen is voorzien van een trekoog met een nominale inwendige diameter van 57,5 mm:

a. mag de inwendige diameter van het trekoog niet meer dan 59,5 mm bedragen; en

b. moet de dikte van het trekoog ten minste 19,0 mm bedragen.

 

6.

Het trekoog mag:

a. niet zijn vervormd of gescheurd;

b. niet zijn voorzien van een ingelaste trekoogbus;

c. niet zijn hersteld door middel van lassen of oplassen.

Visuele controle.

Artikel 5.14.69

 

Eisen

Wijze van keuren

1.

Indien de oplegger is voorzien van een koppelingspen van 2 inch:

a. moet de diameter van de kleinste doorsnede van de pen ten minste 49,0 mm bedragen, en

b. moet de diameter van de doorsnede van het gedeelte van de pen dat direct boven de kleinste doorsnede is gelegen, ten minste 70,0 mm bedragen.

Leden 1 en 2: er wordt gemeten met een geschikt meetmiddel, bijvoorbeeld een kaliber, waarbij het meetgedeelte van het gereedschap ter plaatse van de koppelingspen ten minste 2 mm en ten hoogste 4 mm dik is.

2.

Indien de oplegger is voorzien van een koppelingspen van 3,5 inch:

a. moet de diameter van de kleinste doorsnede van de pen ten minste 86,0 mm bedragen;

b. moet de diameter van de doorsnede van het gedeelte van de pen dat direct boven de kleinste doorsnede is gelegen, ten minste 110,0 mm bedragen.

 

3.

De plaat van de opleggerkoppeling mag niet in ernstige mate zijn vervormd of ingesleten. Indien de oplegger is voorzien van een koppelingspen van 2 inch of 3,5 inch, mag de onvlakheid van de koppelingsplaat niet meer dan 5 mm bedragen binnen een straal van 0,45 m gemeten vanuit het hart van de koppelingspen.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt met behulp van een geschikt meetmiddel en een aanliggende stalen rei in alle richtingen en zo dicht mogelijk bij de koppelingspen gemeten.

4.

De profielen die deel uitmaken van de ondersteuning van de plaat van de opleggerkoppeling mogen niet ernstig door corrosie zijn aangetast. Indien sprake is van corrosie is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 2, afdelingen 1, 2 en 3, van toepassing.

Visuele controle.

MMM

In artikel 5.18.0 worden de onderdelen b en c vervangen door vijf onderdelen, luidende:

  • b. landbouw- of bosbouwaanhangwagens;

  • c. motorrijtuigen met beperkte snelheid;

  • d. mobiele machines;

  • e. bedrijfsauto’s die worden ingezet voor werkzaamheden ten behoeve van wegen, werken of inrichtingen op, aan, in of boven wegen, daaronder begrepen gladheidsbestrijding of sneeuwruimen; en

  • f. verwisselbare getrokken uitrustingsstukken.

NNN

Artikel 5.18.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na ‘gelede bus’ ingevoegd ‘, een gehandicaptenvoertuig of een motorfiets met zijspanwagen waarvan het wiel van de zijspanwagen ongeremd is,’.

2. Het derde tot en met achtste lid komen te luiden:

  • 3. Met een motorvoertuig, niet zijnde een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine, mag geen landbouw- of bosbouwaanhangwagen of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk worden getrokken.

  • 4. Een samenstel van een motorvoertuig en één aanhangwagen heeft ten hoogste twee draaipunten.

  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a. een personenauto, bedrijfsauto of bus met een maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 25 km/h;

    • b. een landbouw- of bosbouwtrekker;

    • c. een motorrijtuig met beperkte snelheid; of

    • d. een motorvoertuig waarmee meerdere aanhangwagens worden voortbewogen en waarbij de samenstelling van deze aanhangwagens blijkens het kentekenregister wordt beschouwd als één aanhangwagen.

  • 6. In afwijking van het eerste lid mag met een bedrijfsauto, landbouw- of bosbouwtrekker of motorrijtuig met beperkte snelheid, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid als bedoeld in artikel 1b, eerste lid, van het Kentekenreglement, een samenstel van dolly en oplegger worden voortbewogen.

  • 7. Met een motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine als bedoeld in artikel 1b, eerste lid, onderdelen a, b of d, van het Kentekenreglement mag geen aanhangwagen worden voortbewogen.

  • 8. Met een motorvoertuig mag geen aanhangwagen worden voortbewogen indien de lengte van het samenstel de toegestane lengte van het samenstel overschrijdt.

3. Het negende lid vervalt.

OOO

Artikel 5.18.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na ‘bedrijfsauto’s’ ingevoegd ‘, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines’.

2. Het derde en vierde lid vervallen.

PPP

Artikel 5.18.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanhef komt te luiden: Bij het vervoer van goederen aan de voor- of achterzijde van het voertuig moet worden voldaan aan de volgende eisen:.

b. In onderdeel e wordt ‘de verlichting en retroreflectoren van het voertuig’ vervangen door ‘de verlichting en retroreflectoren aan de achterzijde van het voertuig’.

c. In onderdeel f wordt na ‘achterkentekenplaatverlichting’ ingevoegd ‘, indien deze verplicht is voor het desbetreffende voertuig’.

d. In onderdeel g, aanhef, vervalt ‘van een personenauto, bedrijfsauto met een technisch toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg, driewielig motorrijtuig’.

2. In het tweede lid, aanhef, vervalt ‘van een personenauto, bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg, of driewielig motorrijtuig’.

QQQ

Na artikel 5.18.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.18.7a

Met mobiele machines in gebruik genomen na 31 december 2020 die alleen zijn bedoeld voor het vervoer van goederen, al dan niet voorzien van een aanhangwagen, mag geen lading worden vervoerd, tenzij:

  • a. de mobiele machine is bestemd voor het trekken van opleggers, niet breder is dan 2,55 m, een hydraulisch traploos in hoogte verstelbare schotelkoppeling heeft en een aanhangwagen van de voertuigcategorie O trekt;

  • b. de lading gerelateerd is aan de functie, anders dan alleen goederen vervoeren, van de mobiele machine;

  • c. de lading onbeladen afneembare bovenbouwen of gestandaardiseerde laadstructuren betreft.

RRR

Artikel 5.18.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt ‘alsmede’, wordt na ‘opgegeven’ ingevoegd ‘en landbouw- en bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken waarvoor geen afzonderlijk kenteken is opgegeven,’ en wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien meerdere aanhangwagens zijn gekoppeld aan een motorvoertuig, geldt de eerste zin alleen voor de achterste aanhangwagen.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid mogen aanhangwagens als bedoeld in het eerste lid zijn voorzien van een kenteken dat op naam van de eigenaar van het trekkend motorvoertuig is gesteld, indien het trekkend motorvoertuig een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine is.

3. In het derde lid (nieuw) wordt ‘Het eerste lid is niet van toepassing’ vervangen door ‘Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing’.

4. In het vierde lid (nieuw) wordt na ‘De kentekenplaat’ ingevoegd ‘, bedoeld in het eerste en tweede lid,’.

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Dit artikel is tot 1 januari 2025 niet van toepassing indien op het trekkend motorvoertuig ingevolge artikel III van de Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de implementatie van richtlijn 2014/45/EU alsmede ter invoering van een registratie- en kentekenplicht voor landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid, mobiele machines en aanhangwagens die uitsluitend bestemd zijn om daardoor te worden voortbewogen en het niet meer toelaten tot het verkeer van nieuwe motorrijtuigen met beperkte snelheid (Stb. 2020, 167) geen kenteken behoorlijk zichtbaar aanwezig hoeft te zijn.

SSS

Artikel 5.18.12a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt ‘, en’ vervangen door een puntkomma.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door '; en' wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. de verwisselbare gedragen uitrustingsstukken die voor of achter het voertuig meer dan 1,00 m uitsteken, aan de zijkant moeten zijn voorzien van een zijmarkeringslicht of een ambergele retroreflector of ambergele opvallende markering, die is aangebracht op een afstand van niet meer dan 1,00 m van de uiterste voor- of achterzijde.

TTT

In artikel 5.18.13, eerste lid, onderdeel a, wordt onder vernummering van onderdeel 7° tot 8° een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • 7°. de verwisselbare gedragen uitrustingsstukken die voor of achter het voertuig meer dan 1,00 m uitsteken, moeten aan de zijkant zijn voorzien van een zijmarkeringslicht of een ambergele retroreflector of ambergele opvallende markering, die is aangebracht op een afstand van niet meer dan 1,00 m van de uiterste voor- of achterzijde;.

UUU

In de artikelen 5.18.17a, derde lid, en 5.18.17b, derde lid, wordt ‘meer bedragen dan 50.000 kg, doch niet meer dan 60.000 kg’ vervangen door ‘niet meer bedragen dan 60.000 kg’.

VVV

Het opschrift van hoofdstuk 5, afdeling 18, paragraaf 1, onderdeel C, komt te luiden:

C. Landbouw- of bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines, alsmede daardoor voortbewogen landbouw- of bosbouwaanhangwagens, verwisselbare getrokken uitrustingsstukken en aanhangwagens van de voertuigcategorie O.

WWW

Artikel 5.18.20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en derde lid wordt ‘of motorrijtuig met beperkte snelheid’ vervangen door ‘, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine’.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van in het eerste lid, mag de lengte van een samenstel van motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine en aanhangwagen, niet zijnde een oplegger, met inbegrip van de lading, niet meer dan 20,75 m, waarbij:

    • a. de lading op de aanhangwagen een verwisselbaar uitrustingsstuk betreft dat noodzakelijk is om het voertuig te kunnen gebruiken; of

    • b. de aanhangwagen onbeladen is.

XXX

Artikel 5.18.21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt ‘een motorrijtuig met beperkte snelheid of een samenstel van landbouw- of bosbouwtrekker of motorrijtuig met beperkte snelheid en één of meer aanhangwagens’ vervangen door ‘motorrijtuig met beperkte snelheid, mobiele machine of een samenstel van landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine en één of meer aanhangwagens’.

b. Onder verlettering van de onderdelen c en d tot d en e wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • c. moet een deugdelijke stootbalk zijn aangebracht op niet meer dan 0,60 m voor de uiterste achterzijde van de uitstekende lading, indien de afstand van de onderzijde van de lading tot het wegdek meer bedraagt dan 0,55 m;.

c. Onderdeel e (nieuw) komt te luiden:

  • e. mag het zicht op de verlichting, de retroreflectoren, de richtingaanwijzers of de kentekenplaat aan de achterzijde niet worden belemmerd, tenzij aan de achterzijde van de uitstekende lading op gelijke wijze als op het betrokken voertuig verlichting, retroreflectoren, richtingaanwijzers of kentekenplaat zijn aangebracht.

2. Aan het tweede lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel 3° door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • 4°. de verwisselbare gedragen uitrustingsstukken die voor of achter het voertuig meer dan 1,00 m uitsteken, aan de zijkant moeten zijn voorzien van een zijmarkeringslicht of een ambergele retroreflector of ambergele opvallende markering, die is aangebracht op een afstand van niet meer dan 1,00 m van de uiterste voor- of achterzijde.

3. In het derde lid wordt ‘de afmetingen, bedoeld in de artikelen 5.7.6, eerste lid, onderdeel a, 5.8.6, eerste lid, onderdeel a, en 5.18.20’ vervangen door ‘de afmetingen, bedoeld in de artikelen 5.7.6, eerste lid, onderdeel a, 5.7a.6, eerste lid, onderdeel a, 5.8.6, eerste lid, onderdeel a, 5.12.6, eerste lid, onderdeel a, 5.14.6, eerste lid, onderdeel a, en 5.18.20’.

4. Onder vernummering van het vierde lid tot zesde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 4. De stootbalk, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, mag niet breder zijn noch aan weerszijden meer dan 0,20 m smaller zijn dan:

    • a. het voertuig op de plaats waar de stootbalk is aangebracht, dan wel

    • b. de breedte van de breedste achteras, met inbegrip van de wielen waarbij de bolling van de banden boven het wegdek buiten beschouwing wordt gelaten.

  • 5. De stootbalk, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en de bevestiging daarvan mogen niet zodanig zijn vervormd of breuken of scheuren vertonen, dan wel door corrosie zijn aangetast, dat hierdoor functieverlies optreedt.

YYY

Artikel 5.18.21a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt ‘en motorrijtuigen met beperkte snelheid’ vervangen door ‘, motorrijtuigen met beperkte snelheid, mobiele machines, landbouw- of bosbouwaanhangwagens of verwisselbare getrokken uitrustingsstukken’ en wordt ‘de artikelen 5.8.6, eerste lid, onderdeel a, en 5.7.6, eerste lid, onderdeel a’ vervangen door ‘de artikelen 5.7.6, eerste lid, onderdeel a, 5.7a.6, eerste lid, onderdeel a, 5.8.6, eerste lid, onderdeel a, en 5.14.6, eerste lid, onderdeel a’.

b. In onderdeel c wordt ‘of de richtingaanwijzers’ vervangen door ‘, de richtingaanwijzers of de kentekenplaat aan de achterzijde’.

c. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • f. een beschermingsinrichting aan de voorzijde tegen klemrijden als bedoeld in artikel 5.8.49, niet meer dan 4,00 m voor het hart van het stuurwiel van het voertuig mag uitsteken;

  • g. de verwisselbare gedragen uitrustingsstukken die voor of achter het voertuig meer dan 1,00 m uitsteken, moeten aan de zijkant zijn voorzien van een zijmarkeringslicht of een ambergele retroreflector of ambergele opvallende markering, die is aangebracht op een afstand van niet meer dan 1,00 m van de uiterste voor- of achterzijde.

2. In het tweede lid wordt ‘of richtingaanwijzers’ vervangen door ‘, richtingaanwijzers of kentekenplaat’.

ZZZ

Artikel 5.18.22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘of motorrijtuigen met beperkte snelheid’ vervangen door ‘, motorrijtuigen met beperkte snelheid of mobiele machines’.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Landbouw- of bosbouwtrekkers, mobiele machines, landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken in gebruik genomen na 31 december 2020 en daardoor voortbewogen aanhangwagens die, met inbegrip van de lading en verwisselbare gedragen uitrustingsstukken, meer dan 2,55 m breed zijn, moeten zijn voorzien van een markering die voldoet aan het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 130 tot en met 133.

AAAA

In artikel 5.18.23 wordt ‘of motorrijtuigen met beperkte snelheid’ vervangen door ‘, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines’.

BBBB

Artikel 5.18.24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘en motorrijtuigen met beperkte snelheid’ vervangen door ‘, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines’.

2. In het tweede lid wordt ‘of motorrijtuigen met beperkte snelheid’ vervangen door ‘, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines’.

CCCC

Artikel 5.18.25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt voor ‘op de constructieplaat’ ingevoegd ‘op de kentekencard, in het kentekenregister of’ en wordt ‘of motorrijtuig met beperkte snelheid’ vervangen door ‘, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine’.

2. In het tweede lid wordt ‘en motorrijtuigen met beperkte snelheid’ vervangen door ‘, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines’.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, mag de toegestane maximummassa of de som van de aslasten van:

    • a. landbouw- of bosbouwtrekkers die:

      • 1°. zijn voorzien van metalen rupsbanden niet meer bedragen dan 10.000 kg;

      • 2°. twee-assig zijn niet meer bedragen dan 18.000 kg;

      • 3°. drie-assig zijn niet meer bedragen dan 24.000 kg;

    • b. motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines die:

      • 1°. zijn voorzien van metalen rupsbanden niet meer bedragen dan 10.000 kg;

      • 2°. zijn ingericht voor het uitvoeren van in hoofdzaak andere werkzaamheden dan het vervoer van goederen of personen niet meer bedragen dan 60.000 kg.

4. Het vierde lid vervalt.

DDDD

Artikel 5.18.25a komt te luiden:

Artikel 5.18.25a

  • 1. Van een samenstel van een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine met één of meer aanhangwagens, mag:

    • a. de op de kentekencard, in het kentekenregister of op de constructieplaat vermelde technisch toegestane maximummassa van het samenstel niet worden overschreden;

    • b. de som van de aslasten van het samenstel in beladen toestand niet meer bedragen dan de vermelde technisch toegestane maximummassa van het samenstel; en

    • c. het draagvermogen van de gemonteerde banden niet worden overschreden.

  • 2. De toegestane maximummassa van een samenstel van landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine en één of meer aanhangwagens of de som van de aslasten van het samenstel in beladen toestand, mag niet meer bedragen dan:

    • a. 50.000 kg;

    • b. de technisch toegestane maximummassa van het samenstel.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, onderdeel a, mag de toegestane maximummassa van een samenstel of de som van de aslasten van het samenstel in beladen toestand van een motorrijtuig met beperkte snelheid dat of mobiele machine die is ingericht voor het uitvoeren van in hoofdzaak andere werkzaamheden dan het vervoer van goederen of personen met een aanhangwagen niet meer bedragen dan 60.000 kg.

EEEE

In artikel 5.18.25b, eerste lid, wordt voor ‘op de constructieplaat’ ingevoegd ‘op de kentekencard, in het kentekenregister of’.

FFFF

Artikel 5.18.25c wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Van een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid, mobiele machine, landbouw- of bosbouwaanhangwagen of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk, mag:

    • a. de in het kentekenregister of op de constructieplaat vermelde technisch toegestane maximumlast onder de as niet worden overschreden; en

    • b. het draagvermogen van de gemonteerde banden niet worden overschreden.

  • 2. In het tweede lid wordt na ‘motorrijtuig met beperkte snelheid’ ingevoegd ‘, mobiele machine’.

  • 3. In het derde lid wordt na ‘motorrijtuigen met beperkte snelheid’ ingevoegd ‘of mobiele machines’.

GGGG

In artikel 5.18.25d, eerste en tweede lid, wordt na ‘motorrijtuig met beperkte snelheid’ ingevoegd ‘, mobiele machine’.

HHHH

Na artikel 5.18.25d worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5.18.25da

  • 1. De van een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine op de kentekencard of in het kentekenregister vermelde technisch toegestane maximum te trekken massa van een aanhangwagen mag niet worden overschreden of de som van de aslasten van een aanhangwagen, alsmede van een samenstel van dolly en oplegger, mag niet meer bedragen dan de vermelde technisch toegestane maximum te trekken massa aanhangwagen.

  • 2. De technisch toegestane maximum te trekken massa van één of meer aanhangwagens mag niet meer bedragen dan de laagste van de volgende waarden:

    • a. de technisch toelaatbare getrokken massa als opgegeven door de fabrikant van het trekkend voertuig;

    • b. de technisch getrokken massa van de mechanische koppelinrichting of koppelinrichtingen;

    • c. 8.000 kg per aanhangwagen, indien het een aanhangwagen betreft met een oploopreminrichting;

    • d. indien een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid, mobiele machine, landbouw- of bosbouwaanhangwagen of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk een ongeremde aanhangwagen voortbeweegt:

      • 1°. de ten aanzien van de constructiekenmerken van het trekkende voertuig opgegeven technisch toegestane maximum te trekken massa van een aanhangwagen en de sterkte van de koppeling;

      • 2°. 1.500 kg, vermeerderd met de technisch toegestane maximummassa op het koppelpunt, indien het een landbouw- of bosbouwaanhangwagen betreft;

      • 3°. 3.500 kg, vermeerderd met de technisch toegestane maximummassa op het koppelpunt, indien het een verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk betreft.

  • 3. Indien in het kentekenregister dan wel op het kentekenbewijs van een landbouw- of bosbouwtrekker, mobiele machine, landbouw- of bosbouwaanhangwagen of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk met een datum van eerste toelating na 30 juni 2021 geen technisch toegestane maximum te trekken massa aanhangwagen is vermeld, mag geen aanhangwagen worden voortbewogen.

