ARTIKEL I
De Uitvoeringsregeling zeevisserij wordt als
volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De omschrijving van het begrip ‘verordening
vangstmogelijkheden’ komt te luiden:
Verordening (EU) PM van de Raad van PM tot vaststelling, voor
2022, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen
visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van
de
Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn;
2. De omschrijving van het begrip ‘verordening
vangstmogelijkheden Oostzee’ komt te luiden:
Verordening (EU) 2021/1888 van de Raad van 27 oktober 2021
tot vaststelling, voor 2022, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde
visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee en tot wijziging van
Verordening (EU) 2021/92 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden in andere
wateren (PbEU 2021, L 384);
3. De omschrijving van het begrip ‘verordening
vangstmogelijkheden Middellandse Zee en Zwarte Zee komt te luiden:
Verordening (EU) PM van de Raad tot vaststelling, voor 2022,
van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden
in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee;
B
Artikel 10, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ‘artikel 13, eerste lid, van de
verordening vangstmogelijkheden’ vervangen door: ‘artikel 11, eerste lid, van
de verordening vangstmogelijkheden’.
2. In onderdeel c wordt ‘overeenkomstig de artikelen 52, 53 en 54
van de verordening vangstmogelijkheden’ vervangen door: ‘overeenkomstig de
artikelen 46, 47 en 48 van de verordening vangstmogelijkheden’.
C
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
-
1. Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 7,
eerste lid, 9a, eerste lid, 11a, 12, tweede lid, 13, eerste lid, 14, 18, 21,
21a, eerste lid en tweede lid, tweede volzin, 23, tweede lid en vierde lid,
tweede volzin, 26, eerste tot en met vijfde lid, 27, 28, 32, eerste en derde
lid, 33, 35, 36, 37, 38, tweede lid, 39, eerste en tweede lid, 39a, eerste lid,
42, 43, 44 en 51 van de verordening vangstmogelijkheden.
2. Het tweede lid komt te luiden:
-
2. Het is verboden visserijactiviteiten uit te oefenen in
strijd met de artikelen 12, eerste lid, 19, 23, eerste en derde lid en vierde
lid, eerste volzin, 25, eerste, tweede en vijfde lid, 29, 34, 38, eerste en
derde lid, 39, derde lid, 40, 41 en 45 van de verordening
vangstmogelijkheden.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
4. Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 15,
16 en 17 van verordening (EU) 2021/92 van de Raad van 28 januari 2021 tot
vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden
en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor
vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van
toepassing zijn (PbEU 2021, L 31).
D
In artikel 16 wordt ‘artikel 9, eerste lid, van de verordening
vangstmogelijkheden Oostzee’ vervangen door: ‘artikel 10, eerste en tweede lid,
van de verordening vangstmogelijkheden Oostzee’.
E
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt de zinsnede: ‘10, derde lid,’.
2. In het tweede lid vervalt de zinsnede: ‘10, tweede lid,’
F
In artikel 18 wordt ‘artikel 18 van de verordening
vangstmogelijkheden’ vervangen door: ‘artikel 12 van de verordening
vangstmogelijkheden’.
G
In artikel 29, vijfde lid, onder b, wordt ‘artikel 13, eerste
lid, van de verordening vangstmogelijkheden’ vervangen door: ‘artikel 11,
eerste lid, van de verordening vangstmogelijkheden’.
H
Artikel 84a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt ‘artikel 11, lid 2 quater,
aanhef en onder a, van de verordening vangstmogelijkheden’ vervangen door:
‘artikel 9a, derde lid, aanhef en onder c, van de verordening
vangstmogelijkheden’.
2. In het eerste lid, onder a, wordt ‘artikel 11, lid 2 quater,
tweede alinea, van de verordening vangstmogelijkheden’ vervangen door: ‘artikel
9a, derde lid, tweede alinea, van de verordening vangstmogelijkheden’.
3. In het derde lid, aanhef, wordt ‘artikel 11, lid 2 quater,
aanhef en onder b, van de verordening vangstmogelijkheden’ vervangen door:
‘artikel 9a, derde lid, aanhef en onder d, van de verordening
vangstmogelijkheden’.
4. In het derde lid, onder a, wordt ‘artikel 11, lid 2 quater,
onder b, van de verordening vangstmogelijkheden’ vervangen door: ‘artikel 9a,
derde lid, onder d, van de verordening vangstmogelijkheden’.
I
In artikel 98, derde lid, wordt ‘artikel 11, lid 2 quater,
aanhef en onder a of b, van de verordening vangstmogelijkheden’ vervangen door:
‘artikel 9a, derde lid, aanhef onder c of d, van de verordening
vangstmogelijkheden’.