Artikel 5.18.25db

  • 1. De op de constructieplaat van de koppeling van een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid, mobiele machine, landbouw- of bosbouwaanhangwagen of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk vermelde technisch toegestane maximumlast op de koppeling mag niet worden overschreden.

  • 2. In aanvulling op het gestelde in het eerste lid mag de toegestane maximumlast op de koppeling van een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid, mobiele machine, landbouw- of bosbouwaanhangwagen of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk, indien de koppeling van het trekkende voertuig is:

    • a. een koppelingskogel met een nominale diameter van:

      • 1°. 50 mm, niet meer bedragen dan 150 kg;

      • 2°. 80 mm, niet meer bedragen dan 4.000 kg;

      • 3°. 110 mm, niet meer bedragen dan de technisch toegestane maximummassa van het voertuig verminderd met de massa in rijklare toestand;

      • 4°. 150 mm, niet meer bedragen dan de technisch toegestane maximummassa van het voertuig verminderd met de massa in rijklare toestand;

    • b. een vangmuilkoppeling, niet meer bedragen dan 2.000 kg;

    • c. een penkoppeling met een nominale pendiameter van:

      • 1°. 30 mm, niet meer bedragen dan 2.000 kg;

      • 2°. 30,6 mm, niet meer bedragen dan 2.000 kg;

      • 3°. 44,5 mm, niet meer bedragen dan 3.000 kg;

    • d. een trekhaak (Hitchhaak) conform ISO 6489-1:2001, niet meer bedragen dan 3.000 kg;

    • e. een trekkerdissel conform ISO 6489-3:2004, niet meer bedragen dan 4.500 kg;

    • f. een niet-zwenkende koppeling met harpsluiting conform ISO 6489-5:2011, niet meer bedragen dan 3.000 kg;

    • g. een schotelkoppeling, niet meer bedragen dan de technisch toegestane maximummassa van het voertuig verminderd met de massa in rijklare toestand.

IIII

In artikel 5.18.25e wordt ‘onderdeel b’ vervangen door ‘onderdeel b, onder 2°’.

JJJJ

In het opschrift van hoofdstuk 5, afdeling 18, paragraaf 2, wordt ‘en motorrijtuigen met beperkte snelheid’ vervangen door ‘, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines’.

KKKK

Na artikel 5.18.32 wordt in hoofdstuk 5, afdeling 18, paragraaf 2, een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.18.32a0

  • 1. De rijsnelheid mag niet hoger zijn dan de voor het voertuig in het kentekenregister vermelde maximumconstructiesnelheid dan wel, in geval van een samenstel van voertuigen met verschillende maximumconstructiesnelheden, de laagste maximumconstructiesnelheid.

  • 2. Indien op een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid, mobiele machine of één of meer getrokken voertuigen banden zijn gemonteerd waarop een lagere maximumsnelheid is vermeld dan de maximumconstructiesnelheid, bedoeld in het eerste lid, mag de rijsnelheid niet hoger zijn dan de op de gemonteerde banden vermelde maximumsnelheid.

  • 3. De rijsnelheid mag niet hoger zijn dan 25 km/h, indien een landbouw- of bosbouwtrekkers, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine:

    • a. niet is ingeschreven;

    • b. één of meer niet-geregistreerde voertuigen trekt;

    • c. één of meer voertuigen waarin of waarop zich personen bevinden, trekt;

    • d. één of meer ongeremde voertuigen, niet zijnde een landbouw- of bosbouwaanhangwagen met een som van de technisch toegestane maximummassa’s per as van niet meer dan 1.500 kg of een verwisselbare getrokken uitrustingsstuk met een som van de technisch toegestane maximummassa’s per as van niet meer dan 3.500 kg, trekt;

    • e. meerdere aanhangwagens met een oplooprem trekt.

  • 4. Dit artikel laat paragraaf 8 van hoofdstuk II van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 onverlet.

LLLL

Artikel 5.18.34 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid vervalt onder vernummering van het vijfde tot en met zevende lid tot vierde tot en met zesde lid.

2. In het zesde lid (nieuw) wordt ‘of motorrijtuig met beperkte snelheid’ vervangen door ‘, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine, die in gebruik is genomen voor 1 januari 2022,’.

MMMM

In artikel 5.18.35, tweede lid, wordt 'of motorrijtuig met beperkte snelheid' vervangen door ', motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine'.

NNNN

In artikel 5.18.35a wordt 'en motorrijtuigen met beperkte snelheid' vervangen door ', motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines'.

OOOO

Artikel 5.18.54 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De totale speling in de verbinding tussen het trekkende en getrokken voertuig mag niet meer dan 3 mm bedragen.

PPPP

In het opschrift van hoofdstuk 5, afdeling 18, paragraaf 5, onderdeel B, wordt ‘of driewielig motorrijtuig’ vervangen door ‘, driewielig motorrijtuig, landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine’.

QQQQ

In artikel 5.18.57 wordt ‘De hulpkoppeling van aanhangwagens met een toegestane maximummassa van niet meer dan 1.500 kg moet’ vervangen door ‘Indien een aanhangwagen is voorzien van een hulpkoppeling moet deze’, wordt ‘trekhaak’ vervangen door ‘trekinrichting’ en vervalt ‘en dat bij gebruik van de hulpkoppeling de trekboom of koppeling van de aanhangwagen de grond niet raakt.’

RRRR

Na artikel 5.18.57 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.18.57a

Bij een samenstel van een trekkend voertuig en één of meer aanhangwagens die zijn ingericht voor het vervoer van personen moeten de tussen de voertuigen van het samenstel aanwezige ruimten die niet rechtstreeks door de bestuurder kunnen worden waargenomen aan beide zijden zijn afgeschermd. Deze afscherming mag bestaan uit een zelfspannende band of inschuivende stijve delen met een hoogte van ten minste 50 mm.

SSSS

Artikel 5.18.60 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Aanhangwagens ingericht voor het vervoer van personen moeten aan de achterzijde zijn voorzien van een rond bord of rond vlak met een doorsnede van ten minste 0,20 m, wit van kleur met een rode rand en met in het witte vlak duidelijk leesbaar de aanduiding ‘25’ in zwarte kleur.

TTTT

Artikel 6.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘gekentekende voertuigen’ vervangen door ‘geregistreerde voertuigen’.

2. In het derde lid wordt ‘kentekenplichtig voertuig’ vervangen door ‘voertuig waarvoor een kenteken opgegeven dient te zijn’ en wordt ‘niet-kentekenplichtig voertuig’ vervangen door ‘voertuig waarvoor dat niet het geval is’.

UUUU

In artikel 6.2, eerste lid, wordt ‘gekentekend voertuig’ vervangen door ‘geregistreerd voertuig’.

VVVV

Artikel 6.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel e wordt na ‘personenauto’ ingevoegd ‘, landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid, mobiele machine, landbouw- of bosbouwaanhangwagen of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk’.

b. In onderdeel f wordt na ‘motorvoertuig met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg’ ingevoegd ‘, niet zijnde een personenauto, landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine,’.

c. Onderdeel h komt te luiden:

  • h. de breedte van bedrijfsauto’s, bussen, landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid, mobiele machines en aanhangwagens, indien deze meer dan 50 mm afwijkt van de in het kentekenregister geregistreerde oorspronkelijke waarde en, voor zover het een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid, mobiele machine, landbouw- of bosbouwaanhangwagen of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk betreft de afwijking, niet ontstaat door het aanbrengen van:

    • 1°. een samenstel van wielen die op één wielnaaf zijn gemonteerd;

    • 2°. bredere banden, en eventuele afscherming en markering hiervan;

    • 3°. lading; of

    • 4°. verwisselbare gedragen uitrustingsstukken;.

d. Onder verlettering van de onderdelen u tot en met z tot v tot en met aa wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • u. de voertuigomschrijving van motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines;.

e. In onderdeel z (nieuw) wordt ‘van bromfietsen of’ vervangen door ‘, indien geregistreerd in het kentekenregister, of, voor zover het bromfietsen betreft,’.

2. In het derde lid, aanhef, wordt na ‘voertuig’ ingevoegd ‘, niet zijnde een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine,’.

3. Na lid 3a wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3b. In aanvulling op de in dit artikel gestelde eisen zijn voor landbouw- of bosbouwtrekkers, mobiele machines, motorrijtuigen met beperkte snelheid, landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken de eisen ten aanzien van specifieke onderdelen en de installatie voor in een al dan niet tot vloeistof verdicht gas en elektrische veiligheid van overeenkomstige toepassing.

WWWW

Artikel 6.4, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt na ‘bedieningskracht’ ingevoegd ‘door de bestuurder’.

2. Onder vervanging van ‘, en’ aan het slot van onderdeel e door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door ‘; en’ wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. het laadplatform van een landbouw- of bosbouwtrekker in gebruik genomen na 31 december 2017, indien het niet meer voldoet aan het gestelde in bijlage XXVIII bij verordening (EU) 2015/208.

XXXX

In artikel 8.4.24 wordt na ‘pneumatische’ ingevoegd ‘of hydraulische’.

YYYY

Na artikel 11.8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11.9

  • 1. In afwijking van artikel 2.2 wordt van een voertuig dat op grond van artikel 58y van het Kentekenreglement is ingeschreven en te naam gesteld de datum van eerste toelating vastgesteld op:

    • a. 30 juni van het jaar dat is opgegeven als bouwjaar; of

    • b. 31 december 2020, indien geen bouwjaar is opgegeven of een bouwjaar is opgegeven dat naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer onjuist is.

  • 2. Na 31 december 2020 worden geen voertuigen gewijzigd in een motorrijtuig met beperkte snelheid.

  • 3. Na 30 juni 2021 worden geen motorrijtuigen met beperkte snelheid voor het eerst in gebruik genomen.

ZZZZ

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1 wordt in de begrippen hoofdonderdelen van een landbouw- of bosbouwtrekker of motorrijtuig met beperkte snelheid waarvan de voor- en achterzijde ten opzichte van elkaar verticaal scharnierend zijn of waarvan de bovenbouw en het onderstel ten opzichte van elkaar meer dan 180° draaibaar zijn en hoofdonderdelen van een landbouw- of bosbouwtrekker of motorrijtuig met beperkte snelheid waarvan de voor- en achterzijde ten opzichte van elkaar niet verticaal scharnierend zijn of waarvan de bovenbouw en het onderstel ten opzichte van elkaar niet meer dan 180° draaibaar zijn ‘of motorrijtuig met beperkte snelheid’ vervangen door ‘, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine’.

2. In de opschriften van de artikelen 7a en 7b wordt ‘of motorrijtuig met beperkte snelheid’ vervangen door ‘, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine’.

AAAAA

Bijlage VIII wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste rij van tabel I wordt na ‘Motorrijtuigen met beperkte snelheid’ ingevoegd ‘of mobiele machines’.

2. Tabel II wordt als volgt gewijzigd:

a. In de eerste rij wordt na ‘Motorrijtuigen met beperkte snelheid’ ingevoegd ‘of mobiele machines’.

b. In de rij beginnend met ‘11.’ wordt in de tweede kolom toegevoegd ‘Voor voertuigen die in gebruik zijn genomen na 30 april 2020 geldt dat deze voorzieningen niet mee worden genomen bij de bepaling van de breedte indien zij niet meer dan 20 mm uitsteken indien zij zich op ten hoogste 2 m van de grond bevinden, en niet meer dan 50 mm uitsteken indien zich zij meer dan 2 m van de grond bevinden. De randen moeten met een straal van ten minste 2,5 mm zijn afgerond.’

3. In de eerste rij van tabel III wordt na ‘Motorrijtuigen met beperkte snelheid’ ingevoegd ‘of mobiele machines’.

4. Artikel 3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt voor 'aanhangwagen' ingevoegd 'landbouw- of bosbouwtrekker,'.

b. In onderdeel b wordt ‘met een datum eerste toelating’ vervangen door ‘in gebruik genomen’.

5. Aan titel 3, afdeling 3, wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

§ 4. Landbouw- en bosbouwtrekkers

Artikel 38a
  • 1. Het geluidsniveau moet worden gemeten met gebruikmaking van een:

    • a. geluidsniveaumeter;

    • b. kalibratiegeluidsbron;

    • c. toerenteller.

  • 2. De in het eerste lid vermelde apparatuur moet voldoen aan hetgeen voor het desbetreffende meetmiddel is bepaald in hoofdstuk 8 van deze regeling.

  • 3. Bij het meten van het geluidsniveau worden de meetcondities, bedoeld in artikel 38b, in acht genomen.

Artikel 38b
  • 1. De meting vindt plaats in de open lucht.

  • 2. Het proefterrein mag niet blootstaan aan sterke akoestische storingen. Hieraan wordt voldaan indien het oppervlak van het terrein bestaat uit beton, asfalt, tegels of een vergelijkbaar hard materiaal.

  • 3. Het proefterrein moet minimaal de afmetingen van een rechthoek hebben waarvan de zijden zich op ten minste 10,00 m afstand van de landbouw- of bosbouwtrekker bevinden, zoals weergegeven in figuur 10a. Binnen deze rechthoek mogen zich geen personen of voorwerpen bevinden die niet noodzakelijk zijn voor de meting. De landbouw- of bosbouwtrekker wordt op zodanige wijze binnen de rechthoek geplaatst dat de microfoon zich op ten minste 1,00 m afstand van eventueel aanwezige trottoirbanden bevindt.

  • 4. De waarden die door de geluidsniveaumeter voor het omgevingsgeluid en de wind worden aangegeven, moeten ten minste 10 dB(A) lager zijn dan het geluidsniveau dat in het kentekenregister is vermeld. Dit wordt gecontroleerd door vaststelling van het achtergrondgeluidsniveau voor en na de meting. De microfoon van de geluidsniveaumeter mag van een passende windkap worden voorzien, mits rekening wordt gehouden met de invloed daarvan op de gevoeligheid van de microfoon.

  • 5. Voor aanvang van de meting moet de motor van de landbouw- of bosbouwtrekker op bedrijfstemperatuur worden gebracht.

  • 6. De meting vindt plaats bij een stilstaande landbouw- of bosbouwtrekker.

    Figuur 10a. Afmetingen proefterrein.

    Figuur 10a. Afmetingen proefterrein.

Artikel 38c

De meting van het geluidsniveau wordt uitgevoerd aan de hand van de onderstaande wijze van keuren:

  • a. voor de aanvang van de meting wordt de geluidsniveaumeter ingesteld op de tijdweging ‘F’, voorheen aangeduid met ‘Fast’, en de frequentieweging ‘A’;

  • b. de motor is op bedrijfstemperatuur, indien deze ongeveer vijftien minuten onder normale bedrijfsomstandigheden heeft gefunctioneerd;

  • c. aan het begin en einde van iedere serie metingen moet de geluidsniveaumeter gekalibreerd worden volgens de aanwijzingen van de fabrikant met behulp van een kalibratiegeluidsbron;

  • d. de afwijking tussen het geluidsdrukniveau van de kalibratiegeluidsbron en de aanwijzing van de geluidsniveaumeter mag niet groter zijn dan 1 dB(A). Indien deze waarde bij de aanvangscontrole wordt overschreden, moet de geluidsniveaumeter zodanig gejusteerd worden dat wel aan deze eis wordt voldaan. Als aan het einde van de serie metingen wordt geconstateerd dat deze afwijking groter is dan 1 dB(A), is de serie metingen ongeldig;

  • e. de microfoon van de geluidsniveaumeter moet in de volgende positie worden geplaatst, zoals weergegeven in figuur 10b:

    • 1°. ter hoogte van het breedste punt van het voertuig, in ieder geval ten minste 1,20 m boven het wegdek, aan de voertuigzijde waar de uitlaatmonding zich niet bevindt;

    • 2°. het membraan van de microfoon is naar het dichtstbijzijnde voertuigoppervlakte gericht en bevindt zich op een afstand van 7 m, waarbij een afwijking van 50 mm is toegestaan;

    • 3°. de hoofdgevoeligheidsas van de microfoon loopt evenwijdig aan het wegdek;

    • 4°. de microfoon is zo geplaatst dat de afstand tussen de microfoon en de landbouw- of bosbouwtrekker het grootst is;

  • f. het toerental van de motor wordt op de waarde gebracht die in het kentekenregister voor de betreffende landbouw- of bosbouwtrekker is vermeld. Indien het kentekenregister geen toerental vermeldt, wordt de motor van de landbouw- of bosbouwtrekker met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg op 3.500 min-1 gebracht voor zover het betreft een voertuig met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking en op 2.000 min-1 voor zover het betreft een voertuig met een verbrandingsmotor met compressieontsteking. Voor landbouw- of bosbouwtrekkers met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg wordt een toerental van 1.500 min-1 aangehouden;

  • g. na het bereiken van de in onderdeel f vermelde waarde wordt het gaspedaal losgelaten. De tijdsduur van de meting van het geluidsniveau omvat de periode waarin het toerental constant wordt gehouden en de gehele duur van de vermindering van het toerental tot het stationaire toerental weer is bereikt;

  • h. er wordt per meetpunt ten minste een serie van drie metingen verricht, waarbij:

    • 1°. de hoogste waarde die de geluidsniveaumeter heeft aangegeven, als meetwaarde per meting geldt;

    • 2°. de meetwaarde per meting op de meest nabijgelegen hele decibel wordt afgerond;

    • 3°. alleen meetwaarden die bij drie opeenvolgende metingen worden verkregen en onderling niet meer dan 2 dB(A) verschillen, mogen worden aangehouden;

    • 4°. als meetresultaat de hoogste van deze drie meetwaarden geldt.

Figuur 10b. Plaats van de microfoon.

Figuur 10b. Plaats van de microfoon.

6. Aan titel 5 worden twee paragrafen toegevoegd, luidende:

§ 2. Draagvermogen

Artikel 50a
  • 1. Voor de bepaling het draagvermogen per band van een landbouw- of bosbouwtrekker, mobiele machine of landbouw- of bosbouwaanhangwagen of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk, wordt de volgende procedure gevolgd:

    • a. aan de hand van annex 4 wordt bepaald welk draagvermogen behoort bij de op de band vermelde loadindex, tenzij een door de fabrikant van de band een verklaring afgegeven is waaruit het draagvermogen en maximumsnelheid blijkt;

    • b. het bepaalde draagvermogen moet hoger of gelijk zijn aan de in het kentekenregister vermelde minimum maximummassa per as gedeeld door het aantal banden op die as;

    • c. het bepaalde draagvermogen moet hoger of gelijk zijn aan de daadwerkelijke massa per as gedeeld door het aantal banden op die as.

  • 2. Indien op de band een groep is gevormd met twee loadindexen achter elkaar, geldt met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid, onderdeel a, in het geval van enkele montage de eerst vermelde loadindex en in het geval van dubbele montage de tweede loadindex.

  • 3. De in het eerste lid, onderdeel a, gevonden waarde wordt verminderd of vermeerderd met het voor de desbetreffende band geldende percentage, genoemd in annex 5.

§ 3. Snelheidscategorie

Artikel 50b

Het snelheidscategoriesymbool, zoals in onderstaande lijst is vermeld, van een band van een landbouw- of bosbouwaanhangwagen of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk, mag niet lager zijn dan de in het kentekenregister vermelde maximumconstructiesnelheid.

Snelheidscategoriesymbool

Maximumconstructiesnelheid (km/h)

A1

5

A2

10

A3

15

A4

20

A5

25

A6

30

A7

35

A8

40

B

50

C

60

D

65

E

70

F

80

G

90

J

100

K

110

L

120

M

130

N

140

7. In artikel 113, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt na 'landbouw- of bosbouwtrekkers' ingevoegd ', motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines'.

b. Het onderschrift van het bij onderdeel b behorende figuur komt te luiden:

Figuur 31c. Afstelling dimlicht landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines.

8. Artikel 121 wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid mogen de zijmarkeringslichten en ambergele retroreflectoren bij een landbouw- of bosbouwtrekker, landbouw- of bosbouwaanhangwagen, verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk of mobiele machine niet hoger dan 2,50 m boven het wegdek zijn aangebracht.

9. In artikel 132 wordt na ‘motorrijtuig met beperkte snelheid’ ingevoegd ‘, mobiele machine’.

10. In artikel 133, vijfde lid, wordt na ‘motorrijtuigen met beperkte snelheid’ ingevoegd ‘, mobiele machines’.

11. Na artikel 136 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 136a

De linkerbuitenspiegel van een landbouw- of bosbouwtrekker of mobiele machine moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee:

  • a. op grondniveau, zoals weergegeven in figuur 39:

    • 1°. een punt op het wegdek, gelegen op 10,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 2,50 m naast het verlengde van de linkerzijde van het voertuig kan zien;

    • 2°. een deel van de linkerzijde van het voertuig kan zien;

    • 3°. de horizon kan zien; en

    • 4°. recht naar achteren kan kijken; of

  • b. op een hoogte van 1,00 m boven het wegdek, zoals weergegeven in figuur 39a:

    • 1°. een ten minste 5,00 m breed, plat, horizontaal gedeelte, naast het verlengde van het voertuig, dat zich uitstrekt tot de horizon vanaf 30,00 m achter de oogpunten van de bestuurder kan overzien; en

    • 2°. een ten minste 1,00 m breed, plat, horizontaal gedeelte, naast het verlengde van het voertuig, dat zich uitstrekt tot de horizon vanaf 4,00 m achter de oogpunten van de bestuurder kan overzien.

Figuur 39a. Linkerbuitenspiegel

Figuur 39a. Linkerbuitenspiegel

12. Na artikel 137 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 137a

De rechterbuitenspiegel van een landbouw- of bosbouwtrekker of mobiele machine moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee:

  • a. op grondniveau, zoals weergegeven in figuur 43, waarbij de bestuurder:

    • 1°. een punt op het wegdek, gelegen op 30,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en 3,50 m naast het verlengde van de rechterzijde van het voertuig kan zien;

    • 2°. een deel van de rechterzijde van het voertuig kan zien;

    • 3°. de horizon kan zien; en

    • 4°. recht naar achteren kan kijken; of

  • b. op een hoogte van 1,00 m boven het wegdek, zoals weergegeven in figuur 43b:

    • 1°. een ten minste 5,00 m breed, plat, horizontaal gedeelte, naast het verlengde van het voertuig, dat zich uitstrekt tot de horizon vanaf 30,00 m achter de oogpunten van de bestuurder kan overzien; en

    • 2°. een ten minste 1,00 m breed, plat, horizontaal gedeelte, naast het verlengde van het voertuig, dat zich uitstrekt tot de horizon vanaf 4,00 m achter de oogpunten van de bestuurder kan overzien.

Figuur 43b. Rechterbuitenspiegel.

Figuur 43b. Rechterbuitenspiegel.

13. Na artikel 142 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 142a

  • 1. De trottoirspiegel van een mobiele machine moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee op een hoogte van 1,00 m boven het wegdek het vlak, zoals weergegeven in figuur 54a, waarbij de bestuurder:

    • a. een vlak tussen 0,50 m en 2,00 m van de aan de lengte-as van het voertuig evenwijdig liggende lijn door het breedste punt van de totale breedte van het voertuig kan overzien;

    • b. vanaf de lijn van 90 graden vanaf de bestuurderszitplaats naar achteren op een afstand van 1,75 m kan kijken; en

    • c. vanaf de lijn van 90 graden vanaf de bestuurderszitplaats naar voren op een afstand van 1,00 m kan kijken.

  • 2. Als het verticale dwarsvlak door de voorste zijde van de bumper op minder dan 1,00 m is gelegen van de oogpunten van de bestuurder, mag de afstand, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, beperkt zijn tot de eerstgenoemde afstand.

    Figuur 54a. Trottoirspiegel.

    Figuur 54a. Trottoirspiegel.

14. Aan het opschrift van annex 4 wordt toegevoegd ‘, en artikel 50a, eerste lid’.

15. Annex 5 komt te luiden:

Annex 5. behorende bij artikel 50, vierde lid, en 50a, derde lid

Variatie in aslasten
 

Variatie in aslast (%)

Snelheid

(km/h)

Alle loadindexen

Loadindexen1

≥ 122

Loadindexen1

< 122

 

Snelheidssymbool

Snelheidssymbool

Snelheidssymbool

 

A2

A4

A6

A8

B

D

E

F

G

J

K

L

M

L

M

N

P2

0

             

+150

+150

+150

+150

+150

+150

+110

+110

+110

+110

5

             

+110

+110

+110

+110

+110

+110

+90

+90

+90

+90

10

0

+20

+50

+67

+58

+80

 

+80

+80

+80

+80

+80

+80

+75

+75

+75

+75

15

-6

+12

+43

+50

+35

+73

 

+65

+65

+65

+65

+65

+65

+60

+60

+60

+60

20

-11

0

+35

+39

+27

+65

+23

+50

+50

+50

+50

+50

+50

+50

+50

+50

+50

25

-16

-2

+15

+28

+20

+58

 

+35

+35

+35

+35

+35

+35

+42

+42

+42

+42

30

-20

-5

0

+12

+14

+51

+7

+25

+25

+25

+25

+25

+25

+35

+35

+35

+35

35

-24

 

-5

+5

+10

+44

 

+19

+19

+19

+19

+19

+19

+29

+29

+29

+29

40

-27

 

-10

0

+6

+36

0

+15

+15

+15

+15

+15

+15

+25

+25

+25

+25

45

     

-4

+2

+29

 

+13

+13

+13

+13

+13

+13

+22

+22

+22

+22

50

     

-9

0

+21

 

+12

+12

+12

+12

+12

+12

+20

+20

+20

+20

55

         

+14

 

+11

+11

+11

+11

+11

+11

+17,5

+17,5

+17,5

+17,5

60

         

+7

 

+10

+10

+10

+10

+10

+10

+15

+15

+15

+15

65

         

0

 

+7,5

+8,5

+8,5

+8,5

+8,5

+8,5

+13,5

+13,5

+13,5

+13,5

70

         

-9

 

+5

+7

+7

+7

+7

+7

+12,5

+12,5

+12,5

+12,5

75

             

+2,5

+5,5

+5,5

+5,5

+5,5

+5,5

+11

+11

+11

+11

80

             

0

+4

+4

+4

+4

+4

+10

+10

+10

+10

85

             

-3

+2

+3

+3

+3

+3

+8,5

+8,5

+8,5

+8,5

90

             

-6

0

+2

+2

+2

+2

+7,5

+7,5

+7,5

+7,5

95

             

-10

-2,5

+1

+1

+1

+1

+6,5

+6,5

+6,5

+6,5

100

             

-15

-5

0

0

0

0

+5

+5

+5

+5

105

               

-8

-2

0

0

0

+3,75

+3,75

+3,75

+3,75

110

               

-13

-4

0

0

0

+2,5

+2,5

+2,5

+2,5

115

                 

-7

-3

0

0

+1,25

+1,25

+1,25

+1,25

120

                 

-12

-7

0

0

0

0

0

0

125

                       

0

-2,5

0

0

0

130

                       

0

-5

0

0

0

135

                         

-7,5

-2,5

0

0

140

                         

-10

-5

0

0

145

                           

-7,5

-2,5

0

150

                           

-10

-5

0

155

                             

-7,5

-2,5

160

                             

-10

-5

X Noot
1

De loadindexen hebben betrekking op enkelgemonteerde banden. De aslast in dubbele montage bedraagt tweemaal de aslast in enkele montage.

X Noot
2

Bij snelheidssymbolen hoger dan ‘P’, mag voor de waarde van de variatie in aslast de waarde worden gehanteerd die onder ‘P’ is aangegeven.

ARTIKEL XIV

  • 1. Deze regeling, met uitzondering van de artikelen III, onder 3, onder k en m, en IV, onderdeel B, onder 3, treedt in werking met ingang van 1 januari 2021. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2020, treedt zij, met uitzondering van de artikelen III, onder 3, onder k en m, en IV, onderdeel B, onder 3, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2021.

  • 2. Artikel III, onder 3, onder k en m, treedt in werking met ingang van 1 juli 2021.

  • 3. Artikel IV, onderdeel B, onder 3, treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

TOELICHTING

Algemeen deel

1. Inleiding en aanleiding

Deze regeling strekt tot aanpassing van diverse ministeriële regelingen in verband met de invoering van een APK-, registratie- en kentekenplicht voor landbouw- en bosbouwtrekkers (hierna: LBT’s) en een registratie- en kentekenplicht voor motorrijtuigen met beperkte snelheid (hierna: MMBS’en), mobiele machines (hierna: MM’s) en door die voertuigen voortbewogen aanhangwagens (hierna: LBTA’s).

De kentekenplicht is met ingang van 1 januari 2021 ingevoerd als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de implementatie van richtlijn 2014/45/EU alsmede ter invoering van een registratie- en kentekenplicht voor landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid, mobiele machines en aanhangwagens die uitsluitend bestemd zijn om daardoor te worden voortbewogen en het niet meer toelaten tot het verkeer van nieuwe motorrijtuigen met beperkte snelheid (Stb. 2020, 167) (hierna: de wijzigingswet).

2. Hoofdlijnen van de regeling

De in deze regeling opgenomen wijzigingen vloeien alle voort uit de hiervoor genoemde invoering van de APK-, registratie- en kentekenplicht en de daarmee samenhangende wijzigingen van het Besluit voertuigen en het Kentekenreglement in het Besluit van 4 december 2020 tot wijziging van het Besluit voertuigen, het Kentekenreglement, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en enige andere besluiten ter implementatie van richtlijn nr. 2014/45/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de periodieke technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens en tot intrekking van Richtlijn 2009/40/EG (PbEU 2014, L 127) en enige andere wijzigingen (Stb. 2020, 505) (hierna: het wijzigingsbesluit).

3. Gevolgen

Deze regeling heeft over het algemeen geen andere gevolgen voor de administratieve lasten of de nalevingskosten dan die al eerder zijn beschreven in de memorie van toelichting bij de wijzigingswet en de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit. De administratieve lasten en nalevingskosten die het gevolg zijn van de kentekenplicht zijn inzichtelijk gemaakt in hoofdstuk 6 van de memorie van toelichting bij het voorstel van de wijzigingswet.1.

Met het oog op lastenvermindering is gekozen voor het slechts verplichten van een kentekenplaat aan de achterzijde voor LBT’s, MMBS’en, en MM’s. Dit is verwerkt in verschillende regelingen.2 Hierbij wordt opgemerkt dat voor LBT’s, MMBS’en en MM’s die buiten Nederland rijden ook een kentekenplaat aan de voorzijde verplicht kan zijn volgens de daar geldende regelgeving.

Daarnaast is het toegestaan dat op een getrokken voertuig dat niet-kentekenplichtig is een (witte respectievelijk blauwe) kentekenplaat wordt gemonteerd van één van de (land)bouwvoertuigen van de eigenaar of houder van het trekkende voertuig. Dit scheelt voor de houder het veelvuldig wisselen van kentekenplaten.

Ook hoeven reeds in gebruik zijnde voertuigen niet met terugwerkende kracht te worden voorzien van kentekenplaatverlichting en is het voeren van een afgeknotte oranje driehoek (overeenkomstig VN/ECE-reglement nr. 69) niet meer verplicht, overeenkomstig de Europese regelgeving.

Er zijn nog enige aanvullende administratieve lasten en nalevingskosten die nog niet eerder zijn beschreven, ten aanzien van het verkrijgen en behouden van een erkenning voor het uitvoeren van een APK voor landbouw- en bosbouwtrekkers. Deze zullen naar verwachting niet meer bedragen dan voor elke andere zogenoemde erkenninghouder die gerechtigd is keuringsrapporten af te geven voor motorrijtuigen en aanhangwagens waarop een APK is uitgevoerd. Een bedrijf dat nu al een erkenning voor het uitvoeren van de APK heeft, zal hier naar verwachting eenvoudiger aan kunnen voldoen dan een bedrijf dat nog geen erkenning van de RDW heeft. Hoeveel het precies gaat kosten voor een bedrijf om een erkenning te krijgen voor het uitvoeren van een APK voor LBT’s (niet alleen het aanvragen ervan, maar ook om aan te eisen en voorschriften te kunnen voldoen), is moeilijk in te schatten en is erg afhankelijk van het soort bedrijf en hoe het specifieke bedrijf is uitgerust met apparatuur. Voor het kunnen uitvoeren van de APK moet naar verwachting wel wat apparatuur aangeschaft worden, zoals een hydraulische manometer. In de gewijzigde Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK zijn alleen de noodzakelijke instrumenten verplicht gesteld, en bijvoorbeeld niet een inspectieput of hefinrichting. Dit beperkt de kosten aanzienlijk, omdat een inspectieput of hefinrichting wel een substantiële investering zou vergen, terwijl die voor het goed kunnen uitvoeren van de APK voor LBT’s niet strikt noodzakelijk is.

De RDW heeft een enquête uitgevoerd onder landbouwmechanisatiebedrijven en andere bedrijven die mogelijk de APK voor LBT’s met een maximumconstructie van meer dan 40 km/h willen uitvoeren. Daaruit bleek dat er onder de landbouwmechanisatiebedrijven voldoende animo is voor het aanvragen van een erkenning voor de APK voor LBT’s met een maximumconstructie van meer dan 40 km/h en dat dit ook zal resulteren in een voldoende geografische spreiding over Nederland. Zodoende kan iedere eigenaar of houder van een LBT met een maximumconstructie van meer dan 40 km/h voor de APK (relatief) dichtbij een APK-keuringsstation vinden.

Wat betreft de aanpassing van de toetsmatrijzen voor de theorie- en praktijkexamens voor de rijbewijscategorie T wordt het volgende opgemerkt. Er zijn kosten die de instellingen moeten maken om toetsmateriaal aan te passen aan de nieuwe vereisten. Uitgevers hebben aangegeven dat hun lesmateriaal digitaal beschikbaar wordt gesteld. De kosten zitten hem dan in het aanpassen van het examenmateriaal, wat enige tijd kost. Er hoeft geen nieuw fysiek lesmateriaal, zoals boeken en dergelijke, gedrukt te worden. Hoe groot de tijdsbelasting en daarmee de kosten exact zijn, is niet vast te stellen. De verwachting is dat deze relatief gering zijn en niet meer dan ten hoogste enkele tienduizenden euro bedragen. Het overgrote deel van de vereisten blijft immers in stand. De branche is ook goed op de wijzigingen voorbereid, omdat de wijzigingen zijn afgestemd met de branche. Opleiders zijn voorafgaand aan de inwerkingtreding via een klankbordgroep op de hoogte gebracht van het feit dat er wijzigingen aan kwamen. Ook uitgevers zijn hierover tijdig geïnformeerd. Zij zagen de wijzigingen aankomen en zijn op tijd begonnen met de voorbereidingen.

4. Consultatie en advies

Op grond van artikel 11 van de Regeling sturing van en toezicht op de Dienst Wegverkeer, is het ontwerp van deze wijzigingsregeling met het oog op een uitvoeringstoets voorgelegd aan de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW). De RDW heeft in dat kader aangegeven zich in deze wijzigingsregeling te kunnen vinden. De RDW is betrokken geweest bij de totstandkoming van deze regeling. De RDW had naar aanleiding van het toen laatste concept nog een aantal inhoudelijke opmerkingen, die grotendeels zijn overgenomen.

Voorts zijn enkele elementen van deze wijzigingsregeling aangedragen door en afgestemd met de vertegenwoordigers van de RDW, de Inspectie Leefomgeving en Transport, het openbaar ministerie en de nationale politie.

In verschillende stadia zijn de elementen van deze wijzigingsregeling dan wel is het ontwerp van deze wijzigingsregeling ter consultatie voorgelegd aan de te onderscheiden belangenorganisaties in de voertuig- en vervoersbranche. Met de in dat kader ontvangen reacties is zoveel mogelijk rekening gehouden.

4.1 Internetconsultatie

Over het ontwerp van deze regeling heeft een internetconsultatie plaatsgevonden van 9 november tot en met 7 december 2020. Er zijn in totaal 21 reacties ingediend, hiervan zijn er 12 openbaar. Indieners zijn met name brancheorganisaties, bedrijven (waaronder BMWT, Fedecom, Cumela, LTO Nederland, RABC, Trioliet BV, CEMA, CNHI, Frans Vervaet BV) en enkele particulieren.

De belangrijkste opmerkingen betreffen de volgende onderwerpen:

  • a. Snelheid van invoering,

  • b. Registratieplicht

  • c. Uitwerking van de regeling op specifieke voertuigcategorieën

  • d. Uitvoering van keuringen van voertuigen en mobiele machines

  • e. Inhoudelijk artikelsgewijs commentaar.

Hierna worden de belangrijkste opmerkingen aangestipt. Daarbij wordt aangegeven hoe met deze opmerkingen is omgegaan.

Ad a. Snelheid van invoering

Een aantal indieners geeft aan zich zorgen te maken over de consequenties van een te snelle invoering. Er worden vraagtekens gezet bij de snelle invoering van de regeling terwijl de technische vereisten tot het laatste moment niet echt geconsolideerd leken. Tevens is er onduidelijkheid over de eisen waar voertuigen per 1 januari 2021 exact aan moeten voldoen, daar er mogelijk nog wijzigingen kunnen komen in de regelingen na de internetconsultatie. De uitwerking van de diverse detailregelingen is te laat beschikbaar, onvoldoende uitgewerkt, onduidelijk en verwarrend, aldus sommige indieners.

Het klopt dat deze regeling kort voor de daadwerkelijke inwerkingtreding definitief is vastgesteld en openbaar is gemaakt. Om tegemoet te komen aan deze zorgen, is er voor de praktijk binnen de gestelde regels van met name de wijzigingswet en het wijzigingsbesluit voorzien in een ingroeiperiode voor de registratie van nieuwe voertuigen tussen 1 januari 2021 en 1 juli 2021 (zie ook paragraaf 4.2). Daarnaast heeft er gedurende de totstandkoming van deze wijzigingsregeling regelmatig afstemming plaatsgevonden met de sector, onder meer door separate overleggen en door middel van de internetconsultatie en de openbare notificatie aan de Europese Commissie (zie paragraaf 5). Verder is bij het stellen van de eisen goed gekeken naar de aansluiting tussen de reeds geldende eisen en de bestaande praktijk. Daarmee wordt aangenomen dat de sector voldoende is toegerust op de invoering van deze regeling.

Ook is opgemerkt dat tijdens de zogenoemde conversieperiode de importtool voor grote aantallen voertuigen niet per ingangsdatum beschikbaar is. Individuele administratie-aanmeldingen voor de bestaande vloot zijn omslachtig, inefficiënt, en duur.

Alhoewel er begrip is voor de noodzaak van deze zaken, is dit niet gekoppeld aan deze wijzigingsregeling. De importtool zal in 2021 zo snel als mogelijk beschikbaar komen.

Tot slot is opgemerkt dat de Nederlandse eisen op veel vlakken verschillen van de Europese verordening. Dit druist in tegen vrij verkeer van goederen en de eerlijke concurrentie op de Europese markt. Deze opmerking wordt niet herkend. Het klopt dat er eisen worden gesteld die niet in alle gevallen één op één volgen uit de Europese regels, maar het betreft dan in het geval van MMBS’en en MM’s ook nationale voertuigsoorten. Die zijn niet Europees gereguleerd, zodat er ook niet altijd geëigende Europese of internationale regels zijn om bij aan te sluiten. Desalniettemin is wel zo veel mogelijk aangesloten bij eisen die al gelden of op zijn minst bekend zijn en in de praktijk vaak worden nageleefd, zodat de impact voor de voertuigen zo beperkt mogelijk kan blijven.

Ad b. Registratieplicht

Voor de registratieplicht zijn enkele voorstellen en verzoeken ingebracht. Zo wordt voorgesteld om MM’s die incidenteel op de openbare weg komen, vrij te stellen van registratie. Dit voorstel wordt als onwenselijk gezien en is niet opgenomen. Enkel voertuigen die uitsluitend op privéterrein worden gebruikt en niet op de openbare weg komen, zijn vrijgesteld van de registratieplicht. Een uitzondering hierop zou kunnen leiden tot het ongewenst ontduiken van de registratieplicht.

Ook wordt voorgesteld om het mogelijk te maken dat gebruikers vrijwillig hun vrijgestelde voertuig kunnen registeren, bijvoorbeeld voor gebruik in het buitenland. Het heeft echter de voorkeur om vast te houden aan een algemeen geldende lijn, wat betekent dat er geen vrijwillige registratie mogelijk is van voertuigen die niet onder de categorieën LBT, MMBS, MM of LBTA vallen. Om te komen tot een oplossing voor het gebruik van niet-kentekenplichtige voertuigen in het buitenland, waar deze mogelijk wel kentekenplichtig zijn, zal in overleg worden getreden met buurlanden om te kijken naar een oplossing die past in het systeem van het desbetreffende land.

Indieners verzoeken ook om de mogelijkheid van versnelde inschrijving beschikbaar te stellen voor (land)bouwvoertuigen vanaf 1 januari 2021 en een nationale typegoedkeuring mogelijk te maken voor mobiele machines. Het is niet mogelijk om de mogelijkheid tot versnelde inschrijving al op 1 januari 2021 gereed te hebben. Om hieraan tegemoet te komen is voorzien in een ingroeiperiode tot 1 juli 2021. De tijd tussen 1 januari 2021 en 1 juli 2021 zal worden gebruikt om, samen met de sector, de systematiek van de versnelde inschrijving op te zetten voor (land)bouwvoertuigen (zie ook paragraaf 4.2). Aangezien de mogelijkheid tot versnelde inschrijving alleen bestaat voor voertuigen met een nationale of Europese typegoedkeuring, en hier nog niet in is voorzien voor mobiele machines, zal er vanaf 1 januari 2021 worden gestart met de voorbereiding van een nationale typegoedkeuring voor mobiele machines. De juridische grondslag voor deze nationale typegoedkeuring is opgenomen in deze wijzigingsregeling.

Er werd ook verzocht voor oldtimers de productiedatum van de trekker als datum van eerste toelating te gebruiken. Dat is in de conversie echter niet mogelijk, en het inbouwen van deze mogelijkheid in de systemen van de RDW zouden veel kosten met zich meebrengen.

Ad c. Uitwerking van de regeling op specifieke voertuigcategorieën

Er wordt opgemerkt dat in de ontwerpregeling een te sterke focus op agrarische machines is gelegd die hier en daar nadelig is voor mobiele machines.

Deze opmerking wordt niet herkend. Er worden weliswaar eisen gesteld aan LBT’s, die in sommige gevallen ook van toepassing zijn op MMBS’en en MM’s, maar in algemene zin worden die toch als afzonderlijke nationale voertuigsoorten gezien, met een eigen eisenpakket. Er is zo veel mogelijk aangesloten bij eisen die al gelden of op zijn minst bekend zijn en in de praktijk vaak worden nageleefd, zodat de impact voor de voertuigen zo beperkt mogelijk kan blijven.

Met de introductie van de voertuigcategorie MM vervalt de mogelijkheid om voor zogenoemde 'agrotrucks' een goedkeuring te verkrijgen. Verzocht werd te onderzoeken of ook agrotrucks een goedkeuringscertificaat kunnen verkrijgen.

In deze wijzigingsregeling is opgenomen dat een mobiele machine een motorvoertuig is dat speciaal is ontworpen en gebouwd voor het uitvoeren van werkzaamheden, en niet is bedoeld voor personen- of goederenvervoer over de weg. Aangezien dit niet het geval is bij een agrotruck, zal het niet mogelijk zijn om een goedkeuring te krijgen als mobiele machine. Wel kan er een goedkeuring worden aangevraagd als bedrijfsauto (al dan niet met een maximumconstructiesnelheid van meer dan 25 km/h).

Gekeken zou moeten worden welke (land)bouwvoertuigen oneigenlijk gebruikt worden voor commercieel gebruik, is ook een van de reacties. Voor deze voertuigen zou bijvoorbeeld ook motorrijtuigenbelasting moeten worden betaald om concurrentievervalsing tegen te gaan. Dit gaat buiten de reikwijdte van deze regeling en is reeds op wetsniveau bepaald en besproken. In de wijzigingswet is bevestigd dat de heffing van motorrijtuigenbelasting niet aan de orde is voor (land)bouwvoertuigen.

Ook is nog opgemerkt dat duidelijker in de regeling zou moeten worden aangegeven dat die niet geldt voor voertuigen die uitsluitend op privéterrein rijden. Dat wordt niet expliciet in de regeling opgenomen, omdat dat reeds blijkt uit het gehele stelsel van de Wegenverkeerswet 1994 en de onderliggende regelgeving, dat uitgaat van en betrekking heeft op voor het verkeer openstaande wegen. Op privéterrein zijn de bepalingen uit en op basis van de Wegenverkeerswet 1994 in beginsel niet van toepassing, tenzij ze van toepassing worden verklaard.

Ad d. Uitvoering van keuringen van voertuigen en mobiele machines

Enkele indieners uitten zorgen omtrent de bekendheid van RDW met niet-agrarische-mobiele-machines. Opgemerkt wordt ook dat de benodigde aantallen machines die onder deze wetgeving vallen niet correct zijn, waardoor de capaciteit van keuringen onder druk zou staan.

In de uitvoeringstoets(en) die de RDW heeft uitgevoerd, is aangegeven dat de RDW de regelgeving goed uitvoerbaar acht. Daarbij is ook gekeken naar de aard van de taken die de RDW zelf zal uitvoeren. Op basis van de conclusies wordt ervan uitgegaan dat de RDW voldoende toegerust is om de taken uit te voeren.

Aangegeven wordt tevens dat een inspectie van elke machine moeilijk is te organiseren, en veel tijd en geld kost. In reactie hierop wordt verwezen naar de eerdergenoemde ingroeiperiode (ad a). Om ervoor te zorgen dat deze processen in de toekomst soepeler kunnen lopen, wordt gewerkt aan de opzet van versnelde inschrijving en nationale typegoedkeuring voor MM’s en verbeteringen in het logistieke proces van individuele goedkeuringen.

4.2 Adviescollege Toetsing Regeldruk

Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft op 16 december een advies uitgebracht over het ontwerp van de onderhavige regeling. Daarin zijn opmerkingen gemaakt die leidden tot het advies de regeling niet vast te stellen, tenzij met de adviespunten rekening is gehouden. De adviespunten zijn op de volgende wijze verwerkt in deze regeling.

Het eerste adviespunt betreft de tot 1 januari 2021 verplichte aanlevering van een uittreksel uit het handelsregister voor een aanvraagt tot het buiten registratie plaatsen van een voertuig als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling tenaamstelling en kentekenbewijzen. Het ATR adviseert noodzakelijke gegevens uit het handelsregister rechtstreeks te laten inzien door de RDW. Dat kan worden gedaan door van de aanvrager alleen het unieke nummer uit het handelsregister te verlangen. Daarmee kan de RDW de benodigde gegevens uit het handelsregister raadplegen. Dit advies is ter harte genomen.3 Vanaf 1 januari 2021 is de aanlevering van het unieke nummer uit het handelsregister voldoende.

Ten tweede adviseert het ATR in de toelichting te beschrijven welke aandachtspunten vanuit de uitvoeringspraktijk zijn aangegeven met betrekking tot de werkbaarheid en uitvoerbaarheid van de regeling en op welke wijze deze zijn verwerkt in de onderhavige regeling. Daarvoor wordt verwezen naar het voorgaande in paragraaf 4 van deze toelichting. Veel zaken zijn besproken voorafgaand aan de internetconsultatie, en ook tijdens de internetconsultatie zijn aandachtspunten aan de orde gesteld. Voor beide consultaties volstaat het in deze toelichting echter de hoofdlijnen te bespreken, gezien het aantal en het detailniveau van de gemaakte opmerkingen.

Het ATR adviseert, ten derde, de inwerkingtredingsdatum zo te bepalen dat het voor partijen werkbaar en uitvoerbaar is om tijdig aan de eisen te voldoen. Bij een latere inwerkingtredingsdatum dan 1 januari 2021 adviseert het ATR een passende overgangsperiode te hanteren waarin partijen voldoende tijd wordt geboden om te gaan voldoen aan de materiële eisen. Omdat de inwerkingtreding van het geheel van de wijzigingswet, het wijzigingsbesluit en deze regeling reeds is voorzien per 1 januari 20214 en daarvoor alle noodzakelijke uitvoeringsmaatregelen en communicatietrajecten bij de RDW waren opgestart, is ervoor gekozen de inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2021 te handhaven. Om ervoor te zorgen dat de eisen werkbaar en uitvoerbaar zijn, is voor de praktijk binnen de gestelde regels van met name de wijzigingswet en het wijzigingsbesluit voorzien in een ingroeiperiode voor de registratie van nieuwe voertuigen tussen 1 januari 2021 en 1 juli 2021. Omdat het registreren van voertuigen voor de sectoren die de desbetreffende voertuigen produceren, verkopen en gebruiken nog relatief nieuw en onbekend is, is het wenselijk geacht daarvoor niet per direct de ‘reguliere’ systematiek zoals voor bijvoorbeeld bedrijfsauto’s toe te passen. In plaats daarvan is gekozen voor een systematiek die vergelijkbaar is met de conversie voor bestaande voertuigen om voertuigen met een digitaal proces te registreren. De tijd tussen 1 januari 2021 en 1 juli 2021 zal worden gebruikt om, samen met de sector, de systematiek van de zogenoemde versnelde inschrijving op te zetten voor (land)bouwvoertuigen. Met de bevoegdheid tot versnelde inschrijving kan een nieuw voertuig met een typegoedkeuring worden ingeschreven, zonder dat het voertuig hoeft te worden geïdentificeerd door de RDW. Daarmee ontstaat dus een lastenluwer registratieproces. Het is hierdoor niet de verwachting dat de invoering van deze nieuwe eisen tot (grote) problemen leidt, ondanks de omvang van de regeling en de opmerkingen uit bijvoorbeeld de internetconsultatie.

Als laatste adviespunt merkt het ATR op de regeldrukeffecten van de regeling uit te werken in de toelichting conform de Rijksbrede methodiek. Hieraan kon echter niet veel meer concrete invulling worden gegeven dan reeds het geval was. Omdat er, door de afwezigheid van registratie van de betreffende voertuigsoorten, geen duidelijk beeld is van de doelgroep, is ook niet exact vast te stellen hoeveel voertuigen het precies betreft en in hoeverre die niet zouden voldoen aan de gestelde regels en dus aanpassingen zouden vergen. De verwachting is evenwel dat de impact klein zal zijn, omdat de sector bekend is met de regels, die mede afkomstig zijn uit of gebaseerd zijn op Europese regels. Desalniettemin is paragraaf 3 van deze toelichting aangescherpt.

5. Notificatie

Het ontwerp van deze wijzigingsregeling is op 15 september 2020 voorgelegd aan de Europese Commissie ter voldoening aan het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241; notificatienummer 2020/0576/NL). Op grond van artikel 6, eerste lid, van de voornoemde richtlijn, is vervolgens een standstilltermijn van drie maanden in acht genomen. Naar aanleiding van de notificatie zijn geen opmerkingen ingediend.

6. Overgangsrecht en inwerkingtreding

De inwerkingtreding van deze regeling vindt grotendeels plaats tegelijkertijd met de wijzigingswet, per 1 januari 2021. Daarop zijn enkele uitzonderingen gemaakt.

De wijziging van de toetsmatrijs voor het theorie-examen voor de rijbewijscategorie T met betrekking tot de registratie- en kentekenplaatplicht, de APK-plicht en het Kentekenreglement (toetsterm 6.1) zal per 1 juli 2021 plaatsvinden. Vragen hierover zullen dus niet direct na de inwerkingtreding van de APK-, registratie- en kentekenplicht worden gesteld in het theorie-examen. Hiervoor is gekozen omdat op 1 januari 2021 de zogenoemde conversieperiode5 start en de gevolgen van de gewijzigde regelgeving in de eerste helft van 2021 nog relatief nieuw en onbekend zijn.

Bij de aanmelding van een LBT, MMBS, MM of LBTA in de bedrijfsvoorraad zouden de bijbehorende kentekenplaten ingenomen moeten worden. Daarop is een uitzondering gemaakt in de gevallen waarin op het desbetreffende voertuig geen kentekenplaat is gemonteerd. Vanwege het feit dat de algehele kentekenplicht voor LBT’s, MMBS’en, MM’s en LBTA’s geldt vanaf 1 januari 2025, is bepaald dat met ingang van die datum de uitzondering op het innemen van kentekenplaten vervalt. Vanaf dat moment kan het immers niet meer voorkomen dat op een dergelijk voertuig geen kentekenplaat is gemonteerd.

Omdat het betrokken bedrijfsleven afdoende op de hoogte is van de wijzingen en spoedige inwerkingtreding ervan gewenst was, mede vanwege een lopende infractieprocedure van de Europese Commissie in verband met niet tijdige implementatie van APK-plicht voor snelle LBT’s uit richtlijn 2014/45/EU, is met toepassing van aanwijzing 4.17, vijfde lid, aanhef en onderdeel c, van de Aanwijzingen voor de regelgeving een uitzondering gemaakt op de voorgeschreven minimuminvoeringstermijn van twee maanden.

Artikelsgewijs deel

Artikel I (Erkenningsregeling fabrikanten kentekenplaten)

Onderdeel A (artikel 20, derde lid)

Ook LBT’s, MMBS’en, MM’s en LBTA’s die voor 1 januari 1978 in gebruik genomen zijn, mogen worden voorzien van zogenoemde historische kentekenplaten. Omdat LBT’s, MMBS’en, MM’s en LBTA’s pas na 1 januari 2021 registratieplichtig geworden zijn, zou vasthouden aan de eis van artikel 20, derde lid, tweede zin, van de Erkenningsregeling fabrikanten kentekenplaten hebben betekent dat er geen historische kentekenplaten voor LBT’s, MMBS’en, MM’s en LBTA’s afgegeven mogen worden. Dat is voorkomen met deze wijziging.

Onderdeel B (artikel 21)

Artikel 21 van de Erkenningsregeling fabrikanten kentekenplaten is aangepast vanwege de verplichting om alleen een kentekenplaat aan de achterzijde te voeren.

Model 27.13 is toegevoegd, omdat deze in de opsomming van af te geven modellen van kentekenplaten ontbrak.

Er zullen ook handelaarskenteken worden uitgegeven voor LBT’s, MMBS’en en MM’s. Het nieuwe vierde lid van artikel 21 van de Erkenningsregeling fabrikanten kentekenplaten bepaalt voor die voertuigsoorten hoeveel kentekenplaten van welke modellen worden afgegeven.

Onderdeel C (artikel 25)

Dit betreft een uitgewerkte bepaling en kon daarom vervallen.

Artikel II en III (bijlagen bij de Regeling eisen praktijkexamen rijbewijscategorie T en de Regeling eisen theorie-examen rijbewijscategorie T)

In verband met de wijzigingswet en de daaruit voortvloeiende wijzigingen zijn in deze regeling aanpassingen in de toetsmatrijzen theorie en praktijk voor het rijbewijsexamen T doorgevoerd voor de nieuwe eisen die gelden voor LBT’s, MMBS’en, MM’s en LBTA’s. Daarnaast heeft het CBR in samenwerking met diverse stakeholders de toetsmatrijzen geëvalueerd en zijn op basis daarvan kleine verbeteringen doorgevoerd.

Artikel IV (Regeling erkenning bedrijfsvoorraad)

Onderdeel A (artikel 8)

Voorheen hield artikel 8 van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad in dat een omgevingsvergunning nodig was voor het bewerken van autowrakken, afgedankte motorfietsen of afgedankte bromfietsen. Hierbij werd er echter geen rekening mee gehouden dat er ook bedrijven zijn die (uitsluitend) overige voertuigwrakken bewerken, bijvoorbeeld bedrijfsauto’s zwaarder dan 3.500 kg. Nu er ook sprake is van kentekening van LBT’s, MMBS’en, MM’s en LBTA’s, zullen ook bedrijven die dergelijke voertuigen demonteren de bevoegdheid tot Online Registratie Autodemontage (de bevoegdheid, bedoeld in artikel 46, tweede lid, onderdeel c, van het Kentekenreglement) willen aanvragen. Het is echter niet nodig en niet relevant dat zij een omgevingsvergunning hebben voor het bewerken van autowrakken, afgedankte motorfietsen of afgedankte bromfietsen. Die bedrijven moeten een omgevingsvergunning hebben voor het bewerken van wrakken van LBT’s, MMBS’en en MM’s (‘overige voertuigwrakken’ in de zin van bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht). Met de aanpassing van artikel 8 van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad is het voor elk bedrijf dat voertuigen demonteert nodig om een omgevingsvergunning te hebben voor de demontage van de voertuigen dat het bedrijf demonteert.

Onderdeel B (artikel 10a)

Artikel 10a van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad betreft de innameplicht van kentekenplaten van voertuigen die in de bedrijfsvoorraad worden opgenomen. Deze plicht geldt ook voor LBT’s, MMBS’en, MM’s en LBTA’s nu die ook worden geregistreerd en een kenteken krijgen. Met het oog op lastenvermindering is gekozen voor het slechts verplichten van een kentekenplaat aan de achterzijde voor LBT’s, MMBS’en, en MM’s. Artikel 10a van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad is hierop aangepast.

Er wordt wel een derde lid toegevoegd aan dit artikel voor de gevallen waarin een voertuig nog geen kentekenplaat voert. Dat is immers op grond van artikel III van de wijzigingswet tot 1 januari 2025 nog niet algemeen verplicht. Vanaf 1 januari 2025 moet wel elk voertuig een kentekenplaat voeren, dus dan vervalt het nieuwe derde lid.

Artikel V (Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK)

Onderdeel A (artikel 8)

In artikel 8 is een lid ingevoegd. Doordat de emissie-eisen voor landbouw- en bosbouwtrekkers niet van toepassing zijn, omdat dit een nationale kop zou zijn, is een roetmeting niet van toepassing en zijn ook de eisen voor de afzuiging ten behoeve van de roetmeter niet van toepassing. Desalniettemin is wel vereist dat de keuringsruimte ten minste is voorzien van een voorziening waarmee uitlaatgassen direct door een daartoe bestemde opening naar buiten kunnen worden gevoerd.

Onderdeel B (artikel 9)

De verplichting om een hefbrug of inspectieput te hebben, geldt niet voor de ruimte waarin LBT’s worden gekeurd. Een hefbrug en een inspectieput worden niet nodig geoordeeld voor het kunnen uitvoeren van de keuring van een LBT. Wanneer een inspectieput of hefbrug aanwezig is, moet deze voldoen aan de eisen daarvoor die in artikel 9 de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK zijn opgenomen.

Onderdelen C, F en I (nieuw artikel 9a en wijziging artikelen 16 en 28, eerste lid)

Artikel 11 van richtlijn 2014/45/EU vereist dat de ruime waarin LBT’s worden gekeurd geschikt is om de afstelling van de dimlichten van de LBT’s te beoordelen. Dat is geregeld in het nieuwe artikel 9a van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK.

De invoeging van het nieuwe artikel 9a leidt tot wetstechnische wijzigingen in de artikelen 16 en 28, eerste lid, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK.

Onderdeel D (artikel 11)

In artikel 11 van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK zijn twee eisen opgenomen ten aanzien van de apparatuur die aanwezig moet zijn specifiek voor de keuring van LBT’s.

In onderdeel c is bepaald dat een meetband aanwezig moet zijn die minimaal 20 meter lang is, net als bij voertuigen die zwaarder zijn dan 3.500 kg.

In onderdeel h is bepaald dat voor de erkenning voor het uitvoeren van de keuring van LBT’s in de keuringsruimte een rollenrembanktest of een zelfregistrerende remvertragingsmeter aanwezig moet zijn. De aanvrager van de erkenning heeft de vrije keuze tussen deze twee apparaten, voor zover de aanvraag betrekking heeft op de keuring van LBT’s. De investeringskosten van een remvertragingsmeter zijn veel lager dan voor een rollenrembanktest. De remvertragingsmeters zijn reeds op de markt en zijn daarmee een goed alternatief. In tegenstelling tot bij een erkenning voor voertuigen met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg is de rollenrembanktest dus niet verplicht, maar het aanwezig zijn van een platenrembanktest is niet voldoende.

Onderdeel E (artikel 12)

In onderdeel a is geregeld dat de apparaten die in dat onderdeel zijn genoemd, niet (allemaal) nodig zijn voor de keuringsplaats waar (uitsluitend) landbouw- of bosbouwtrekkers worden gekeurd. De daarvoor vereiste apparaten worden genoemd in het nieuwe onderdeel e van artikel 12. Daarbij wordt wel verwezen naar de apparaten, genoemd in de onderdelen a en b. In aanvulling daarop is een hydraulische manometer nodig om de remdruk van landbouw- en bosbouwtrekkers te meten om zo te waarborgen dat de drukken niet te laag of te hoog zijn voor het te trekken voertuigen. Dit apparaat is speciaal ontworpen om remdrukken voor dit soort voertuigen te meten. De apparaten, genoemd in de onderdelen c en d, zijn niet vereist, omdat er bij landbouw- en bosbouwtrekkers geen keuring plaatsvindt aan de hand van een emissie-eis.

Onderdeel G (artikel 19c)

Omdat LBT’s een specifieke categorie voertuigen vormen met specifieke keuringseisen, is voor het keuren van LBT’s een apart examen voorgeschreven, het examen keurmeester periodieke keuring landbouw- en bosbouwtrekkers.

Artikel 19c van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK is om die reden aangepast door toevoeging van de nieuwe bijbehorende examens in de onderdelen c en f.

In onderdeel h (nieuw) van het eerste lid en in het tweede lid van artikel 19c zijn wetstechnische wijzigingen doorgevoerd voortvloeiend uit het invoegen van de nieuwe onderdelen c en f in het eerste lid.

Onderdeel H (artikel 20)

Omdat LBT’s een specifieke categorie voertuigen vormen met specifieke keuringseisen is voor het keuren van LBT’s een apart examen voorgeschreven, het examen keurmeester periodieke keuring landbouw- en bosbouwtrekkers. Het behalen van dat examen leidt tot het gelijknamige diploma.

Artikel VI (Regeling handelaarskentekens en -kentekenbewijzen)

Onderdeel A (nieuw artikel 1a)

Dit nieuwe artikel is toegevoegd naar aanleiding van de wijziging van artikel 3 van het Kentekenreglement.6 Hierin worden de te gebruiken combinaties van letters en cijfers bepaald. Hierdoor is de wijze van regulering van handelaarskentekens in overeenstemming gebracht met de wijze van regelen van de reguliere kentekens (in de Regeling kentekens en kentekenplaten).

Onderdeel B (artikel 2, eerste lid, onderdeel b)

In artikel 3, onderdeel c, van het Kentekenreglement is voor het handelaarskenteken voor LBT’s, MMBS’en en MM’s een aparte lettercombinatie geïntroduceerd: de lettercombinatie LH. Voor deze voertuigen mag, net als voor aanhangwagens, degene aan wie de handelaarskentekens zijn opgegeven over ten hoogste drie handelaarskentekenplaten beschikken, en wel één van elk van de toepasselijke modellen. Voor LBTA’s geldt de voor aanhangwagens al bekende lettercombinatie OA, overeenkomstig artikel 3, onderdeel d, van het Kentekenreglement.

Onderdeel C (artikelen 7 en 8)

Deze uitgewerkte bepalingen konden vervallen.

Artikel VII (Regeling kentekens en kentekenplaten)

Onderdeel A (artikel 1, tweede lid)

De nieuwe onderdelen b, c en d van artikel 1, tweede lid, van de Regeling kentekens en kentekenplaten vloeien voort uit de wijzigingen van artikel 4 van het Kentekenreglement. Artikel 4, vierde, vijfde en zesde lid, van het Kentekenreglement, zoals dat luidde voor 1 januari 2021, zijn vervangen door artikel 4, derde lid, onderdelen a, b en c, van het Kentekenreglement. De verwijzingen zijn hierop aangepast. Daarnaast is in de genoemde onderdelen van artikel 1, tweede lid, van de Regeling kentekens en kentekenplaten op grond van artikel 40, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 opgenomen welke letter- en cijfercombinaties voor de desbetreffende kentekens worden gebruikt. Bovendien is in het nieuwe onderdeel c, betreffende transitokentekens, de exacte indeling van het kenteken open gelaten. Deze kan door de RDW worden bepaald, mits het kenteken dus uit twee of drie groepen van letters en cijfers bestaat. In verband met de automatisering van de transitokentekens is het wenselijk om dit nu al voor deze kentekens te bepalen. Mogelijk wordt de indeling van de andere kentekens op een later moment eveneens overgelaten aan de RDW.

Onderdeel B (artikel 3)
Onder 1

Evenals voor personenauto’s en bedrijfsauto’s is de mogelijkheid geschapen dat oldtimers in gebruik genomen vóór 1 januari 1978 blauwe kentekenplaten mogen voeren. De voertuigen die een GV-kenteken hadden en waren afgegeven vóór 1 januari 1978 hadden reeds blauwe kentekenplaten. Omdat de ruimte voor de kentekenplaat bij landbouw- of bosbouwtrekkers is vastgelegd in Europese regelgeving is tevens gekozen voor bestaande modellen die passen in deze ruimte.

Onder 2

Deze wijziging is het gevolg van de wijzigingen van artikel 4 van het Kentekenreglement. Artikel 4, vijfde lid, van het Kentekenreglement, zoals dat luidde voor 1 januari 2021, is vervangen door artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement. De verwijzing is hierop aangepast.

Onder 3

Als gevolg van het vervallen per 1 januari 2021 van het GV-kenteken als bijzonder kenteken kon artikel 3, vierde lid, onderdeel c, van de Regeling kentekens en kentekenplaten eveneens vervallen.

Onder 4

Dit betreft een redactionele verbetering.

Onderdeel C (artikel 7)
Onder 1 en 2

Met het oog op lastenvermindering is gekozen voor het slechts verplichten van een kentekenplaat aan de achterzijde voor LBT’s, MMBS’en en MM’s. Artikel 7 van de Regeling kentekens en kentekenplaten is hierop aangepast.

Onder 3

Artikel 37, tweede lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994 bepaalt met ingang van 1 januari 2021 dat LBTA’s moeten zijn voorzien van het kenteken van een LBT, MMBS of MM waarvan de eigenaar of houder ook de eigenaar of houder is van die LBTA. Omdat dit afwijkt van de regel voor niet-kentekenplichtige aanhangwagens is artikel 7 van de Regeling kentekens en kentekenplaten hierop aangepast.

Onder 4

Artikel 7, zevende lid, van de Regeling kentekens en kentekenplaten bepaalde dat de kentekenplaat maximaal 2 meter boven het wegdek op het motorrijtuig mag zijn bevestigd. Op grond van de Europese regelgeving die de plaats van de kentekenplaat beschrijft was 2 meter te laag. Daarom is die maximale hoogte verhoogd tot 4 meter.

Onderdeel D (bijlage)
Onder 1

Deze wijziging maakt in het opschrift van de modellen 3.1 en 4.1 duidelijk dat deze donkerblauwe kentekenplaten ook gebruikt kunnen worden bij landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid, mobiele machines en daardoor voortbewogen kentekenplichtige aanhangwagens.

Onder 2, 7 en 8

Deze wijzigingen zijn het gevolg van het vervallen van de zogenoemde GV-kentekens als bijzonder kenteken. In onderdeel 8 is tevens een redactionele verbetering aangebracht.

Onder 3 en 5

Met deze wijzigingen zijn de modellen aangewezen voor kentekenplaten die afgegeven mogen worden voor LBT’s, MMBS’en en MM’s.

Onder 4

Deze wijziging is het gevolg van de wijzigingen van artikel 4 van het Kentekenreglement. Artikel 4, vijfde lid, van het Kentekenreglement, zoals dat luidde voor 1 januari 2017, is vervangen door artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement. De verwijzingen is hierop aangepast.

Onder 6

Model 27.23 ontbrak in de bijlage bij de Regeling kentekens en kentekenplaten.

Artikel VIII (artikel 9, aanhef, van de Regeling legitimatievoorschriften tenaamstelling en kentekenplaten)

Deze wijziging is het gevolg van de wijzigingen van artikel 4 van het Kentekenreglement. Artikel 4, vijfde lid, van het Kentekenreglement, zoals dat luidde voor 1 januari 2021, is vervangen door artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement. De verwijzing is hierop aangepast.

Artikel IX (artikel 1, eerste lid, van de Regeling mobiele-objectenregister)

In het mobiele-objectenregister kunnen niet-kentekenplichtige motorrijtuigen worden geregistreerd. Omdat LBT’s, MMBS’en en MM’s nu kentekenplichtig zijn geworden, hebben ze geen plaats meer in het mobiele-objectenregister. De Regeling mobiele-objectenregister is daarop aangepast.

Artikel X (artikel 6, onderdeel g, van de Regeling optische en geluidssignalen 2009)

In artikel 6, onderdeel g, van de Regeling optische en geluidssignalen 2009 worden naast MMBS’en ook MM’s genoemd. De voertuigsoort MM is immers de opvolger van de voertuigsoort MMBS, dus daarvoor gelden dezelfde regels.

Artikel XI (Regeling tenaamstelling en kentekenbewijzen)

Onderdeel A (artikel 1)

Deze toevoegingen zijn het gevolg van de toevoeging van LBT’s, MMBS’en en MM’s aan de artikelen 2, eerste lid, onderdeel a, en 8 van de Regeling tenaamstelling en kentekenbewijzen en de invoeging van een nieuw artikel 8a in die regeling.

Onderdeel B (artikel 2)
Onder 1

Voor een LBT, een MMBS of een MM wordt evenals voor andere motorrijtuigen die na 31 december 2013 tenaamgesteld zijn een kentekencard afgegeven.

Onder 2 en 3

Deze wijzigingen zijn het gevolg van het vervallen van de zogenoemde GV-kentekens als bijzonder kenteken.

Onder 4

Deze wijzigingen zijn het gevolg van de wijzigingen van artikel 4 van het Kentekenreglement. Artikel 4, vijfde lid, van het Kentekenreglement, zoals dat luidde voor 1 januari 2021, is vervangen door artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement. De verwijzingen zijn hierop aangepast.

Onderdeel C (artikel 3)

Deze wijziging is het gevolg van de wijzigingen van artikel 4 van het Kentekenreglement. Artikel 4, zesde lid, van het Kentekenreglement, zoals dat luidde voor 1 januari 2017, is vervangen door artikel 4, derde lid, onderdeel c, van het Kentekenreglement. De verwijzing is hierop aangepast.

Onderdeel D, onder 1 (artikel 8, tweede lid)

Nu LBT’s, MMBS’en en MM’s worden geregistreerd, zijn deze voertuigcategorieën ook vermeld in artikel 8, tweede lid, van de Regeling tenaamstelling en kentekenbewijzen ten behoeve van vervallenverklaring van de tenaamstelling. De LBTA’s vallen onder de bestaande categorie ‘aanhangwagens’ (onderdeel g (nieuw)).

Onderdeel D, onder 2, onder a en b (artikel 8, derde lid, aanhef en onderdeel a)

De wijzigingen onder a en b betreffen redactionele verbeteringen en een wijziging ten aanzien van te overleggen documenten voor het laten vervallen van een tenaamstelling wegens uitsluitend gebruik op een bedrijfsterrein. Een uittreksel uit het Kadaster zoals dat voorheen werd vereist bevat meer gegevens dan noodzakelijk. Omdat enkel het gebruiksdoel van het desbetreffende terrein waarop het voertuig gaat rijdt van belang is, is een document dat dat aannemelijk maakt voldoende. Dit is uiteindelijk ter beoordeling aan de RDW. Tevens is, mede naar aanleiding van het advies van het ATR als bedoeld in het algemeen deel van deze toelichting, bepaald dat het unieke nummer uit het handelsregister voldoende is in plaats van een uittreksel uit het handelsregister. De RDW kan met dat nummer zelf de benodigde informatie uit het handelsregister opvragen.

Onderdeel D, onder 2, onder c (artikel 8, derde lid, nieuw onderdeel b)

Er is een nieuw onderdeel b ingevoegd specifiek voor voertuigen die in de land- of bosbouw worden gebruikt. Deze kunnen om twee redenen niet altijd onder onderdeel a worden gebracht als reden voor het verzoek om een voertuig buiten registratie te plaatsen. De desbetreffende voertuigen worden niet op bedrijfsterreinen gebruikt, maar bijvoorbeeld op landbouwgronden of in het bos, en ze worden mogelijk niet op het eigen terrein, maar op het terrein van een ander gebruikt, bijvoorbeeld in het kader van een opdracht. Om het toch mogelijk te maken dat de desbetreffende voertuigen buiten registratie worden geplaatst, is onderdeel b toegevoegd. Om aan te tonen dat een voertuig op eigen landbouw- of bosbouwterrein wordt gebruikt, is het unieke nummer uit het handelsregister nodig. Om aan te tonen dat daadwerkelijk voor een ander werkzaamheden worden verricht, is een overeenkomst nodig. Om aannemelijk te maken dat het terrein waarop de werkzaamheden worden verricht wordt gebruikt voor landbouw of bosbouw, een document waaruit het gebruiksdoel van het desbetreffende terrein blijkt.

Onderdeel E (nieuw artikel 8a)

Hoofdstuk 9c van het Kentekenreglement regelt de eerste inschrijving en tenaamstelling van LBT’s, MMBS’en, MM’s en LBTA’s die voor 1 januari 2021 in het verkeer gebracht zijn. Dit is de zogenoemde conversie.

Om die eerste inschrijving en tenaamstelling mogelijk te maken moeten gegevens worden opgegeven. Artikel 8a van de Regeling tenaamstelling en kentekenbewijzen somt, op grond van artikel 58z, vierde lid, van het Kentekenreglement, die gegevens op.

Aangezien de conversieperiode loopt tot 1 januari 2022 vervalt dit artikel met ingang van die datum.

Onderdeel F (bijlage)
Onder 1 en 2

Deze wijzigingen zijn het gevolg van het vervallen van de zogenoemde GV-kentekens als bijzonder kenteken.

Onderdeel 3

Dit model van de zogenoemde uitvoerverklaring vervalt omdat het niet meer wordt uitgegeven sinds 1 januari 2014.

Onderdelen 4 en 5

Deze wijzigingen zijn het gevolg van de wijzigingen van artikel 4 van het Kentekenreglement. Artikel 4, vijfde lid, van het Kentekenreglement, zoals dat luidde voor 1 januari 2021, is vervangen door artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement. De verwijzingen zijn hierop aangepast.

Onderdeel 6

Voor een LBT, een MMBS of een MM wordt evenals voor andere motorrijtuigen die na 31 december 2013 te naam gesteld zijn een kentekencard volgens model D.1 afgegeven.

Artikel XII (artikel 1 van de Regeling transitokentekens)

Deze wijziging is het gevolg van de wijzigingen van artikel 4 van het Kentekenreglement. Artikel 4, vijfde lid, van het Kentekenreglement, zoals dat luidde voor 1 januari 2021, is vervangen door artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement. De verwijzingen is hierop aangepast.

Artikel XIII (Regeling voertuigen)

Onderdeel A (artikel 1.1)
Onder 1 tot en met 5, 8 tot en met 14, 17, 18, 20 en 22 tot en met 27

Dit betreft een redactionele verbetering. De aanpassingen worden samengebracht in het nieuwe artikel 1.1a.

Onder 6

Een dolly kan door deze wijziging nu ook een voertuig van de categorie R zijn. Daarnaast is de voornoemde redactionele verbetering ook hier doorgevoerd en is de verwijzing naar carrosserietypen gelijkgetrokken.

Onder 7

Er is een nieuwe definitie van draagvermogen ingevoegd.

Onder 15

Dezelfde definitie die voor ‘massa in rijklare toestand voor motorrijtuigen met beperkte snelheid’ geldt, is ook van toepassing op mobiele machines.

Onder 16

Door deze wijziging kan een meeneemheftruck, naast een motorrijtuig met beperkte snelheid, ook een mobiele machine zijn.

Onder 19

Er is een definitie van ‘mobiele machine’ opgenomen in de Regeling voertuigen om te duiden wat een dergelijk voertuig is. Een mobiele machine (bijvoorbeeld een knik-dumper of combine) kan weliswaar goederen vervoeren, maar qua ontwerp is het niet bedoeld om dit over weg te doen. Bij een mobiele machine staat voorop dat er werkzaamheden mee worden verricht. Met werkzaamheden wordt niet alleen bedoeld werkzaamheden op, aan of bij de weg, maar ook activiteiten op het land, zoals zandwinning of bouwwerkzaamheden. Een personenauto of lichte bedrijfsauto zal in beginsel niet kunnen voldoen aan de zinsnede ‘niet bedoeld voor personen- en goederenvervoer over de weg’. Immers, deze voertuigen zijn ooit goedgekeurd als een voertuig voor personen- of goederenvervoer. Het geschikt maken in het ontwerp van het voertuig voor werkzaamheden wordt dan ook onwaarschijnlijk geacht.

Voor zware bedrijfsauto’s geldt dat deze voertuigen na modificatie in het ontwerp, bijvoorbeeld door aanpassing van assen, wielen en spatborden, relatief eenvoudig kunnen voldoen aan de eis van ‘speciaal ontworpen en gebouwd voor werkzaamheden’. Te denken valt aan bedrijfsauto’s die hoofdzakelijk worden ingezet voor landbouwdoeleinden of voor rangeerdoeleinden op bedrijfsterreinen.

Door het opnemen van de definitie van mobiele machine in de Regeling voertuigen is het mogelijk voertuigen die nog niet onder één van de drie Europese verordeningen die betrekking hebben op de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens vallen goed te keuren en toe te laten tot de weg. Het is uitdrukkelijk niet bedoeld om het mogelijk te maken dat personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s worden omgebouwd naar mobiele machine.

De definitie motorrijtuig met beperkte snelheid kan na 1 januari 2020 niet meer worden toegepast op nieuwe en niet reeds in gebruik zijnde voertuigen. De meeste voertuigen in deze categorie voldoen in de praktijk aan de nieuwe definitie mobiele machine. Echter, rijdende winkels, wegtreintjes, golfkarretjes, eerder omgebouwde personenauto’s, bedrijfsauto’s en bussen met een maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 25 km/h zullen voortaan onder moeten worden gebracht in reeds bestaande voertuigsoorten en de daarvoor geldende eisen moeten voldoen. De reeds in gebruik zijnde motorrijtuigen met beperkte snelheid worden eenmalig geregistreerd en uiterlijk per 1 januari 2025 voorzien van een kentekenplaat. Daarna is er geen mogelijkheid meer om een voertuig toe te laten als motorrijtuig met beperkte snelheid.