J
Artikel 120 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
-
1. Het is verboden in strijd te handelen met artikel 55,
tweede lid, van de controleverordening, de artikelen 9a, vijfde lid, en 10,
tweede lid, van de verordening vangstmogelijkheden, artikel 29, vierde lid,
van
verordening 2017/2107, de artikelen 7, 10, 11, en 12 van verordening 2019/1241
en de artikelen 8, eerste en tweede lid, en 9, eerste lid, van de verordening
vangstmogelijkheden Oostzee.
2. Het tweede lid komt te luiden:
-
2. Het is verboden op zee, in het zeegebied, in de
kustwateren, in de visserijvrije zone of in de onmiddellijke nabijheid van
wateren:
3. In het derde lid wordt ‘artikel 11, vijfde lid, onderdeel b,
of zesde lid, van de verordening vangstmogelijkheden’ vervangen
door: ‘de artikelen 9a, vijfde lid, onderdeel b, of 10, tweede lid, van de
verordening vangstmogelijkheden’.
K
De bijlagen 8 en 9 worden vervangen door de bij deze regeling
gevoegde bijlagen A respectievelijk B.
L
In Bijlage 11. Behorende bij artikel 140c van de
Uitvoeringsregeling zeevisserij wordt in de regels 1 en 2 van [CSH/GN 3062310]
telkens ‘3.000’ vervangen door ‘3.250’.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang 1 januari 2022.
TOELICHTING
I Algemeen
1. Inleiding
De Uitvoeringsregeling zeevisserij (hierna: Uitvoeringsregeling)
bevat voorschriften die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Europese
verordeningen op het gebied van de instandhouding van de biologische rijkdommen
van de zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Dit betreft
onder meer de verordeningen vangstmogelijkheden, alsmede de verordeningen
waarin specifieke beheersmaatregelen voor bepaalde visbestanden voor meerdere
jaren zijn vastgelegd, de zogenoemde meerjarenplannen. In de verordeningen
vangstmogelijkheden zijn onder meer de maximaal toegestane vangstmogelijkheden
in de wateren van de Unie voor vissersvaartuigen van de Unie opgenomen, alsmede
een aantal daaraan gerelateerde aanvullende voorschriften.
Door middel van deze wijzigingsregeling is een aantal
aanpassingen in de Uitvoeringsregeling doorgevoerd die samenhangen met een
drietal in 2021 vastgestelde verordeningen tot vaststelling, voor 2022, van de
vangstmogelijkheden. Dit betreft de verordening vangstmogelijkheden1, verordening vangstmogelijkheden Middellandse Zee en Zwarte
Zee2 en verordening vangstmogelijkheden Oostzee3.
Ten tijde van het opstellen van deze regeling en toelichting, in
december 2021, zijn de onderhandelingen tussen de Unie met het VK net afgerond
en is er een visserijovereenkomst voor 2022. Deze uitkomsten zijn nog niet
omgezet in Europese regelgeving. Doordat er tot voor kort nog geen
visserijovereenkomst was met het VK, en om het risico dat vissers niet konden
vissen per 1 januari 2022 te voorkomen, zijn in de verordening
vangstmogelijkheden voorlopige vangstmogelijkheden
vastgesteld voor de gedeelde bestanden met het VK voor de eerste drie maanden
van 2022. Deze zijn vastgesteld op 25% van de vangstmogelijkheden van het jaar
2021. Ten aanzien van een aantal visbestanden wordt tussen 40% en 85% van de
vangstmogelijkheden van 2021 vastgesteld, onder andere in verband met
seizoengebonden visserij. Het uitgangspunt is dat in het begin van 2022 de
betreffende verordeningen en dus ook de onderhavige regeling zullen worden
aangepast.
2. Verordeningen vangstmogelijkheden
De vangstmogelijkheden die zijn vastgelegd in de verordening
vangstmogelijkheden, kunnen worden onderscheiden in vangstbeperkingen en
inspanningsbeperkingen. Vangstbeperkingen zijn maatregelen waarin is vastgelegd
hoeveel vis er totaal uit bepaalde gebieden mag worden gevangen, de zogenoemde
TAC (Total Allowable
Catch, ook wel totale toegestane vangst), onder welke voorwaarden dat
mag en hoe die hoeveelheden zijn verdeeld over de lidstaten, de zogenoemde
quota. In een aantal gevallen is een deel van de TAC niet aan individuele
lidstaten toegekend en kunnen deze hoeveelheden – veelal als bijvangst – worden
opgevist door alle vissers uit de EU. Inspanningsbeperkingen zien op de
beperking van de omvang van de uitvarende vissersvloot en het aantal dagen dat
er gevist mag worden. De vangstmogelijkheden in de wateren van de Unie en
voorvaartuigen van de Unie in andere wateren, worden tezamen met de daaraan
gerelateerde aanvullende voorschriften jaarlijks door de Raad van de Europese
Unie vastgesteld.