Onder 21

Naast een herschrijving van de definitie van motorrijtuig met beperkte snelheid, is nu ook het zogenoemde pluktreintje onder die definitie gebracht. Dit zijn voertuigen die gedurende het plukseizoen worden gebruikt in de fruitteelt om de kratten te vervoeren met het geplukte fruit.

Onderdeel B (nieuw artikel 1.1a)

Er is een nieuw artikel 1.1a ingevoegd als algemene begripsbepaling voor de verschillende soorten voertuigen die in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen zijn genoemd. De indeling van een voertuigsoort wordt geformaliseerd in het kentekenregister; daarin is de voertuigsoort genoemd. Dat betekent dat het kentekenregister doorslaggevend is voor de bepaling in welke soort een specifiek voertuig valt. Daar is na registratie dus geen discussie meer over mogelijk. Daarnaast is met deze begripsbepaling in algemene zin geregeld dat de indeling in een voertuigsoort indeling in een andere soort automatisch uitsluit. Een voertuig kan immers maar in één soort worden ingedeeld.

Onderdeel C (artikel 1.2)

In artikel 1.2 van de Regeling voertuigen is reeds een lijst van begripsbepalingen opgenomen van relevante Europese regelgeving. Hieraan worden een richtlijn en verordening toegevoegd, die relevant zijn voor de goedkeuring van mobiele machines. Daarnaast is een technische verbetering doorgevoerd (onder 1).

Onderdelen D en F (nieuwe artikelen 3.1.3a en 3.5.3)

Deze artikelen zijn toegevoegd aan de bestaande afdelingen met betrekking tot de goedkeuringseisen voor respectievelijk voertuigen van de voertuigcategorieën M, N en O en voertuigen van de voertuigcategorieën T, C, R en S. In de praktijk komt het voor dat voertuigen langer, breder, hoger of zwaarder zijn dan toegestaan volgens de voor die voertuigen geldende goedkeuringseisen en permanente eisen. Dit worden ontheffingsplichtige voertuigen genoemd, omdat deze een ontheffing van de permanente eisen ten aanzien van de afmetingen of massa van de wegbeheerder of de RDW nodig hebben om gebruik te mogen maken van de weg. De RDW gaf voor deze voertuigen een nationale individuele goedkeuring af onder de voorwaarde dat voor het gebruik op de weg een ontheffing werd verkregen. In de onderhavige artikelen is deze praktijk vastgelegd. De RDW stelt de (alternatieve) voorschriften vast waaraan moet worden voldaan om voor een ontheffingsplichtig voertuig een nationale individuele goedkeuring te krijgen. Ingevolge artikel 3.9.2, eerste lid, van de Regeling voertuigen wordt ook in het kentekenregister geregistreerd dat het in dat geval gaat om een ontheffingsplichtig voertuig, en dat er dus ook een ontheffing moet zijn afgegeven om op de weg te rijden waar het voertuig op rijdt.

Onderdeel Da (artikel 3.1.4)

Deze wijzigingen zijn van redactionele aard.

Onderdeel E (nieuwe afdeling 2 van hoofdstuk 3)

Voertuigen van de voertuigcategorieën M en N hebben blijkens de begripsbepalingen in artikel 3, onderdelen 15 en 16, van verordening (EU) 2018/858 een maximumconstructiesnelheid van meer dan 25 km/h. Echter, er zijn ook dezelfde soort voertuigen (personenauto’s en bedrijfsauto’s) met een lagere maximumconstructiesnelheid. Tot nu toe waren er geen goedkeuringseisen voor deze personenauto’s en bedrijfsauto’s met een maximumconstructiesnelheid van ten hoogste 25 km/h. Dit betekent dat deze voertuigen niet goedgekeurd konden worden voor toelating tot de weg. Omdat sommige van de desbetreffende voertuigen wel konden kwalificeren als motorrijtuig met beperkte snelheid, maar niet passen binnen de voertuigcategorie mobiele machine (omdat ze niet zijn ontworpen voor werkzaamheden, maar voor vervoer van personen of goederen), zouden deze voertuigen tussen wal en schip kunnen vallen. Het betreft dan bijvoorbeeld rijdende winkels, wegtreintjes en golfkarretjes. Daartoe zijn in de gereserveerde afdeling 2 van hoofdstuk 3 van de Regeling voertuigen goedkeuringseisen gesteld voor voertuigen met een maximumconstructiesnelheid van ten hoogste 25 km/h die bij een maximumconstructiesnelheid van meer dan 25 km/h voertuigen van de voertuigcategorieën M en N zouden zijn.

In beginsel wordt aangesloten bij de eisen die gelden voor voertuigen van de voertuigcategorieën M en N, zoals neergelegd in afdeling 1 van hoofdstuk 3 van de Regeling voertuigen. In afwijking daarvan worden op basis van artikel 3.2.1, tweede lid, voor de goedkeuring wel enkele eisen buiten toepassing gelaten.

Het nieuwe artikel 3.2.2 regelt de goedkeuring van voertuigen met een datum van eerste toelating van voor 1 januari 2021. Dit artikel zal naar verwachting weinig gebruikt worden, omdat deze voertuigen veelal tijdens de zogenoemde conversie geregistreerd zullen worden, waarvoor de goedkeuring geen vereiste is. Als een dergelijk voertuig wordt geregistreerd op of na 1 januari 2022, is de goedkeuring wel vereist. Dan moet worden voldaan aan de voor de desbetreffende voertuigcategorie (personenauto, bedrijfsauto of bus) vastgestelde permanente eisen.

Onderdeel G (nieuwe afdeling 6 van hoofdstuk 3)

Afdeling 6 van hoofdstuk 3 is ook gereserveerd en wordt eveneens ingevuld, ditmaal voor de nationale typegoedkeuring en nationale individuele goedkeuring van MM’s. Dit betreft een nieuwe nationale voertuigcategorie, waarvoor goedkeuring gewenst is. Omdat er ten aanzien van voor de weg bestemde voertuigen vanuit de Europese voertuigregelgeving (nog) geen goedkeuringsregels zijn, wordt voor de goedkeuring aangesloten bij de eisen voor niet voor de weg bestemde mobiele machines (Verordening (EU) 2016/1628) en de Machinerichtlijn (Richtlijn 2006/42/EG). In aanvulling daarop wordt aangesloten bij enkele regels uit de voertuigregelgeving en de voor mobiele machines geldende permanente eisen. De voertuigveiligheid voor het gebruik op de weg moet immers afzonderlijk gewaarborgd worden; Verordening (EU) 2016/1628 en de Machinerichtlijn zijn daar niet op gericht. Voor het overige is voor de inhoud van deze nieuwe afdeling aangesloten bij afdeling 5 van hoofdstuk 3 van de Regeling voertuigen (inclusief het nieuwe artikel 3.5.4, zie hiervoor), die betrekking heeft op de goedkeuring van voertuigen van de voertuigcategorieën T, C, R en S.

Onderdeel H (nieuw artikel 3.8.3)

Het is wenselijk dat voor reminrichtingen die zijn bedoeld voor mobiele machines een afzonderlijke nationale individuele goedkering kan worden gegeven. Daartoe is artikel 3.8.3 geïntroduceerd, dat aansluit bij de vergelijkbare nationale (type)goedkeuring van reminrichtingen voor voertuigen van de voertuigcategorie O3 of O4. In tegenstelling daarmee is echter geen sprake van Europese goedkeuringseisen, maar enkel nationale permanente eisen. Omdat het voertuig waarin de reminrichting wordt geplaatst in beginsel te allen tijde moet voldoen aan de permanente eisen, is het niet wenselijk dat voor de nationale individuele goedkeuring door de RDW alternatieve voorschriften worden vastgesteld.

Onderdeel I (wijziging artikel 3.10.1)

In artikel 3.10.1 worden voertuigen van de voertuigcategorieën T, C, R en S (LBT’s en LBTA’s) die vóór 1 januari 2016 in gebruik zijn genomen en MM’s die in artikel 1b van het Kentekenreglement zijn uitgezonderd van de registratie- en kentekenplicht, uitgezonderd van de goedkeuringsplicht.

Voertuigen van de voertuigcategorieën T, C, R en S zijn op grond van Verordening (EU) 167/2013 pas sinds 1 januari 2016 goedkeuringsplichtig.

Bij de MM’s die zijn uitgezonderd van de kentekenplicht gaat het grofweg om voertuigen waarvan de bestuurders zijn vrijgesteld van de rijbewijsplicht en een aantal bijzondere voertuigen, zoals relatief smalle voertuigen, niet zijnde landbouw- of bosbouwvoertuigen met een maximale breedte van 1,30 meter en die speciaal bestemd en uitgerust zijn voor maaien, vegen, uitwerpselen opzuigen of bestrijding van gladheid, sneeuw en onkruid. Daarnaast geldt de vrijstelling ook voor bepaalde heftrucks, zogenoemde pluktreintjes, meeneemheftrucks, motorvoertuigen met een maximumconstructiesnelheid lager dan 6 km/h of met één as. Verder zijn bepaalde motorvoertuigen die zich uitsluitend op dat weggedeelte bevinden ten behoeve van werkzaamheden op of aan de weg, uitgezonderd. Ook aanhangwagens die in gebruik genomen zijn vóór 1 januari 2021 en niet harder kunnen rijden dan 25 km/h en aanhangwagens die niet rond een verticale as draaibaar zijn verbonden, zijn uitgezonderd. Daarbij valt te denken aan een ploeg die star in de hefinrichting hangt met een steunwiel op het wegdek dat voorkomt dat er te weinig wieldruk op de bestuurde as van het trekkende voertuig ontstaat.

De afwezigheid van een goedkeuringsplicht heeft geen effect op de verkeersveiligheid, omdat deze voertuigsoorten niet op grote schaal op de weg worden gebruikt, en slechts voor specifieke doeleinden. Bovendien is als zij op de weg rijden niet na te gaan of al dan niet aan de goedkeuring wordt voldaan, omdat er geen registratie van (de goedkeuring van) het voertuig is.

Onderdeel J (artikel 5.1a.3)

In artikel 5.1a.3 wordt bepaald wanneer een samenstel van wielen die op één wielnaaf zijn gemonteerd, wordt aangemerkt als één wiel. Hierop is een aantal uitzonderingen waaronder landbouw- of bosbouwtrekkers en MMBS-en omdat deze voertuigen omwille van de soort grond of teelt vaak van extra wielen worden voorzien. Hetzelfde geldt voor mobiele machines. Deze wijziging zorgt daarvoor.

Onderdelen K, L, N en O (artikelen 5.2.46, 5.2.47, 5.3.46 en 5.3.47)

In deze onderdelen is geregeld dat personenauto’s en bedrijfsauto’s niet van zijdelings gerichte zitplaatsen mogen zijn voorzien en dat op alle naar voren en naar achteren gerichte zitplaatsen gordels aanwezig moeten zijn. Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor voertuigen met een maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 25 km/h, bijvoorbeeld zogenoemde wegtreintjes.

Onderdeel M (artikel 5.3.6)

Met deze wijziging wordt een afwijkende breedte voor bedrijfsauto’s toegestaan. Bedrijfsauto’s die niet harder dan 25 km/h kunnen rijden, mogen onder voorwaarden maximaal 3 meter breed zijn in plaats van 2,55 meter. De voorwaarde is dat de breedtevermeerdering komt door bredere banden of dubbellucht banden en de daarvoor noodzakelijk aangebrachte wielafscherming en markering. Uitrusting breder dan 2,55 meter die valt binnen het breedste punt van de banden wordt niet in aanmerking genomen, indien deze te demonteren is en niet leidt tot extra laadruimte. Deze maximale breedte stemt overeen met de bestaande situatie voor LBT’s en LBTA’s waarvoor dezelfde uitzondering geldt. Voor MMBS’en geldt reeds een maximale breedte van 3 meter. Door deze uitzondering blijven de zogenoemde agritrucks, die voor 1 januari 2021 in sommige gevallen werden gekwalificeerd als LBT of MMBS, toegelaten als bedrijfsauto met een maximumconstructiesnelheid van ten hoogste 25 km/h.

Onderdelen P, Y en WW (artikelen 5.7.1, 5.8.1 en 5.14.1)

Met deze wijzigingen wordt geregeld dat de geregistreerde MMBS’en, LBT’s en LBTA’s in overeenstemming moeten zijn met de op de voor het voertuig afgegeven kentekencard of in het kentekenregister vermelde gegevens. Tevens wordt hier de nieuwe eis opgenomen dat deze geregistreerde voertuigen moeten zijn voorzien van de juiste kentekenplaat. Deze kentekenplaat moet zijn voorzien van een goedkeuringsmerk als bedoeld in artikel 5 van het Kentekenreglement, deugdelijk zijn bevestigd, leesbaar zijn en niet zijn afgeschermd. In de laatste leden van de betreffende artikelen zijn de vrijstellingen van de kentekenplicht opgenomen die voortvloeien uit de wijzigingswet.

Onderdeel Q (artikel 5.7.6)

Om in overeenstemming te blijven met de praktijk, als ook met de afmetingen voor bedrijfsauto’s, mogen MMBS’en die zijn ingericht voor het uitvoeren van in hoofdzaak andere werkzaamheden dan het vervoer van goederen of personen, langer zijn dan de in het eerste lid genoemde 12 meter. Dit wordt echter wel beperkt tot maximaal 20 meter.

Onderdeel R en AA (artikelen 5.7.7 en 5.8.7)

Door de introductie van de goedkeurings- en registratieplicht zijn de maximale last onder de assen en de totale massa van MMBS’en en LBT’s geen vaste waarden meer, maar zijn ze per voertuig vastgelegd in het kentekenregister of op de constructieplaat. Daarnaast zijn de nationaal toegestane maximummassa’s tijdens gebruik van het voertuig geregeld in hoofdstuk 5, afdeling 18, van de Regeling voertuigen.

Onderdelen S en CC (artikelen 5.7.10, 5.7.10a, 5.7.10b, 5.8.10, 5.8.10a en 5.8.10b)

Tot voor het in werking treden van deze wijziging waren er geen eisen aan de LPG, CNG, LNG of waterstof-installaties die waren gemonteerd op MMBS’en. Dat is met deze wijziging verholpen, door dezelfde eisen toe te passen als die ook voor bijvoorbeeld bedrijfsauto’s gelden.

Onderdeel T (artikel 5.7.27)

Met deze wijziging is een minimale profieldiepte voor de banden van MMBS’en vastgesteld, welke overeenkomt met die van onder andere de bedrijfsauto’s, namelijk 1,6 millimeter.

Onderdelen U (artikel 5.7.51)

De regelgeving omtrent landbouw- of bosbouwtrekkers stelt in één toe te passen schema geen zijrichtingaanwijzers verplicht. Het blijkt dat deze in de praktijk ook niet aanwezig zijn. Derhalve is dit artikel in overeenstemming gebracht met de regelgeving voor landbouw- of bosbouwtrekkers en de huidige stand van de techniek, door de verplichting tot het hebben van een zijrichtingaanwijzer aan elke zijkant van het voertuig, indien het voertuig langer is dan 6 m, te laten vervallen.

Door deze wijziging hoeven MMBS’en die zijn voorzien van een kentekenplaat niet meer te zijn voorzien van een rode retroreflector in de vorm van een afgeknotte driehoek. De kentekenplaten zorgen immers voor een vergelijkbare zichtbaarheid en herkenbaarheid. Deze wijziging was bij de wijzigingswet reeds aangekondigd.

Onderdeel V (artikel 5.7.57)

Ten eerste is een wijziging doorgevoerd naar aanleiding van het laten vervallen van de verplichte zijrichtingaanwijzer, zoals hiervoor genoemd.

Door de wijziging van artikel 5.7.57 van de Regeling voertuigen is het toegestaan om een breedte-markering aan te brengen ook wanneer een MMBS (tijdelijk) niet de breedte heeft waarvoor de verplichting geldt.

Indien het voertuig al verplicht is voorzien van een afgeknotte driehoek, wordt hier geregeld dat er niet nog een mag worden gemonteerd. Tevens wordt extra verlichting toegestaan die tijdens werkzaamheden een projectie maakt op het wegdek om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen voor de werkzaamheden, de zogenoemde blue spot.

Onderdeel W (artikel 5.7.72)

Door deze wijziging van artikel 5.7.72 van de Regeling voertuigen wordt bepaald dat het verplichte bevestigingspunt ten behoeve van het slepen van een MMBS ook aan de achterzijde van het voertuig kan zitten. De reden daarvoor is dat het belangrijk is dat het voertuig gesleept kan worden, niet in welke richting. In de praktijk blijken MMBS’en (en na 1 januari 2021 MM’s) aan de voorzijde niet altijd gesleept te kunnen worden in verband met uitrusting aan de voorzijde. Dit is in overeenstemming met de Machinerichtlijn.

Onderdeel X (afdeling 5.7a)

Met deze wijziging wordt een nieuwe afdeling ingevoegd met permanente eisen voor MM’s. Als basis zijn hiervoor de permanente eisen voor MMBS’en gebruikt, met dien verstande dat deze zijn gemoderniseerd met een eerste stap naar de huidige stand der techniek.

De Europese ontwikkelingen in de regelgeving en praktijkervaring zal er de komende tijd voor zorgen dat de voorschriften voor deze voertuigen zich verder zullen ontwikkelen.

Onderdeel Z (artikel 5.8.6)

De breedte van de laadruimte, inclusief andere laadvormen, van LBT’s is in de Europese regelgeving beperkt tot 2,55 meter. In de Regeling voertuigen zoals die luidde voor 1 januari 2021 was opgenomen dat er per 1 januari 2025 geen bredere voertuigen meer op de weg mochten komen. Omdat er nu een goedkeurings- en registratieplicht is, wordt het mogelijk om oudere voertuigen nog te blijven gebruiken na 1 januari 2025. Met deze wijziging wordt voorkomen dat voertuigen voortijdig vernietigd moeten worden. Door de goedkeuringsplicht worden er geen bredere voertuigen meer toegelaten en is de in artikel 5.8.6 genoemde datum derhalve het begin van de conversieperiode.

Onderdeel BB (artikel 5.8.8)

Een LBT moet te allen tijde voldoen aan de maximumconstructiesnelheid. Deze waarde kan uit een type- of individuele goedkeuring komen, of zijn opgegeven bij de registratie van het voertuig. Daarnaast zijn enige redactionele verbeteringen doorgevoerd.

Onderdeel DD (artikel 5.8.11)

Ter voorkoming van geluidsoverlast en geluidschade is overeenkomstig andere voertuigsoorten opgenomen hoe bij een LBT wordt gecontroleerd met een statische meting of het uitlaatsysteem nog in goede conditie is.

Onderdeel EE (artikel 5.8.14)

Gezien de gemiddelde massa en het gebruik van LBT’s is in de Europese regelgeving reeds een achteruitrijinrichting verplicht. Het blijkt echter dat er voertuigen rondrijden die hier niet (meer) aan voldoen. Om die reden is deze permanente eis toegevoegd.

Onderdeel FF (artikel 5.8.18)

In artikel 5.8.18, vierde lid, van de Regeling voertuigen zijn eisen toegevoegd ten aanzien van het wielgeleidingselement, zoals deze ook gelden voor andere voertuigsoorten.

Onderdelen GG, UU, AAA, UUU (artikelen 5.8.27, 5.8.57a, 5.8.64, 5.8.65, 5.14.29, 5.18.17a en 5.18.17b)

Deze wijzigingen betreffen redactionele en technische verbeteringen.

Onderdeel HH (artikel 5.8.31)

In de Europese regelgeving is een antiblokkeersysteem verplicht gesteld. Om te voorkomen dat er voertuigen rondrijden die hier niet (meer) aan voldoen, is in artikel 5.8.31 een nieuw tweede lid ingevoegd met de verplichting tot het hebben van een dergelijk systeem toegevoegd. Hiermee wordt beoogd dat antiblokkeersystemen aanwezig zijn en blijven. De overige wijzigingen zijn van redactionele aard.

Onderdeel II (artikelen 5.8.33 en 5.8.34)

De artikelen 5.8.33 en 5.8.34 van de Regeling voertuigen betreffen de verplichting dat LBT’s moeten zijn voorzien van een optische of akoestische waarschuwingsinrichting bij een drukluchtremsysteem of veerrem. Omdat niet is uit te sluiten dat er bestaande voertuigen zijn die niet aan dit voorschrift hoefden te voldoen, is voor de bepaling van welke voertuigen moeten zijn voorzien van de genoemde waarschuwingsinrichting aangesloten bij de invoeringsdatum van de registratie- en kentekenplaatplicht.

Onderdeel JJ (artikelen 5.8.37)

Artikel 5.8.37, eerste lid, van de Regeling voertuigen gaat over de vereiste remvertraging. In de praktijk bleek dat de drukken van de hydraulische remsystemen van elkaar afweken. Om te voorkomen dat getrokken voertuigen onvoldoende of te hard worden geremd en daardoor een gevaarlijke situatie kan ontstaan, wordt meten van de hydraulische drukken afzonderlijk beschreven.

In het tweede lid is de verplichte goed werkende automatische afsluiters van de voorraad- en commandoleiding geregeld. Hiervoor is de datum vanaf wanneer de verplicht geldt aangepast aan de inwerkingtreding van de registratie- en kentekenplicht uit de wijzigingswet en de onderhavige regeling. Voor die plicht kan beter worden aangesloten op die inwerkingtreding.

Onderdeel KK (artikelen 5.8.38)

In artikel 5.8.38, tweede lid, zijn regels gesteld over de bedrijfsrem van een LBT. Er wordt met de datums ten aanzien van de verplichting van waarop de bedrijfsrem moet werken aangesloten bij de invoering van de registratieplicht.

Het derde lid is toegevoegd om te voorkomen dat voorremmen van snelle LBT’s worden uitgeschakeld tijdens het rijden op de weg en daarmee een gevaarlijke situatie kan ontstaan.

Onderdeel LL (artikelen 5.8.39)

De permanente eis ten aanzien van de parkeerrem voor LBT’s was gebaseerd op een rijden voertuig. Omdat niet is uit te sluiten dat er voertuigen zijn die rijdend niet kunnen worden gemeten is een stilstaande proef toegevoegd, in overeenstemming met de Europese regelgeving.

Onderdeel MM (artikelen 5.8.41)

Het voorschrift omtrent het aantal deuren van een LBT was strenger dan de Europese voorschriften. Derhalve is dit voorschrift aangepast. Het is gebruikelijk dat bepaalde uitrusting, zoals bedieningscomputers, ervoor zorgen dat één deur niet bruikbaar is. Als er een deur is, moet die wel goed sluiten.

Onderdeel NN (artikelen 5.8.42)

Ingevolge artikel 5.8.42 van de Regeling voertuigen moet de bestuurderszitplaats van een LBT voldoende zicht naar voren en opzij bieden. De datum vanaf wanneer de eis geldt is in lijn gebracht met de invoering van registratieplicht.

Daarnaast is de tekst van de wijze van keuren verduidelijkt en is dit vanwege de benodigde meetruimte geen controleaspect tijdens de APK.

Onderdeel OO (artikelen 5.8.45)

Artikel 5.8.45 van de Regeling voertuigen gaat over buitenspiegels en camera-monitoringssystemen. De in het tweede lid genoemde datum is in overeenstemming gebracht met de invoering van goedkeuringsplicht voor alle classificaties LBT’s op 1 januari 2018.

Onderdeel PP (artikelen 5.8.48)

Om te voorkomen dat stenen of modder tijdens het rijden op de weg worden rondgeslingerd zijn spatborden bij LBT’s met een maximumconstructiesnelheid van meer dan 40 km/h verplicht. Dit is in overeenstemming met de Europese regelgeving.

Onderdeel QQ (nieuw artikelen 5.8.49)

Bij frontale botsingen met andere voertuigsoorten is gebleken dat klemrijden of overrijden kan worden voorkomen door het aanbrengen van een beschermingsinrichting aan de voorzijde. Door deze te beschrijven wordt voorkomen dat er beschermingsinrichtingen worden ontworpen die niet bijdragen aan de verkeersveiligheid.

Onderdelen RR, SS en TT (artikelen 5.8.51, 5.8.53 en 5.8.57)

De verlichtingseisen voor LBT’s zijn in overeenstemming gebracht met de invoeringsdatum van de registratieplicht en de eisen zijn in overeenstemming gebracht met de Europese regelgeving.

Onderdeel UUa (artikel 5.12.6)

Door de wijziging van artikel 5.12.6, zevende lid, van de Regeling voertuigen is de maximaal toegestane breedte van aanhangwagens van de voertuigcategorie O met een toegestane maximummassa van meer dan 750 kg in overeenstemming gebracht met de maximaal toegestane breedte van bedrijfsauto’s.

Onderdeel VV (artikelen 5.14.0)

In het eerste lid wordt mobiele machine toegevoegd, immers deze voertuigen zullen deze aanhangwagens ook trekken.

Onderdeel XX (artikel 5.14.6)

De breedte van de laadruimte, inclusief andere laadvormen, van LBTA’s is in de Europese regelgeving beperkt tot 2,55 meter. In de Regeling voertuigen zoals die luidde voor 1 januari 2021 was opgenomen dat er per 1 januari 2025 geen bredere voertuigen meer op de weg mochten komen. Omdat er nu een goedkeurings- en registratieplicht is, wordt het mogelijk om oudere voertuigen nog te blijven gebruiken na 1 januari 2025. Hiermee wordt voorkomen dat voertuigen voortijdig vernietigd moeten worden. Door de komst van de goedkeuringsplicht per 1 januari 2016 en de toepassing van verordening (EU) 167/2013 per 1 januari 2018 ontbreekt de noodzaak om dergelijke voertuigen nog nieuw toe te laten. Om te voorkomen dat eventuele voorraad of reeds in productie zijnde voertuigen niet meer kunnen worden toegelaten, is de datum waarop voertuigen breder dan 2,55 meter maar niet breder dan 3,00 meter zijn toegelaten, gesteld op het einde van de conversieperiode.

In het vijfde lid van artikel 5.14.6 van de Regeling voertuigen is geregeld dat de kopstraal van een oplegger 2,17 meter mag zijn. Dit komt omdat deze voertuigen nog 3,00 m breed mogen zijn, in tegenstelling tot de opleggers met de voertuigclassificatie O.

Onderdeel YY (artikel 5.14.7)

Door de introductie van de goedkeurings- en registratieplicht zijn de maximale last onder de assen en de totale massa van LBTA’s nu niet meer vaste waarden, maar zijn ze per voertuig vastgelegd in het kentekenregister of op de constructieplaat. Daarnaast zijn de nationaal toegestane maximummassa’s tijdens gebruik van het voertuig geregeld in hoofdstuk 5, afdeling 18, van de Regeling voertuigen.

Onderdeel ZZ (artikel 5.14.27)

Overeenkomstig de andere voertuigen wordt er een eis gesteld aan de minimale profieldiepte van de banden (1,6 millimeter). Daarnaast dienen banden aanwezig te zijn die geschikt zijn voor het voertuig qua rijsnelheid en belasting. Echter, in de landbouw kan het voorkomen dan het voertuig tijdelijk wordt voorzien van andere banden. De gebruiker dient dan de belasting en rijsnelheid te beperken tot de grenzen van deze tijdelijk aangebrachte banden.

Onderdeel BBB (artikel 5.14.31)

Per 1 januari 2016 is de goedkeuringsplicht ingevoerd voor LBTA’s. Per 1 januari 2018 is de Europese verordening (EU) 167/2013 volledig doorgevoerd in de voorschriften. Ongewenste aanpassingen aan of het verwijderen remsystemen wordt met de toevoeging van acht leden aan artikel 5.14.31 van de Regeling voertuigen verboden.

Voertuigen die in gebruik genomen zijn voor 1 januari 2018 zijn in veel gevallen nog uitgerust met een eenleidingremsysteem, derhalve is er een uitzondering gemaakt voor een tweeleidingremsysteem, mits de maximumconstructiesnelheid niet hoger ligt dan 40 km/h. Voor voertuigen die in gebruik genomen zijn na 31 december 2017 is het eenleidingremsysteem verboden. Dit expliciete verbod is nodig ter voorkoming van de ongewenste modificatie waarbij een tweeleidingremsysteem ook al eenleidingremsysteem werkt.

De Europese voorschriften verplichten een antiblokkeersysteem (ABS) indien de maximumconstructiesnelheid hoger is dan 60 km/h. Overeenkomstig de voorschriften in 5.12.31 van de Regeling voertuigen is het verwijderen of een defect systeem niet toegestaan.

Het elfde lid (nieuws) is gecorrigeerd. Er zijn ook leidingen die bestaan uit ander materiaal dan kunststof. Knikken in remleidingen zijn ongewenst ongeacht het materiaal in verband met mogelijke breuk of te weinig doorstroming.

Onderdeel CCC (artikel 5.14.36)

In artikel 5.14.35 waren alleen eisen gesteld met betrekking tot drukluchtremcilinders. Dezelfde regels gelden echter ook voor hydraulische remcilinders. Zo mogen zowel luchtcilinders als hydraulische cilinders niet begrensd worden tijdens het remmen.

Onderdeel DDD (artikel 5.14.38)

Per 1 januari 2018 zijn de Europese voorschriften voor goedkeuring van LBTA’s doorgevoerd. Het artikel met betrekking tot de werking van de remmen en de bedrijfsrem is in overeenstemming gebracht met die voorschriften.

Onderdeel EEE (artikel 5.14.40)

Ook artikel 5.14.40 is in overeenstemming gebracht met de Europese voorschriften. De losbreekrem voorkomt dat een voertuig dat tijdens het rijden losschiet van een voertuig doorrijdt, met alle mogelijke gevolgen van dien. Deze losbreekrem is onderdeel van het bij goedkeuring verplichte remsysteem. Door deze eis wordt het verboden de losbreekrem te verwijderen of uit te schakelen.

De aanpassingen van het tweede en derde lid zijn tekstuele verbeteringen.

Onderdeel FFF (artikel 5.14.48)

In Nederland wordt de maximale rijsnelheid weliswaar 40 km/h, maar het mogelijk is om het voertuig goed te laten keuren voor een hogere maximumconstructiesnelheid, bijvoorbeeld indien men het voertuig ook wil gebruiken in Duitsland. In overeenstemming met de Europese regelgeving zijn spatborden voor voertuigen boven 40 km/h verplicht gesteld, zo ook de zijdelingse afscherming voor andere kwetsbare weggebruikers.

Onderdeel GGG (nieuw artikel 5.14.49)

In overeenstemming met de Europese regelgeving is de stootbalk verplicht gesteld voor LBTA’s die op of na 1 januari 2018 in gebruik zijn genomen. Vanaf die datum moeten nieuwe LBTA’s immers worden goedgekeurd en voor die goedkeuring is de stootbalk ook verplicht.

Onderdelen HHH, III en JJJ (artikelen 5.14.51, 5.14.53 en 5.14.57)

De verlichtingseisen voor LBTA’s zijn in overeenstemming gebracht met de Europese voorschriften.

Voertuigen in gebruik genomen voor de invoering van de goedkeuringsplicht (1 januari 2018) zijn mogelijk niet voorzien van een kentekenplaatverlichting. Om die reden is hiervoor een uitzondering gecreëerd.

De markeringseisen voor de breedte zijn in overeenstemming gebracht met de Europese voorschriften en voortaan verplicht vanaf 2,55 meter voor voertuigen die in gebruik genomen zijn na 31 december 2017. Deze retroreflecterende platen zullen eraan bijdragen dat andere weggebruikers geattendeerd worden op de ‘extra’ breedte.

De afgeknotte driehoek is, overeenkomstig de Europese regelgeving, niet meer verplicht, maar wel toegestaan. Door de verplichting om te zetten in een optie wordt voorkomen dat Europees goedgekeurde voertuigen, voordat deze in gebruik worden genomen, nog moeten worden aangepast.

Onderdeel KKK (artikel 5.14.66)

De eisen voor de trekinrichting van LBTA’s zijn in lijn gebracht met de Europese regelgeving. De eisen omtrent de technische staat zijn overeenkomstig de eisen voor aanhangwagens van de voertuigcategorie O.

De eis omtrent de verplichte hulpkoppeling in het nieuwe vijfde lid van artikel 5.14.66 van de Regeling voertuigen is toegevoegd om de voertuigveiligheid te verhogen in relatie tot de snelheidsverhoging van 25 naar 40 km/h. Dit voorschrift is afkomstig uit Europese regelgeving. De maximumconstructiesnelheid is daarbij als onderscheidend criterium toegevoegd omdat de reeds in gebruik zijnde voertuigen slechts 25 km/h mochten rijden en daar dus veelal op gemaakt zijn. In die gevallen is de hulpkoppeling dan niet nodig en hoeven voertuigen daar dus niet op te worden aangepast. De verplichting omtrent de hulpkoppeling is per 1 januari 2018 in de goedkeuring verplicht geworden, ongeacht de maximumconstructiesnelheid.

Onderdeel LLL (nieuwe artikelen 5.14.68 en 5.14.69)

De eisen omtrent het trekoog en de opleggerkoppeling zijn in overeenstemming gebracht met de Europese regelgeving en de eisen omtrent de technische staat zijn overeenkomstig de eisen voor aanhangwagens van de voertuigcategorie O. In de praktijk bleek dat het ontbreken van eisen omtrent de technische staat het risico met zich meebrengt dat er ondeugdelijk verbindingen ontstaan.

Onderdeel MMM (artikel 5.18.0)

In artikel 5.18.0 van de Regeling voertuigen is geregeld dat verwisselbare gedragen uitrustingsstukken ook aan mobiele machines, landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken gekoppeld mogen worden. In de praktijk gebeurde dit al. Het was echter nog niet expliciet beschreven.

Onderdeel NNN (artikel 5.18.1)

Artikel 5.18.1 van de Regeling voertuigen is opnieuw ingedeeld ten behoeve van de overzichtelijkheid.

Het trekken van meerdere aanhangwagens, dat is toegestaan voor MMBS’en en LBT’s, is niet toegestaan voor MM’s. Dit vanwege het feit dat deze voertuigen in de basis niet bedoeld zijn voor het vervoer van goederen over de weg. Daarnaast zijn MM’s vaak voorzien van achterwielbesturing, wat bij het trekken van meerdere aanhangwagens zou leiden tot meer ongewenst zwenken tijdens rijden. Onderdelen van de MM’s die noodzakelijk zijn voor het functioneren van het ‘machinedeel’ moeten wel kunnen worden meegenomen op een aanhangwagen en daarom mag één aanhangwagen worden getrokken.

Door middel van het zevende lid is geregeld dat het niet is toegestaan om met de bepaalde niet-kentekenplichtige voertuigen een aanhangwagen te trekken. Voor deze voertuigen geldt geen goedkeurings-, registratie- en rijbewijsplicht en daarom is het ook niet wenselijk dat daarmee een aanhangwagen wordt voortbewogen.

Het achtste lid is toegevoegd ter verduidelijking dat de lengte van een samenstel nooit mag worden overschreden.

Onderdeel OOO (artikel 5.18.5)

In artikel 5.18.5 van de Regeling voertuigen met betrekking tot het vereiste gezichtsveld van de bestuurder zijn de eisen voor MMBS’en en MM’s gelijkgesteld aan die voor bedrijfsauto’s. Het derde en vierde lid zijn vervallen omdat de gezichtsvelden ook voor deze voertuigen zijn geregeld in bijlage VIII bij de Regeling voertuigen.

Onderdeel PPP (artikel 5.18.7)

Artikel 5.18.7 van de Regeling voertuigen is aangepast zodat het ook van toepassing is op ander voertuigsoorten. Daarnaast zijn tekstuele verbeteringen doorgevoerd.

Onderdeel QQQ (nieuw artikel 5.18.7a)

Dit artikel bevat een verbod voor het beroepsmatig en commercieel vervoeren van lading met MM’s. Dit is ter voorkoming van het ongewenst gebruikt van ‘bedrijfsauto-achtige’ voertuigen voor transport over de weg, bijvoorbeeld een beladen omgebouwde bedrijfsauto’s of zogenoemde knikdumper. Zonder deze bepaling zou de mogelijkheid openstaan bedrijfsauto’s op grote schaal om te bouwen en in te zetten als MM. Daarvoor gelden dan minder strenge eisen, bijvoorbeeld met betrekking tot de APK of het rijbewijs. Dat is onwenselijk, omdat daarmee een ongelijk speelveld in het commercieel goederenvervoer zou ontstaan.

Op het voornoemde verbod zijn wel uitzonderingen gemaakt. Ten eerste voor zogenoemde terminaltrekkers. Deze voertuigen vervoeren weliswaar goederen, maar doen dat hoofdzakelijk op eigen terrein. Het wordt onrechtvaardig geacht voor de enkele keer dat deze voertuig op de weg komen, dit verbod voor dergelijke voertuigen te laten gelden. Tevens zijn er uitzonderingen voor het type lading dat wordt vervoerd. Als het gaat om lading die gerelateerd is aan de functie van de MM, voor zover die functie niet alleen het vervoeren van goederen is, of het een los (niet volledig en functioneel) verwisselbaar gedragen uitrustingsstuk, onbeladen afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur (zoals een container) betreft, geldt het verbod ook niet. Dergelijke vormen van lading horen bij de MM en leiden niet tot een ongelijk speelveld ten opzichte van bedrijfsauto’s en commercieel goederenvervoer. Een beladen veldspuit blijft zodoende bijvoorbeeld toegestaan. Die is immers niet alleen bedoeld voor het vervoeren van goeden, de lading is gerelateerd aan de functie sproeien.

Onderdeel RRR (artikel 5.18.10)

Wanneer meerdere aanhangwagens worden getrokken die niet afzonderlijk zijn gekentekend, is het voeren van een kentekenplaat alleen verplicht op het achterste voertuig. De reden is dat men enkel de houder van het trekkende voertuig hoeft te identificeren. De maximale rijsnelheid is immers beperkt op 25 km/h indien de getrokken voertuigen niet zelfstandig gekentekend zijn. Bovendien zouden kentekenplaten op andere dan de achterste aanhangwagen mogelijk moeilijk leesbaar zijn.

Daarnaast is geregeld dat bij de LBTA’s en de verwisselbare getrokken uitrustingsstukken die niet zelfstandig gekentekend zijn een kentekenplaat aanwezig dient te zijn van een willekeurige LBT, MMBS of MM van de houder van het trekkende voertuig. In de land- en tuinbouw worden veelvuldig verschillende trekkende en getrokken voertuigen gekoppeld en door dit toe te staan wordt het veelvuldig wisselen van kentekenplaten voorkomen. Ook hier geldt dat men enkel de houder van het trekkende voertuig hoeft te identificeren. De maximale rijsnelheid is immers beperkt op 25 km/h indien de getrokken voertuigen niet zelfstandig gekentekend zijn.

Verder is geregeld in het zesde lid dat wanneer de kentekenplaat nog niet verplicht is op het trekkende voertuig, deze ook niet verplicht is op de aanhangwagen.

Onderdelen SSS en TTT (artikelen 5.18.12a en 5.18.13)

Er is verplicht gesteld dat wanneer men een verwisselbaar uitrustingsstuk monteert dat meer dan 1,00 m voor of achter het voertuig uitsteekt, dit uitrustingsstuk voorziet van een markering. Doel van deze markering is dat andere weggebruikers het verwisselbaar uitrustingsstuk ook bij nacht of slecht zicht opmerken. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede.

Onderdelen VVV, JJJJ en PPPP (opschriften hoofdstuk 5, afdeling 18, paragraaf 1, onderdeel C, paragraaf 2 en paragraaf 5, onderdeel B)

In de opschriften is tot uitdrukking gebracht dat de regels in de desbetreffende (onderdelen van de) paragrafen ook gelden voor MM’s. Daarnaast is het opschrift van paragraaf 1, onderdeel C, redactioneel verbeterd.

Onderdeel WWW (artikel 5.18.20)

De al bestaande regels over de maximale lengte van een samenstel van LBT’s en MMBS’en met één of meer aanhangwagens zijn ook gaan gelden voor MM’s.

Gebleken is dat bij landbouwvoertuigen in de praktijk samenstellen voorkomen die langer zijn dan 18,75 meter. Dit wordt veroorzaakt doordat verwisselbare gedragen uitrustingsstukken, voordat gebruik kan worden gemaakt van de weg, gedemonteerd moeten worden. Deze uitrustingsstukken worden op een aanhangwagen geladen en deze aanhangwagen wordt gekoppeld aan het motorvoertuig. Overeenkomstig voertuigtransport is daarom in een nieuwe vierde lid van artikel 5.18.20 van de Regeling voertuigen 20,75 meter als maximale lengte bepaald, indien het gaat om het vervoer van een uitrustingsstuk dat bestemd is voor het trekkende voertuig of indien de aanhangwagen leeg is.

Onderdeel XXX (artikel 5.18.21)

Ter voorkoming van ernstig letsel bij ongevallen waarbij een voertuig achter op een voertuig botst met overstekende lading is overeenkomstig andere voertuigsoorten een stootbalk verplicht gesteld.

Daarnaast zijn een aantal tekstuele verbeteringen doorgevoerd en is markering van een uitstekend uitrustingsstuk overeenkomstig artikel 5.18.17a van de Regeling voertuigen verplicht gesteld.

Onderdeel YYY (artikel 5.18.21a)

In de praktijk werden verwisselbare gedragen uitrustingsstukken ook gekoppeld aan LBTA’s en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken. Dit is niet verboden, omdat meerdere aanhangwagens getrokken mogen worden, maar was in artikel 5.18.21a van de Regeling voertuigen niet expliciet geregeld. Dit is met de onderhavige wijziging in overeenstemming gebracht.

Daarnaast is geregeld dat de verlichting en kentekenplaat niet mogen worden afgeschermd en is markering van een uitstekend uitrustingsstuk overeenkomstig artikel 5.18.17a van de Regeling voertuigen verplicht gesteld.

Gebleken is dat de maximale vooroverbouw van 3,50 meter in de praktijk overschreden werd door het aanbrengen van de zogenaamde beschermingsinrichtingen aan de voorzijde. De beschermingsinrichting aan de voorzijde voorkomt letsel bij frontale aanrijden en is daarom wenselijk. Derhalve is in die gevallen de maximale afstand verruimd tot 4,00 m.

Onderdeel ZZZ (artikel 5.18.22)

In het eerste lid van artikel 5.18.22 van de Regeling voertuigen zijn voor wat betreft de breedte van LBT’s en MMBS’en en LBTA’s inclusief lading MM’s toegevoegd, zodat deze eis overeenkomstig MMBS’en van toepassing is op MM’s.

Het toegevoegde derde lid is in lijn met de Europese regelgeving waarbij breedtemarkering boven 2,55 m verplicht is gesteld voor goedkeuring van voertuigen. Ook in het gebruik van deze voertuigen is het noodzakelijk dat dergelijke markering aanwezig is. Andere weggebruikers worden door deze markering geattendeerd op de extra brede voertuigen of delen of lading ervan.

Onderdelen AAAA en BBBB (artikelen 5.18.23 en 5.18.24)

In de artikelen 5.18.23 en 5.18.24 van de Regeling voertuigen zijn regels gesteld over de hoogte en aslasten van LBT’s en MMBS’en. Daaraan zijn MM’s toegevoegd, zodat deze eis overeenkomstig MMBS’en van toepassing is op MM’s.

Onderdelen CCCC tot en met GGGG (artikel 5.18.25 tot en met 5.18.25d)

Door de registratie van (land)bouwvoertuigen worden de technische maximummassa’s voortaan ook vastgelegd in het kentekenregister. Bij buitenlandse voertuigen kan deze ook aanwezig zijn op het kentekenbewijs.

In afwijking van de andere voertuigsoorten is er voor LBT’s, MMBS’en en MM’s geen sprake van één vastgestelde technische grens voor wat betreft de massa en aslasten, maar is deze grens afhankelijk van de uitrusting van het voertuig op dat moment. Deze wordt meestal bepaald door de banden die op dat moment zijn gemonteerd en is dus afhankelijk van het gebruik en daarmee een momentopname.

Het derde lid van artikel 5.18.25 is aangepast zodat de grenzen die bij goedkeuring golden ook gelden in gebruik. Van de voertuigen van vóór de verplichte registratie zijn slechts in beperkte gevallen de technische grenzen bekend. Door deze eisen hier te vermelden wordt voorkomen dat technische grenzen, die reeds bij goedkeuring gesteld werden, worden overschreden. Daarnaast is het derde lid aangepast zodat, overeenkomstig rijdende werktuigen, de toegestane maximummassa van MMBS’en en MM’s die zijn ingericht voor het uitvoeren van in hoofdzaak andere werkzaamheden dan het vervoer van goederen of personen 60.000 kg mag bedragen.

In de desbetreffende artikelen zijn MM’s toegevoegd aan de bepalingen, zodat de eisen overeenkomstig MMBS’en van toepassing is op MM’s.

Onderdeel HHHH (nieuwe artikelen 5.18.25da en 5.18.25db)

Met de nieuwe artikelen 5.18.25da en 5.18.25db van de Regeling voertuigen worden overeenkomstig ander voertuigsoorten grenzen opgelegd die voorkomen dat voertuigen en koppelinrichtingen zwaarder worden belast dan technisch toegestaan (zoals af te leiden uit het kentekenregister, het kentekenbewijs of de constructieplaat).

Onderdeel IIII (artikel 5.18.25e)

Artikel 5.18.25e van de Regeling voertuigen bepaalt dat in het trekkende voertuig van het zogenoemde wegtreintje maar één passagier mag worden vervoerd als geen passagiers in de getrokken aanhangwagen(s) worden vervoerd. De verwijzing in dit artikel is overeenkomstig de gewijzigde begripsbepaling van motorrijtuig met beperkte snelheid aangepast.

Onderdeel KKKK (artikel 5.18.32a0)

In dit nieuwe artikel worden vanuit (voertuig)technisch oogpunt beperkingen opgelegd met betrekking tot de te rijden maximumsnelheid. Deze beperkingen zijn gevolg van de techniek en derhalve opgenomen in de Regeling voertuigen, en niet in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Dit is overeenkomstig de regel voor noodwielen die gebruikt worden bij andere voertuigsoorten (artikel 5.18.32 van de Regeling voertuigen).

In het eerste lid is geregeld dat de laagste maximumconstructiesnelheid in het samenstel van voertuigen bepalend is.

In het tweede lid wordt geregeld dat, wanneer tijdelijk andere banden gemonteerd zijn, de maximumconstructiesnelheid van de banden niet mag worden overschreden.

In het derde lid is geregeld dat wanneer voertuigen niet registratieplichtig zijn, maar wel op de weg mogen komen, de rijsnelheid beperkt blijft op 25 km/h. Dit is reeds bij de wijzigingswet (impliciet) bepaald, doordat in artikel III van de wijzigingswet is bepaald dat een voertuig LBT, MMBS of LBTA een kenteken moet voeren als daarmee harder dan 25 km/h wordt gereden. Ook in samenstellen blijft de maximale rijsnelheid 25 km/h, omdat van het niet-registreerde getrokken voertuig de maximumconstructiesnelheid zonder kentekenplaat niet is vast te stellen door de handhaver. In het derde lid is verder geregeld dat bij personenvervoer en tijdens het trekken van meerdere aanhangwagens met oplooprem vanwege de reactietijd van de remmen maximaal 25 km/h mag worden gereden. Een hogere rijsnelheid levert een significant verkeersveiligheidsrisico op.

Het vierde lid is bedoeld ter verduidelijking door te bepalen dat de maximumsnelheden die gelden in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 onverminderd gelden.

Onderdeel LLLL (artikel 5.18.34)

Het vierde lid van artikel 5.18.34 van de Regeling voertuigen ten aanzien van het niet werken of ontbreken van een ABS-systeem bij aanhangwagens achter LBT’s en MMBS’en is vervallen. Afhankelijk van het ABS-systeem kan het niet aansluiten van het ABS-systeem ervoor zorgen dat de aanhangwagen een willekeurige remvertraging levert van een vooraf ingestelde beladingsgrens (storingsstand). Dit betekent dat een aanhangwagen te hard of te zacht remt. Dat kan leiden tot onbestuurbare samenstellen. Gezien de hogere maximale rijsnelheid en de stand der techniek is het niet wenselijk dat aanhangwagens in een storingstand worden afgeremd. Er wordt voor LBT’s en MMBS’en dus geen uitzondering meer gemaakt.

In het zevende lid is de vermelding van MM’s toegevoegd, zodat dit lid overeenkomstig MMBS’en van toepassing is op MM’s. Daarbij is wel een einde voor de genoemde uitzondering gecreëerd. Voertuigen die na 31 december 2021 in gebruik genomen worden, zullen wel moeten voldoen aan het eerste lid van artikel 5.18.34 van de Regeling voertuigen. Dat betekent dat bij samenstellen waarvan de aanhangwagen is voorzien van een reminrichting, die reminrichting wel in werking moet treden bij de bediening van de bedrijfsrem van het trekkende voertuig.

Onderdelen MMMM en NNNN (artikelen 5.18.35 en 5.18.36)

In de artikelen 5.18.35 en 5.18.36 van de Regeling voertuigen zijn regels gesteld over respectievelijk dubbel uitgevoerde rempedalen en parkeerremmen van LBT’s en MMBS’en. Daaraan zijn MM’s toegevoegd, zodat deze eis overeenkomstig MMBS’en van toepassing is op MM’s.

Onderdeel OOOO (artikel 5.18.54)

Koppelinrichtingen zijn ontworpen om onder bepaalde condities een veilige verbinding tot stand te brengen. Het blijkt in de praktijk dat verbindingen worden gemaakt die niet veilig zijn. Door een maximale speling tussen trekkend voertuig en aanhangwagen te stellen zal de bestuurder moeten vaststellen of de desbetreffende voertuigen wel samengesteld kunnen worden.

Daarnaast wordt met de gestelde grens van 3 millimeter speling in de verbinding slijtage aan één of beide koppelingen beperkt toegestaan.

Onderdeel QQQQ (artikel 5.18.57)

Artikel 5.18.57 van de Regeling voertuigen is gewijzigd omdat in het verleden niet alle aanhangwagens uitgerust werden met een hulpkoppeling. Ook andere lidstaten van de Europese Unie hebben deze verplichting niet, wat zou betekenen dat buitenlandse aanhangwagens in Nederland in overtreding zouden zijn wanneer een hulpkoppeling ontbreekt.

De hulpkoppeling kan in sommige gevallen niet aangebracht worden aan de trekhaak van het trekkende voertuig. In dat geval kan de hulpkoppeling op een andere wijze aan de trekinrichting worden gekoppeld. Bijvoorbeeld aan een speciaal aangebracht oog aan de trekinrichting of klem die aan de schacht van de (afneembare) koppelingskogel wordt aangebracht. In het uiterste geval volstaat het plaatsen van de hulpkoppeling over de koppelingskogel, zodat deze rust op de schacht van de koppelingskogel. Aangezien een negatieve koppelingsdruk niet is toegestaan, zal de hulpkoppeling ook dan in werking treden.

Verder is in de Europese regelgeving geregeld dat sinds de komst van VN/ECE-reglement nr. 55 aanhangwagens uitgerust worden met een hulpkoppeling, indien zij geen reminrichting hebben. Een reminrichting is Europees verplicht voor aanhangwagens met een toegestane maximummassa vanaf 750 kg.

Ook is geregeld dat een koppeling niet de grond mag raken. Het voorschrift dat de koppeling niet de grond mag raken bij gebruik van de hulpkoppeling is daarom niet in overeenstemming met de regelgeving en daarom verwijderd.

Onderdelen RRRR en SSSS (nieuw artikel 5.18.57a en wijziging artikel 5.18.60)

Het vervoer van personen in aanhangwagens werd niet geregeld in de Regeling voertuigen. Het toestaan van het vervoer van personen in aanhangwagens wordt overgelaten aan de wegbeheerder. Die kan daarvoor een vergunning afgeven. Zie ook artikel 61b, tweede lid, onderdeel e, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

Omdat regelmatig voertuigen, al dan niet tijdens evenementen, worden ingezet voor personenvervoer en de maximale rijsnelheid is verhoogd naar 40 km/h voor LBT’s, MMBS’en en MM’s, is geregeld dat personenvervoer met aanhangwagens, overeenkomstig huidige situatie, maximaal 25 km/h mag rijden (zie ook artikel 5.18.32a0 van de Regeling voertuigen). Daarnaast is geregeld dat vanwege het risico van overrijden van passagiers bij in- en uitstappen het verplicht is dat ruimtes tussen de voertuigen moet zijn afgeschermd.

In artikel 5.18.60 van de Regeling voertuigen is opgenomen dat bij dergelijke voertuigcombinaties op de achterzijde van de aanhangwagens die ingericht zijn voor het vervoer van personen de maximale rijsnelheid (25 km/h) kenbaar moet worden gemaakt. Hierdoor weet achterop komend verkeer dat de voertuigcombinatie niet harder mag rijden.

Onderdelen TTTT en UUUU (artikelen 6.1 en 6.2)

In de artikelen 6.1 en 6.2 van de Regeling voertuigen is geregeld welke wijzigingen aan voertuigen na ingebruikname keuringsplichtig zijn bij (ingrijpende) wijzigingen aan de constructie. Met deze wijzigingen wordt beoogd de keuringsplichtige wijzigingen in overeenstemming te brengen met de Europese regelgeving.

Onderdeel VVVV (artikel 6.3)

In artikel 6.3 van de Regeling voertuigen is opgenomen wanneer bepaalde gegevens van voertuigen wijzigen ten gevolge van een wijziging keuringsplichtig zijn. Hierbij is voor (land)bouwvoertuigen opgenomen dat bepaalde wijzigingen niet keuringsplichtig zijn, omdat deze wijzigingen vaak tijdelijk van aard zijn.

De wijziging van de voertuigomschrijving van MMBS’en en MM’s kan niet anders dan het gevolg zijn van constructiewijzigingen die aan het voertuig doorgevoerd. Dergelijke voertuigen dienen dan opnieuw te worden gekeurd. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het wisselen van een uitrustingsstuk niet tot wijziging van een voertuigomschrijving leidt en niet keuringsplichtig is. Te denken valt bijvoorbeeld aan een maïshakselaar die tijdelijk wordt uitgerust om een ander product te verwerken.

De wijziging van de maximumconstructiesnelheid is voortaan keuringsplichtig, omdat dit gevolgen heeft voor diverse technische onderdelen zoals de remmen en banden. Ook de emissie- en geluidsprestaties zullen wijzigen, waardoor een wijzigingskeuring gewenst is.

Onderdeel WWWW (artikel 6.4)

De wijziging onder 1 betreft een tekstuele verbetering. De toevoeging van het nieuwe onderdeel g heeft plaatsgevonden om te zorgen dat ook een wijziging van het laadplatform van een LBT waardoor die niet meer in overeenstemming zou zijn met de Europese regelgeving (goedkeuringseisen), keuringsplichtig is.

Onderdeel XXXX (artikel 8.4.24)

De toevoeging aan de definitie van manometer dat die niet alleen een meetinstrument kan zijn voor het bepalen van de pneumatische druk, maar ook voor het bepalen van de hydraulische druk, was nodig voor metingen van (snelle) LBT’s en MM’s. Bij andere voertuigsoorten was er geen sprake van hydraulische aansluitingen. Deze aanpassing is dus in het bijzonder van belang voor het kunnen uitvoeren van de APK3.

Onderdeel YYYY (artikel 11.9)

Dit artikel regelt de wijze van bepalen van de datum van eerste toelating tijdens de conversie van het reeds bestaande voertuigpark.

Voor de motorrijtuigen met beperkte snelheid is een sterfhuisconstructie opgenomen. Vanaf 1 januari 2021 kunnen voertuigen niet meer worden ‘omgekeurd’ tot een MMBS. Gezien de in het algemeen deel van deze toelichting genoemde ingroeiperiode voor goedkeuring en registratie van mobiele machines is tot 1 juli 2021 de mogelijkheid nog wel opengelaten om nieuwe voertuigen als MMBS te registreren. Dit gebeurt dan volgens een met de conversie voor bestaande voertuigen vergelijkbare systematiek. Daarna is goedkeuring en registratie als motorrijtuig met beperkte snelheid niet meer mogelijk.

Onderdeel ZZZZ (bijlage I)

In bijlage I bij de Regeling voertuigen is op diverse plaatsen MM’s toegevoegd zodat deze artikelen ook van toepassing zijn op deze voertuigsoort.

Onderdeel AAAAA (bijlage VIII)

In bijlage VIII bij de Regeling voertuigen zijn op verschillende plaatsen vermeldingen van MM’s toegevoegd, zodat de desbetreffende eisen overeenkomstig MMBS’en van toepassing zijn op MM’s. Daarnaast zijn, in aanvulling op wat is geregeld in hoofdstuk 5 van de Regeling voertuigen, eisen toegevoegd omtrent geluidsniveaus, draagvermogens, snelheidscategorieën en spiegels. Wat betreft de spiegels is tevens aangesloten bij de internationaal geldende ISO-norm ISO 5721-2:2014.

Artikel XIV (inwerkingtreding)

Deze regeling treedt grotendeels in werking met ingang van 1 januari 2021, tezamen met de wijzigingswet en het wijzigingsbesluit. Omdat de publicatie van deze regeling mogelijk niet vóór 1 januari 2021 kon plaatsvinden, is een voorziening getroffen zodat het grootste deel van deze regeling zo spoedig mogelijk daarna in werking zou treden en terugwerkende kracht zou krijgen. De afwijkende data van inwerkingtreding zijn bij de desbetreffende artikelonderdelen en in paragraaf 6 van het algemeen deel toegelicht.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga


X Noot
1

Kamerstukken II 2018/19, 35 188, nr. 3, p. 16–20

X Noot
2

De Erkenningsregeling fabrikanten kentekenplaten, de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad, de Regeling handelaarskentekens en -kentekenbewijzen, de Regeling kentekens en kentekenplaten en de Regeling voertuigen.

X Noot
3

Zie artikel XI, onderdeel D, onder 2, van deze regeling.

X Noot
4

En voor de wijzigingswet en het wijzigingsbesluit de inwerkingtredingsdatum is vastgesteld, zie Stb. 2020, 506 en Stb. 2020, 505.

X Noot
5

De periode van één jaar waarin voor die datum in het verkeer gebrachte LBT’s, MMBS’en en LBTA’s via een administratief proces door het door de eigenaar of houder zelf aanleveren van gegevens kan worden geregistreerd in het kentekenregister.

X Noot
6

Zie artikel III, onderdeel C, van het wijzigingsbesluit.

Naar boven