3. Regeldruk
Deze wijziging van de Uitvoeringsregeling leidt niet tot een
wijziging van de regeldruk. Er volgen geen nieuwe of gewijzigde
informatieverplichtingen uit deze regeling. Ook brengt deze wijzigingsregeling
geen relevante nalevingskosten met zich mee.
4. Inwerkingtreding en kabinetsbeleid vaste
verandermomenten
Deze regeling wordt in december 2021 gepubliceerd en treedt in
werking op 1 januari 2022. Hiermee wordt afgeweken van de uitgangspunten van
het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten. Een van die uitgangspunten is
dat regelgeving minimaal twee maanden voorafgaande aan de inwerkingtreding
daarvan wordt gepubliceerd. Deze afwijking van het kabinetsbeleid is echter te
rechtvaardigen, nu deze wijzigingsregeling strekt tot uitvoering van bindende
EU-regelgeving. Daarbij speelt mee dat deze EU-regelgeving deels ook pas in
december 2021 is vastgesteld.
II Artikelen
Artikel I
Onderdeel A
Deze onderdelen strekken ertoe om de verwijzingen naar de
verordening vangstmogelijkheden, de verordening vangstmogelijkheden
Middellandse Zee en Zwarte Zee en de verordeningen vangstmogelijkheden
Oostzee in artikel 1 te actualiseren. Nu nog niet alle nieuwe verordeningen in
het Publicatieblad van de Europese Unie zijn gepubliceerd, bevatten de
beschrijvingen van die verordeningen geen nummering en vindplaats.
Onderdeel B
De wijzigingen in artikel 10 zijn het gevolg van vernummeringen
in de nieuwe verordening vangstmogelijkheden.
Onderdeel C
Dat het eerste en tweede lid van artikel 13 opnieuw worden
vastgesteld is grotendeels het gevolg van vernummeringen in de nieuwe
verordening vangstmogelijkheden. Ook zijn de artikelen 15, 16 en 17 van de
vorige verordening vangstmogelijkheden niet teruggekomen in de nieuwe
verordening (zie toelichting nieuw vierde lid). Hetzelfde geldt voor de
artikelen 36 en 37 en voor de tweede volzin in het tweede lid van artikel 38
(nu artikel 32). Voor artikel 10a van de nieuwe verordening vangstmogelijkheden
(eerder artikel 12) moeten lidstaten zelf een termijn vaststellen. Deze zal
op
een later moment worden vastgesteld.
Nieuw in het eerste lid is de toevoeging van artikel 21a dat
specifieke regels geeft voor de vangst van tropisch tonijn.
In het eerste en tweede lid zijn geen verwijzingen naar artikel
12 van de verordening vangstmogelijkheden opgenomen (eerder artikel 18) omdat
de verbodsbepaling van dat artikel is geregeld in artikel 18 van de
Uitvoeringsregeling zeevisserij. Ook verwijzingen naar de artikelen 10 en 50
van de verordening vangstmogelijkheden zijn niet opgenomen omdat hetgeen daarin
is bepaald, ook is geregeld in respectievelijk de artikelen 20 en 10 van de
Uitvoeringsregeling zeevisserij.
Nieuw toegevoegd wordt het vierde lid waarin het verboden wordt
te handelen in strijd met drie artikelen uit de oude verordening
vangstmogelijkheden.4 Artikel 59, tweede alinea, van die verordening bepaalt dat
de artikelen 15, 16 en 17 blijven gelden totdat er een gedelegeerde handeling
met technische maatregelen voor de noordwestelijke wateren van toepassing
wordt. Nu dit nog niet het geval is, blijven deze artikelen dus geldig.
Onderdeel D
Door het invoegen van een nieuw artikel 9 in de verordening
vangstmogelijkheden Oostzee is het eerdere artikel 9 vernummerd tot artikel 10.
Daarnaast is er een nieuw tweede lid toegevoegd. Dit lid bevat de
verbodsbepaling om met beuglijnen te vissen buiten vier zeemijl vanaf de
basislijn in de deelsectoren 22 tot en met 31.
Onderdeel E
Artikel 10 van de verordening vangstmogelijkheden Middellandse
Zee en Zwarte Zee is vervallen. De verwijzing daarnaar in artikel 17 van de
Uitvoeringsregeling zeevisserij kan daarom ook vervallen.
Onderdelen F en G
De wijzigingen in deze artikelen zijn het gevolg van
vernummeringen in de nieuwe verordening vangstmogelijkheden.
Onderdelen H en I
In de nieuwe verordening vangstmogelijkheden zijn de regels ten
aanzien van het vissen op zeebaars op een andere wijze vormgegeven. Dit zorgt
ervoor dat de verwijzingen in artikel 84a aangepast moeten worden. Voor de
subonderdelen a en b van artikel 9a, derde lid, van de verordening
vangstmogelijkheden worden geen vismachtigingen afgegeven omdat hiervoor niet
het vereiste geldt dat er gevist moet zijn in de referentieperiode van 1 juli
2015 tot en met 30 september 2016.
Onderdeel J
Artikel 120 bevat de verbodsbepalingen voor recreatievisserij
op zee. In de verordening vangstmogelijkheden Oostzee is een nieuw artikel 9
opgenomen dat een verbodsbepaling bevat ten aanzien van recreatievisserij op
zalm in de ICES-deelsectoren 22 tot en met 31. Deze verbodsbepaling wordt
opgenomen in artikel 120. Overigens zijn de verbodsbepalingen in artikel 8 van
de verordening vangstmogelijkheden Oostzee ten aanzien van recreatievisserij op
kabeljauw in de deelsectoren 22 tot en met 26 inhoudelijk gewijzigd in de
nieuwe verordening, maar dit leidt niet tot een wijziging in artikel 120 van de
Uitvoeringsregeling zeevisserij.
De wijzigingen ten aanzien van de verordening
vangstmogelijkheden hebben betrekking op vernummeringen waardoor de leden in
verschillende artikelen terecht zijn gekomen.
Onderdeel K
In de gewijzigde bijlagen 8 en 9 bij de Uitvoeringsregeling
zeevisserij wordt nationaal uitvoering gegeven aan de verordening
vangstmogelijkheden. Dit in verband met de omstandigheid dat de aan Nederland
toegewezen vangstmogelijkheden voor een aantal bestanden zijn verdeeld in
individuele contingenten, met specifieke duiding van de wateren of gebieden
waarvoor deze contingenten gelden.
Onderdeel L
Bijlage 11 bevat de op grond van artikel 31, vierde lid, van de
zogenoemde GMO-verordening5 en artikel 140c van de Uitvoeringsregeling vast te stellen
drempelprijzen. De drempelprijzen ten aanzien van garnalen zijn gewijzigd
(verhoogd) ten opzichte van 2021, van € 3,00 per kilogram naar € 3,25 per
kilogram.
Conform artikel 31 van de GMO-verordening kan elke
producentenorganisatie voor visserijproducten, vóór het begin van elk jaar, een
drempelprijs voor toepassing van het in artikel 30 bedoelde opslagmechanisme
voorstellen. Door de Coöperatieve Visserij Organisatie (CVO) is voorgesteld de
drempelprijs van garnalen te verhogen naar € 3,25 per kilogram, zoals ook is
opgenomen in het door de CVO opgestelde productie- en afzetprogramma 2022. De
voorgestelde drempelprijs voldoet aan de criteria als bedoeld artikel 31,
tweede en derde lid, van de GMO-verordening. De verhoging valt binnen de in het
tweede lid genoemde maximale grens van 80% van het gewogen gemiddelde van de
prijs over de voorgaande drie jaren.
De voornaamste reden voor de verhoging betreft het voorkomen
dat de economische rentabiliteit van de garnalenvissers in het geding komt door
problemen met de aanvoer. Wanneer garnalen de drempelprijs raken, kan de CVO de
garnalen van de aangesloten garnalenvissers opkopen en opslaan (om ze
vervolgens in een later stadium weer op de markt te brengen) en
inspanningsbeperkende maatregelen nemen. Deze maatregelen dragen bij aan de
verwezenlijking van de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening,
als bedoeld in de artikelen 3 en 7 van de GMO-verordening.
Artikel II
Deze wijzigingsregeling treedt in werking met ingang van
1 januari 2022. In paragraaf 4 van het algemeen deel van de toelichting is
aangegeven hoe deze publicatie en data van inwerkingtreding zich verhouden tot
het kabinetsbeleid betreffende de vaste verandermomenten.
De Minister van
Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit, namens deze:
J.C. Goet
Secretaris-Generaal Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit